LE KERKLIJST
S)e C^icbotbe 0om<Mil
Tweede Blad.
Wat onze tegenstanders beweren.
iS3E2ö||2i'Ê
GE2sl
K2S
KM
È&Td
W/Sil^r/tilW/SIW/SlGWK
Ê82êl
mm
süs
VAN
I I'd
eg®
im
ïm
H
K®
ÊTSJ
(aüèl
taüd
Zaterdag 19 Juni 1915.
VIERDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Les uit den brief van den heiligen
Pauius, aan die van Rome VIII 18—23.
Broeders! Ik ben van gevoelen, dat het
lijden van dezen tijd van geen waarde is
bij de toekomstige heerlijkheid, die in ons
zal geopenbaard worden. Want de ver
wachting van het geschapene verwacht de
openbaarwording der kinderen Gods. Het
schepsel immers werd der ijdelheid onder
worpen, niet vrijwillig, maar om wille van
Hem, die het onderwierp, op hoop, dat ook
het schepsel van de slavernij des verderfs
zal worden vrijgemaakt tot de vrijheid der
heerlijkheid van Gods kinderen. Want wij
weten, dat alle schepsel zucht en in ba
rensnood is tot nu toe; en niet alleen dit,
maar ook wij zeiven, die de eerstelingen
des Geestes bezitten, ook wij zuchten in
ons zeiven, vei'wachltend de aanneming tot
kinderen Gods, de verlossing onzes
licliaams, in Christus Jezus onzen Heer.
Evangelie uit don heiligen Luca9 V 1 10.
In dien tijd, toen de scharen op Jezus
aandrongen om het woord Gods te hooren,
stond Hij bij heit meer Genezareth. En Hij
zag twee schepen aan het meer liggen; de
Visschers nu waren er uitgegaan en rei
nigden hunne netten. En Hij ging in een
der schepen, dat van Simon was, en vroeg
dezen een weinig van land te steken. En
Mij zette Zich neder en leerde de scharen
van uit 't 9chip. Als Hij nu ophield te spre
ken, zeide Hij tot Simon: vaar naar de
diepte, en werp uwe netten uit ter vangst.
En Simon anwoorddc en zeide Hem: Mees
ter! den geheelen nacht hebben wij gear
beid en niets gevangen; maar op uw woord
zal ik het net uitwerpen. Toen zij dit nu
gedaan hadden, vingen zij een groote me
nigte visschen; en hun net scheurde. En
zij wenkten hunne gezellen, die in het an
dere schip waren, dat zijr zouden komen en
hen helpen. Deze nu kwamen; en zij vulden
beide schepen, zoodat zij bijna zonken.
Toen Simon Petrus dit zag, viel hij aan
Jezus knieën neder, zeggende: Heer! ga
uit van mij; want ik ben een zondig
mensch. Want bij de vischvangst, die zij
gedaan hadden, waren hij en allen die
met hem waren door verbaasdheid bevan
gen, en evenzoo Jacobus en Joannes, de
zonen van Zebedcüs, de gezellen van Si
mon. Jezus nu sprak toit Simon: vrees niet!
van nu af zult gijjnenschen vangen. En
na de schepen aan land gebracht te heb
ben, verlieten zij alles en volgden Hem.
Verklaring van het Epistel.
Broeders, ik ben van gevoelen, dat het
lijden van dezen tijd van geen waarde is
bij de toekomstige heerlijkheid, die in ons
zal geopenbaard worden." Aldus vangt de
Apostel het Epistel van dezen Zondag aan
en de H. Pauius kon van ondervinding
spreken. Denke.n wij slechts aan de woor
den, die Jezus inleen droomgezicht tot
Ananias richtte: „Ik .zal aan dien man
toonen, hoeveel hij voor mijnen naam moet
lijden". (Hand. 9 15). Een ruim deel heeft
de Apostel in het lijden dezer .wereld ge
had, maar van den anderen kant kon hij
ook van zich zeiven getuigen, dat hij opge
voerd was geworden tot in den derden he
mel (2 Gor. 12 4) Was het niet bemoedi
gend voor zijne lezers, is het niet troostend
voor ons, den Apostel aldus te hooren
spreken. Het lijden duui"t slechts korten
tijd, maar het bewerkt in ons eexi eeuwig
gewicht van buitengewone heerlijkheid.
(2 Cor. 4 17.) Ja zelfs de i'edelooze natuur
roept ons toe geduldig te lijden in afwach
ting der toekomende glorie; zij zucht onder
den vloek dien God over haar uitsprak na
den zondeval der eerste mensch en: zij werd
geschapen om den mensch te helpen in
zijnen dienst van God, maar niet zoodra
had Adam gezondigd, of de aarde bracht
distelen en doornen voort en dwong den
mensch in het zweet zijns aanschijns zijn
brood te eten. Maai" niet eeuwig zal n.
aldus zijn. De redelooze natuur zal niet al.
loos aaxi de ijdelheid en vergankelijkheid
zijn prijsgegeven. Eens- komt de dag,
waarop de mensch in volle mate genieten
mag van de verlossing, door Jezus hem
gebracht, maar dan zal ook de aarde, heel
de redelooze natuur worden vex-nieuwd en
weer stralen in heerlijken luister. Doch
niet slechts de redelooze natuur is het, die
als het ware reikhalzend uitziet naar den
dag der verheerlijking: neen, ook wij zei-
ven, zegt de Apostel, die de eerstelingen
der Geestes bezitten, die de heiligmakende
genade en de vergiffenis der zonde hebben
ontvangen, ook wij zuchten, wij zijn
over ons .zeiven niet voldaan, maar ver
wachten een toekomstig geluk. Dat verlan
gen der x-edelooze natuur, die verwachting,
welke de mensch koestert, kan niet onbe
vredigd. blijven. Als het einde der tijden
'zal gekomen zijn, zal de aai-de door het
vuur wox-den gezuiverd. Een nieuwe wol
kenhemel en een nieuwe aai'de zal er ont
staan en het zal zijn de 'woning, het ei'fdeel
*n het rijk der zaligen. Dat zij ons ten
troost te midden van het lijden, dat God
over ons beschikken zal.
II. N. P. J. BERKHOUT,
Leimuiden Kapelaan
Verklaring van hei Evangelie.
Om meer dam één x'eden verdient liet
evangelie van dezen Zondag, waarin de
wonderbare vischvangst wordt verhaald,
onze bizondere aandacht. Want vooreerst
treft het ons al aartstonds, met werk een
groot en ijver, met welk een vurig ve ïiaoi-
gen het volk was bezield, om te Luisteren
naar Jezus' prediking. Immers niet tevre
den met de onderrichtingen des Heex-en
in de synagogen, drongen zij overal op de
wegen met heiligen drang zich om Hem
heen, Meten zij Hem zelfs niet met rust
toen Hij voorttrok langs den oever van
het meer van Genesareth. Blijkt uit dien
vurigen ijver niet ovex-duidelijk, .dat het
eenvoudige voCk levendig e,r van overtuigd
was, dat Jezus' Leer inderdaad het woord
Gods was, zooals nog niemand het ooit
had vex'kondigd in Israël?
De goddelijke Zaligmaker, Die in Zijn
liefde en goedheid geen gelegenheid wiLde
laten vooxiujgaan, om dit woord Gods te
prediken, wist ook thans deze gelegen
heid te benutten, om zooweil het veo.iain.getn
des volks, alsook den drang van Zijn eigen
Hart naar verkondiging der blijde bood
schap te vol/doen op eem waarlijk practi-
sohe, idyllische wijze. Juist lagen er eenige
vipsoherssoheepje.s aan het strand, wier
eigenaars bezig wax-en hunne netten te
xcinigen. Aan een hunner, Simon, vxoeg
Jezus, van zijn scheepje gebruik te mogen
maken, om beter tot het volk ite kunnen
spreken. Zoo was de Heiland beschermd
tegen het opdringen van het volk en kon
Hij tevens door allen gezien en gehoord
worden. En van af Zijn wiegelende preek
stoel leerde Jezus de naar waaxheid hon
gerende menigte.
Maar Jezus lxad nog een ander,e bedoe
ling bij Zijn prediking op het meer in het
scheepje van Simon, de bedoeling jn.1. om
de leerlingen die Hij reeds vroeger had
uitgenxjodtgd H-eim te volgen, uiuTfè bewe
ger. zich voor altijd hij Hem aan te slui
ten. Dat blijkt duidelijk uit het verder ver
loop. Wart Jezus toen geteerd heeft, ver
haalt cLe evangelist ons niet; maar wij
mogen wél aannemen, dat Zijn woorden
in de harten der leerlingen ontstoken heeft
nieuwe liefde en begeestering voor hun
toekomstige roeping.
Zoodra Jezus Zijn onderrichting tot het
volk had geëindigd, zeide Hij toit Simon:
„Vaar uit naar het diepe en werp uwe
netten uit ter vischvangst." Wij kunnen
co is voorstellen, dat Petrus, die een er-
-vai-en visscher was, niet weinig verwon
derd moet zijn geweest bij het hooren van
deze wooi-den. Immers dear gdheelen nacht
en dat was toch de beste tijd voor de
vischvangst, was hij met zijn makkers
bezig geweest met visschen, maar aé hun
moeite was vergeesch geweest, zij had
den niets gevangen. Wat. zou het dan
geven als hij nu op klaarlichten dag zijn
netten moest gaan uitwex-pen! 't Is te
begrijpen dat hij daarvoor eemigszims on
gele ovig Jezns ten antwooord gaf: „Mees
ter. wij hebben geheel den nacht gear
beid en niets gevangen". Doch een oog en-
blik slechts duurde zijn twijfel; want
getroffen door de stelligheid van Jezus'
wooi;den, welke bijina als een bevel klon
ken, voegde Simon onmiddellijk er aa.n
toe: „Maar op Uw woord zal ik het riet
uitwerpen." Daaxmit spi"eekt onvoonvaai"-
delijk vertrouwen in het woord des
Ileeren.
En op schitterende wijze werd het geloof
van Simon beloond. Want nauwelijks
heeft hij de netten uitgeworpen, of deze
werden gevuld met eein ongekende menigte
prachtige visschen, zoodat de netten be
gonnen te scheuren een zij hun makkers,
die aan den oever gebleven waren, moes
ten wenken om met hun scheepje hen te
komen helpen. En zoo buitengewoon groot
was de vangst, welke zij binnen haalden,
dat beide scheepjes tot zinkens toe gevuld
werden met visch.
Bij het zien van deze geweldige vangst,
welke zeker niet aan him arbeid was te
danken, dat begrepen zij als vakmannen
maar a,l te goed, nog veel minder aan het
toeval, maar ongetwijfeld moest worden
toegeschreven aan de macht van Hem, op
Wiens woord hij het net had uitgeworpen,
wordt Petrus vervuld van een heilige ont
roering. Vol eei-bied en ontzag, in het be
sef zijner nietigheid tegenover den profeet
van Nazareth, Die blijkens dit wonder
een heilige, een Godsgezant, ja meer nog
moest zijn, werpt hij zich voor Jezus' voe
ten neder en roept uit: „Ga weg van mij,
want ik ben een zondig mensch, o Heei\"
En als antwoord op deze nederige beken
tenis geeft de goddelijke Zaligmaker aan
Petrus onder het beeld van diens vroeger
beroep zijn nieuwe roeping. Zoo en niet
anders verstond Petrus Jezus' woorden,
dat hij van nu af als leerling van Jezus
meaxischen, d.w.z. zielen zou vangen en
winnen voor het rijk der hemelen. Zóó
hebben het ook de andere leerlingen ver
staan, die met Petrus getuige waren ge
weest van dit heerlijke wonder en zich er
over verbaasden, en wien dezelfde roeping
geldt Want nadat zij naar den oever waren
teruggekeerd, verlieten zij alles, hun be
drijf, hun familie, hun geboortegrond, om
voortaan mét en voor Jezus alleen te leven.
Bereidwillig en vrijwillig gaven zij gehoor
aan den roepstem van Jezus, om door
Hem te worden opgeleid tot Zijn leerlingen
eu apostelen. „Over geheel de wereld
heeft hun stem weerklonken, en hun
woord is gehooxxl tot aan de uiteinden
der aarde."
CHR. S. DESSING,
Zoeterwoud'e. Kapelaan.
ALLES IS SLECHTS STOF!
Onder degenen, die zich zeiven en ande
ren trachten wijs te maken, dat met „den
dood alles ophoudt", zijn er velen, m.l. de
materialisten, die als reden voor hun be
wering aangeven: alles is slechts stof
(matei-ie) of liever gezegd, beweging van
duizenden en miilioenen stofdeeltjes. Ge
begrijpt, dat volgens hen van een Oneindig
Volmaakten Geest, dien we God noemen,
geen sprake kan zijn, evenmin van een
onstoffelijke, onsterfelijke ziel. De mensch
is een louter stoffelijk wezen: al zijn wer
ken en streven v.inden volledige oorzaak
en vei'kLaring in de stof, waaruit hij be
staat. Bij den dood vallen de stofdeeltjes
uit elkander en van den geheelen mensch
blijft niets meer over dan een handjevol
stof.
Zeker, wel heeft de mensch een stoffe
lijk lichaam dat bij den dood tot ontbin
ding overgaat, doch dat stoffelijk lichaam
alleen maakt den geheelen mensch niet
uit. Met het stoffelijke en dus sterfelijke
Mchaam want wat stoffelijk is bestaat
uit deel en en kan dus uit elkander vallen
of ontbonden worden is vereenigd een
onstoffelijke, niet uit deelen samengestelde
dus onsterfelijke ziel, en wel zoo, da,t li
chaam en ziel te zamen verbonden een
zelfstandige eenheid, n.l. de mensohe.lijke
natuur, uitmaken.
Allei'duidelijkst wordt ons deze waar-
Tieitr geieera ooor de u p e A baring.
Als God na de schepping en vorming der
aarde met haar planten- en dierenrijk,
cok den mensch wilde scheppen, vormde
Hij eerst uit verschillende reeds gescha
pen stoffen een menschelijk Lichaam: doch
eerst nadat God's Almachtigen mond de
onstoffelijke ziel als een levensbeginsel in
dat stoffelijk lichaam had ingeblazen, toen
dus-die twee in werkelijkheid verschillen
de elementen tot ééne zelfstandigheid wa
ren vereenigd, toen eei*st was de geheele
mensch uit God's scheppende Almacht te
voorschijn gekomen. Door het 'lichaam
alleen behoort dus de mensc.h tot de aarde
en gelijk alles op .deze aarde veigaat: de
bloemen verwelken, de bladeren verdor-
reo, de vruchten verrotten, enz., zoo zal
ook het stoffelijk lichaam eenmaal uit el
kander vallen en terugkeeren tot de stof,
waaruit het gevormd is, doch de onstoffe
lijke, onsterfelijke ziel zal teruggaan tot
God, die haar gegeven heeft. Omdat wij
toch niet voor deze wei*eld bestemd zijn,
daarom bemoedigt en waarschuwt Chris
tus ons door te zeggen: Weest niet be
vreesd Voor hen, die het lichaam dooden,
maar de z.let niet kunnen dooden, doch
vreest hem, die èn lichaam èn ziel in het
vederf kan stoxten."
Ook de rede getuigt, dat de mensch
niet slechts stof is, doch dat er een on
stoffelijke geest in hem woont. De mensch
toch fcan Iveirschiltende werkingen ven
lichten, welke do kracht der stof to boven
gaan. Stoffelijke krachten kunnen natuur
lijk slechts stoffelijke werkingen verrich
ten. Nu bezit de mensch het vermogen om
zich onstoffelijke begrippen te vonnen,
zooals deugd, ondeugd, recht, waai beid,
eigendom, enz., om te denken, zijn gedach
ten te verbinden, to redeneeren: wij kun-
n«»n ons voraien algemeene begrippen, die
niet de zinnelijk waarneembare eigen
schappen, doch slechts de wezenlijke ken
merken bezitten. Zoo hebben wij b.v. het
algemeene begrip van „boom", niet van
een bepaalden, b.v. kersen-, eiken- of beu
kenboom of welken anderen ook, maar
van iets, dat alle boomen gemeen hebben.
Met onze stoffelijke zintuigen nemen wij
nooit iets anders dan een bepaalden, con-
creten boom waar, die stoffelijk is, daar
om kan bet aigemeene begrip van „boom",
dat onstoffelijk is, slechts door een onstof
felijk vermogen worden waargenomen.
Dat onstoffélijk en dus onsterfelijk ver
mogen in den mensch is de ziel.
Bovendien gevoelt de mensch jn zich
een streving naar het ware, liet schoone,
het goede en het geluk. Ook deze strevingen
zijn allen van onstoffel ijken aard. Niette
min openibai,en zij zich zoo duidelijk in
iederen mensch, dat er voor twijfel geen
plaats overblijft. Zij kunnen slechts voort
komen uit een onstoffelijk vermogen om
te begeeren, de Zieil.
L. J. M. JANSSEN SCHMIDT,
pr.
Gelooven en begrijpen.
Bijna ovej-al, voornamelijk in kleinere
plaatsen, treft men personen aan, die
over hun omgeving en met name over
hun stamgasten in de gelagkamer een
zeker overwicht bezitten. Men vindt het
gezellig en leerzaam naar hen to luiste
ren. Aan tegenspraak wordt niet gedacht.
En wie het wagen zou te twijfelen of te
ontkennen, droeg levenslang het schand
merk van achterlijkheid.
Waaraan danken die spraakzame veel-
weters hun invloed'!
Natuurlijk niet aan het weinige onder
wijs, dat zij na liet verlaten der lagere
school misschien nog hebben genoten. Ook
niet enkel aan hun klankvolle stem en
beschaafde uitspraak. Bijna uitsluitend
wel aart de gewaagde brutaliteit en de
oppervlakkige gemakkelijkheid, waarmee
zaj voor alles en aiog wat durven spreken
on oordeelen.
Onbekend schijnt hun het spreekwoord:
„Sproken is zilver, maar zwijgen is goud".
Wel wordt in hen belichaamd dat andere:
„Holle vaten klinken, het hardst".
Gaat het nu over zaken van staatsbeleid,
dan is het bedrijf van zulke politieke tin
negieters tamelijk onschuldig. Geldt het
evenwel onderwerpen van geloofs- of ze
denleer, dan verdienen zij den naam van
\alsche profeten.
't Is zoo gemakkelijk vragen to stellen
en opwerpingen te maken., wei'ke door
argelooze, en onvoorbereide toehoorders
niet aanstonds kunnen beantwoord wor
den.
Men behoeft zich slechts een brochure
van enkele centen en die heeft men te
genwoordig te kust en te keur aan te
schaffen en daaruit eenige machtspreu
ken in izijn geheugen to prenten. En kan
men zulks niet bekostigen, dan zijn er
nog altijd gedienstige geesten, die ze ons
gratis aan de hand doen.
Stelselmatig en uit waanzinnig» praat
zucht wordt het geloof ondermijnd. Het
werk is zoo gemakkelijk, zoo goedkoop,
zoo stroelend yoor de ijdelheid en andere
hartstochten, maar tevens zoo misdadig.
Hier is zwijgen zelfs geen zilver en te
genspreken goud.
Daarom wijden wij volgaarne eenige
bladzijden aan de volgende verbreide op-
-vrc.i-ptrvyUia OiTT^ pTlikoLp. JÏLiLarwlejL CCtedCn
ter beantwoording werd toegezonden;
„GeJooven is uit don tijd. Welk verstan
dig mensch doet dat nog m onze verlichte
eeuw! Laat domme mansohen zich nog met
vage en onzekere geloofswaarheden te
vreden stellen. Ik neem slechts aan wat
ik zeif waarneem en begrijp."
Dat taaltje klinkt voornaam en vooral
zelfbewust. Maar op den keper beschouwd
is het slechts grootspraak en barre onzin.
„Zou gelooven uit den tijd zijn?" Kon
onze tegenstander zich slechts een oogen-
blik losmaken uit het enge kringetje van
zijn g ed a.c.h ten wereldkon hij slechts
vluchtig het we re ld to one el even overzien,
dan zou hij verbaasd staan over de onster
felijke levenskracht en de zedelijke macht
van het Katholicisme. Hij vrage zich bij
voorbeeld maar eens ernstig af, waarom
staatslieden en diplomaten in dezen droe
ven oorlogstijd elkander rondom den Paus
verdringen,
„Verstandige mensch en gelooven niet!?"
Wie slechts iets kent van de wereldge
schiedenis, weet ook, dat het geloof de
ware beschaving gebracht heeft, dat de
grootste denkers, de voormannen op alle.
gebied van mecnschelijk weten hoofd en
knie steeds gebogen hebben voor hun God.
Zoo was het de eeuwen door, zoo is het
nog en zal het steeds blijven. Want ware
wetenschap voert tot God.
Misschien zuilen wij later nog gelegen
heid hebben deze punten wat breedvoeriger
•te behandelen. Voor het oogenblik honden
wij den tegenstander liever enkel aan zijn
laatste bewering.
„Hij neemt alleen aan, wat hij zelf
waarneamt en begrijpt" Het overige is
hem te vaag en te onzeker.
Zou de man dat waarlijk meenen? Zou
hij dat beginsel altijd en overal in prac-
tijk brengen? Maar dan moet hij toch wel
een zonderling wezen zijn, wien het leven
een ongelijkheid is of wordt.
Hij mag niet aannemen, dat er een Na
poleon bestaan heeft. Want dien mensch
heeft hij nooit gezien.
Hij kan niet weten, dat er een wereld
oorlog :'is uitgebroken, dat aan den Yser
cn in de Karpathen heftig wordt gestre
den. dat vliegers moordende hommen wer
pen en duikbooten vele schepen in den
grond boren. Van dat alles heeft hij niets
gezien en gehoord. Hij leest het in de
krant. Maar juist dat krantenlezen is
reeds strijdig met zijn beginsel. Toch
grijpt hij dagelijks begeerig naar .zijn lijf
blad.
Geheel zijn handel en wandel worden ge
regeld door geloof aan en vertrouwen op
den evenmensch. Hij vertrouwt den leveran
cier, die hem eetwaren bezorgt, den kok,
die de spijzen bereidt en de,n knecht, die
ze opdient, den geneesheer, die hem medi
cijnen voorschrijft enz. 11 ij gelooft, zoo
lang de onbetrouwbaarheid niet blijkt,
iederen onbekende, die hem toespreekt,
den pol Mie-agent, die hem den weg en den
hotelportier, die hem de schoonste uit
stapjes aanwijst enz.
Zoo zijn zijne daden in lijnrechte tegen
spraak met zijn woorden. En dat ligt voor
de hand. Wilde hij zijn beginsel zonder
eenige afwijking in de pioctijk doorvoe
ren, dan zou hij zich het leven te midden
van medem en soli-en otn moge'ijk maken cn
niet toeter kunnen doen dan zoh een wo
ning huren op de maan..
Het is eenvoudig een eisoh van het ge
zond verstand te gelooven aan iemand,
die weet wat hij zegt en ook de waarheid
spreekt. En liet zou bat toppunt zijn van
dwaasheid een uitzondering te maken
voor het woord van God. Die toch juist do
oneindige Wijsheid en de onfeilbareWaar-
heid zelve is.
Maar wilt ge weten waar bom de schoen
eigenlijk wringt. „De openbaring Gods
be\ at cok geheimen." En deze vallen bij
onzen tegenstander niet in den smaak.
Laat ik vooraf herinneren aan het vol
gend verhaal ontleend aan Deharbe
„Een missionaris in Indiö vertelde aan
eer. heidenschen vox\st van de toestanden
en natuurverschijnseCen in Europa. De
vorst luisterde met gespannen aandacht
naar het verhaal. Toen de missionaris
hem nu verzekerde, dat in den winter het
water hier zoo hai"d wordt, dat zelfs oli
fanten zonder gevaar over de rivieren
kunnen gaan, gaf de vorst ten antwoord:
„Tot dusverre, heb ik naar u gehoord,
wijl ilc u voor een verstandig menscli
hield', maar nu gebied ik u to zwijgen!
Nooit zult gij mij overi'eden, zulke
fabelen to gelooven." Voor dezen
vorst, die nooit ijs had gezien, was het al-
zoo een onverklaax'bare zaak, dat- lxe.t wa
ter in ijs kan overgaan.
Handelde die vorst nu verstandig door
den betrouwbaren missionaris geloof to
weigeren? Ilij meende het, natuurlijk. Tn
werkelijkheid echter was zijn gedrag lach
wekkend.
Even dwaas is de houding van den vrij
denker, die weigert geheimen aan t, no
men, enkel omdol zij zijn begrip te boven
gaan.
Trouwens ook hier kan li ij zich zolf niet
gelijk blijven. „Reeds do orde der natuur
is vol geheimen.
Wie weet bijv. wat licht is, wat warmte,
vat electric ito lt enz. Wat its wind eigen
lijk? Het zijn de meest alledaogsclie din
gen. welke wij voortdurend met de zin-
luigfn waarnemen. Maar wie toegrijpt
icIK" zaken? Moeten wij haar bestaan
dus ontkennen?
Als men alleen voor waar wil houden
wat men begrijpt, dan moet men ook niet
aannemen, dat men leeft, zieit, boort,
spreekt slaapt enz. Wat toch is eigenlijk
bet leven? Wie begrijpt, dat uit oen k.'ein
pitje een grootc boom kan wassen, dal uit
oen. ei zich een mooie vogel kan ontwikke
len? Wat lis klank, wat is kleur, wat ie
slapen en ontwaken, wat is vermoeienis,
wat pijn? Wie kan daarop oe.n begrijpe
lijk en bevredigend antwoord geven? Moet
men dus het bestaan van dat aJl'es maar
vlakweg ontkennen? Wie het deed zou zich
onsterfelijk belachelijk maken.
Maar als wij reeds in de natuur zooveel
geheimen ontmoeten, die wij redelijker
wijze niet kunnen loochenen, met welk
recht kunnen wij dan weigeren to geloo-
\cn aan God, als Hij ons gÉiheimen open
baart uit de bovenzinnelijke wereld.
Het onfeilbaar woord van den waarach-
tigan God geeft aan ons verstand toch
heel wal beter waarborgen da.n het getui
genis onzer feilbare zintuigen.
En dat er ook in de bovennatuurlijke
orde geheimen zijn en moeten zijn, zal
iede- gereedelijk toestemmen, die een wei
nig nadenkt. Om maar iels te noemen.
Hoe zou God, het onbeperkte en oneindige
Wezen, ten volle kunnen begrepen worden
door ons eindig verstand? „Een God, die,
door ons begrepen wordt, zagit terecht de
II. Atharxasius, zou geen God meer zijn."
Ten slotte onthoude men nog dit.
De heidensche vorst, van wien ik zoo
even sprak, kon niet bewijzen, dat het
denkbeeld van ijs onzinnig was. Met arv
de re woorden,, het bestaan van ijs its niet
tegen de rede, maar gaat hot verstand
van sommigen te boven.
Zoo is het ook met geheimen. Zij zijn
niet togen, maar boven de gezande rede.
Alleen de hoogmoed, die zichzelf voor de
bron van alle waarheid houdt, voelt zich
door geheimen vernederd en wil liever
onwetend blijven dan van een honger ge
zag iets aannemen.
Ziedaar, waarde lezer, eenige mond-
stoppertjes. Ik hoop, dat gij er een nuttig
gebruik van zult maken, in geval gij zulk
een waanwijzen grootspreker op uw weg
mocht ontmoeten.
(St. Antonius.)
Deharbe-Dankelman, Verklaring der
Katholieke Geloofis- en Zede,leer, 3e uitg.,
Dl I, blz 37.
Rooster der Retraiten.
van het St. Clemenahuis.
te Noorwljkerhout.
26—29 Juni. Jongenspatronaten (f 4.
811 Juli Mannen en Jongelingen (f 4.
1518 Juli Mannen en Jongelingen ,f 4.—)
19—22 Juli Meisjespatronaten (f 4.
2427 Juli Mannen en Jongelingen (f 4.—)
30 Juli—3 Augustus H. H. Onderwijzers.
58 Augustus Dames Onderwijzeressen.
10—13 Aug. Normalisten (Jongens) uit
Amsterdam.
16—19 Aug. II.II. Onderwijze;^..