OFFICIEELE KERKLIJST
Derde Blad.
em gm) 6fr/8 ewa
EKiEMMMMKaBSMMiSIia
IÉBBBBBHBSS t^mm
ESI
ESI VAN
ESI
■ESI
ESi
ESI
ESI-
CTtroiGWKiGi^igMTOigi^KiGitTOiGMTOiG^raiGWTOig^raiGï^KiiGiwratGqKifaiGi^ieïwraiggy/alGMroigi^KiigftTO
Zaterdag 17 Juli 1915.
ACHTSTE ZONDAG NA PINKSTEREN
Les uit den brief van den heiligen Paulus
aan de Romeinen VIII 12 17.
Broeders! Wij hebben eene schuld te
betalen, niet aan het vleesch, dat wij naar
den vleesch© zouden leven. Want indien
gij naar den vleesche leeft, zult gij sterven,
I doch indien gij door den geest de werken
des vleesches sterven doet, zult gij leven-
Want zooveLen door den Geest Gods geleid
worden, zijn kinderen Gods. Immers hebt
gij niet ontvangen een geest van knecht
schap wederom in vrees, maar gij hebt ont-
vangen eenen geest van aanneming tot
kinderen, in welken wij roepen: Abba,
I (Vader!) De Geest zelf toch geeft getuigenis
aan onzen geest, dat wij kinderen Gods
zijn. Indien nu kinderen, dan ook erfgena
men; erfgenamen namelijk van God en
medeërfgenamen van Christus.
Evangelie uit den H. Lucas XVI 1 19.
In dien tijd sprak Jezus tot zijne Discipe
len deze gelijkenis: Er was een zeker rijk
man, die eenen rentmeester had; en deze
werd bij hem aangeklaagd, dat hij zijne
goederen verkwist had. En hij riep hem en
zeide tot hem: wat hoor ik dit van u? Doe
tekening van uw rentmeesterschap! want
I gi| zalt mei langer rentmeester kunnen
I zijn De nntmeester nu sprak hij zich ;-.el-
ven: wat zal ik doen, daar mijn heer mij
hït rentmeesterschap ontneemt? Spitten
I kan ik niet, te bedelen schaam ik mij. Ik
weet, wat ik doen zal, opdat, wanneer ik
van het rentmeesterschap zal zijn afgezet,
zij mij in hunne huizen zullen ontvangen.
Hij riep dan de schuldenaars zijns heeren,
I oen voor een, bij zich en zeide tot den eerste:
I hoeveel zijt gij mijnen heer schuldig? Deze
zeide: honderd vat olie. En hij zeide ïot
hem: neem uw handschrift, zet u terstond
neder en schrijf vijftig. Daarop zeide hij tot
I eenen andere: en gij, hoeveel zijt gij schul-
dig? Deze zeide: honderd mud tarwe. En
hij zeide tot hem: neem uwen pachtbrief en
I schrijf: tachtig. En de heer prees den on-
rechtvaardigeri rentmeester, omdat deze
I voorzichtig gehandeld had. Want de kin-
I de.-en dezer wereld zijn voorzichtiger in
hun geslacht dan de kinderen des lichts.
En Ik zeg u: maakt u vrienden uit den on-
I rechtvaardigen Mammon, opdat, zij, wan
neer gij zult bezwijken, u opnemen in de
eeuwige woontenten.
Verklaring van het Epistel.
Wij, broeders, zegt de Apostel en
zijn woord geldt evenzeer Voor ons, dtie
door het H. jDoopse.l ledematen van Ghrils-
1 tu-s zijn geworden wij, broeders, hebben
ti iet een schuld te betalen aan het vleesch,
dat wij naar het vleesch zouden leven.
Wij mogen niet toegeven aan de neigin
gen ee.ner bedorven natuur, want grooit is
de straf, dóe wij daardoor zouden beioo-
pen. Indien wij immers onze lusten laten
heerscben in ons hart, alles inwilligen.,
I wet onze booze natuur ons vraagt, j.ndien
wij ©ns zeiven telkens nieuwe behoeften
scheppen en aan diie behoeften altoos vol
doen, dan zuM'en wij sterven. Dan zal de
H. Geest en met Hem het leven, der ge-
I na,Ie uclt onze zliel verdwijnen en vallen
wij ten prooi aan liet eeuwig verderf.
Vreeselijk ls de straf, waarmede de Apos-
lel ons bedreigt, maar heerlijk is de be-
ïooning, die bij ons belooft, ails wij moe
dig stand houden in den, strijd tegen de
booze begeerlijkheid. Inderdaad, indien
wij onze verkeerde; neu'gimge/n in bedwang
houden, indien wij de wenken des vlee
sches in ons zei ven dooden, dan zinlliem wij
ons voor tijd en eeuwigheid gelukkig ma
ken- dan zullen wij hier leven het leven
der genade en ihiernamaa1© niet ziel en
lichaam deelen in het leven der gloria.
En de Apostel blijft het bewijs wiet schul
dig. Alwie de werken des vleesches in
zich zeiven doodt, wordt door den H.
Geest geleid en wordit door aanneming
I lend van God. De H. Joannes Chrysosto-
mu? maakt hier de bemerking, dat de
Apostel miict zegt: Alwie door het IJ. Doop
sel God tot Vader hebben ontvangen, zij
zijn kinderen Gods, maar, al wie door
Gods Geest geleid worden, zij zijn Gods
k .n de ren. Inderdaad wij mogen ons wiet
I vleien, zatög te worden, al hebben wij het
I voorrecht van het ware ge'ioof ontvanger^.
I irvhen 'n cms wiet woont de H. Geest, Die
I de Geest ocik van Christus \g. Wij moeten
I trachten hetzelfde gevoelen te hebben,
I wat iin Christus Jezus was, minnen, wat
I Ifij lieeft liefgehad, versmaden, wat Hij
I heeft veracht. Dan mogen wij met ver-
I trouwen God onzen Vader noemen, dan
behoeven wij Hem niet te vreezen met dde
slaafsche viveze. gelijk eertijds de Joden
in het Oud Verbond, dan zal zelfs de H.
f,eest i"i i >ns het getuigenis af,'eggen, dat
Mij kindern Gods zijn. Weliswaar zijn
wij nooit onfeilbaar zeker, dat de genade
Gods jn ons woont. Het H. Concilie van
Trent© veroordeelde reeds deze dwaling,
en als de H. Paulus zijn lichaam kastijd
de, omdat hij vreesde verloren te gaan,
wie zou zich dan de eeuwige zaligheid
met volle zekerheid durven beloven? Maar
daar zijn toch ook kenteekenen, waaruit
men althans met waarschijnlijkheid kan
opmaken, dat wij in staat van genade
zijn. Wie boetvaardigheid doet over de
vroegere zonden en de gevaren en naaste
gelegenheden tot zonde met zorg vermijdt,
wie smaak heeft voor de zaken zijner za
ligheid, wie de deugd standvastig be
oefent, wie in lijden en moeilijkheden ge
duldig is en bovenal daarbij den plicht des
gebeds niet verwaarloost, hij heeft den
vrede van een goed geweten, hij noemt
zich terecht een kind van God, hij mag
hopen met Christus eenmaal deel te heb
ben aan de gelukzalige eeuwigheid.
H. N. P. J. BERKHOUT,
Leimuiden. Kapelaan.
Verklaring van het Evangelie.
Er is wellicht geen gelijkenis door den
goddelijken Zaligmaker uitgesproken,
welke aanleiding heeft gegeven tot zooveel
mis verstand en verkeerd begrip bij velen,
als de gelijkenis van den omreohtvaardiv
getn rentmeester, welk© het evangelie van
dezen Zondag ons geeft. Dat misverstand
en verkeerd begrip berust dan hoofdza
kelijk op dat gedeelte van de gelijkenis,
waarin, de heer den onrechtvaardiLgen
rentmeester prijst, omdait hij voorzichtig
had gehandeld. Wij -zullen zoo aanstonds
duidelijk maken, naar ik vertrouw, clait
er vopr een dergelijk misverstand vol
strekt geen reden is.
- De parabel is ontleend aan het dage-
jijksch leven, ©n stek ons vóór een heer
met uitgestrekte bezittingen, landerijen,
boomgaarden enz. en een rentmeester, diJe
is aangesteld om de goederen van diien
heer te besturen, o. a. door het verpach
ten der landerijen en het innen der pacht
gelden. Heit ls te hegrijpen, dat een rent
meester, die 'daarbij niet eerlijk en nauw
gezet van geweten te werk gaat, zij.n ambt
gemakkelijk kan misbruiken (ten eigen
bate. Dat nu had de rentmeester uit de
gelijkénis gedaan. Natuurlijk kon diit niet
lang verborgen blijven, maar <ai spoeaig
was het den lieer ter oore gekomen, die
terstond zijn ontrouwe rentmeester ter
verantwoording mLep en hem daarbij te
vens aanzegde, dat hij hem nflet Janger
oj's rentmeester in zijn dienst wilde hou
den.
Geheel onverwacht komt deze slag voor
den ontrouwen dienaaij, die er maar zor
geloos en lichtzinnig op los had geleefd,
niet er aan denkend, dat zijn misdaad
toch eenmaal aan het licht zou komen. En
nu hij opeens voor het geval staat, nu
komt hij met schrik tot de ervaring, dat
weldra armoede en gebrek zijn deel zullen
zijn; want hij begrijpt, dat het hem niet
gemakkelijk aal vallen een nieuwe betrek
king als rentmeester te krijgen. Boven
dien handenarbeid, een vak of ambacht,
om daarmede in zijn onderhoud te voor
zien, heeft hij noodt geleerd, en daar staan
zijn handen ook ndet naar. En om genade
brood -te eten-, de hand uit te 6 teken voor
een aalmoes, daartegen verzet zich met
alle kracht zijn eergevoel. Dat noodt!
Maar al voelt hij zich geslagen, versla
gen is hij allerminst.. Hij is te sluw en te
■behendig, om de -toekomst a1® hopeloos te
beschouwen. Dan maar nieuwe onrecht
vaardigheden bij de vele on gerechtighe
den, die hij reeds bedreef. Wat geeft hij
er om, een man die God of gebod kent
noch vreest! En van den tijd, welke hem
overblijft om zijn.rekening en verantwoor
ding op te maken, weet hij behendig ge
bruik, of juister misbruik te maken, om
zijn toekomst te verzekeren. Daartoe ver-
vaitecht hij (Opzettelijk de schuldbrieven
der schuldenaars van zijn heer, die hij
één voor één bij znch laat komen, om hun
schuld voor een groot deel te verminde
ren.
En dan volgen in de gelijkenis deze
merkwaardige woorden: ,,En de heer prees
den bedriegelijken rentmeester, omdat hij
■voorzichtig gehandeld had". Maar ïaten
we deze woorden goed lezen. Want voor
eerst er staat -nfet, dat Jezus dien man
prees, maar dat „de heer", n.l. de
heer van den rentmeester, zijn ontrouwen
dienaar prees. En waarom prees hij hem?
Omdat hij zijn heer zoo had bedrogen?
Neen volstrekt niet! Want hij prees hem,
omdat hij ..voorzichtig" had ge
handeld, hij prees hem om de slimheid
en het overleg, waarmede hij voor zijn
toekomst zorgde. Want daardoor maakte
hij zich vrienden, die hem ongetwijfeld in
zijn toekomstigen nood wel helpen zou
den en hoeden voor gebrek en aamoede.
Hiermede is de eiigenilijke parabel ten
eiinde; mi komt de toepassing. Jezus wil
ons door dirt, voorbeeld le'eren, d-at ook
wij mét wijs overleg moeten zorgen voor
onze toekomst, n.l. voor ons itoekomstrig,
eeuwig leven. ,,De kinderen dezer wereld",
n J. degenen die a'leen bezorgd zijn voor
het tijdelijke en voor wat tot deze wereld
behoort, zonder zich te bekommeren om
de andere wereld, om een leven hierna
maals. worden door Jezus ten voorbeeld
gesteld aan de kinderen des lichts, d.w.z.
degenen, die wandelen in het licht der
waarheid en voor God al'leen willen leven.
De eersten zijn in hun geslacht, in hun
doen en laten als wereldlingen, voorzich
tiger, verstandiger d>an de Jaatsten, door
dat genen voor hun wereldsche beijangen
beter zorgen, dan dezen voor de belangen
hunner ziel. Die verstandige zorg en
voorzicht! gen ijver moeten de laats ten van
de eeroten navolgen, door, zonder hun
onrechtvaardigheid na te volgen, zich
vrienden te maken voor het eeuwige le
ven door middeil van het geld en goed de
zer aarde. „Mammon" was de naam van
een afgod, den heidenschen god van don
rijkdom. Hier wordit er mede bedoeld de
rijkdom, welke door Jezus „on/rech tv aar
dig" wordt genoemd, niet omdat hij in
zich on rechtvaardig is, maar omdat hij
niet zelden tot onrechtvaardigheden aan
leiding geeft en dikwijls door velen op
bedriegelijke m onrechtvaardige wijze
wordt verkregen. Door middel van hun
gel-d en goed, door het ondersteunen van
armen en behoeftiiigen, moeten de rijken
zich vrienden maken in hun leven, op
dat dezen bij hun dood hun krachtige
voorsprekers 'zijn, om hun een plaats te
bereiden in het rijk der hemelen.
CHR. S. DESSING,
Zoeterwoude. Kapelaan.
Liturgische beschouwingen.
Biechtstoel.
De vorm van den biechtstoel, zooals
wij dien kennen, dateert eerst uit de 16de
eeuw, toen de H. Carol us Borromeus
(plm. 1584) gelastte om tusschen biecht
vader en biechteling een vaste scheiding
aan te brengen. Vroeger had men op de
verschillende plaatsen verschillende ge
bruiken: hier zien wij den priester zich
neerzetten in een leuningstoel op een ge
schikte plaats in de kerk, terwijl de
biechteling neerknielde om zijn zonden te
belijden (1); elders is het gewoonte, dat
de biechtelingen hun zonden beleden aan
den altaarvoet of bij het afsluithek van
het priesterkoor. (2). Eerst in de 16de
eeuw kwam er meer eenheid, en lang-
vorm, namelijk een dubbel vertrekje, ge
scheiden door een houten schot met tra
liewerk; in 't eene vertrekje bevindt zich de
biechtvader, die de biecht hoort van den
geloovige, die door een afzonderlijke deur
het andere vertrekje is binnengetreden;
dikwijls hangt er in dop biechtstoel een
kruisbeeld om den biechteling tot berouw
en vertrouwen op God op te wekken.
Nog een enkel woord over de uitwendige
versiering van den biechtstoel, welke wij
soms aantreffen. Meerdere malen wordt
er een afbeelding van St. Petrus aange
bracht, dragend twee sleutels, een van
goud en een van zilver. St. Petrus was
de eerste drager van de macht om zonden
te vergeven (3): ,,al wat gij op aarde zult
gebonden hebben, zal ook in den hemel ge
bonden zijn; en al wat gij op aarde zult
ontbonden hebben, zal ook in den hemel
ontbonden zijn." (4). De twee sleutels dui
den de sleutel-macht" aan: de zilveren de
macht om te „binden", de gouden de macht
om te „ontbinden." Dikwijls zien we in den
ring der sleutels een kruisje, dat wijst op
den oorsprong dier macht.
Een andere Heilige, dien wij soms afge
beeld zien op den biechtstoel, is de II. Jo
annes Nepomucenus met den vinger op
den mond, en soms nog met een steen
naast zich. Zooals wij wellicht reeds we
ten, werd deze Heilige in het jaar 1383,
toen hij voor den Bohemer koning Wen-
cislas IV het biechtgeheim niet wilde ver
breken, met steenen bezwaard, te Praag
in de Moldau geworpen. Vandaar heeft
hij den eeretitel van „patroon van het
biechtgeheim" verkregen.
Als voorbeelden van boetvaardigheid of
(van Gods onkferniende barmhartigheid
jegens den rouwmoedigen zondaar treft
men verschillende voorstellingen aan, zoo
als den verloren zoon, die weer berouwvol
tot zijn vader terugkeert; den goeden
Herder, ronddolend en zoekend naar zijn
verloren schaapje, of het weder vindend
tusschen de doornen, of het dragend op
zijne schouders; den hoogmoedigen Pha-
rizeeër tegenover den nederigen tollenaar,
die klopt op zijn borst; Joannes den Doo-
per, die Christus aanwijst met deze woor
den: „Ziet daar het Lam Gods, dat weg
neemt de zonden der wereld; den barm-
hartigen Samaritaan (Christus), die de
wonden heelt (de zonden) van den gesla
gen en beroofden reiziger (den zondaar),
Maria Magdalena, de boetvaardige zon-
daresse; den rouwmoedigen koning Da
vid; enz.
1). Vandaar wellicht de naam biecht-
„stoel" of „stoel der boetvaardig
heid)".
2). Later daarover meer bij de bespre
king der II. H. Sacramenten.
3.) Deze macht wordt ook „sleutel
macht" genoemd, omdat daardoor de he
mel geopend wordt voor de boetvaardigen.
(„En U zal ik geven de sleutels van
het rijk der hemelen", zeide Christus tot
St. Petrus.)
4.) Matth. 16 19.
Ook vindt men soms als symbool van
het biechtgeheim een roos met vijf blaad
jes, hetwelk de stilzwijgendheid beduidt.
De roos was oorspronkelijk het zinne
beeld van Christus' liefde; de vijf blaad
jes wijzen op Jezus' heilige wonden; dit
symbool werd ook als een teeken van een
niet te schenden trouw boven de tafels der
ouden gehangen. Later ontstond uit deze
tweevoudige symbolieke beteekenis, die
der stilzwijgendheid bij het H. Sacrament
der biecht.
Ziehier een en ander kort en onvol
ledig over den oorsprong en de sym
bolieke versiering van den biechtstoel.
J. P. VERHAAR, pr.
Uit Haydn's jeugd.
Het was een heerlijke zomermorgen,
toen de jonge Jozef Haydn zich met haas
tige schreden naar het klooster Mariazell
begaf. Met beangstigd gelaat bekeek hij de
witte muren met de talrijke hooge ven
sters, en in zijn verbeelding zag hij, hoe
de eerbiedwaardige monniken nu eens
stil ernstig, dan weer vriendelijk door de
kloosterzalen wandelden.
„Hoe mag de koordirigent er toch wel
uitzien?" vroeg hij zich in stilte af, terwijl
hij een rol muziekpapier te voorschijn
haalde en weemoedig beschouwde.
Lang stond hij daar in gedacht© ver
diept; eindelijk richtte hij zijn schreden
naar de kloosterpoort en vroeg den broe
der-portier of het mogelijk was, den diri
gent van het zangkoor te spreken.
„Dat zal moeilijk gaan, goede vriend",
antwoordde de portier, bedenkelijk de
schouders ophalend. „Pater directeur is
met ernstige en dringende Le/igtiè'ten
overladen.
De woorden van den broeder moesten
zeker wel een smartelijke uitdrukkuig op
het gelaat van den jongeling te voorschijn
hebben gebracht, want de Kloosterling zag
hem medelijdend aan en zei: „Nu, ik zal
het eens probeeren, misschien iukt het
wei".
Haydn werd in een groote kamer ge-
MBuera?,r eWlfiuVtól- Mi''»;SlWlte-'ftJVH:
meuten bevonden. De directeur zat, den
rug naar de deur gekeerd, aan zijn
schrijftafel.
„Wat verlang je, mijn vriend?" vroeg
de pater.
Ilaydn haalde diep adem. „Mijn naam
is Jozef Haydn, eerwaarde vader, ik was
eens koorknaap in de kerk van den II.
Stephanus, te Weenen. Men zegt, dat ik
goed kan zingen en ook wat van muziek
versta."
„En verder?" vroeg de geestelijke.
„Ik heb ook reeds een twaalfstemmig
Salve Regina gecomponeerd en nog eeni-
ge andere liederen. Wat ik thans bij me
heb, is het beste, wat ik tot nu toe ge
maakt heb."
„En wil je dat aan ons klooster verkoo-
pen?" vroeg de pater verder.
„Neen", antwoordde de jongeling, „ik
wil geen handel drijven, ik ben niet hier
gekomen om geld te verdienen, maar om
u te verzoeken mijn composite in de kerk
t© willen laten voordragen."
„Dat kan niet, dat gaat niet, vriend",
zei hij eindelijk.
..En als ik u nu daarom dringend smeek
te?"
„Onmogelijk, beste vriend, ga maar
naar beneden in de eetzaal, daar zult ge
goed onthaald worden, maar wat ge uw
compositie noemt, neem die maar weer
mee."
„Ik herhaal, dat ik koorknaap bij de
St. Stephanuskerk was en dat...
„Er komen zooveel jongelieden hier, die
zich voor vroegere koorknapen van de
St. Stephanuskerk uitgeven", viel de mon
nik hem in de rede „en „als het er op
aankomt, kunnen ze geen noot zingen."
Met deze woorden keerde hij zich om en
zette zich weer aan zijn schrijftafel. Haydn
verliet de kamer.
Eerst toen hij weer voor de klooster
poort stond, kwam hij tot bezinning.
Hij ging het voorplein over en zocht
daarbuiten tegen de helling van een heu
vel een lominerijken boom op. Aan den
voet hiervan vleide hij zich neer en droom
de met open oogen. Maar toen de klok
ken in volle accoorden voor de Hoogmis
luidden, sprong Jozef Haydn vroolijk op
en lachte in zich zelf: „En kunnen nog
geen noot zingen, heeft de pater gezegd!
Nu goed, ik zal toonen, dat ik zingen kan!"
Op zijn schreden terugkeerend, ging
Haydn de kerk van het klooster binnen
en sloop op hetkoor.
Haydn ging naast een der koorknapen
staan, die den solo moest zingen, vertelde
hem, dat hij op het koor van de St.-Ste-
phanuskerk een goed zanger geweest was
en verzocht hem eindelijk de partij eens
te mogen zien. De jonge solist voldeed
hieraan en Ilaydn had weldra do melo
dieën gevat.
„Laat mij in uw plaats zingen," fluister
de Haydn.
„Neen, dat durf ik niet! antwoordde hij.
„Maar ik verzeker u, dat ik goed kan
zingen."
„Neen, de directeur is veel te streng,
het zou slecht voor mij kunnen uiloopen."
Haydn hield den knaap verlokkend een
geldstuk voor de oogen. Deze keek begeo-
rig naar het geld; de strijd tusschen plicht
en. begeerigheid duurde een poos, toen
eensklaps de bel 't begin der Hoogmis
aankondigde. Het orgel ruischte in volle
accoorden door het gebouw, de pater over
zag met onderzoekenden blik als een veld
heer zijn zangers, een maatslag op den
lessenaar, en Haydn had den knaap de
partij ontrukt en begon inet zilverheldere
stem het Kyrie te zingen. De verblufte
knaap keek met open mond naar den pa
ter, maar deze vestigde een welgevalligen
blik op Haydn.
Het Kyrie was ten einde.
„Zing verder", fluisterde de monnik
Haydn toe.
Haydn was overgelukkig.
De Hoogmis was geëindigd. Haydn legde
zijn muziekboek neer, naderde den pater
en vroeg schertsend maar toch bescheiden:
„Wel, kan ik geen noot zingen?"
De monnik zag hem vriendelijk aan,
vatte Haydn bij de hand en zei: „Kom met
mij mee".
De priester voerde hem naar den kloos
tertuin en vroeg:
„Wie heeft u zingen geleerd?"
„Reuter, de kapelmeester te Weenen."
„Die onvriendelijke man? Nu ja, hij mag
u de noten geleerd hebben, muar den geest,
de bezieling van het gezang hebt gij on
mogelijk van hem."
Ilaydn wist niet, wat hij zou antwoor
den.
„Weet gij, hoe gij gezongen hebt?" vroeg
de pater verder.
„Neen", klonk het schuchter.
„Nu, dan zal ik het u zeggen. Gij hebt
gezongen alsof gij zelf de mis gecomponeerd
hebt. Grooter lof kan ik u niet geven. Ik
heb de mis gecomponeerd en vandaag
eerst heeft ze mij met innige vreugde en
dankbaarheid jegens den goeden God ver
vuld. Gij zijt een zoon der muziek in de
edelste beteekenis."
Jozef Haydn voelde zich overgelukkig.
Zulk een lof wus hem nog nooit ten deel
gevallen.
„En wat zijt gij vöornemens te begin-
ne^'^vroegjie kloosterling verder.
ruwe werkelijkheid terug. Hij haalde zijn
laatsten halven florijn uit den zak en zei:
„Dat is mijn geheel vermogen, met dit
geld en mijn tulenten moet ik voor mijn
toekomst zorgen."
De monnik zag hem deelnemend aan en
zei:
„Gij zijt arm aan aardsche goederen,
maar rijk aan talenten, doch zeg mij eens,
zijt ge ook een godsdienstige en brave
jongen?"
„Wat zal ik u antwoorden", zoi Ilaydn
met trillende stem. ,,lk wil alles worden,
behalve slecht."
De monnik nam Ilaydn bij de hand en
wandelde met hem door de lanen vu» den
kloostertuin. De jonge kunstenaar liet het
oog bewonderend over al liet schoono
weiden.
Het was een zalige weck, die Ilaydn in
het klooster doorbracht, en geen wonder
ook. IIij mocht naar hartelust op het groote
kerkorgel spelen en zich in de biblothoek
van den pater aan de inu/.iekschatton ver
zadigen, en daarbij de arme muzikant
had hier rijkelijk te eten en te drinken.
De laatste dag der aangeboden gastvrij
heid was eindelijk aangebroken. De jonge
componist nam afscheid.
„Het was een heerlijke tijd, dien ik bij
u heb doorgebracht", zei hij, den monnik
de hand reikend. „Hij zal nimmer uit mijn
geheugen gewischt worden. Zegen mij nu
vader, voor ik wegga". Ilaydn knielde en
boog het hoofd.
„God zij met u! Ge zult eens beroemd en
groot zijn, als ik in het graf zal rusten",
zei de priester plechtig.
Dit zeggende drukte hij den jongeling
iets in de hand en keerde door de klooster
poort terug. Haydn ging het voorplein over
en den berg af.
Plotseling bleef hij staon om te zien wat
de priester hem in de hund had gedrukt,
liet waren twintig gulden met den bijge-
voegtlen wensch: „Een steentje voor uw
gelukkige toekomst."
Tranen van ontroering liepen over zijn
wangen. Hij stamelde een dankgebed,
sprong op en riep uit: „Nu voorwaarts,
met God, met mijn talenten en met mijn
twintig guldenl"
„Tijd."
KERKBERICHTEN.
AARLANDERVEEN.
Parochie van de H.H. Apostelen Petrus
en Paulus.
Zondag: de H.H. Missen om 7.30 en 10 uur.
's Middags 2 uur I/>f.
In de week de II. Mis om 8 uur.
ALPHEN.
Parochie van den H. Bonifacius.
Zor.dag: H.H. Missen 7 uur; 8.30 uur; 10
uur Hoogmis; 1.30 Catechismus, 2.30
uur Vasj>ers met Rozenhoedje; 4.30 uur
Conferentie van het Juvenaat.