RKUJ !e ^eicbclie (Soii/tant Wat onze tegenstanders beweren. jg&l-- Ui' H ma E23 ESI pBagnma gstMfó ^y/3|i^iCT>mi(^>r/5iG^/3i(^n ma EC3 ma ma VIERDE ZONDAG NA PASCHEN. Les uit den brief van den H. Jacobus 1 17—21. Allerlief sten! Alle goede gift, en alle vol maakt geschenk komt van boven en daalt afvan den Vader des lichts, bij wien geen verandering, noch schaduw van afwisse ling is. Want uit vrijen wil heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waar heid, opdat wij als eerstelingen zijner schepping zouden .zijn. Zoo dan, mijn al lerliefste broeders! Ieder mensch zij vaar dig om te hooren, maar traag om te spre ien, en traag tot gramschap. Want de [gramschap des mans werkt Gods gerech tigheid niet. Legt daarom af alle onrein heid en overvloed van boosheid, en neemt [op in zachtmoedigheid het woord, dat in geplant is, hetwelk uwe zielen kan za lig maken. Evangelie uit den H. Joannes XVI -14. In dien tijd sprak Jezus tot zijne Disci pelen: Ik ga tot Hem, die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij: waar gaat Gij heen? Maar omdat Ik u dit ge zegd heb, heeft de droefheid uw hart ver vuld. Doch, Ik zeg u de waarheid: het is udienstig, dat Ik heen ga: want indien Ik veigga, zal de Trooster niet tot u komen: maar zoo ik wegga, I-k Hem tot u -zenden. En als Hij zal gekomen zijn, zal Hij de we reld overtuigen van zonde en van recht- laai'digheid en van oordeei. Van sonde, omdat zij in Mij niet geloofd hebben; van Khtvaardigbeid, omdat Ik tot den Vader 5a, en gij Mij niet meer zult zien; en van ordeel, omdat de vorst dezer wereld reeds geoordeeld is. Ik heb u nog veel te zeggen: laar gij kunt het nu niet dragen. Doch als de Geest der waarheid zal gekomen ijn, zal Hij u alle waarheid leeren. Want ij-zal uit Zichzelven niet spreken; maar uSfCXot«?fg'enh°V^Tu «UB g is. Hij zal Mij verheerlijken, want van it mijne zal Hij ontvangen en het u ver- ondigen. Verklaring van hei Epistel. De H. Jacobus weerlegde in zijnen brief ene opwerpmg, due zijne lezers konden oaken, naar aanleiding van de offers, ciie moesten brengen om pal te blijven ban in het geloof. „Niemand zegge te aidden. van de verdrulkikingen en rnoei- Éieden, dat hij door God bekoort, wordt lol afval van het geloof ot tot eene of an- zonde: want God bekoort niemand. De begeerlijkheid, die in ons hart woont, 3 de aanleiding, onze eigen vrije wil de opaak van de zonde. Neen, zoo gaat de Apostel verder en hiermede begint bet Epistel van" dessen Zondag wat van bo ren komt van den Vader der lichten, is louter goede gave en Louter volmaakt ge schenk. Van God komt het verstand, waarmede wij het goede kunnen onder scheiden van het kwade en evenzeer daalt oil Gods hand de genade neer, die den mensch in staat stolit, hetgeen Hem he ugelijk is te volbrengen. Hij js daarbij '«'Onveranderlijke, Die, wat Hij eenmaal in Zijn eeuwig raadsbesluit heeft vastge steld, zeker volbrengt. Bij Hem den Va- lor der lichten, is geen verandering of schaduw door ommekeer gelijk wij die bij Ie hemellichamen kunnen waarnemen. Hi] wil niet nu eens het goede, dan we- ler het kwade, maar Hij beoogt bij al Zijne beschikkingen het welzijn der men schen. En de II. Jacob us blijft het bewijs wor zijne steil,ing niet schuldig! God tooh beeft ons uit eigen vrijen wil, zonder oeihge verdiensten van onzen kant voort gebracht door het woord der waarheid. Hij heeft ons door de prediking van het Evangelie aamgenomen bot Zijne kinde ren en zoo werden wij de eerstelingen Zijner schepping, Hem bijzonder dierbaar. Dene uitverkiezing brengt echter hare verplichtingen mede en de Apostel legt op enkele daarvan een bijzondergn nadnik. '«der mensch moet waardig zijn om te hooren naar het woord Gods; hij moet %e tong bedwingen, traag zijn tot spre- in den geest der wereld, traag zijn "ok tot toorn, in zooverre deze niet be slaat in eene heilige verontwaardiging ov«r de zonde: want toorn, ontstaan uit «nnélijke neiging om zuiver menscheüjke teweeg)'eden, bewerkt géén gerechtigheid Toor God. Niet de geest der wereld dient te worden gevolgd, maar de mensch moet ljch trachten te zuiveren van alle besmet- 'Hvg der wereld. „Daarom legt af alle on- Bpheid en overblijfsel van boosheid, en l'ftetert met zachtmoedigheid naar het in- Eoplante woord, dat uwe zielen kaïn red den,"; neemt het goede zaad van het woord "Ods in uwe harben op en laat het daar jen en het zal honderdvoudige vrucht, te een vrucht van eeuwige zaligheid in u rk - li H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. Evenals het evangelie van verleden Zondag, zoo is ook dat van vandaag een gedeelte uit de afscheidsrede van de god delijke Zaligmaker tot Zijn apostelen op den avond vóór Zijn lijden. Nu hooren wij den goeden Meester Zijn bedroefde leerlingen troosten en bemoedigen met de blijde belofte van den II. Geest, den Troos ter. Eerst richt Jezus tot hen een zacht verwijt, dat zij zoo weinig belang in Hem stellen wijl niemand hunner Hem nog heeft gevraagd, waarheen Hij zal gaan, wanneer Zijn lijdensoffer is volbracht. Zij denken alleen maar aan zich zeiven, wat er met hen moet gebeuren als hun Meester er niet meer is. Den vorigen Zondag troostte Jezus Zijn apostelen met het vooruitzicht op een spoedig en vreugdevol wederzien. Nu gaat Hij nog verder en zegt, dat Zijn heengaan, in plaats van een reden tot droefheid, voor hen juist moet zijn een reden tot vreugde. Want het heengaan van Jezus is noodzakelijk, om hun den Trooster, de genade van den H. Geest te kunnen mede- deelen. Zoo was het raadsbesluit Gods: eerst moest het verlossingswerk bekroond zijn door Jezus' luistervolle hemelvaart, alvorens Jezus de verdiensten van Zijn lijden en sterven aan de menschen zou gaan uitdeelen door den H. Geest te zen den. Dan zou Jezus tevens verheerlijkt worden door de werkzaamheid van den H. Geest in en door de H. Kerk. Die werkzaamheid des H. Geestes zal zich op bijzondere wijze toonen in de we reld en in de apostelen, zooals Jezus nu gaat aantoonen. Drie zaken zal de H. Geest vooral aan de wereld doen erken nen. Vooreerst dat degenen, die in Jezus niet wilden gelooven, zwaar gezondigd hebben; en dit zou vooral blijken uit de prediking der apostelen en hun opvolgers tot aan het einde der tijden. Vervolgens zal de H. Geest de menschen duidelijk overtuigen, dat Jezus inderdaad is de Rechtvaardige, de Heilige en niet een be drieger en boosdoener, waar de Joodsche priesters Hem voor uitmaakten. En dat zou blijken uit Zijn hemelvaart; wane in dien Jezus niet rechtvaardig en heilig lfe"eTii3\fUh "ötAjï-0d./ïe Vader Hem niet ver vaart. En op de derde plaats "Zou de H. Geest de wereld overtuigen van het oor deel, n.l. het oordeel over den vorst dei- wereld, den duivel. Tot nu had de duivel inderdaad de heerschappij uitgeoefend over de wereld, over de menschen; maar door Jezus' kruisdood werd hem die macht ontnomen, werd hij overwonnen. Door de genade, welke Jezus door Zijn kruisdood heeft verdiend, sterkt Hij de zielen en ont rukt ze aan de slavernij des duivels; en het rijk van Christus zal zich uitbreiden over de wereld en bestaan blijven in de wereld tot aan het einde der- tijden, waar na. bij het laatste oordeel door Christus de volledige overwinning zal worden behaald den duivel en al diens aanhangers en volgelingen. Op bijzondere wijze zal zich de werk zaamheid des H. Geestes, openbaren in de apostelen. Vóór Jezus' lijden waren zij nog zoo zwak in het geloof en niet in staat om in zicli op te nemende volledige ken nis der waarheden, welke Jezus hun nog wilde openbaren. De genade van den H. Geest, welke hun zou worden toebedeeld, zou hen in het geloof versterken en h\m te binnen brengen alles, wat Jezus hun had geleerd. Want de H. Geest zal hun geen andere leer verkondigen, dan de leer van Jezus, wijl die Goddelijke Geest, welke van den Vader en den Zoon voortkomt, al wat Hij verkondigt niet uit zichzelven heeft, maar uit de eeuwige wijsheid van den Vader en den Zoon. Doordat de H. Geest echter alles beter zal doen begrijpen aan de apostelen, en ons doen inzien, welk een schat van hemelsche waarheden vervat is in de door Jezus geopenbaarde leer, daardoor zal Hij tevens Jezus ver heerlijken vooral voor degenen, die in oot moed hun verstand onderwerpen aan de ondoorgrondelijke wijsheid Gods. CHR. S. DESSING, Kap. Zoeterwoude. Liturgische beschouwingen. Uitrusting van het altaar. Eerst hebben wij besproken den oor sprong en de beteekenis van heit altaar, en daarna meer in het bijzonder onze aan dacht gevestigd op het tabernakel. Nu zullen wij nog een en ander zeggen over de uitrusting van het altaar. Daarmede bedoelen wij niet de versiering (waarover wij reeds gesproken hebben), maar alleen datgene, wat volgens kerkelijk voorschrift op of bij het altaar moet zijn tijdens de viering der H. Geheimen. I. DE ALTAARDOEKEN, ünder de altaar-doeken of altaar-dwalen verstaan wij de drie linnen doeken, welke over de altaar-tafel worden uitgespreid, Dat deze doeken van linnen moeten zijn, is een kerkelijk voorschrift. Vroeger, tot aan de 9de eeuw, waren de altaar-dwalen van schreef linnen voor. Eertijds bedekte slechts één linnen doek de altaar.tafel, maar spoedig luidde het kerkelijke voorschrift, dat het altaar moest bedekt worden met drie linnen doeken (be halve de corporale). Dit geschiedde vooral hierom, opdat bij een mogelijk omstooten van den kelk het H. Bloed niet zou indrin gen in het (oorspronkelijk) houten altaar. Dit is dan ook een van de redenen waar om deze doeken moeten gewijd worden door den Bisschop zelf of door een priester daartoe gemachtigd. De bedekking der altaar.tafel is aldus: de beide onderste doeken mogen uit één dubbelgevouwen doek bestaan, doch moe ten de geheele oppervlakte van het altaar bedekken, terwijl de bovenste aan de zij kanten tot den grond moet afhangen. Ge woonlijk ligt er nog onder deze drie dwalen een zoogenaamd „chrismale", dat van zeil doek gemaakt Ls en na de wijding van het altaar wordt uitgespreid op de altaar-tafel, om de doeken te beveiligen tegen het door dringen der H. Zalfolie (chrisma), welke misschien nog aanwezig is. Buiten de godsdienstoefeningen wordt meestal over de altaardoeken een (gekleurd) altaarkleed gelegd, om het altaar tegen stof te be schutten. De zuivere linnen altaardoeken beteeke- nen niet alleen de blanke windselen van het goddelijk Kindeke, dat ook hier weder om in diepe vernederingen wordt geboren, maar ook zooals wij reeds zagen de reine grafdoeken waarin het ontzielde en doorwonde lichaam van den goddelijken Heiland gewikkeld werd, toen men Hem nederlegde in een' nieuw graf. E11 aldus is men gekomen, zegt Pater Nieuwbam, tot le mystieke vergelijking tusschen de .zwarte zondesmet" van Adam, onzen eer sten Stamvader, en de „blanke schulde loosheid" van den „tweeden Adam", gelijk wij Christus meerdere malen door de sym boliek zien aangeduid. Ten slotte wijzen de blanke altaardoeken nog op Christus zelf, het Lam zonder vlek, die na veel lijden en gedoopt in zijn Bloed, schitterde in den witten glans zijner ver heerlijkte menschheid! TMrwn i TP VERHAAR Pi- Wonderen zijn onkenbaar. II. Alwie slechts enkele bladzijden van de vier Evangeliën leest, zal ongetwijfeld moeten erkennen, dat daarin wonderbare feiten worden vermeld. Door geschied kundigen van den eersten rang is na de gelijk onderzoek vastgesteld, dat die won derbare feiten geschiedkundig zoo ter dege zijn betuigd, dat het al zeer onweten schappelijk is ze stoutweg te loochenen. Zelfs de bekende modern-protestantsche Duitsche Hoogleeraar Harnack moet er kennen* dat Christus feiten heeft verricht, welke hij „ondoorgrondelijk" noemt en geeft tegelijk toe, dat er nu nog wonderba re en onverklaarbare dingen in overvloed gebeuren. Ziet hij nu en al degenen, die hem napraten., in die wonderbare feiten ook echte wonderen? Dit zou van een ra tionalist en modern-geloovige wel wat te veel gevergd zijn, want in hun hersens staat eenmaal onwrikbaar vast, dat won deren niet plaats kunnen hebben. De fei ten kunnen ze niet loochenen, doch wat gaan ze nu doen? Zij loochenen het won derbare dier feiten. Onze kennis van de natuurkrachten, zoo beweren ze met veel ophef, is zeer beperkt; als wij de na tuurkrachten maar eens volledig kenden, dan zou veel van hetgeen nu wonderbaar heet, niets wonderbaars in zich bevatten. Hield men vroeger ook niet voor onmoge- lijik,(hetgeen nu na de grootsche ontdekkin gen op natuurkundig gebied wei mogelijk is? Daarom: er is niets bovenna tuurlijks, er is slechts in ons een gebrek aan kennis der na tuur. Zietdaar de tweede grond, welke steun moet geven aan de bewering, dat een wonder nooit met zekerheid kan kend of geconstateerd worden. Is deze grond een hecht steunpunt? 't Lijkt er niet op. Gemakkelijk kan deze deze grond worden omgewoeld, zoodat de bewering geheel komt te vallen. Het is volkomen waar, dat niet alle na tuurkrachten ons bekend zijn: vele zijn nog verborgen, welke langzamerhand door da natuurkundigen worden ontdekt en ten dienste der menschheid aangewend. En toch, ondanks al die verborgen natuur krachten, kan men nu reeds met volle ze kerheid vaststellen, wat natuurkrachten ingenenkelgeval, of in bepaal de gevallen zeker niet kunnen tot stand brengen. AL zoekt bijv. de natuur kundige nog zoo lang, nooit zal hij een na tuurkracht ontdekken, die in staat is aan een doode het leven terug te geven. Mis schien zullen nu nog onbekende genees middelen het levezi van een mensch in be paalde gevallen iets kunnen rekken, doch een middel om aan een doode het leven terug te geven zal nooit, gevonden worden. Het is te hopen, dat er een middel bestaat of anders spoedig gevonden wordt, waar door een inelaatsche op afdoende wijze van zijn afschuwelijke ziekte genezen wordt; doch als zulk een zieke plotseling up bevel alleen van iemand geheel genezen is, dan kan dat toch zeker niet aan een verborgen natuurkracht wordfen toegeschreven? 't Is wel wat al te gemakkelijk om op zulk een manier van deze feiten verklaring te ge- venl Welke geneesheer zou niet lachen, als men hem in ernst mededeelde, dat er in het gewone slijk der aarde een geheime kracht school om blinden te genezen: en met volle zekerheid kan men zeggen, dat het slijk nooit die géneeskracht verkrijgen zal. Toch heeft Christus aan blinden het gezichtsvermogen teruggegeven, eenvoudie door hun oogen met slijk te bestrijken." Van verborgen natuurkrachten kan in de aangehaalde voorbeelden geen sprake zijn: om de eenvoudige reden, dat wij met zekerheid weten, waartoe natuurkrachten absoluut nooit, of in b e p a a I d e ge vallen nooit in staat zullen zijn. Bovendien weten wij ook positief zeker, hetgeen natuurkrachten in bepaalde ge vallen moeten uitwerken. Wordt b.v. een mensch in het vuur geworpen, dan zal hij, zoo hij er in blijft, zeker verbranden: iemand, die b.v. van een toren in de lucht springt, zal zeker op de aarde vallen. Niemand, die de zekere uitwerking dezer natuurkrachten in twijfel zal trekken.Doch als nu jongelingen in een gloeiende oven worden geworpen, er in blijven en toch niet verbranden, als nu iemand van de aarde wordt opgeheven en ten hemel stijgt, zonder vliegmachine of eenig ander natuurlijk hulpmiddel, kan rnen dan nog blijven beweren.- „onbekende" natuurkrach ten zijn in 't spel? Neen, de natuurkrach ten, welke eigenlijk moesten werken, worden in hun werking voor dit bepaalde geval geschorst door ingrijpen van een Hoogere Macht, welke aan de natuur haar wetten en krachten gegeven heeft. L. J. M. JANSSEN SCHMIDT, Pr. Zóó zal Johan Schmier, de zanger en componist, blijven leven in de dankbare herinnering en de hooge vereering van geboortestad en vaderland. R. I. P. J. W. PIETERSE, Pr. Grootebroek, N.-H. In niemoriam Johan Schmier. Onlangs meldden de dagbladen het droe vig teinde van den katholieken landgenoot Johan_Schmier, die als genuren wonderenswaardige gave als zanger en componist. I11 klassieke kerkelijke toonkunst had Schmier zich eveneens weten te bekwamen, ofschoon de strenge wetten der oude mees ters hem op den duur niet konden voldoen. In de Kerk zong hij voor het eerst voor 't publiek en trad later in binnen- en buiten land met samenwerking van bekende mu sici met groot succes op. Een stormachtige toejuiching was alom zijn deel. „Historie wordt gemaakt door de groot sten onder ons, door de geestelijk hooger staanden, naar wie de massa opblikt, en in wier hand zij haar lot legt, omdat zij 't dd&r, bewust of instinctmatig, veilig weet" aldus Buil en Bergmans (Geschiedenis des Vaderlands). En dan volgt: „Zulke begenadigden heeft ons land bij tientallen gekend, en nog vonkt hun brand in ons voort, nog leeft hun heilige passie in onzen geest, omdat we van hen, behalve vleesch en bloed, ook hun beste aspiraties hebben geërfd." Johan Schmier was een dier grooten onder zijn katholieke landgenooten, wier aandenken in eere blijft, zoolang gevoel voor schoonheid en liefde voor humoristi sche liederen blijven onder het volk. De vroolijkheid is de voedster van een gezond leven. Schmier wist de volkstoon te pakken, kende de beteekenis van het woord „humor", blijmoedigheid. Onder een menigte liederen, zelfs van eigen dichting, zijn bekend: „De Pruimenboom" en ,,Het gebroken Glas". Wanneer geestige luim vereischte is voor volkslied en volksdicht, dan heeft Schmier echte volkskunst geleverd. Een volksvriend heeft gezegd: „Het volk verstaat het verhevene, maar haat de def tigheid." Vandaar worden de liederen van Schmieir door iedereen gevoeld en genoten. Als musicus was Schmier iemand van erkend gezag. Als kunstenaar heeft hij ge streden, gelijk menschen strijden, met wisselende kans. Hij was een groote, on vermoeide werker en wist jongeren met woord en daad bij te staan en aan te moe digen door het goede en het schoone in hunne, werken, al was dit soms weinig, naar waarde te apprecieeren. Dat alles hebben we van hem gehoord en gelezen zonder tegenspraak. Na een veelbewogen loopbaan achter den rug te hebben, was hij in zijn laatste da gen zangleeraar en trad nog met eigen composities op. Een bloedvergiftiging maakte een einde aan zijn vruchtbaar leven. Alléén he.t- rijk van God overleeft den al- gemeenen dood! Een laatste groet, een hulde rust op iede- ren minnaar van muziek aan den voortref fen j ken musicus Johan Schmier. Tot aan het einde van zijn vruchtbaar Leven met zulk een droevig ongeval beslo ten, arbeidde hij aan den bloei der toon kunst. Zóó blijft de mensch in 't leven na zijn sterven. (Vondel.) PATER B. VAN MEURS. Hier laten wij het verdere gedeelte vol gen van de hulde van de Nederl. Katholieke Journalisten-Vereeniging aan Pater B. van Meurs ter gelegenheid van zijn tachtigsten verjaardag op 30 April 1915. PATER VAN MEURS ALS GEESTELIJK EN INTELLECTUEEL PROMOTOR. Terecht zal op de eerste plaats de dichter van Meurs gevierd worden. Over den dichter van Meurs, den litera tor, zal in proza en poëzie worden geschre ven. En we hopen maar, dat alle letter kundige producten, ook van ons, journa listen, genade zullen vinden voor den nog critischen blik van het oog, dat zoo ondeu gend lachen kan... Voor den dichter van Meurs zal niet alleen geschreven, maar ook gebeden worden. Gebeden, zooals er ook vroeger voor hem gebeden is, doch nu in wat anderen zin dan toenmaals, toen preutsche zieltjes novenen ten Hemel stuur den voor den Pater, die over vrijages zoo prachtig-zielkundige gedichtjes schreef in onschuldig-grappigen vorm. Zeker, op een jubilé-feest van Pater van Meurs behoort de dichter, de fijne en gees tige literator voorop te staan. Maar, Pater van Meurs is méér geweest dan dichter en literator alléén. Naast den dichter mag in hem de literaire leider, de levenwekker, de vormer, in één woord de geestelijke en intellectueele promotor ge huldigd worden. Want dat was Pater van Meurs: geeste lijk en intellectueel promotor. Ik kan het niet beter uitdrukken. Immers, zijn in vloed op Roomsch Jong-Nederland strekt zich veel verder uit dan het engere literaire «t^95f.7SSS?-^5 C^Jedaan moeden. an ver- Wie onier, die Pater van Meuia meer nabij kent, zal niet toegeven, dat die kennis een voorrecht was en is? Dat Pater van Meurs niet te kennen voor ieder een gemis is, doch in het bijzonder voor allen, die in onze pers de pen voeren? Hoe velen onzer jongeren danken hem, den nog altijd jongen grijsaard, een groot deel hunner ontwikkeling als schrijvers, als d ag b 1 ad sc h rij v ers 1 Zijn ervaring, zijn uitgebreide kennis op bijna ieder gebied, zijn oprecht gemoed, zijn fijn-psychologische kijk op geesten en harten vooral, hebben hun invloed, op wie met hem in aanraking kwam, nimmer ge mist. Zes jaren lang had ik het geluk van een, welhaast dagelijkschen omgang met hem. Nu eerst en, wie weet, misschien ook nü nog niet ten volle heb ik leeren begrijpen, hoezeer Pater van Meurs, alléén door zijne gesprekken, den individueelen aanleg wist te ontdekken, ongemerkt te lei den en te ontwikkelen. Een der sterkste voorbeelden, hoe de 80- jarige man van heden den persoonlijken aanleg wist te beoordeelen, is wel, dat zelfs in onzen Defensieraad iemand zitting heeft, wiens groote verdiensten als militair schrijver te danken zijn aan de leiding en de aansporing, die hem ten deel vielen op het bovenkamertje, drie hoog, aan de Wijnhaven. Het is niet overdreven te zeggen, dat de „stille kracht", die van Pater van Meurs uitging en nóg uitgaat, in geheel onze Katholieke dagbladpers voelbaar was en is. Pater van Meurs heeft dankbaarder „hoorders" met grooter namen gehad dan schrijver dezes. Maar toch heb ik journalistieke brutali teit genoeg, om het aan te durven den dank van het Roomsche, schrijvende Jong-Neder land, op dezen dag neer te leggen aan de voeten van den jonghartigen 80-jarige, die aan veler vorming zulk een belangrijk aan deel had en wiens omgang voor allen voor mij althans zeker steeds een der meest lichtende en blijde levensherinne ringen zal blijven. Nijmegen, April 1915. MAX VAN POLL. OM NOOIT TE VERGETEN. De naam van Pater B. van Meurs wekt oude herinneringen. Zij komen uit de ja ren, toen te Amsterdam het openbaar Kar thoiiek leven begon en de krantmenschen aan het doen uitgroeien ervan mochten medehelpen. Er waren nog maar enkele Katholieke vereenigingen, die vergaderden en voordrachten deden houden; maar Ln het winterseizoen zorgden de „Katholieke Vereeniging" en de „Piusvereeniging" ge regeld voor uitnoodigingen tot het bijwo nen van „lezingen", tot dusver alleen be kend in het „Nut" en in enkele weten schappelijke clubs. Bij ons gingen ze er in en daartoe droe gen niet weinig bij de sprekers van die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 5