RKUJ
!e ^eicbclie (Soii/tant
Wat onze tegenstanders beweren.
jg&l--
Ui'
H
ma
E23
ESI
pBagnma
gstMfó
^y/3|i^iCT>mi(^>r/5iG^/3i(^n
ma
EC3
ma
ma
VIERDE ZONDAG NA PASCHEN.
Les uit den brief van den H. Jacobus
1 17—21.
Allerlief sten! Alle goede gift, en alle vol
maakt geschenk komt van boven en daalt
afvan den Vader des lichts, bij wien geen
verandering, noch schaduw van afwisse
ling is. Want uit vrijen wil heeft Hij ons
voortgebracht door het woord der waar
heid, opdat wij als eerstelingen zijner
schepping zouden .zijn. Zoo dan, mijn al
lerliefste broeders! Ieder mensch zij vaar
dig om te hooren, maar traag om te spre
ien, en traag tot gramschap. Want de
[gramschap des mans werkt Gods gerech
tigheid niet. Legt daarom af alle onrein
heid en overvloed van boosheid, en neemt
[op in zachtmoedigheid het woord, dat in
geplant is, hetwelk uwe zielen kan za
lig maken.
Evangelie uit den H. Joannes XVI
-14.
In dien tijd sprak Jezus tot zijne Disci
pelen: Ik ga tot Hem, die Mij gezonden
heeft, en niemand van u vraagt Mij: waar
gaat Gij heen? Maar omdat Ik u dit ge
zegd heb, heeft de droefheid uw hart ver
vuld. Doch, Ik zeg u de waarheid: het is
udienstig, dat Ik heen ga: want indien Ik
veigga, zal de Trooster niet tot
u komen: maar zoo ik wegga,
I-k Hem tot u -zenden. En als
Hij zal gekomen zijn, zal Hij de we
reld overtuigen van zonde en van recht-
laai'digheid en van oordeei. Van sonde,
omdat zij in Mij niet geloofd hebben; van
Khtvaardigbeid, omdat Ik tot den Vader
5a, en gij Mij niet meer zult zien; en van
ordeel, omdat de vorst dezer wereld reeds
geoordeeld is. Ik heb u nog veel te zeggen:
laar gij kunt het nu niet dragen. Doch
als de Geest der waarheid zal gekomen
ijn, zal Hij u alle waarheid leeren. Want
ij-zal uit Zichzelven niet spreken; maar
uSfCXot«?fg'enh°V^Tu «UB
g is. Hij zal Mij verheerlijken, want van
it mijne zal Hij ontvangen en het u ver-
ondigen.
Verklaring van hei Epistel.
De H. Jacobus weerlegde in zijnen brief
ene opwerpmg, due zijne lezers konden
oaken, naar aanleiding van de offers, ciie
moesten brengen om pal te blijven
ban in het geloof. „Niemand zegge te
aidden. van de verdrulkikingen en rnoei-
Éieden, dat hij door God bekoort, wordt
lol afval van het geloof ot tot eene of an-
zonde: want God bekoort niemand.
De begeerlijkheid, die in ons hart woont,
3 de aanleiding, onze eigen vrije wil de
opaak van de zonde. Neen, zoo gaat de
Apostel verder en hiermede begint bet
Epistel van" dessen Zondag wat van bo
ren komt van den Vader der lichten, is
louter goede gave en Louter volmaakt ge
schenk. Van God komt het verstand,
waarmede wij het goede kunnen onder
scheiden van het kwade en evenzeer daalt
oil Gods hand de genade neer, die den
mensch in staat stolit, hetgeen Hem he
ugelijk is te volbrengen. Hij js daarbij
'«'Onveranderlijke, Die, wat Hij eenmaal
in Zijn eeuwig raadsbesluit heeft vastge
steld, zeker volbrengt. Bij Hem den Va-
lor der lichten, is geen verandering of
schaduw door ommekeer gelijk wij die bij
Ie hemellichamen kunnen waarnemen.
Hi] wil niet nu eens het goede, dan we-
ler het kwade, maar Hij beoogt bij al
Zijne beschikkingen het welzijn der men
schen. En de II. Jacob us blijft het bewijs
wor zijne steil,ing niet schuldig! God tooh
beeft ons uit eigen vrijen wil, zonder
oeihge verdiensten van onzen kant voort
gebracht door het woord der waarheid.
Hij heeft ons door de prediking van het
Evangelie aamgenomen bot Zijne kinde
ren en zoo werden wij de eerstelingen
Zijner schepping, Hem bijzonder dierbaar.
Dene uitverkiezing brengt echter hare
verplichtingen mede en de Apostel legt op
enkele daarvan een bijzondergn nadnik.
'«der mensch moet waardig zijn om te
hooren naar het woord Gods; hij moet
%e tong bedwingen, traag zijn tot spre-
in den geest der wereld, traag zijn
"ok tot toorn, in zooverre deze niet be
slaat in eene heilige verontwaardiging
ov«r de zonde: want toorn, ontstaan uit
«nnélijke neiging om zuiver menscheüjke
teweeg)'eden, bewerkt géén gerechtigheid
Toor God. Niet de geest der wereld dient
te worden gevolgd, maar de mensch moet
ljch trachten te zuiveren van alle besmet-
'Hvg der wereld. „Daarom legt af alle on-
Bpheid en overblijfsel van boosheid, en
l'ftetert met zachtmoedigheid naar het in-
Eoplante woord, dat uwe zielen kaïn red
den,"; neemt het goede zaad van het woord
"Ods in uwe harben op en laat het daar
jen en het zal honderdvoudige vrucht,
te een vrucht van eeuwige zaligheid in u
rk - li
H. N. P. J. BERKHOUT,
Leimuiden. Kapelaan.
Verklaring van het Evangelie.
Evenals het evangelie van verleden
Zondag, zoo is ook dat van vandaag een
gedeelte uit de afscheidsrede van de god
delijke Zaligmaker tot Zijn apostelen op
den avond vóór Zijn lijden. Nu hooren
wij den goeden Meester Zijn bedroefde
leerlingen troosten en bemoedigen met de
blijde belofte van den II. Geest, den Troos
ter. Eerst richt Jezus tot hen een zacht
verwijt, dat zij zoo weinig belang in Hem
stellen wijl niemand hunner Hem nog
heeft gevraagd, waarheen Hij zal gaan,
wanneer Zijn lijdensoffer is volbracht.
Zij denken alleen maar aan zich zeiven,
wat er met hen moet gebeuren als hun
Meester er niet meer is.
Den vorigen Zondag troostte Jezus Zijn
apostelen met het vooruitzicht op een
spoedig en vreugdevol wederzien. Nu gaat
Hij nog verder en zegt, dat Zijn heengaan,
in plaats van een reden tot droefheid,
voor hen juist moet zijn een reden tot
vreugde. Want het heengaan van Jezus is
noodzakelijk, om hun den Trooster, de
genade van den H. Geest te kunnen mede-
deelen. Zoo was het raadsbesluit Gods:
eerst moest het verlossingswerk bekroond
zijn door Jezus' luistervolle hemelvaart,
alvorens Jezus de verdiensten van Zijn
lijden en sterven aan de menschen zou
gaan uitdeelen door den H. Geest te zen
den. Dan zou Jezus tevens verheerlijkt
worden door de werkzaamheid van den H.
Geest in en door de H. Kerk.
Die werkzaamheid des H. Geestes zal
zich op bijzondere wijze toonen in de we
reld en in de apostelen, zooals Jezus nu
gaat aantoonen. Drie zaken zal de H.
Geest vooral aan de wereld doen erken
nen. Vooreerst dat degenen, die in Jezus
niet wilden gelooven, zwaar gezondigd
hebben; en dit zou vooral blijken uit de
prediking der apostelen en hun opvolgers
tot aan het einde der tijden. Vervolgens
zal de H. Geest de menschen duidelijk
overtuigen, dat Jezus inderdaad is de
Rechtvaardige, de Heilige en niet een be
drieger en boosdoener, waar de Joodsche
priesters Hem voor uitmaakten. En dat
zou blijken uit Zijn hemelvaart; wane in
dien Jezus niet rechtvaardig en heilig
lfe"eTii3\fUh "ötAjï-0d./ïe Vader Hem niet ver
vaart. En op de derde plaats "Zou de H.
Geest de wereld overtuigen van het oor
deel, n.l. het oordeel over den vorst dei-
wereld, den duivel. Tot nu had de duivel
inderdaad de heerschappij uitgeoefend
over de wereld, over de menschen; maar
door Jezus' kruisdood werd hem die macht
ontnomen, werd hij overwonnen. Door de
genade, welke Jezus door Zijn kruisdood
heeft verdiend, sterkt Hij de zielen en ont
rukt ze aan de slavernij des duivels; en
het rijk van Christus zal zich uitbreiden
over de wereld en bestaan blijven in de
wereld tot aan het einde der- tijden, waar
na. bij het laatste oordeel door Christus de
volledige overwinning zal worden behaald
den duivel en al diens aanhangers en
volgelingen.
Op bijzondere wijze zal zich de werk
zaamheid des H. Geestes, openbaren in de
apostelen. Vóór Jezus' lijden waren zij
nog zoo zwak in het geloof en niet in staat
om in zicli op te nemende volledige ken
nis der waarheden, welke Jezus hun nog
wilde openbaren. De genade van den H.
Geest, welke hun zou worden toebedeeld,
zou hen in het geloof versterken en h\m
te binnen brengen alles, wat Jezus hun
had geleerd. Want de H. Geest zal hun
geen andere leer verkondigen, dan de leer
van Jezus, wijl die Goddelijke Geest, welke
van den Vader en den Zoon voortkomt, al
wat Hij verkondigt niet uit zichzelven
heeft, maar uit de eeuwige wijsheid van
den Vader en den Zoon. Doordat de H.
Geest echter alles beter zal doen begrijpen
aan de apostelen, en ons doen inzien,
welk een schat van hemelsche waarheden
vervat is in de door Jezus geopenbaarde
leer, daardoor zal Hij tevens Jezus ver
heerlijken vooral voor degenen, die in oot
moed hun verstand onderwerpen aan de
ondoorgrondelijke wijsheid Gods.
CHR. S. DESSING, Kap.
Zoeterwoude.
Liturgische beschouwingen.
Uitrusting van het altaar.
Eerst hebben wij besproken den oor
sprong en de beteekenis van heit altaar,
en daarna meer in het bijzonder onze aan
dacht gevestigd op het tabernakel. Nu
zullen wij nog een en ander zeggen over
de uitrusting van het altaar. Daarmede
bedoelen wij niet de versiering (waarover
wij reeds gesproken hebben), maar alleen
datgene, wat volgens kerkelijk voorschrift
op of bij het altaar moet zijn tijdens de
viering der H. Geheimen.
I.
DE ALTAARDOEKEN,
ünder de altaar-doeken of altaar-dwalen
verstaan wij de drie linnen doeken, welke
over de altaar-tafel worden uitgespreid,
Dat deze doeken van linnen moeten zijn, is
een kerkelijk voorschrift. Vroeger, tot aan
de 9de eeuw, waren de altaar-dwalen van
schreef linnen voor.
Eertijds bedekte slechts één linnen doek
de altaar.tafel, maar spoedig luidde het
kerkelijke voorschrift, dat het altaar moest
bedekt worden met drie linnen doeken (be
halve de corporale). Dit geschiedde vooral
hierom, opdat bij een mogelijk omstooten
van den kelk het H. Bloed niet zou indrin
gen in het (oorspronkelijk) houten altaar.
Dit is dan ook een van de redenen waar
om deze doeken moeten gewijd worden
door den Bisschop zelf of door een priester
daartoe gemachtigd.
De bedekking der altaar.tafel is aldus:
de beide onderste doeken mogen uit één
dubbelgevouwen doek bestaan, doch moe
ten de geheele oppervlakte van het altaar
bedekken, terwijl de bovenste aan de zij
kanten tot den grond moet afhangen. Ge
woonlijk ligt er nog onder deze drie dwalen
een zoogenaamd „chrismale", dat van zeil
doek gemaakt Ls en na de wijding van het
altaar wordt uitgespreid op de altaar-tafel,
om de doeken te beveiligen tegen het door
dringen der H. Zalfolie (chrisma), welke
misschien nog aanwezig is. Buiten de
godsdienstoefeningen wordt meestal over
de altaardoeken een (gekleurd) altaarkleed
gelegd, om het altaar tegen stof te be
schutten.
De zuivere linnen altaardoeken beteeke-
nen niet alleen de blanke windselen van
het goddelijk Kindeke, dat ook hier weder
om in diepe vernederingen wordt geboren,
maar ook zooals wij reeds zagen de
reine grafdoeken waarin het ontzielde en
doorwonde lichaam van den goddelijken
Heiland gewikkeld werd, toen men Hem
nederlegde in een' nieuw graf. E11 aldus is
men gekomen, zegt Pater Nieuwbam, tot
le mystieke vergelijking tusschen de
.zwarte zondesmet" van Adam, onzen eer
sten Stamvader, en de „blanke schulde
loosheid" van den „tweeden Adam", gelijk
wij Christus meerdere malen door de sym
boliek zien aangeduid.
Ten slotte wijzen de blanke altaardoeken
nog op Christus zelf, het Lam zonder vlek,
die na veel lijden en gedoopt in zijn Bloed,
schitterde in den witten glans zijner ver
heerlijkte menschheid!
TMrwn i TP VERHAAR Pi-
Wonderen zijn onkenbaar.
II.
Alwie slechts enkele bladzijden van de
vier Evangeliën leest, zal ongetwijfeld
moeten erkennen, dat daarin wonderbare
feiten worden vermeld. Door geschied
kundigen van den eersten rang is na de
gelijk onderzoek vastgesteld, dat die won
derbare feiten geschiedkundig zoo ter
dege zijn betuigd, dat het al zeer onweten
schappelijk is ze stoutweg te loochenen.
Zelfs de bekende modern-protestantsche
Duitsche Hoogleeraar Harnack moet er
kennen* dat Christus feiten heeft verricht,
welke hij „ondoorgrondelijk" noemt en
geeft tegelijk toe, dat er nu nog wonderba
re en onverklaarbare dingen in overvloed
gebeuren. Ziet hij nu en al degenen, die
hem napraten., in die wonderbare feiten
ook echte wonderen? Dit zou van een ra
tionalist en modern-geloovige wel wat te
veel gevergd zijn, want in hun hersens
staat eenmaal onwrikbaar vast, dat won
deren niet plaats kunnen hebben. De fei
ten kunnen ze niet loochenen, doch wat
gaan ze nu doen? Zij loochenen het won
derbare dier feiten. Onze kennis van
de natuurkrachten, zoo beweren ze met
veel ophef, is zeer beperkt; als wij de na
tuurkrachten maar eens volledig kenden,
dan zou veel van hetgeen nu wonderbaar
heet, niets wonderbaars in zich bevatten.
Hield men vroeger ook niet voor onmoge-
lijik,(hetgeen nu na de grootsche ontdekkin
gen op natuurkundig gebied wei mogelijk
is? Daarom: er is niets bovenna
tuurlijks, er is slechts in ons
een gebrek aan kennis der na
tuur. Zietdaar de tweede grond, welke
steun moet geven aan de bewering, dat
een wonder nooit met zekerheid kan
kend of geconstateerd worden.
Is deze grond een hecht steunpunt? 't
Lijkt er niet op. Gemakkelijk kan deze
deze grond worden omgewoeld, zoodat de
bewering geheel komt te vallen.
Het is volkomen waar, dat niet alle na
tuurkrachten ons bekend zijn: vele zijn
nog verborgen, welke langzamerhand door
da natuurkundigen worden ontdekt en
ten dienste der menschheid aangewend. En
toch, ondanks al die verborgen natuur
krachten, kan men nu reeds met volle ze
kerheid vaststellen, wat natuurkrachten
ingenenkelgeval, of in bepaal
de gevallen zeker niet kunnen tot
stand brengen. AL zoekt bijv. de natuur
kundige nog zoo lang, nooit zal hij een na
tuurkracht ontdekken, die in staat is aan
een doode het leven terug te geven. Mis
schien zullen nu nog onbekende genees
middelen het levezi van een mensch in be
paalde gevallen iets kunnen rekken, doch
een middel om aan een doode het leven
terug te geven zal nooit, gevonden worden.
Het is te hopen, dat er een middel bestaat
of anders spoedig gevonden wordt, waar
door een inelaatsche op afdoende wijze van
zijn afschuwelijke ziekte genezen wordt;
doch als zulk een zieke plotseling up bevel
alleen van iemand geheel genezen is, dan
kan dat toch zeker niet aan een verborgen
natuurkracht wordfen toegeschreven? 't Is
wel wat al te gemakkelijk om op zulk een
manier van deze feiten verklaring te ge-
venl Welke geneesheer zou niet lachen, als
men hem in ernst mededeelde, dat er in
het gewone slijk der aarde een geheime
kracht school om blinden te genezen: en
met volle zekerheid kan men zeggen, dat
het slijk nooit die géneeskracht verkrijgen
zal. Toch heeft Christus aan blinden het
gezichtsvermogen teruggegeven, eenvoudie
door hun oogen met slijk te bestrijken."
Van verborgen natuurkrachten kan in de
aangehaalde voorbeelden geen sprake
zijn: om de eenvoudige reden, dat wij met
zekerheid weten, waartoe natuurkrachten
absoluut nooit, of in b e p a a I d e ge
vallen nooit in staat zullen zijn.
Bovendien weten wij ook positief zeker,
hetgeen natuurkrachten in bepaalde ge
vallen moeten uitwerken. Wordt b.v.
een mensch in het vuur geworpen, dan zal
hij, zoo hij er in blijft, zeker verbranden:
iemand, die b.v. van een toren in de lucht
springt, zal zeker op de aarde vallen.
Niemand, die de zekere uitwerking dezer
natuurkrachten in twijfel zal trekken.Doch
als nu jongelingen in een gloeiende oven
worden geworpen, er in blijven en toch
niet verbranden, als nu iemand van de
aarde wordt opgeheven en ten hemel
stijgt, zonder vliegmachine of eenig ander
natuurlijk hulpmiddel, kan rnen dan nog
blijven beweren.- „onbekende" natuurkrach
ten zijn in 't spel? Neen, de natuurkrach
ten, welke eigenlijk moesten werken,
worden in hun werking voor dit bepaalde
geval geschorst door ingrijpen van een
Hoogere Macht, welke aan de natuur haar
wetten en krachten gegeven heeft.
L. J. M. JANSSEN SCHMIDT, Pr.
Zóó zal Johan Schmier, de zanger en
componist, blijven leven in de dankbare
herinnering en de hooge vereering van
geboortestad en vaderland.
R. I. P.
J. W. PIETERSE, Pr.
Grootebroek, N.-H.
In niemoriam
Johan Schmier.
Onlangs meldden de dagbladen het droe
vig teinde van den katholieken landgenoot
Johan_Schmier, die als genuren
wonderenswaardige gave als zanger en
componist.
I11 klassieke kerkelijke toonkunst had
Schmier zich eveneens weten te bekwamen,
ofschoon de strenge wetten der oude mees
ters hem op den duur niet konden voldoen.
In de Kerk zong hij voor het eerst voor 't
publiek en trad later in binnen- en buiten
land met samenwerking van bekende mu
sici met groot succes op. Een stormachtige
toejuiching was alom zijn deel.
„Historie wordt gemaakt door de groot
sten onder ons, door de geestelijk hooger
staanden, naar wie de massa opblikt, en
in wier hand zij haar lot legt, omdat zij 't
dd&r, bewust of instinctmatig, veilig weet"
aldus Buil en Bergmans (Geschiedenis des
Vaderlands).
En dan volgt: „Zulke begenadigden heeft
ons land bij tientallen gekend, en nog
vonkt hun brand in ons voort, nog leeft
hun heilige passie in onzen geest, omdat
we van hen, behalve vleesch en bloed, ook
hun beste aspiraties hebben geërfd."
Johan Schmier was een dier grooten
onder zijn katholieke landgenooten, wier
aandenken in eere blijft, zoolang gevoel
voor schoonheid en liefde voor humoristi
sche liederen blijven onder het volk.
De vroolijkheid is de voedster van een
gezond leven. Schmier wist de volkstoon te
pakken, kende de beteekenis van het
woord „humor", blijmoedigheid. Onder een
menigte liederen, zelfs van eigen dichting,
zijn bekend: „De Pruimenboom" en ,,Het
gebroken Glas".
Wanneer geestige luim vereischte is voor
volkslied en volksdicht, dan heeft Schmier
echte volkskunst geleverd.
Een volksvriend heeft gezegd: „Het volk
verstaat het verhevene, maar haat de def
tigheid." Vandaar worden de liederen van
Schmieir door iedereen gevoeld en genoten.
Als musicus was Schmier iemand van
erkend gezag. Als kunstenaar heeft hij ge
streden, gelijk menschen strijden, met
wisselende kans. Hij was een groote, on
vermoeide werker en wist jongeren met
woord en daad bij te staan en aan te moe
digen door het goede en het schoone in
hunne, werken, al was dit soms weinig,
naar waarde te apprecieeren. Dat alles
hebben we van hem gehoord en gelezen
zonder tegenspraak.
Na een veelbewogen loopbaan achter den
rug te hebben, was hij in zijn laatste da
gen zangleeraar en trad nog met eigen
composities op. Een bloedvergiftiging
maakte een einde aan zijn vruchtbaar
leven.
Alléén he.t- rijk van God overleeft den al-
gemeenen dood!
Een laatste groet, een hulde rust op iede-
ren minnaar van muziek aan den voortref
fen j ken musicus Johan Schmier.
Tot aan het einde van zijn vruchtbaar
Leven met zulk een droevig ongeval beslo
ten, arbeidde hij aan den bloei der toon
kunst.
Zóó blijft de mensch in 't leven na
zijn sterven. (Vondel.)
PATER B. VAN MEURS.
Hier laten wij het verdere gedeelte vol
gen van de hulde van de Nederl. Katholieke
Journalisten-Vereeniging aan Pater B. van
Meurs ter gelegenheid van zijn tachtigsten
verjaardag op 30 April 1915.
PATER VAN MEURS ALS GEESTELIJK
EN INTELLECTUEEL PROMOTOR.
Terecht zal op de eerste plaats de dichter
van Meurs gevierd worden.
Over den dichter van Meurs, den litera
tor, zal in proza en poëzie worden geschre
ven. En we hopen maar, dat alle letter
kundige producten, ook van ons, journa
listen, genade zullen vinden voor den nog
critischen blik van het oog, dat zoo ondeu
gend lachen kan... Voor den dichter van
Meurs zal niet alleen geschreven, maar ook
gebeden worden. Gebeden, zooals er ook
vroeger voor hem gebeden is, doch nu in
wat anderen zin dan toenmaals, toen
preutsche zieltjes novenen ten Hemel stuur
den voor den Pater, die over vrijages zoo
prachtig-zielkundige gedichtjes schreef in
onschuldig-grappigen vorm.
Zeker, op een jubilé-feest van Pater van
Meurs behoort de dichter, de fijne en gees
tige literator voorop te staan.
Maar, Pater van Meurs is méér geweest
dan dichter en literator alléén. Naast den
dichter mag in hem de literaire leider, de
levenwekker, de vormer, in één woord de
geestelijke en intellectueele promotor ge
huldigd worden.
Want dat was Pater van Meurs: geeste
lijk en intellectueel promotor. Ik kan het
niet beter uitdrukken. Immers, zijn in
vloed op Roomsch Jong-Nederland strekt
zich veel verder uit dan het engere literaire
«t^95f.7SSS?-^5 C^Jedaan
moeden. an ver-
Wie onier, die Pater van Meuia
meer nabij kent, zal niet toegeven, dat die
kennis een voorrecht was en is? Dat Pater
van Meurs niet te kennen voor ieder een
gemis is, doch in het bijzonder voor allen,
die in onze pers de pen voeren?
Hoe velen onzer jongeren danken hem,
den nog altijd jongen grijsaard, een groot
deel hunner ontwikkeling als schrijvers,
als d ag b 1 ad sc h rij v ers 1
Zijn ervaring, zijn uitgebreide kennis op
bijna ieder gebied, zijn oprecht gemoed,
zijn fijn-psychologische kijk op geesten en
harten vooral, hebben hun invloed, op wie
met hem in aanraking kwam, nimmer ge
mist. Zes jaren lang had ik het geluk van
een, welhaast dagelijkschen omgang met
hem. Nu eerst en, wie weet, misschien
ook nü nog niet ten volle heb ik leeren
begrijpen, hoezeer Pater van Meurs, alléén
door zijne gesprekken, den individueelen
aanleg wist te ontdekken, ongemerkt te lei
den en te ontwikkelen.
Een der sterkste voorbeelden, hoe de 80-
jarige man van heden den persoonlijken
aanleg wist te beoordeelen, is wel, dat zelfs
in onzen Defensieraad iemand zitting heeft,
wiens groote verdiensten als militair
schrijver te danken zijn aan de leiding en
de aansporing, die hem ten deel vielen op
het bovenkamertje, drie hoog, aan de
Wijnhaven.
Het is niet overdreven te zeggen, dat de
„stille kracht", die van Pater van Meurs
uitging en nóg uitgaat, in geheel onze
Katholieke dagbladpers voelbaar was en is.
Pater van Meurs heeft dankbaarder
„hoorders" met grooter namen gehad dan
schrijver dezes.
Maar toch heb ik journalistieke brutali
teit genoeg, om het aan te durven den dank
van het Roomsche, schrijvende Jong-Neder
land, op dezen dag neer te leggen aan de
voeten van den jonghartigen 80-jarige, die
aan veler vorming zulk een belangrijk aan
deel had en wiens omgang voor allen
voor mij althans zeker steeds een der
meest lichtende en blijde levensherinne
ringen zal blijven.
Nijmegen, April 1915.
MAX VAN POLL.
OM NOOIT TE VERGETEN.
De naam van Pater B. van Meurs wekt
oude herinneringen. Zij komen uit de ja
ren, toen te Amsterdam het openbaar Kar
thoiiek leven begon en de krantmenschen
aan het doen uitgroeien ervan mochten
medehelpen. Er waren nog maar enkele
Katholieke vereenigingen, die vergaderden
en voordrachten deden houden; maar Ln
het winterseizoen zorgden de „Katholieke
Vereeniging" en de „Piusvereeniging" ge
regeld voor uitnoodigingen tot het bijwo
nen van „lezingen", tot dusver alleen be
kend in het „Nut" en in enkele weten
schappelijke clubs.
Bij ons gingen ze er in en daartoe droe
gen niet weinig bij de sprekers van die