ALLERLEI. i-cfirift van de 15e eeiiw, eens toene- <Dd aan de Augustijnessen in het Bis- LuiK, voorkomt. Wisten wij zulke jgheden ook niet, welker aantal door /onderzoekingen wellicht nog aan ig trnieerderen zijn, spotters uit den tijd Renaissance en de eerste periode der njiatie bewijzen, dat St. Antonius bet geloovige volk werd aangeroepen, jnus speciaal heeft de devotie tot dezen lge belachelijk trachten te maken. De ,!e verbreiding der devotie begon ech- ja je 17de eeuw, toen tegelijkertijd het Nik ontstond, om gedurende negen ?reenvolgende Dinsdagen ter eere van Antonius de Heilige Sacramenten t.e angen. Over het algemeen wordt dit val als de naaste aanleiding vermeld. (J6 leefde te Bologna een vroom echt- r dat gedurende twee en twintig jaren t vergeefs den zegen des hemels over huwelijk had afgesmeekt. Daarom be er bij den man eenige verkoeling voor «echtgenoote te ontstaan, die zich nu vertrouwen tot St. Antonius wendde, it haar huwelijk niet ongelukkig zou den. Negen Dinsdagen bad zij vurig zijn beeld in de Minderbroederskerk, naderde zij tot de Tafel des I-Ieeren. jgen tijd na deze novene werd zij moe- doch, helaas, van een mismaakt Haar man was nu nog meer ver- jnil, wat haar het vertrouwen op St. iinius niet kon benemen. Overtuigd, de Heilige haar volkomen verhooren doet zij haar kindje op het altaar ne- iggen, dat plotseling geheel normaal dt, dat in niets van andere kinderen nderscheiden is. Dit duidelijke wonder jdooi* velen gezien, en was de ooi-zaak, alom de devotie tot den Heilige mach- toenam. Ook hier werd dit voorval be en zien wij spoedig Broederschappen eere van den Heilige verrijzen en de itie tot de Dinsdagen ingang vinden, i Namen werd in de 17e eeuw het ge- ik zelfs algemeen, cm op 9 achtereen- Dinsdagen de H. Communie te langen, terwijl de Broederschap, die •bestond van Paus Inocentius XI ook gunsten verkreeg. Weldra verschenen rlei devote boekjes, die over St. Anto- handelden, de noveen der 9 Dinsda- aanprezen en talrijke gebeden van den (derdoener bevatten. Misbruik werd deze devotie zelfs gemaakt, want de trios Apostolicus Philippus Rovenius irschuwde tegen zeker soort lieden, die r benutten om geld van vrome men en af te persen. Sedert de 17e eeuw is Antonius niet vergeten, zeker niet in en tijd, nu de eene kerk na de andere Hem wordt toegewijd, vele stichtingen vereenigingen Zijn naam dragen, boe- en maandbladen over Hem steeds hun vinden, de 9 Dinsdagen door overtal- ege|oovigen gevierd worden. De Kerk It deze devotie ten volle goedgekeurd, s Benedictus verleende den 17den Mei een volle aflaat aan hen, die op elk 9 Dinsdagen, het feest van St. Anto- i (13 Juni) voorafgaande, biechten, municeeren in een Mrnderbroeders- Leiden de kerk aan de Hartebrug) teken, en daar eenigen tijd bidden tot in- ie van Z. H. den Paus, terwijl op de ere Dinsdagen een aflaat van 7 jaren 7 quadragenen kan verdiend worden, nog heeft de Kerk verleend, daardoor ijzend, hoezeer zij de vereering van St. önius op prijs stelt. Aan alle Minder- iderskerken heeft zij vergund, dat het Sacrament op de Dinsdagen worde uit- 1, en ieder geloovige dan een vollen aat verdient mits hij na gebiecht, ejn immuniceerd te hebben, vóór het uit- i H. Sacrament tot intentie van Z. Paus eenig gebed stort, b.v. 5 maal ie Vader en 5 maal het Wees Gegroet. Iverwondere ons dan niet, dat we de ken der Paters Franciscanen dan ook Dinsdags met geloovigen gevuld zien bet is alleszins begrijpelijk, dat vooral novene der 9 Dinsdagen de geloovigen ar de kerk doet stroomen. St. Antonius it immers de voordeelen zijner ver ting op de eerste plaats aan de kerken Eer Medebroeders in den H. Franciscus bonden. Daar toch riep de Heilige die te vrouwen en sprak tot dezen: „Gaat bezoekt 9 achtereenvolgende Dinsdagen inbeeld in de-Kerk der Minderbroeders; ir verhoort hij, naar de ondervinding zoovelen bewijst, de wenschen en be- bij voorkeur, daar heeft onze Moeder H. Kerk haar genadeschatten willen ren aan de geloovigen, die met gods- ttht en vertrouwen den goeden God ko- n hulde en eere brengen en dank voor groote gaven, waarmede Hij Antonius ill gekroond. Het Zonnetje in huis. Iten mooi, kostbaar balcostuum, van de benien af tot de sierlijke balschoentjes *i hgt op het bed uitgespreid. hWat zeg je ervan, Martha? vraagt de Bier met een triomfantelijk lachtje, ik niet een goede keus gehad? - 0, ja, moeder, is het weifelend gege- b antwoord; maar u weet wel, ik houd ïtlvaji bals; dansen doe ik immers toch iet. a schitterende verschijning voor een •haal is Martha dan ook niet, wel ligt f een trek van onuitsprekelijke zachtheid den mond en haar oogen kunnen "ook aendelijk lachen; maar van welk nut is "ap een bal, vooral als het meisje eenigs. «verlegen en niet meer piepjong is? - Liefst ging ik in het geheel niet, moe- !r) hervat het meisje. Dwaasheid kind. De menschen zou te immers alle recht hebben om te zeg- dat ik je geen genoegen gunde; en ook, dat ik, evenals andere moe- j/1 °°k wel eens vreugde aan mijn doch- *wil beleven. Zet nu morgen eens een ™ndelijk gezicht, dan komt de rest van üf «recht. Martha zwijgt en als ze den volgenden de balzaal betreedt, zweeft er wer- 'Mtó 6en vrienc*elijk lachje ora haar 2e had 's wac-Ms eng ouirustig ge* 'Pen en voortdurend van 't bal ge- ornd, Wie weet 0f deze avond haar vrj 8eluk aanbrengt? muzdqk begint; die pairem vosmem pich tot den eersten dans; maar Martha blijft zitten, zoo gaat het ook bij den wals en de quadrille, die volgen. Martha durft haar moeder niet aan te zien. Niemand slaat acht op haar, behalve een vriendin, die haar aan den arm van haar cavelier passeert. Zoo jij ook hier?" ze-git ze, h<alf mee lijdend, half spottend, en de aangesproke ne hoort nog, hoe het jonge meisje op een vraag van den heer antwoordde: „Ja, de spreekwoordelijk geworden muurbloem." Martha's hart krimpt ineen, ze voelt zich zoo bitter, bitter ongelukkig. Moest ze dan hier heengaan om te wor den verwaarloosd en bespot? Het schelle licht doet haar oogen pijn; zij sluit ze. Het is, of de muziek al harder en harder klinkt en haar toeroept: „Muurbloem, muurbloem! Dan ziet of hoort ze niets) meer. Wat is er gebeurd? vraagt een heer, die in de onmiddellijke nabijheid van Martha gezeten is en eenige opschudding gewaar wordt. Een dame is flauw gevallen, is het antwoord; ze is juist uit de zaal gebracht. In de kleedkamer is Martha weer spoe dig bij en fluistert haar moeder toe: Arme moeder, u beleeft niet veel pleizier aan me. Daarna wordt ze naar haar huis en naar bed gebracht. Op haar verzekering, dat ze zich weer geheel beter gevoelt, .alleen) wait moe, en ze ook werkelijk spoedig inslaapt, legt ook de moeder zich ter ruste. Nauwelijks echter is ze ingeslapen, of zé wordt wakker door een angstkreet ha- rer dochter. Neem de krans uit mijn haar. Mijn arm hoofd. Die vreeselijke muziek zal me nog krankzinnig maken. Weg met die bal japon. Doe het licht uit, o, ik smeek u er om. Om Gods wil, breng me toch weg uit die afschuwelijke zaal. Ze ligt in een ijlende koorts, en tus- schen de angstkreten door klinkt het zacht en klagend: „Arme moeder, u beleefd niet veel vreugde aan mij." Meer dan de angstkreten doet dit het hart van de arme moeder pijn; ze had het immers zelf gezegd: „Ik wil evenals an dere moeders ook wel ebns vreugde aan mijn dochter beleven." Beleeft ze dan geen vreugde van haar? Wonderlijk. Zij zit aan het ziekbed harer dochter, de van koorts gloeiende hand in de hare; maar zij ziet die dochter alleen, zooals zij in gezonde dagen was, en alles wat ze zdeit, geeft een antwoord op de vraag. De bloemen zeggen het haar, de bloemen, die nooit weliger tieren dan on der Martha's handen. Haar kleine jongens, die zich door nie mand" zoo gewillig laten leiden. Haai" eigen leven, door duizend kleine gemak ken veraangenaamd, door duizend kleine oplettendheden versierd, onbeduidende dingen op zichzelf, maar haar toch lief en dierbaar, ter wille van haar, die stil en zonder eenigen ophef in huis den scepter zwaait. Wie en wie alleen had in haar woning dat bekoorlijke weten te geven, dat alleen huiselijkheid schenken kan? En je beleefdet geen vreugde aan haar, moeder? Ge hadt een engel aan haar, en nu wordt die u ontnomen, omdat ge die engel niet waard zijt. Met een gil springt ze op in haar bed. Wat is dat? Het daglicht schemert door de gordijnen en valt op de in allerijl uitge trokken baljapon. Zij zelve ligt in haal bed en naast haar slaapt Martha, bleek, maar rustig. God zij eeuwig gedankt! Het was slechts een droom, een benauwde droom. Maar deze droom heeft haar de oogen geopend. Nooit zal ze hem vergeten, nooit. Zachtjes staat ze op en bergt zorgvuldig alles weg, wat maar eenigszins aan den dag van gisteren herinneren kan. Van tijd tot tijd sluipt ze naar het bed harer dochter, die evenwel rustig door slaapt. Eindelijk wordt ze wakker. Het is zeker al-laat, moeder? Hoe gevoel je je nu, beste kind? O, even gezond als altijd. J.a, nu her inner ik me weer alles: gister-avond was ik op het bal. Het was alleen de warmte en de drukte, die me duizelig maakten, maar nu ben ik weer heelemaal beter. Maar, beste moeder, voegt ze erbij, terwijl haar oogen iets schijnen te zoeken, waar is mijn japon, die ik gister op het bal heb aangehad? De moeder buigt zich teeder over haar heen en zegt: Die heb ik netjes wegge borgen, en met mijn toestemming komt die nooit weer te voorschijn. Arme moeder...! zegt Martha, maar ze zegt het lachend. Haar moeder ziet er zoo vroolijk en tevreden uit. Stil kind, zegt deze met een blik zoo vol teederheid, dat Martha er niet aan denkt den zin te voltooien. Nooit zal ik het mijzelven vergeven, dat ik, door den zelfzuchtigen wensch gedreven, je in de balzaal gevierd te zien, een oogenblik vergeten kon, wat je voor me waart, en zoo ik hoop, nog lang blijven zult: Een zonnetje in huis. Beter, duizendmaal beter een zonnetje in huis, dan een ster in de balzaal. Het beste talent. Als de jonge, elegante mevrouw Hel- brecht, de echtgenoote van den burge meester der kleine stad Z., haar dames kransje .had, was het voor haar kennis sen steeds een gewichtige dag. Iedereen achtte zich vereerd daarbij te worden toegelaten en ieder zocht bij die gelegenheid zich zoo modern mogelijk voor te doen, zoo beschaafd mogelijk te spreken en haar huiselijke omstandighe den zoo deftig mogelijk voor te stellen. Mevrouw Helbrecht zelf, die vóór haar echtgenoot tot burgemeester der kleine stad werd benoemd, altijd in Den Haag had gewoond, was de elegantie in persoon en stelde hoogen prijs op deftige relatiën. Als zij de dames van Z. in haar salon in empire stijl had vereenigd, werd daar interessant gebabbeld. De slanke, schoone gastvrouw zelf kon zeer belangwekkend vertellen van haar leven in de vorstelijke residentie, zelfs van het hof wist zij al lerlei te verhalen. Langzamerhand raakten de dames ech ter aan deze conversatie gewoon, en reeds bij de tweede en derde bijeenkomst hadden ze bijna vergeten dat haar gast vrouw uit het vorstpljjk 's-Gravenhage kwam en ieder meende zich met haar op gelijken lijn te mogen stellen. Zoo was het ook nu. Het was een sombere, koude winterdag, en men zat in het heerlijk verwarmde salon gezellig bijeen. Er werd gesproken over de respectieve echtgenooten., Daarmede was eigenlijk begonnen het fijne, teere vrouwtje vaiè den kantonrechter, die kort geleden als of ficier bij de schutterij zijn bevordering tot kapitein had ontvangen. Dat moest de vriendinnen toch interesseeren. En dat hij daarbij bovendien nog de eervolle ver melding had gekregen, iemand te zijn van „bijzondere militaire bekwaamheid" be wees zeker wel dat hij zijn roeping was misgeloopen en eigenlijk een hoogen mili tairen post had moeten bekleeden. Dadelijk was er toen een andere .me vrouw" gekomen, die vertelde dat haar man, de gemeentesecretaris, eigenlijk ook zijn roeping gemist had. Die^had namelijk schrijver of dichter moeten worden* liefst dramaschrijver. Zulke prachtige drama's als hij geschreven had, en ge dichten verrukkelijk! Ze zou de volgen de maal eens iets ervan meebrengen en voorlezen; ze wist zeker, dat alle dames het ook prachtig zouden vinden. „Mijn man schrijft ook", vertelde dade lijk de vrouw van den apotheker trotsch. „Dat laat zich echter best met zijn beroep overeen brengen. Hij schrijft.chemische verhandelingen, die een gunstig onthaal vinden. Laatst had hij bijna op een prijs vraag in een tijdschrift het beste ant woord ingezonden. Hij zit dan ook halve nachten te schrijven. Ik heb vóór mijn trouwen nooit geweten welk een geniaal man hij is." De burgemeestersvrouw lachte wel een beetje spottend bij deze hoogdravende woorden. Ze kon zich in het geheel niet voorstellen hoe de dikke, gemakzuchtige apptheker aan een wetenschappelijke verhandeling halve nachten kon werken. Ze zei echter niets; alleen vertelde ze in vertrouwen, dat haar man niet lang meer in het kleine stadje zou blijven, maar spoedig voor een grootere plaats in aan merking zou komen. Zoo'n kleine gemeen te was eigenlijk niets voor hem! Dit wenschten de dames haar gaarne toe, ofschoon ze het tevens bejammerden. Zulk een gastvrouw te verliezen dat zou haar spijten. De jonge vrouw van den dokter knikte hierbij vol waardigheid en zei: „Net als mijn man! Die zal ook spoedig een ruime ren werkkring krijgen. Voor plattelands- dokter is hij toch eigenlijk veel te goed Hij studeert nog dag en nacht en interes seert zich buitengewoon voor allerlei nieuwe geneeswijzen met electriciteit, zon nebaden, massage enz. Hij zal vermoede lijk spoedig professor worden. Daarvan hangt al zoo iets in de lucht; 't zou ook jammer zijn als iemand van zijn bekwaam heden in zoo'n nietig stadje moest blij ven!" Allen luisterden met hoogroode gezich ten. En ieder wachtte slechts tot de beurt aan haar kwam om haar man op een voetstuk te plaatsen, ieder vond bij hem talenten, waardoor hij dit dubbele ver diende. De vrouw van een fabrikant, wier man veel op reis was, vertelde verbazende staaltjes van zijn succes in zaken. Tot in Nieuw-Guinea, Kaapland en Indië had hij connecties. Gisteren nog had hij een groo te bestelling uit China gekregen en hij moest zijn fabriek van jaar tot jaar uit breiden. En toch wist haar man nog tijd te vinden om zijn muzikaal talent te ont wikkelen; hij componeerde zePfs nog prachtige stukken. Zoo wisten allen wat. Het hoofd der school schilderde in zijn vrijen tijd, had zelfs een schilderij op de laatste tentoonstelling ingezonden: „Gra zende koeien in den herfst." Had geen der dames dat gezien? Allen antwoordden ontkennend. Ze kenden en waardeerden slechts het talent van haar eigen echtgenooten. Alleen de kleine mevrouw Bouwmeester maakte een uitzondering. Die zat er zwij gend bij. Bijna angstig, haast veront schuldigend keken haar donkerblauwe oogen rond. Ze haakte aan een borstrokje, dat men toch zoo fraai en goedkoop kant en klaar kan koopen, naar de burge meestersvrouw meende, maar ze had thuis drie jongens en twee meisjes. Daarvandaan kwam het zeker ook, dat ze zelf altijd het eenvoudigste, goedkoopste toilet had van al de dames, dat de snit niet altijd modern was en haar hoed niet altijd van het nieuwste model. Eigenlijk kon ze heel aardig vertellen en nog aardiger meelachen. Totnogtoe scheen ze ook nog nooit te hebben opge merkt, dat haar kleeding en hoeden steeds de goedkoopste waren. Vandaag scheen ze echter geheel omgekeerd. Hoogroode wan gen had ze ook wel, dat bij haar donker krullend haar niet kwaad stond; maai] aan het gesprek over de echtgenooten had zij zoo goed als niet deelgenomen. Met het hoofd meestal diep over haar werk gebogen en slechts met moeite de naald vasthoudend, zat zij daar. Eindelijk begonnen de dames ook aan hóór te denken. Ze had toch ook een knap, statig man, die in de beste kringen der stad verkeerde. Het was echter een bedenkelijk verschijn sel, dat ze niets bijzonders van hem wist te vertellen. Allen hadden gesproken, maar zij niet. De dames begonnen aan heengaan te denken. Het was donker geworden in het salon, en de toiletten der dames schitter den als groote zwevende bloemen. Buiten huilde de winterstorm, groote sneeuwvlokken sloegen tegen de ramen. „Waarom zeg je toch heelemaal niets" vroeg de burgemeestersvrouw vroolijk. „Heeft uw man dan heel geen talenten? Een of ander stokpaardje heeft toch ieder een." Het kleine vrouwtje schudde het hoofd. „Ik ik weet niets neen werkelijk, ik weet niets. Aan zoo iets heb ik nog nóóit gedacht. Mijn man heeft zijn werk, zijn familie, ik ik geloof dat het bij ons al les zeer gewoon toegaat." Ze lachte ver legen. „Hoogstens, dat hij 's Zondags met de kinderen eens zingt, oude liedjes en spelletjes. Dat hoor ik graag. Hij zingt aardig". „Mijn hemel zingen kunnen alle man nen", viel de doktersvrouw baar in de rede. „Dat leeren ze in de school. Intus- schen iedereen kan natuurlijk geen talen ten hebben, anders was het niets bijzon ders meer. Maar wat sneeuwt het buiten. Ik vrees." Ze hield op en keek verschrikt naar het raam, alle dames sprongen op en het was een verward door elkaar loopen en roepen: „Ik heb geen paraplu!" „Ik ook niet ik ook niet!" „En mijn nieuwe japon! Laten we maar gauw gaan eer het nog erger wordt!" Ze liepen naar de mantels en hoeden. Allen maakten ze zich gereed om te ver trekken. Een hevige sneeuwbui begroette hen daar buiten. De storm joeg hen de vlok ken in het gelaat. De dames liepen al9 opgeschrikte vo gels over het grintpad in den voortuin. Bij het hek stond een man die de dames groette. Hij had een paraplu in de hand en zijn open, gebruind gelaat glimlachte. Daar kwam ze ai, zijn klein vrouwtje. Wat zag ze er verhit uit! Ze had zich ze ker al angstig gemaakt met dat weer. Wat was het toch met haar? Ze drong zich tegen zijn aim aan als moest ze iets goedmaken. „Je dacht zeker niet dat ik je afhalen zou? Maar ik weet hoe bang je voor zulk weer ben, klein moedertje. Nu, kom maar mee. Mijn paraplu is goed voor ons bei den." Geen der geniale echtgenooten van de andere dames had er aan gedacht, in de zen sneeuwstorm zijn levensgezellin te komen afhalen! En midden in het nood weer keerden de meesten dezer gelukkigen zich nog eens om naar het eenvoudige paar, dat daar zoo rustig en kalm voort stapte, als was het midden op een hel deren zomerdag. - En ze vroegen zich af of het wel waar was dat die man van mevrouw Bouwmees ter heelemaal geen talenten bezat. Zou hij misschien het beste van allen bezitten, dat van zijn vrouwtje gelukkig te maken? Gestrafte nieuwsgierigheid. „Ik moet even weg, liefste, een paar commissies in de stad, die niet langer wachten kunnen." „Heel best, Willem, maar kom je dan gauw terug? Zoo'n dagje is toch al voorbij eer je er aan denkt, nietwaar?" Willem vond dat natuurlijk ook. „Maar over een half jaartje, meid," sprak hij, „dan is het voor goed uit met die korte bezoeken en..." Het verdere zei hij niet in woorden, en met een paar hartelijke kussen verliet Wil lem Brongers zijn meisje om een paar boodschappen te gaan doen. Hij had niet bemerkt dat zijn porte feuille op tafel was blijven liggen. Marie eerst ook niet, maar toen ze na het vertrek van haar verloofde eens rondkeek, viel haar oog op het fraaie bruin-lederen taschje. Reeds had ze het in de hand om het weg te leggen, toen het duiveltje dei- nieuwsgierigheid haar inblies eens even o, heel even maar den inhoud dei- portefeuille te inspecteeren. Een korte aarzeling en „kom, Willem zal het me toch niet kwalijk nemen", maakte ze zichzelf wijs. Jawel, daar was haar portret. Dat had ze ook verwacht te vinden, maar toch pleizierig te weten dat hij liet blijkbaar al tijd bij zicli had. Een paar blieven van haar je kon goed zien dat hij ze veel meer dan eens gelezen had! Zijn kilome terboekje, een paar brieven over zaken, niets bijzonders en ze begreep er ook maar weinig van. Maar wat was dat? In een der brieven viel plotseling haar oog op een meisjesnaam, maar 't was de hare niet. Ze werd vuurrood, aarzelfde weer even en las toen do volgende regels: „Zal je vooral goed op mijn Marie passen, Ber nard? Laat ze niet op den tocht staan zoo- als laatst, en zorg dat ze in geen enkel op zicht wat te kort komt! Je weet, nu ik zelf niet op haar passen kan, laat ik ze aan niemands zorg zoo gerust over als aan die van jou. Dus ik reken op je, hoor! Tot de volgende week! Willem." Wat was dat? Zijn Marie? Zou hij... Neen, dat was ondenkbaar, daar*was hij te goed, te eerlijk voor. En toch, ja, het stond er duidelijk... die regels verwoestten haar levensgeluk, haar vertrouwen in de menschen avas weg. Ze liet het hoofd voorover op de tafel vallen en barstte in snikken uit. Ach, had ze hem toch maar nooit gekend, den valschaard... En alles om zich heen vergetend, snikte ze geruimen tijd haar leed uit. „Maar meid,' wat scheelt jou in eens", klonk een stem. 't Was haar moeder die de kamer bin- ijpntrad en niet wist hoe ze het met de adtijd zoo vroolijke Lize had. Nog vóór het meisje antwoorden kon, ging de deur voor de tweede maal open en Willem Brongers keek even verbaasd als Lize's moeder. „Wat scheelt er aan?" vroeg hij harte lijk. Lize wendde het hoofd af. „Vraag dat maar aan je Marie," klonk het haast on hoorbaar. Maar zoowel Willem als haar moeder hadden het toch verstaan. „Wat zei je daar, kind?" „Maar Lize, wat bedoel je, zeg op wat moet dat be duiden", nep de jonge man uit. Het volgende oogenblik lag de brief die de aimleiding was tot Lize's tranen, voor zijn voeten. „En wat staat daar dan over jou Mario", barstte Lize Hit. „Ik had het niet mogen kijken, maar 't is toch goed dat ik het gedaan heb." Eén oogenblik staarde Willem verbaasd op den brief. Toen barstte hij in een luiden lach uit. „Ja kindje, dat is je verdiende loon", sprak hij. „Weet je wie Marie is? Mijn nieuwe merrie, die we een poos ge leden gekocht hebbenl Dat je zoo iets lee- lijks van me hebt kunnen denken, meisje!" Beschaamd keek Lize vóór zich, ze had voor goed afgeleerd zich aan onbe scheidenheid schuldig te maken, Salon antiseptique, Ben leerling die wat belooft! In een netten, doch pas opgerichtcn Haerensalon is een nieuw „halfwas". Patroon moot '6 morgens even de deur ufitt, dan loopt het toch zoo druk niet, en gelast den leerling, wanneer er iemand mocht komen, dezen rnanr even aan den praat te houden. Patroon is weg; joggae gevoelt zich ge wichtig; gaat voor de spiegels, neemt kam en borstels en wil zich wat opknappen; daar gaat de deur open. Heer stapt ge haast binnen, hangt lieed en j.as op en neemt plaats in den sclieerstoel, doet erg gehaast e<n zegt vlug geholpen te willen worden. „Zieklar mijnbeer"; joggle legt een zwarten doek voor en ontvouwt daar na gewichtig, doch langzaam een hand doek. „Dit servet, mijnheer, is aan een buitengewone hitte blootgesteld geweest en geheel en al gesteriliseerd. Wij nemen -alle mogelijke voorzorgetn om de cliën- teele voor besmetting te vrijwaren." „Dat is heel mooi", zegt de klant, en doet ongeduldig; de doek wordt langzaam voorgedaan. „Deze zeep is tweemaal gedebacteria- liseerd; elke kwast wordt na 't gebruik twtee uur gekookt, evenals onze kammen en borstels, deze worden daarna volko men geantisepticiseerd." „Best", zegt de klant. „Deze 6cheerstoel, waarin u thans zoo heerlijk op uw gemak zit, staat eiken nacht in een kwikcliloorverbinding, ter wijl' de kussens in een oven gaan, die tot 1200 graden verwarmd is; de geroosterde bacillen gaan daarna in de ongeblusehte kalk". „Vreeselijk!" sprak de klant. „Het scheermes, waarmede ik hoop, dat u straks geschoren zutlt worden, wordt na elk gebruik gekookt an amonia, daar na eenige uren im nitrobenzol om de amonialucht te verdrijven" (tereluiks ziet hij naar de deur, doch geen patroon zien de begint hij met verhef ting van stem): „En dit warme water, mijnheer, wordt driemaal gekookt tot 90 graden, daarna gefiltreerd en gedistilleerd, zuiverder water heeft u nooit gedronken." „Uitmuntend", zegt de kllant, „wel vol de ik dat je. een beetje opschoot." Alsof hij niets boorde, gaat hij voort: „Deze vloer, deze ruuirn, dit plafond, worden lederen dag antiseptisch behan deld, zelfs avn dezen, onzen vervalpot, is carbol, om het geld, dat onze klanten ei steeds indoen, van alle microben te zuk veren. Voor wij het dan uitgeven, wordt het nog met gezuiverde watten afge veegd." „Dat is nu alles mooi en goed", zeide de klant, die steeds nog met den hand doek om den hals zat, „maar zou je met eens beginnen om mij te helpen of denk je, dat dk een insecten- of bacteriën- broeiierij er op na houd?" „Neen, mijnheer, dat niét, mijnheer, maai- ik mag nog niet scheren!" „Zoo! Waar is je pa troop dan?" „Ze zijn juist bezig hem udt t'e stoomen, mijnheer".... Het stroomeel. De in den jongsten tijd zoo vaak ge noemde professor Friedenthal, die ontdek ker van het middel de voedingswaarde van stroom eel te gebruiken hield, zoo meldt de „Koa-r. Norden" voor een gehoor van medici een rede over zijn ontdekking en schilderde hoe liet uitgangspunt -laar- van was geweest het feit, dat hij fijnge malen groente als voedingsmiddel ge bruikte voor künderen en darmpatiënten. Het doel van zijn onderzoek was te ont dekken, of het niet-gecompliceerde verte- rings-mechanism-e der herkauwers, dat het voor deze dienen mogelijk maakte de voeding dde 'in hooi en stroo lag in lvet lichaam op tie nemen niet kon worden vervangen door een mechanische behan deling van hooi en stroo. Proefnemingen eerst met honden gedaan bewezen, dat zeer fijngemalen plantencellen zich wol la/ten opnemen in het lichaam van niet herkauwers. Toen lag de codcIusIc voor die hand. dat ook menschen nut v,an dit product konden hebben, mits 'het in de juiste verhouding met andere voedings middelen werd vermengd. De proefnemin gen in dde richting worden voortgezet. De drankquaestie in Engeland. In Engeland en Scho-tlancl bereidt men zich op de mogelijkheid van een absoluut drankverbod voor... door ol de wliisky, die maai- te krijgen is uit de drankwinkels op te koopen. Wat er van de verbodsbepalingen komen zal blijft nog steeds onzeker. Het Kabinet is voor zoover men weet, nog niet tot een besluit gekomen. Volgens de „Times" blijven de vergun ninghouders weigeren te gelooven, dat zelfs een partieel drankverbod aan het land opgedrongen zal worden. Zij hebben er zicli bij neergelegd, da,t de uren, waar op zal mogen worden getapt, zullen wor den bekort maar gelooven niet, dat het tot een verbod van het slijten van eenige drank in het bijzonder zal komen. Een medisch medewerker van de „Times" blijkbaar een goed kenner van het meaisahelijk karakter en de menschclijke smaken! troost de menschen met hem voor te houden, dat men. in plaats van spiritualiën evengoed warme melk met rietsuiker (waarom juist riet-suiker?) ge bruiken kan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 9