KERKL S)e Eeicbelie (2ou/tant ra ra fweede Blad Wat onze tegenstanders beweren. Jiax2c eca VAN soa EÜ2 Zaterdag 5 Juni 1915. IVEEDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den I. brief van den H. Joannes III 13 18. Veelgeliefden! Verwondert u niet, zoo de reld u haat. Wij weten, dat wij van den od tot het. leven zijn overgevoerd, dewijl de broeders liefhebben. Die niet lief- eft, blijft in den dood; al wie zijn broeder at, is een moordenaar; en gij weet, dat en moordenaar het eeuwig leven blijvend zich zelvon heeft. Hierin hebben wij de fde Gods loeren kennen, dat Hij zijn le- voor ons gegeven heeft; ook wij moeten. onze broeders het leven geven. Zoo land de goederen dezer wereld bezit en ten broeder ziet gebrek lijden, en zijn rt voor hem sluit, hoe blijft de liefde 's in hem? Mijne kinderen! laat ons niet woorden beminnen of met de tong, ar met daden en in waarheid! yangel'ie usi den H. Lucas XIV 16—24. dien tijd sprak Jezus tot de Phariseeën gelijkenis: een zeker man richtte een ot maal aah en noodigde velen. En te llet uur des avondmaals zond hij zijnen iaar om den genoodigden te zeggen, dat zouden komen, daar alles reeds toebe- »as. Doch zij begonnen zich allen ge- ilijk te verontschuldigen. De eerste tot hem: ik heb eene landhoeve ge-., en moet noodzakelijk uitgaan om die ezien; ik bid u, houd mij voor veront- ildigd! Een ander zeide: ik heb vijf kop- ossen gekocht en ga ze beproeven; ik i, houd mij voor verontschuldigd! En ander .zeide: ik heb eene vrouw ge- d, en daarom kan ik niet komen. De aar nu keerde terug en boodschapte zijnen heer. Toen werd de huisvader oomd en sprak tot zijnen dienaar: ga itig uit op de straten en in de wijken 'ad, en breng de armen en kranken en len en krennelen hier binnen! De die- 1 nu zeide: heer! het is geschied; gefijk levolen hebt, en er is nog plaats. En eer sprak tot den dienaar: ga uit naar in en heggen, en dring hen binnen te en, opdat mijn huis vol worde! Doch :g u, dat geen van die mannen,.die uit- odigd waren, mijn avondmaal proe- zal. klaring van het Epistel. :t Epistel van dezen Zendag is ont- aan een der brieven van den Apostel liefde, den H. Joannes, den meest be ien leerling des Heeren. Ware en vu- liefde tot Jezus bezielde hein en deze zich in waarachtige, oprechte broe- iefde. Daarom komt hij telkens terug ijne prediking op den plicht der naas- efde en het was zijn geliefkoosd rd, wat hij vooral in .het laatst van leven menigmaal herhaalde: Kinder-, bemint elkander. Broeders, zoo zegt iitmaal in zijn Epistel, weest er niet aasd over, dat de wereldlingen, de n u haten; want zulks geschiedde i het begin der tijden. Reeds Caïn te zijnen broeder Abel, omdat deze een tvaardige was en diens offer aan God ievallig. Verwondert u er niet over, ij zijn dood geweest naar de ziel r ten leven thans opgewekt: wij leven het leven der genade; immers wij be nen elkander. Het onfeilbaar kentee- van onze liefde tot God is onze liefde len naaste. Jezus zelf had het ook ver- ird, toen Hij sprak: Hieraan zal men anen, dat gij Mijne leerlingen, zijt, zoo elkander liefhebt." (Joann. 13 35) Ja, ker nog drukt de Apostel het uit, als tegt, dat die zijn broeder niet liefheeft, jmoondenaar is en dus ook geen waar liefde tot God bezit. Wie zijn broe- haat, zal naar diens dood verlangen, lie zulk een boos verlangen in zijn hart tert, staat gelijk met een moordenaar. Apostel gaat nog verder, en geeft zell's graad de_r liefde aan, waarmede wij in naaste moeten liefhebben: wij n bereid zijn zelfs ons leven voor hem beste te geven. Misschien zal iemand len, (aldus de H. Augustinus) hoe kan oote liefde hebben, dat ik bereid ie zijn voor mijn broeders te sterven? echter niet al te haastig over u zeiven hopen; mogelijk is die liefde reeds in toren, maar zij is nog niet volwassen; ll haar, opdat zij niet verkwijne. agt gij, vanwaar gij weten kunt, of die Ie die-gij voeden moet in u geboren is, ft dan naar hetgeen er volgt: „hoe wilt lat Gods liefde in hem zal blijven, die, Beer, hij de goederen dezer wereld be ft zijn broeder ziet gebrek lijden, zijn voor hem sluit?" Ziet, zoo zegt diezelf- Kerkvader, vanwaar die liefde moet anen, „Zijt gij nog niet moedig genoeg voor uwe broeders te sterven, gij kunt tenminste helpen met uwe middelen." Wo gij hem al niet kunt bijstaan met oederen dezer wereld, toont hem ten- te uw medelijden door hem te troosten anderen hulp voor hem zoeken. Laat ieder in zich zelven keeren en nagaan, of de woorden, die hij bidt in zijn Acte van Liefde: „Mijn Heer en mijn God, ik bemin U bovenal; ik bemin mijn evennaaste ge lijk mij zelven uit liefde tot U" of die woorden louter woorden zijn, zonder dat het leven daaraan beantwoordt. H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. De goddelijke Zaligmaker was door een der aanzienlijke Farizeeërs in Jerusalem ten maaltijd genoodigd. Ofschoon Hij wist, dat het er weer om te doen was, om Hem strikken te spannen of in Zijn woorden te vangen, zooals uit het verder verhaal blijkt, toch nam Jezus zonder bedenking de uitnoodiging aan. Want Hij wilde daar door aan Zijn tegenstrevers een blijk ge ven Zijner liefde ook voor hen, en hun te vens een nieuwe genade geven, voor velen hunner wellicht de laatste, om tot bezin ning en tot inkeer te komen. Dat doet Je zus zoo liefdevol door de heerlijk mooie gelijkenis van het gastmaal, waarin hij aan den Farizeeër en aan de anderde gas ten, die met Hem aan tafel waen, aantoon de, wie deel zouden hebben aan en wie zouden worden uitgesloten van Zijn gast maal, het rijk van den Messias, het rijk Gods hier op aarde en in de eeuwigheid. Het gastmaal is het rijk van den Messias, Jezus' Kerk op aarde, hetwelk terecht een groot gastmaal wordt genoemd, door de uitgelezen geestelijke spijzen, die er worden opgediend: de geloofswaarheden, de tal- looze genademiddelen, niet het minst de H. H. Sacramenten en vooral de H. Com munie, de vermaningen en uitspraken ten goede, de rust en vrede des harten, het vooruitzicht van de eeuwige zaligheid. Groot is dit gastmaal, omdat alle menschen er voor worden uitgenoodigd. God zelf heeft het maal aangericht en Hij zond Zijn eeuwigen Zoon Jezus Christus, om den menschen voor den maaltijd uit te noodi- gen. Eerst werden de Joden geroepen, want zij waren van ouds het uitverkoren volk Gods, hetwelk de beloften omtrent den geleverd en daardoor de uitnoodiging tot het gastmaal reeds had aangenomen. Door hun waardigheid, ambt en positie waren de voornamen onder het volk van zelf aan gewezen, om het eerst gevolg te geven aan de uitnoodiging van den Gastheer. Doch zij zijn juist de eersten geweest, die de uitnoodiging versmaadde op grond van verschillende nietswaardige voorwendsels en uitvluchten. Maar de eigenlijke reden van him weigering was, dat zij niet wilden komen, omdat zij het bezit van aardsche goederen, de genietingen en lusten des le vens stelden boven datgéne, wat Jezus van hen verlangde, om Zijn leerlingen te wor den, n.l. zich zelf te verloochenen, zijn kruis op te nemen en Hem na te volgen. Daarom zijn zij door hun eigen schuld door God verworpen. Toen-wendde zich Jezus tot de armen en eenvoudigen en ongeleerden onder het volk; en bij hen vond Hij een betere ont vangst. Volgaarne en blijde gaven zij ge hoor aan de liefdevolle uitnoodiging des Heeren; want zij luisterden gretig naar Jezus' woord en namen aan de leer des heils, welke Hij verkondigde. Tot hen be hoorden de apostelen en eerste leerlingen van Jezus,, voor het meerendeel eenvou dige en arme menschen. Maar er is nog meer plaats in het huis van den Gastheer en het is Zijn vurig ver langen, dat geheel Zijn huis vol zal wor den met gasten. Daarom beveelt de Heer aan Zijn dienaar om ook de vreemdelingen, die omzwerven op de wegen en landpaden, dus ook weer bij voorkeur de arrnen en veriatenen, met zachten drang te brengen aan Zijn gastmaal. Met" die vreemdelingen bedoelt Jezus de heidenen, die later uit alle deelen der wereld door de apostelen en hun opvolgers worden opgenomen in den schoot der Kerk, om te deelen, in de zegeningen van het Godsrijk. Zij zullen eenmaal het aantal der Joden in het rijk van den Messias verre overtreffen. Want door hun onbeleefde weigering, door hun verblindheid en hardnekkigheid hebben de Joden, de eerstgeroepenen, hun roeping tot het rijk Gods moedwillig verloren, zoodat zij de zegeningen van die genade niet zul len deelachtig worden. Wij zijn zoo gelukkig, dat wij de genade van de roeping tot het rijk Gods hebben ontvangen. Zorgen wij dan ook angstvallig die roeping getrouw te blijven en het leven der genade in onze ziel te bewaren door het veelvuldig, zoo mogelijk zelfs dagelijks ontvangen der H. Communie. Geen ijdele uitvluchten kunnen noch mogen ons weer houden van dit heerlijke „heilige Gastmaal waarin Christus genuttigd wordt", daar wij anders groot gevaar loopen onze roe ping tot het ware geloof te verliezen. Maar laten wij zoo dikwijls mogelijk aanzitten aan dit gastmaal van Jezus' liefde, opdat wij het genade-leven steeds mogen bewa ren en bezitten in ovèrvloed. CHR. S. DESSING, Zoeterwoude. Kapelaan. Met den dood houdt alles op! Daar zijn in de tegenwoordige genot- zieke wei-eld zoo velen, die, zich niet sto rend aan God en Zijn gebod, maar zich zelven een eigen wet voorschrijvend, den rijken man uit een der parabels van het Evangelie nazeggen en ook nadoen. „Gij hebt vele goederen liggen voor vele jaren", zoo zeide deze tot zich zelven, „rust, eet, drink, maak goeden sier". Inderdaad: een rusteloos najagen en dan een ongestoord, volop genieten van alles wat de zinnen der menschen kan streelen, los van eiken zedelijken band, alleen be dacht op eigen genot en voldoening der zinnelijke neigingen, het leven zoo lang mogelijk uitleven, ziedaar de geest eener wufte wereld, w^lke als een verpestende adem over het aardrijk heenwaait. Waar om zoudt ge niet van het kortstondig leven op aarde genieten? Met den dood houdt alles op; dan is alles uit en kunt ge uw schade niet meer inhalen; daar- om, geniet nu maar volop, dan hebt ge dat alvast gehad! Welk een onvergeeflijke zelfmisleiding bij hen, die aldus beweren. Zij pogen met zulke taal hun geweten te sussen; hun ge weten, dat hen aanklaagt voor schuldig aan verschillende vergrijpen, waarvoor zij eenmaal voor den Eeuwigen Rechter ver antwoording moeten afleggen. Alsof het deel van den mensch, gelijk dat van het redolooze dier hetzelfde is en gelegen op deze wereld! Bij het redelooze dier, dat zijn doei heeft gehad op deze aarde, is bij den dood alles uit: het dierlijk leven sterft weg met het lichaam, dat daarvoor noodzake lijk was. Wilt ge den mensch op één lijn stellen met het dier? Maar dan is de mensch het hulpbehoevendste dier, wat er bestaat: want het gezicht, de reuk, het ge hoor, de spierbewegingen enz., zijn bij vele dieren meer ontwikkeld dan bij den mensch! Doch het is te dwaas om dit vol te hou den. Immers door zijn zieleleven met zijn zuivere geesterwerkingen staat de mensch bezit, dat hij niet bestemd is enkel'eri"ai- leen 'voor deze wereld, maar dat hij be stemd is voor de eeuwigheid na dit leven op aarde, waarin hij dan. gelukkig of onge lukkig zal zijn, naar gelang hij den wil van God op aarde heeft opgevolgd of ver onachtzaamd. Zoo er geen leven na den dood bestaat, dan is er bij God geen rechtvaardigheid: want dan zou het goede, wat er op aarde geschiedt, ook terstond beloond en het kwade ook terstond gestraft moeten wor den; maar de ondervinding leert, dat God zeer dikwijls met de vergelding wacht. Als er geen leven na den dood bestaat, dan is iedere godsdienst, ook het ware Christen dom, reeds daarom valsch, wijl het den mensch een belooning of bestraffing hier namaals voorhoudt; dan zijn alle brave menschen, die hun vleesch met zijn he geerlijkheden kruisigen, eigenlijk dwazen en dan zijn de eenige wijzen alleen zij, die geheel voor de involging hunner lusten le ven; dan is het goede alleen daarin gele gen, dat men bij zijn genietingen zorgt te blijven uit de handen van de politie en dan is het kwade alleen gelegen in den dood, die een einde maakt aan alles en in „een oppakken" van een politieagent, die voor langeren of korteren tijd een storing brengt in de genietingen des levens. Als er geen leven is na den dood, dan zou zelfs de zelfmoord na een door allerlei genietingen uitgeput en afgesloopt leven kunnen wor den goedgekeurd; want als men toch niets meer aan zijn leven op aarde heeft, dan zou het beter zijn, er heelemaal niet meer te wezen. Waarom dan nog langer de ram pen en ellende des levens te verduren? Gelijk men aan de vruchten kent den boom, zoo kent men aan deze logische ge volgtrekkingen uit de bewering „bij den dood houdt alles op", het dwaze en onge rijmde er van. L. J. M. JANSSEN SCHMIDT, Pr. 13?6 Sept. Heeren Vincentianen (f 6. N. B. Men wordt verzocht zich voor deze Retraiten op te geven bij de Eerw. Gees telijkheid. Rooster der Retraiten. van het St. ClemenshuSs. te Noorwijkerhout. 8—11 Juni. Jonge Dames uit den Mid denstand (f 6. 1417 Juni. Meisjes (f 4. 21—24 Juni. Huismoeders (f 6.—) 2629 Juni. Jongenspatronaten (f 4.—) 8—11 Juli Mannen en Jongelingen (f 4.—) 15—18 Juli Mannen en Jongelingen ,f 4.—) 19—22 Juli Meisjespatronaten (f 4.—) 24—27 Juli Mannen en Jongelingen (f 4.—) 30 Juli—3 Augustus II. H. Onderwijzers. 5_8 Augustus Dames Onderwijzeressen. 1013 Aug. Normalisten (Jongens) uit Amsterdam. 16—19 Auig. H.II. Onderwijzers. 21—24 Aug. Jongelingen uit den netten Burgerstand (f 4. 28—31 Aug. Normalisten der Eerw. Broe ders, Den Haag. 2—5 September Jongelingen van de H. B. S. en Gymn. (hoogere kL) (f4.—) 710 Sept. Heeren (f 10. Een schrijven van Z. H. Paus Benedictus XV. Door Z. H. Paus Benedictus XV ls aan den Zeereervv. Pater M. Cranley Bolvey, van de Congregatie der H. II. Harten van Jesus en Maria, het volgende schrijven gericht, dat v^ij aan de „Tijd" ontleenen: Dierbare Zoon. Heil en Apostolische Zegen! Wij hebben met belangstelling uw brief gelezen en de bijgevoegde documenten. Zij hebben Ons onderricht van den ijver en de werkzaamheid, waarmee gij u sinds verscheidene jaren toelegt op het werk van de toewijding der huisgezinnen aan het II. Hart, opdat de beeltenis, daarvan, ge plaatst op de edelste plek der woning als op een troon, zichtbaar regeere over de katholieke gezinnen. Reeds onze voorgan ger Leo XIII, zaliger gedachtenis, heeft het heele menschelijke geslacht toegewijd aan dit goddelijk Hart en men kent dienaangaande zijne merkwaardige Ency cliek Annum Sacrum. Ondertusschen moet, zelfs na deze gezamelijke toewijding,, dé godsvrucht in elke familie worden voort gezet; meer nog: zij is geheel gelijk aan de andere en kan slechts bijdragen tot hot plan van den godvruchtigen Opperpriester. Wat afzonderlijk is voor ieder roert ons inderdaad meer dan de gemeenschappe lijke belangen. Wij verheugen Ons dan dan ook bij de gedachte, dat uwe werken op dit gebied overvloedige vruchten droe gen en Wij sporen u aan, om werkzaam in het begonnen apostolaat te volharden. Niets inderdaad is bij de tegenwoordige tijden gewenschter dan uw streven. De moreele gesteltenis, voortgebracht en ont wikkeld door de Kerk, verzwakt in het private en het openbare leven; en na er bijna alle sporen van christelijke wijs heid en volgzaamheid uit weggevaagd te heidendom. Ziedaar, wat heden' te veie menschen, helaas! droomen en trachten te verwezenlijken, geve God dat het vruchteloos ware! Maar de pijlen der boozen zijn vooral gericht op de huiselijke maatschappij. Wijl deze in hare kiem de beginselen be zat der burgerlijke maatschappij, zien zij wel in, dat de verandering of beter de verwording, welke zij hopen voor de ge- gemeenschappelijke maatschappij, nood zakelijk die der huisgezinnen zal volgen, zoodra zij de grondslagen hebben aange tast. Daarom stemt men de wet op de echt scheiding om de standvastigheid van het huwelijk te ontwrichten; door de jeugd te dringen het officieele onderwijs te volgen, dat dikwijls zoover van den godsdienst verwijdert staat, schakelt men het gezag der ouders uit in een zaak van buitenge wone belangrijkheid; en door de schande lijke kunst te verheffen om zijne lusten te voldoen, zelfs met schennis der natuurwet ten, stuit de goddeloosheid de bron zelf van het menschelijk geslacht en bevlekt de heiligheid van het echtelijk bed met schaamtelooze zeden. Gij doet dus goed, dierbare zoon, de zaak der menschelijke maatschappij ter hand te nemen, vóór al les den christelijken geest op te wekken en te verbreiden in bet gezinsleven, in den boezem onzer families de liefde van Jezus Christus te plaatsen, opdat zij er heersche als koningin. Door zoo te handelen ge hoorzaamt gij aan Jezus Christus zelf, die beloofd heeft, zijn weldaden uit te storten over de huizen, waar zijne beelte nis aanwezig en geëerd zal zijn. Onzen zeer liefdevollen Verlosser do vereering en de genoemde eer geven, is dus een heilig en heilzaam werk doen. Maar dat is niet alles. Het is ook groote- lijks van belang om Chx'istus te kennen; om zijn leer te kennen, zi}n leven, zijn lij den, zijn glorie. Hem volgen is niet zich laten leiden door een oppei-vlakkig gevoel van godsdienstigheid, hetwelk gemakke lijk de teedere en weeke harten ontroert en ons gemakkelijke tranen ontlokt, maar de ondeugden onaangeroerd laat. Hem volgen is Hem omringen met een levendig en vast geloof, dat tegelijk den geest en liet hart doordringt, dat de zeden leidt en regelt. Welnu, de ware i'eden, waarom Jezus door velen wordt verwaai'loosd en door talrijke menschen weinig bemind wordt, is, dat hij bijna niet gekend is door de eersten en niet genoeg gekend door de tweeden. Zet dus .dierbare zoon, uwe pogingen en uw apostolaat voort, om in de katholieke ge zinnen liefdevlammen te wekken voor hei heilig hart van Jezus; maar tracht en zorgt tevoren het is Onze wil dot deze liefde in alle huizen, welke gij bezoekt, gevolgd worde tot zijn hoogste en veiTie- venste trap door de kennis van Jezus Christus en de kennis, welke door Hem zelf gebracht is betreffende Z\jjne waarheid en Zijne wet. En Wij, om in deze zaak Onze aanspo ring tot de gemeenschappelijke godsvrucht niet te laten ontbreken, Wij willen, dat alle gunsten, xvelke Onze voorganger Pius X, heiliger gedachtenis, in zijn vrijgevig heid van opperpriester in 1913 op de vraag der bisschoppen van Chili, aan de huisge zinnen van dezen staat, welke zich wijden aan het Heilig Hax-t, heeft toegestaan, zich uitstrekken over alle families van de ka tholieke wereld, welke deze opdracht zul len doen. Ontvang, dierbare zoon, als ondei-pand der hemelsche goederen en als getuigenis van Onze Vaderlijke welwillendheid, den Apostolischen Zegen, welken Wij u van ganscher harte verleenen. Gegeven te Rome, bij Sint Pieter, den 27 April 1915, het eerste jaar van Ons Pon tificaat. BENEDICTUS XV, Paus. Een Priesterwijding in Krijgs gevangenschap. Wij ontleenen aan liet Maandschrift „De Bode", uitgegeven door de Patei*s van den II. Geest (wier missiehuis is te Weert), de volgende treffende schets. Tref fend vooral, omdat er uit blijkt, hoe de waarheid en de schoonheid van het Katho liek geloof den nationalen haat, die in deze dagen zoo geweldig opvlamt, doet verkeeren in onderlinge liefde en genegen,, heiö. Zooals „de Bode" reeds meldide, mocht onlangs een onzer diakens, uit de Fran- s c h e provincie, in het D uitsche krijgsgevangenkamp van Leohfeld (Beie ren) de II. Priesterwijding ontvangen. Gaarne wil hier nu de gelukkige neomist zelve onzen geachten lezers zijn vreugde mededeelen. „Kort voor het uitbreken van den oor log viel mij het geluk te beurt, door het diakonaat den laatsten stap te zetten vóór het H. Priestex-schap; met October zoii ik dan priester gewijd worden. Helaas, aangezien de Fransche wet ook de geestelijken aan den militairen dienst onderwerpt, moest ik op 3 Augustus even ais anderen bij mijn garnizoen verschij- ■~m. Al spoedig ging het naar de grens. In de eer de dagori deed_het_jxijj innig leed, mijn verlangen naar liet priesterschap, toen ilc op het slagveld zooveel gewonden en stexwenden tevergeefs om een pi-iester hooide roepen. Ik kon het niet aanzien, dat zoovelen de eeuwigheid moesten in gaan, zonder de zoo innig verlangde pries terlijke hulp! Den 21ein Augustus werd ik krijgsge vangen gemaakt, en kwam terecht in hot kamp van Lechfeld. Ook hier kwelde mij voortdurend mijn hartewensch: was ik maar priester!... nu ik toch wederom zoo kostbare diensten zou' kunnen bewijzen aan mijn .land- en lotgenooten. Ik benijd de mijn gelukkige studiegenooten en me- debroedei-s, die ginds, in het verre vader land', met September tot priester vei-he-ven werden. Ook ik hooi-de bij het getal der uitverkorenen! Mijn overste- deelde mij; dit mede en voegde er l)ij, dat hij mij vol gaarne tot de wijding toeliet., indien mijn gevangenschap zulks niet belette. Twee dagen na ontvangst van dit schrij ven bracht de Voorzienigheid' mij in aan raking met Z. D. II. Mgr. Ritter von lingg, bisschop van Augsburg, die het klooster van Lechfeld en tevens ons kamp met een bezoek vereerde. Hij nam inzage van den brief van mijn Overste en be loofde, mij bij een volgend bezoek de H. Wijding toe te dienen. Eenige formalitei ten moesten nog vervuld worden. Half- December was alles reeds zoover gevor derd, dat Z. D. H. zijn voornemen te ken nen gaf, de heilige handeling op den vier den Zondag van den advent te voltrek ken. Met welke vreugde ik mij nu voor bereidde, hoeft niet gezegd! Op den vooravond van den grooten dag bracht mij de secretaris van den bisschop het blijde bericht, dat ik 's anderen daags om 8 uur gereed moest zijn. Meerdere krijgsgevangenen: priesters, seminaristen en andere vrienden, aan wie de comman dant allervriendelijkst deze gunst had toegestaan, mochten mij vergezellen, om de H. Wijding bij te wonen. Een half uur voor de plechtigheid bracht mij de II. E. heer Pater Raymundus, gardiaan van het klooster, bij Z. D. II., die mij met vader lijke goedheid bejegende. Onder de plechtigheid werd Mgr. goas- aisteerd door den II. E. Pater Gardiaan en den Z. E. Heer secretaris; mijne mede broeders verrichten de overige diensten. Na het voorlezen van den dimissorialen brief van onzen algemeenen Overste, richt te Monseigneur het woord tot de geloovi- gen en wees den toekomstigen priester op zijne waardigheid, zijn plicht en zijn ver antwoording. En dan had de onvergete lijke plechtigheid plaats met al de heer lijke en beteekenisvolle ceremoniën waar mede de kerk dit II. Sacrament omgeeft. Talrijke geloovigen waren op het feest verschenen; tot tranen toe ontroerd woon den zij rnet alle aandacht de grootsche plechtigheid bij. Van mijn eigen geluk zal ik niet gewagen: 't gaat alle beschrij ving te hoven. Slechts één ding ontbrak er aan: de aanwezigheid mijner zusters Ch vrienden in 'hot vaderland. Doch mijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 5