Tweede Blad.
6ö JAARGANG
No. 1747
e C^idóclie (Bou/tant
Zaterdag 10 Juli 19I5.
Uit de Pers.
De leider der anti-rev. partij.
Naar aanleiding van dr. Kuyper's drie
star in de „Standaard", waarin hij de
antLrevolutiannaire partij voor de 'keuze
stelt öf «hem in den vervolge weder ver
trouwen te schenken, öf hem zijn ontslag
te geven als leider der Antir. partij,
schrijft de „Tijd":
„Dat er oneenigheid bestond in de ant-i-
revolutionnaire partij was ook voor niet-
ingewijden geen geheim sedert niet wei
nige incidenten, we like de heerschende
.geschillen teekenden, ha'jf in het openbaar
werden afgespeeld. Heeft dus de verkla
ring van dr. Kuyper niets verrassends,
toch zal het ultimatum velen zijner getrou
wen doen opschrikken. En allen, die den
ongemeen begaafden leider der ant.i-revo-
lutionnaire partij op diens loopbaan heb
ben gevolgd, zullen het tragische gevoe
len van de bittere klacht over de houding
van een deel der zijnen, wien hij :in her
innering moet brengen de groote dingen,
welke hij voor de partij tot stand heeft
gebracht.
Tocih zal men, rneenen wij, goed doen,
zich aan christelijke zijde niet al te on
gerust te maken en aan de overzijde zich
wiet' te spitsen op een scheuring in de
anti-revohitionnaire partij, Dr. Kuyper :<s
een veel te taktisch leider en kent te goed
de geschiedenis van zijn partij, om niet
te weten dat, er voor een scheuring hoe
genaamd geen aanleiding bestaat. Dr.
Kuyper geen leider meer? Er bestaat geen
enkele voorman onder de anti-re vo!utio n-
nairen'.. welke dat zou wenschen, en aller
minst de zoo uitnemend geredigeerde
Rotterdammer" waartegen dr. Kuyper*
zich voornamelijk richt, zou van zij»
„ontslag" willen weten. Wat thans bij
onze bondgenooten aan de orde is, heeft
bijna iedere partij meegemaakt en is, wel
verre van een scheurings-symptoom, een
bewijs van groei. Ook de Katholieken
hebben den tijd gekend, dat d.r. Schaep-
man, destijds onzen leider, over menig
■punt anders dacht, dan de jongere gene
ratie Van Nispen, Aalberse, Regout e'.a.
Vrees voor scheuring bestond toen oniler
ons niet en bestaat thans evenmin onder
de anti-revolutionnairen.
Alleen wordt thans e enigszins door dr.
■Kuyper zijn positie als leider maar voren
gebracht en zijn zekere geschillen (d.r.
Kuyper is journalist gebleven) in het
openbaar behandeld. Of dit voor de kracht
der anti-revoiuti-anaire partij bevorder
lijk is, het staat niet aan ons. dit te be-
oordeelen; doch de scheuring, of ook
maar een ernstig conflict, dat betreurens
waardige gevolgen na zich zou kunnen
sleepen, vreezen wij niet. Ons inziens be
staat er echter wel één geschilpunt, rlat
noodzakelijk oplossing vraagt: de strijd
tusschen dr. Kuyper en mr. Heemskerk
naar aanleiding van het optreden van
dezen als kabiinets-formateur. Wij mee-
rt'en, dat hieruit vele, zoo niet alle on
aangenaamheden voortvloeien. Kon men
het hierover eens worden, en ons dunkt
dat niet onmogef.ijk, dan ware de aan
leiding tot twist vervallen. Dat overigens
dr. Kuyper zelf niet de zaken o>pi de spits
wil drijven, blijkt uit zij.ri bereidwillig
heid om mede te werken aan een Raad
van Advies, waartoe bij zelf het initia
tief wil nemen. Of dit de aangewezen
.weg is, zal de toekomst moeten, leeren; in
elk geval weten wij, dat onder de an.ti-
revolutionnaiiren den vaste wil bestaat,
de eenheid, waardoor de partij zoo sterk
geworden is. te bewaren.."
Het „Centrum" schrijft o.m.:
Een beoordeeling van de inwendige
aangelegenheden der anti-revolutionnaire
partij en hare verhouding tot den leider,
of tot de leiders, valt buiten onze'bevoegd
heid.
Aileen zouden wij willen zeggen, dat lo
eer: partij wat hare aanvoering betreft,
met onder e.lk opzicht op één lijn kan
worden gesteld met een leger; 2o. dat
wel geen enkele partij gciheel vrij zal
blijven moch ooit geheel vrij gebleven is
van zekeren w e d ij v e r zullen wij maar
zeggen tusschen degenen, die dn de gele
deren vooraanataan; 3o. dat het niet noo-
dig was in de driestar, waarin dr. Kuy
per zijn ultimatum stelt, tevens zijn
dienststaat over te leggen.
Bij vriend en vijand" is hekend, wat hij
voor de anti-revolutionnaire partij is ge
weest en wat hij voor haar heeft gedaan»
Wij kunnen slechts hopen èn voor die
partij-zelve èn voor de po'ffieke verhou
dingen in 't land, dat deze crisis geen
breede proporties zal aannemen en dat
een gelukkige opliossing zal te vinden
zijn, die én leider én partij bevredigt ein
beiden ten goede komt.
De Haagsche redacteur van het „Han
delsblad" heeft naar aanleiding van Dr.
Kuyper's driestar „Vertrouwen of ont
slag" een onderhoud gehad met Mr.
Heemskerk, waaraan wij het volgende
ontleenen:
„De heele zaak" zoo stelde mr.
Heemskerk voorop „is een persoonlijke
quaestie. Er bestaan geen fronde tegen,
.dr. Kuyper's leiding. Niemand wil, voor
zooveel ik weet, hem als leider verwijderen
(niemand zou het trouwens ook kunnen)
al is niet iedereen, dat spreekt vanzelf, het
steeds en in alle opzichten met die leiding
eens. De heer Kuyper maakt een groot
beeld van verzet tegen zijn leiding uit een
persoonlijke quaestie die hij zelf in 't lo
ven heeft geroepen. Hij denkt namelijk,
ten onrechte, dat ik in 1907 het opzet ge
had heb om het kabinet-De Meester te doen
vallen en einde zelf minister te worden en
dus te voorkomen dat er in 1009, bij een
overwinning van rechts, weer een Ministe-
rie-Kuyper op zou treden. Dat ik met opzet
het Kabinet-De Meester zou hebben doen
vallen, heeft hij meermalen geschreven,
maar ik weet, dat hij mij daarbij ook het
motief van ministerieele begeerte toedenkt;
ik heb hem ook eens geschreven: Gij on
derstelt dat van mij, maar het is niet zoo
zonder dat hij, in zijn antwoord, mijn
sistenu als onjuist verwierpen die
onderstelling dan ook niet terugnam."
En verder:
„Maar de heer Kuyper beweert dat hij,
als leider van de anti-revolutionaire partij,
te veel buiten overleg werd gelaten, dat de
Kamerfractie hem niet voldoende raad
pleegde en dat men tegen zijn leiding in
ging. Deze voorstelling is, zoo verklaarde
de heer Heemskerk, ten deele onjuist en
houdt ten deele geen rekening met het
feit dathet niet gemakkelijk is, met
dr. Kuyper werkelijk overleg te plegen.
„In de Staal-crisis is er overleg gepleegd
met den heer Kuyper. In de kabinetscrisis
van 1907'08 is hij eveneens gekend; dit
geschiedde vóór het aanvaarden, door mij,
van de opdracht tot kabinetsformatie; de
aanvaarding bleek echter tegen mijn zin,
onvermijdelijk; zooals ik eens in de Kamer
heb vqrklaard, heb ik tegengestribbeld zoo
veel ik kon. En dr. Kuyper heeft mij het
vervullen van mijn taak toen waarlijk
niet gemakkelijk gemaakt.
„Nu is er geen overleg met dr. Kuyper
gepleegd vóór wij tegen de begrooting van
minister Van Rappard stemden. Maar dat
kon niet omdat er geen vooraf beraamd
plan was. Eerst op Zaterdagochtend 21
Dec. heeft de club tot tegenstemmen be
sloten en het is onmogelijk om telkens, in
een belangrijk moment dat zich in een
Kamervergadering voordoet; naar den lei
der te gaan loopen om advies! Gij weet hoe
onverwacht de politieke momenten vaak
opkomen in de Kamer; het ware zeer dik
wijls practisch onmogelijk om advies bui
ten de Kamer te halen. Vond dr. Kuyper
dat zijn invloed op den gang van zaken in
het Parlement niet groot genoeg was, clan
had hij zelf plaats kunnen nemen in de
Tweede Kamer; ik weet dat minstens twee
leden van de anti-revolutionaire fractie be
reid waren, hun zetel voor hem te ruimen:
Het aanbod van Sneek, na den dood van
inr. Okma in 1907, heb ik zelf aan hem
overgebracht."
Uitbreiding Landstorm.
Dc „Tijd" schrijft naar aanleiding van de
Memorie van Antwoord van de Minister
inzake het'Wetsontwerp tot uitbreiding van
de landstorm:
Ontegenzeggelijk zijn de goede kansen van
het wetsontwerp, waarover het Voorloopig
Verslag zulke onheilspellende wolken had
samengetrokken, na deze concessie en de
haar vergezellende verklaringen verhelderd.
Niet enkel over belangrijke onderdeelen,
als de kosten, de indeeling enz. zal echter
nog heel wat gestreden worden, ook tegen
den opzet van het ontwerp zal zich een wel
licht sterke minderheid blijven kanten, vooral
nu de regeering opnieuw de gelegenheid
openlaat, om de tijdelijkheid der voorgestelde
maatregelen als blijvend te vreezen, en niet
weinigen den algemeenen dienstplicht op
den achtergrond zien dreigen.
Daarentegen zal het ernstig betoog over
de noodzakelijkheid, om met kracht de vrij
heid en onafhankelijkheid te verdedigen,
indien de onzijdigheid des lands wordt ge
schonden, en het waardige beroep op het
vertrouwen in de regeering met vooropzet
ting van het gezonde beginsel der gelijke
verdeeling van lasteu, niet slechts buiten de
Kamer vaderlandsche sympathieën wekken,
maar tevens daar binnen stemmen verwer
ven voor maatregelen, die minder door een
regeering, dan door den nood des tijds ge
boden schijnen.
„Het Centrum" schrijft o.m.:
„Wat uit deze Memorie ook zeer duidelijk
blijkt, is dat terecht gewaarschuwd werd
tegeu de verwachtingen, welke door sommige
of vele voorstanders van het ontwerp werden
gewekt bij hen, die thans reeds bijna een
jaar onder de wapenen zijn en wien men het
deed voorkomen, alsof zij bij aanneming der
wet spoedig zouden worden afgelost.
Ongetwijfeld zal dit te goeder trouw zijn
geschied, maar men had zeer zeker beter
gedaan geen verwachtingen te wekken, waar
van een zoo snelle vervulling in geen geval
mogelijk is."
Het „Voiii" (fe.r>,jft naar aan-
leiding van de Memorie vah Antwoorèn
„Helt ontwerp krijgit door deze uiteen
zetting heit karakter van een aiflossiinigs-
ontvverp. Meer kunnen wij er heden wrat
van zeggen. Is het nu aannemelijker ge
worden? Blijft het onaannemelijk?" vraagt
het blad weifelend. En het antwoordt:
„Ei is een korte poos van nauwgezet na
gaan der onderdoe'.en van het geheet noo-
dig, voor een beslist oordeel kan worden
uitgesproken. Maar ook indien dit oor
deel tein slotte ongunstig moeit luiden,
kunnen wij met voldoening constateeren,
dat het tweede ontwerp belangrijk min
der ongunstig aanzien heeft dan het
eerste."
Nieuwe Uitgaven.
Een belangrijke studie.
De Oorlog en Gods Voorzienigheid
door J. D. J. Aengenent, pr. „Fu-
tura" Leiden.
„Een der zwaarste en moeilijkste pro
blemen is ten alle tijde geweest de vraag
naar den oorsprong der rampen en ellen
den, waarvan de wereld zoo vol is."
Aldus begint prof. Aengenent zijn be
schouwingen onder bovenstaanden titel.
En eenige bladzijden verder lezen we:
„In onzen tijd is het vraagstuk niet
minder aan de orde, en heeft het zelfs een
geheel bijzonder karakter aangenomen.
Want terwijl zoowel de Gnostieken en
ManLchee/n als de Reformatoren, ijl
weerwil van liun verkeerde theoriën om
trent liet kwaad, vasthielden aan het be
staan van God, wordt in onze dagen ge
tracht om aan het bestaan van het kwaad
in de wereld een argument tegen het be
staan van God te ontleenen.
„Vooral in de laatste maanden heeft men
daartoe bijzondere aanleiding gevonden in
den ontzettenden oorlog, die sedert 1 Aug.
van het vorig jaar is uitgebroken, en die
geheel Europa teistert en gedompeld heeft
in een zee van ellende."
Ziehier, in enkele woorden aangegeven
de algeineene belangrijkheid en tevens de
bijzondere actualiteit van de studie, welke
prof. Aengenent in een 48 bladzijde groote
brochure heeft uitgegeven bij „Futura".
Onze lezers herinneren zich misschien
het betrekkelijk uitgebreid verslag, dat
wij hebben gegeven van de lezing, die prof.
Aengenent over bovenstaand onderwerp
heeft gehouden op den socialen cursus,
eenige weken geleden te Leiden voor de
voormannen van de R. K. Vakbeweging
georganiseerd. In dit verslag hebben zij
misschien reeds opgemerkt, met welk een
helderheid prof. Aengenent onderscheid
weet te maken in de zich bij de oplossing
van dit allermoeilijkst probleem dooreen-
warrende begrippen, met welk een klaar
heid hij de .verschillende onderdeelen van
dit bij uitstek actueele vraagstuk weet aan
te geven. Dat zij dan niet aarzelen zich
de bovengenoemde brochure aan te schaf
fen, waarin in den breede wordt uitge
werkt, wat in de bedoelde lezing en vooral
in het courantenverslag daarvan min of
meer beknopt werd aangeduid.
Gedegene wetenschappelijkheid en een
voudige betoogtrant, deze eigenschappen
zijn, zooals wij dat van den Warmondschen
hoogleeraar gewoon zijn, het kenmerk van
zijn beschouwingen. Hiermede is tevens
gezegd, dat zij voor de ontwikkelden een
kortelijk geestesvoedsel vormen, terwijl zij
ook voor de minder ontwikkelden volstrekt
niet ongenietbaar kunnen worden ge
noemd.
Veel is er over den oorlog in verband
met het Godsbestaan geschreven, veel
meer wordt er over gesproken in allerlei
kringen. Niet zelden hebben die gesprek
ken den vorm van opwerpingen, zijn ze
uitingen der in twijfel en verwarring ge
brachte geesten. Het boekje van pmf Aen
genent is de aangegeven gids, die in de
heerschende onwetendheid en duisternis
leiding en licht kan brengen. Wij aarze
len niet als onze meening uit te spreken,
dat er sedert het uitbreken van den oorlog
geen studie in verschenen, welke ons een
zoo gewenschte en tevens een van zulk
een deskundige zijde geschonken voorlich
ting schenkt als „De Oorlog en Gods
Voorzienigheid/' van prof. Aengenent
Ingezonden stukken.
(Buiten verantwoordelijkheid der Red.)
Legertoestanden in Leiden.
Meer dan eens hoorde ik van onze ge
mobiliseerde soldaten Lla-bten ever Je
toestanden in ons leger en na persoonlijk
een minitieus onderzoek te hebben, inge
steld moet ik zelf constateeren, dat /.ij
niet van alten grond ontbloot zijn.
Op de eerste plaats wensch ik dc aan
dacht te vestigen op de ligging onzer sol
daten. Bij het oeconomisch debat en later
bij de nieuwe credieten voor de bestendi
ging der mobilisatie is in de Tweede Ka
mer uitvoerig gesproken over de toestan
den in ons leger en net. name door den
heer Schaper is een tafereel geschetst over
de ligging der soldaten in Tilburg. Daar
lagen de mensehen op strou op den bega-
nen grond \luk naast elkander, -ouder
eenige afscheiding; een toestand, welke
volgens den spreker uit een hygiënisch
oogpunt onverantwoordelijk moet worden
genoemd.
En wat antwoordde Minister Bosboom?
Dat het een der grootste zorgen der Ugcr-
autoriteiten is voor een goede hygiënische
ligging der manschappen te zorgen, inaur
dat de geachte afgevaardigde uit Appinge-
dam niet uit het oog moet verliezen dat
Tilburg een doorgangscentrum was waar
steeds groote troepenverwisselingen plaats
hadden on daar dus meer dan elders uaa
een goede ligging vele bezwaren verhou
den waren.
En nu heeft het ons eenigszins verwon
dert, om niet te spreken van bevreemd,
dat onze Leidsche afgevaardigde, die toen
toch ook in de Kamer aanwezig was, den
Minister eens niet gewezen heeft op den
toestand in Leiden. Want wat den heer
Schaper van Tilburg mededeelde geldt in
even groote mate voor Leiden, alleen met
dit verschil, dat het daar volgens den
Minister een noodtoestand betrof en hier
in Leiden een normale, tenminste in zoo
verre men in de gegeven omstandigheden
van een normale toestand spreken mug
en kan.
Het bezwaar voor Tilburg, dat daar
steeds troepenverwisseling plaats heeft,
gaat niet op voor Leiden, want onze jon
gens liggen hier reeds elf maanden aan
een stuk; volgens onze bescheiding mee
ning lang genoeg om, indien do ernstige
wil er wus, een dragelijken toestund te
scheppen. Ook hier liggen nu dc jongens
reeds elf maanden op den beganen grond.
Bijna overal liggen de stroozukken we
gens gebrek aan ruimte naast elkander,
zonder dat van eenige afscheiding
sprake is.
Meer speciaal valt dit treurige ver
schijnsel waar te nemen in de gemeente
lijke openbare school aan de Brandewijn-
steeg. Meer dan elders had men hier met
de ruimte te woekeren en zoo kwam het,
dat ook een doorloopgang t ij d e l ij k in
gebruik moest worden genomen. Deze
doorloopgang is de verbinding met de
buitendeur en het gebouw, zoodat ieder
die in het gebouw komt deze doorloop
passeeren moet. Voor de slapenden was
dit natuurlijk minder pleizicrig. Den ge-
heelen nacht werd er door heen geloopem
Maar behalve dit bezwaar was er nog
een tweede, n.l. de kou en de tocht.
Klachten bleven dan ook niet uit, ergo
verkoudheden deden zich voor, zoodat ook
de dokter zich met de zaak ging bemoeien.
En 't resultaat hiervan was, dat de toen
malige compagnies-commandant op Kat-
,wijk voor de troep mededeelde, dat dio
kamer moest ontruimd worden. Maar
van 't ontruimen kwam niets en die
slapplaats heeft den geheelen winter door
die bestemming gehouden. Tot voor enkele
maanden. Op herhaalde klachten eu dank
zij de bemoeiingen van den kapitein-dokter
Wegenaar kwam er een commissie van
doktoren die het lokaal afkeurde voor
slaapgelegenheid.
Maar enkele weken geleden kwam er
weer nieuwe aanvulling uit het depot
bataljons, en wat iedereen zou weigeren
to gelooven is gebeurd. De door doktoren
herhaalde malen afgekeurde slaapgele
genheid is weder in gebruik genomen tot
op den huidigen dag toe.
Is het een overdreven eisch, dat mannen
die dag in dag uit zwaren diensten moe
ten doen, een goede slaapgelegenheid ver
gen om den korten tijd van rust, 's mor
gens om 5 uur ls het in den regel reveille,
zoo goed mogelijk te kunnen besteden? Wij
meenen van niet.
In diezelfde school is nog een slaapge
legenheid voor de koks, waar het zoo
vochtig is dat het leerwerk er groen be
schimmeld wordt.
FEUILLETON.
De noodlottige erfenis.
EERSTE DEEL.
Het drama in de Alpen.
I.
OP DEN BERGTOP.
Gtteelfige drukte heerschte er in het
kleine Zwitscihersche dorp Imhof, niet ver
van Mearingeji"- gelegen.
De da,g was nog niét aangebroken,
imaar de glotschers, die men ui't het dorp
zien kon, begonnen te gloeien, als de eer
ste aankondiging van liet naderend zon
licht; op de bergen, diie Imihof nauw in
sloten, werd hot iceds dag en spoedig zou
de nacht ook uit hét diepe dal verdreven
zijn.
Op de steenen van de dorpsstraat klon
ken de voetstappen der met nagels besla
gen schoenen van de bergbeklimmers, die
onder vroolijk gesprek hun tocht aan
vaardden; zware diligences reden, onder
bet gerinkel der paardenhelden, naar de
hotels om reisgoed op te laden en reizi
gers te halen, die zich liever niet waag
den aan de sohoone, maar vermoedende
en soms gevaarlijke bergbestijging en er
mee tevreden waren de Alpen uit de verte
te zien en door hun dalen te trekken;
kinderen van bet dorp waren, ook o-p de
been om met dien verkoop van snuiste
rijen en souvenirs nog iets aan de
vertrekkendende toeristen te verdienen.
In de meit donker eikenhout betimmer
de en met heftenkoppeq en jaclittropeën
versierde gelagkamer van een „hotel",
dat deze plechtige benaming slechts in
het reisseazoen droeg en het overige ge
deelte van het jaar een gewone dorps
herberg was, zat een luidruchtig gezep
schap toeristen aan het ontbijt.
Zij waren den vorigen avond uit het
gebergte gekoanen met hun Alp ens tokken,
versierd met bloemen, die zij op hun tocht
hadden geplukt.
Nu rustten zij zich op nieuwe vermoei
nissen toe, door heit stevige ontbijt alle
eer te bewijzen', terwijl liun rugzakken
die 5n een hoek van het vertrek lagen*
hog van den noodigen mondvoorraad
voor onderweg waren voorzien.
Allen waren in de 20, forsche knapen
met blozende gezichten, die straalden
van levenslust en vreugde over de heer
lijke natuurtafereolen, die zij schier over
al waar zij kwamen in di't bevoorrechte
land te aanschouwen kregen.
Dus gij gaat ons verlaten? zeide een
van het gezelschap tegen zijn tafelbuur
man.
In elk geval niet voor langen tijd,
antwoordde deze, want wij zijn nu an het
begin van September èn over een maand
is het goede leven alweer ui't. Dan vinden
wij elkaar terug te Lausanne, op de ban
ken van de hoogeschool. In afwachting
wil dk nog, zooveel mogelijk van die heer
lijke b9rgen genieten, alvorens ik mij we
der onder de hoede dei5 Alma Mater stek
Hét is jammer, want wij hebben zoo
aangenaam samen gereisd.
Ja zeker, het spijt mij ook, dat ik
niet Jonger deel van het gezelschap kan
uitmaken, maar de bergen trekken mij
zoo Aan, dat ik niét anders kan^ De 26
dagen, die nog van mijn vacantie over
zijn, wil ik in hun midden doorbrengen.
Waar het reisplan van uw gezelschap nu
verder bezoeken aan het lager gebergte en
do dalen aangeeft, moeten zich hier onze
wegen scheiden.
En wat zijn uw plannen verder?
Een vast pil an heb ik niet gemaakt.
Ik ga van hier met de diligence naar Meb-
ringen, waaT ik de Jochpas overga en dan
dwaal ik verder op goed geluk het hoog
gebergte in, waar ik misschien nog een of
anderen onbekenden top ontdek, die mijn
naam als A'ipenisit beroemd zal maken.
Verleden jaar beeft een Engelschim an dat
geluk gehad en zijn naam is aan een
door hem ontdekten top gegeven. Dat
heef't mijn eerzzucht en mijn nationali
teitsgevoel opgewekt. Wat een zoon van
,1e perfide Alibion" kan, inoet een Waad-
lander, een kind van de Alpen, ook kun
nen, daarop wil ik niet rusten voordat de
reisgidsen ook een Silvère-top of pa5~~2ul-
len aangeven.
Dan gaat gij zeker zonder gids.
Zonder gids, opdat ik mijn Engel-
schen mededinger kan overtreffen, want
die had er twee bij zich.
Pas maar op, de Alpen kunnen soms
verraderlijk zijn.
Dat zijn ze niet! riep de Waadlan-
der eenigsziins heftig uit, men moet ze
kennen, dat is alles. Welnu, ik durf mij
er op beroemen dat ik ze ken. Alls jongen
van 12 jaar ging ik al met de gidsen mee
en de gletchers hebben voor mij geen ge
heimen meer.
Komaan, dan zullen wij een droTfl
instellen op uw aanstaande beroemdheid
als AIpeni$t,,
Hij tikte tegen zijn glas, dut hij daarna
met geitenmelk vulde.
De andere leden van 't gezelschap keken
verwonderd op en het werd even stil,
waarna een der jongelieden riep:
Wat nu? Een toost aan de ontbijt
tafel?
Juist, aan de ontbijttafel omdat wij
niet tot het diner kunnen wachten en
waarom zouden wij niet, evengoed als met
tintelenden wijn of schuimende champagne,
een heildronk kunnen uitbrengen met deze
heerlijke geitenmelk, die toch ook op de
bergen is gewonnen, evengoed als de wijn
en zelfs op een hoogte waar de wijnstok
niet meer bloeien kan.
Bravol Bravol Die gedachte is origi
neel I Vooruit met den toostl Op wien?
Op onzen vriend en studiemakker
Paul Silvère, die afscheid van ons neemt
om het hooggebergte in te trekken en daar
zijn roem als Alpenist te gaan zoeken. Wij
wenschen hem alle geluk en voorspoed op
zijn tocht en drinken op de gezondheid van
den wakkeyeri Waadlander, die eenmaal de
trots vun heel Zwitserland zal zijn. Hij
leve!
De glazen met geitenmelk gingen omhoog
en de vroolijke stemmen galmden door de
gelagkamer:
Hij leve, hij leve. Hip, hip, lio!
Silvère antwoordde lachend:
Mijnheeren, bedankt voor die harte
lijke ovatie, die ik mij hoop waardig te
maken en nu, vaart allen wel, tot weer
zien in Lausanne!
Hij drukte allen de hand en verliet de
tafel.
In een hoek van de zaal keek hij zijn
uityijating nog eenjj na, gespte ziju Rugzak
aan, wond zich een lang, stevig en rekbaar
koord orn het middel, met een kleinen
houweel daartusschen gestoken en nam
zijn alpenstok in dc hand.
Na zijn vrienden nog een laatsten groet
te hebben toegeroepen, verliet hij het
hotel.
De dorpsstraat werd nu door de eerste
zonnestralen zwak belicht en de met spij
kers beslagen schoenen van Silvère klet
terden op de ongelijke steenen.
Op den hoek stond de diligence, tot het
vertrek gereed.
Silvère stapte er in en voort ging liet,
den brceden straatweg op, die door bet dal
liep tusschen malsche weiden door, dio
omzoomd waren met berghellingen, be
groeid met donker groen.
Ongeveer een uur reed Silvère met de
diligence en even voordat deze Mciringen
bereikt had, stapte bij uit op een kruis
punt waar een smal pad van den straat
weg af naar boven voerde.
Dat pad sloeg bij in.
Het kronkelde zich tegen de berghelling
op, tusschen de dichte pijnboomen door,
die evenwel, nadat het korten tijd gestegen
had, ophielden en dan begon reeds het
heerlijke vergezicht over het dal.
Silvère, reeds verkwikt door de zuivero
lucht die inen bij de nadering van hot
hooggebergte inademt, ging met den vas
ten stap van een geoefend bergbeklimmer,
langs dat pad en toen hij de bosschen ach
ter zich had, keerde hij zich even om, ten
einde het heerlijk schoone panorama te
genieten, dat zich voor zijn oogen ont«
-'de.
XXocrit vervo^ri.),