ALLERLEI.
i-cfirift van de 15e eeiiw, eens toene-
<Dd aan de Augustijnessen in het Bis-
LuiK, voorkomt. Wisten wij zulke
jgheden ook niet, welker aantal door
/onderzoekingen wellicht nog aan ig
trnieerderen zijn, spotters uit den tijd
Renaissance en de eerste periode der
njiatie bewijzen, dat St. Antonius
bet geloovige volk werd aangeroepen,
jnus speciaal heeft de devotie tot dezen
lge belachelijk trachten te maken. De
,!e verbreiding der devotie begon ech-
ja je 17de eeuw, toen tegelijkertijd het
Nik ontstond, om gedurende negen
?reenvolgende Dinsdagen ter eere van
Antonius de Heilige Sacramenten t.e
angen. Over het algemeen wordt dit
val als de naaste aanleiding vermeld.
(J6 leefde te Bologna een vroom echt-
r dat gedurende twee en twintig jaren
t vergeefs den zegen des hemels over
huwelijk had afgesmeekt. Daarom be
er bij den man eenige verkoeling voor
«echtgenoote te ontstaan, die zich nu
vertrouwen tot St. Antonius wendde,
it haar huwelijk niet ongelukkig zou
den. Negen Dinsdagen bad zij vurig
zijn beeld in de Minderbroederskerk,
naderde zij tot de Tafel des I-Ieeren.
jgen tijd na deze novene werd zij moe-
doch, helaas, van een mismaakt
Haar man was nu nog meer ver-
jnil, wat haar het vertrouwen op St.
iinius niet kon benemen. Overtuigd,
de Heilige haar volkomen verhooren
doet zij haar kindje op het altaar ne-
iggen, dat plotseling geheel normaal
dt, dat in niets van andere kinderen
nderscheiden is. Dit duidelijke wonder
jdooi* velen gezien, en was de ooi-zaak,
alom de devotie tot den Heilige mach-
toenam. Ook hier werd dit voorval be
en zien wij spoedig Broederschappen
eere van den Heilige verrijzen en de
itie tot de Dinsdagen ingang vinden,
i Namen werd in de 17e eeuw het ge-
ik zelfs algemeen, cm op 9 achtereen-
Dinsdagen de H. Communie te
langen, terwijl de Broederschap, die
•bestond van Paus Inocentius XI ook
gunsten verkreeg. Weldra verschenen
rlei devote boekjes, die over St. Anto-
handelden, de noveen der 9 Dinsda-
aanprezen en talrijke gebeden van den
(derdoener bevatten. Misbruik werd
deze devotie zelfs gemaakt, want de
trios Apostolicus Philippus Rovenius
irschuwde tegen zeker soort lieden, die
r benutten om geld van vrome men
en af te persen. Sedert de 17e eeuw is
Antonius niet vergeten, zeker niet in
en tijd, nu de eene kerk na de andere
Hem wordt toegewijd, vele stichtingen
vereenigingen Zijn naam dragen, boe-
en maandbladen over Hem steeds hun
vinden, de 9 Dinsdagen door overtal-
ege|oovigen gevierd worden. De Kerk
It deze devotie ten volle goedgekeurd,
s Benedictus verleende den 17den Mei
een volle aflaat aan hen, die op elk
9 Dinsdagen, het feest van St. Anto-
i (13 Juni) voorafgaande, biechten,
municeeren in een Mrnderbroeders-
Leiden de kerk aan de Hartebrug)
teken, en daar eenigen tijd bidden tot in-
ie van Z. H. den Paus, terwijl op de
ere Dinsdagen een aflaat van 7 jaren
7 quadragenen kan verdiend worden,
nog heeft de Kerk verleend, daardoor
ijzend, hoezeer zij de vereering van St.
önius op prijs stelt. Aan alle Minder-
iderskerken heeft zij vergund, dat het
Sacrament op de Dinsdagen worde uit-
1, en ieder geloovige dan een vollen
aat verdient mits hij na gebiecht, ejn
immuniceerd te hebben, vóór het uit-
i H. Sacrament tot intentie van Z.
Paus eenig gebed stort, b.v. 5 maal
ie Vader en 5 maal het Wees Gegroet.
Iverwondere ons dan niet, dat we de
ken der Paters Franciscanen dan ook
Dinsdags met geloovigen gevuld zien
bet is alleszins begrijpelijk, dat vooral
novene der 9 Dinsdagen de geloovigen
ar de kerk doet stroomen. St. Antonius
it immers de voordeelen zijner ver
ting op de eerste plaats aan de kerken
Eer Medebroeders in den H. Franciscus
bonden. Daar toch riep de Heilige die
te vrouwen en sprak tot dezen: „Gaat
bezoekt 9 achtereenvolgende Dinsdagen
inbeeld in de-Kerk der Minderbroeders;
ir verhoort hij, naar de ondervinding
zoovelen bewijst, de wenschen en be-
bij voorkeur, daar heeft onze Moeder
H. Kerk haar genadeschatten willen
ren aan de geloovigen, die met gods-
ttht en vertrouwen den goeden God ko-
n hulde en eere brengen en dank voor
groote gaven, waarmede Hij Antonius
ill gekroond.
Het Zonnetje in huis.
Iten mooi, kostbaar balcostuum, van de
benien af tot de sierlijke balschoentjes
*i hgt op het bed uitgespreid.
hWat zeg je ervan, Martha? vraagt de
Bier met een triomfantelijk lachtje,
ik niet een goede keus gehad?
- 0, ja, moeder, is het weifelend gege-
b antwoord; maar u weet wel, ik houd
ïtlvaji bals; dansen doe ik immers toch
iet.
a schitterende verschijning voor een
•haal is Martha dan ook niet, wel ligt
f een trek van onuitsprekelijke zachtheid
den mond en haar oogen kunnen "ook
aendelijk lachen; maar van welk nut is
"ap een bal, vooral als het meisje eenigs.
«verlegen en niet meer piepjong is?
- Liefst ging ik in het geheel niet, moe-
!r) hervat het meisje.
Dwaasheid kind. De menschen zou
te immers alle recht hebben om te zeg-
dat ik je geen genoegen gunde; en
ook, dat ik, evenals andere moe-
j/1 °°k wel eens vreugde aan mijn doch-
*wil beleven. Zet nu morgen eens een
™ndelijk gezicht, dan komt de rest van
üf «recht.
Martha zwijgt en als ze den volgenden
de balzaal betreedt, zweeft er wer-
'Mtó 6en vrienc*elijk lachje ora haar
2e had 's wac-Ms eng ouirustig ge*
'Pen en voortdurend van 't bal ge-
ornd, Wie weet 0f deze avond haar
vrj 8eluk aanbrengt?
muzdqk begint; die pairem vosmem pich
tot den eersten dans; maar Martha blijft
zitten, zoo gaat het ook bij den wals en
de quadrille, die volgen. Martha durft
haar moeder niet aan te zien. Niemand
slaat acht op haar, behalve een vriendin,
die haar aan den arm van haar cavelier
passeert.
Zoo jij ook hier?" ze-git ze, h<alf mee
lijdend, half spottend, en de aangesproke
ne hoort nog, hoe het jonge meisje op een
vraag van den heer antwoordde: „Ja, de
spreekwoordelijk geworden muurbloem."
Martha's hart krimpt ineen, ze voelt zich
zoo bitter, bitter ongelukkig.
Moest ze dan hier heengaan om te wor
den verwaarloosd en bespot? Het schelle
licht doet haar oogen pijn; zij sluit ze. Het
is, of de muziek al harder en harder
klinkt en haar toeroept: „Muurbloem,
muurbloem! Dan ziet of hoort ze niets)
meer.
Wat is er gebeurd? vraagt een heer,
die in de onmiddellijke nabijheid van
Martha gezeten is en eenige opschudding
gewaar wordt.
Een dame is flauw gevallen, is het
antwoord; ze is juist uit de zaal gebracht.
In de kleedkamer is Martha weer spoe
dig bij en fluistert haar moeder toe:
Arme moeder, u beleeft niet veel
pleizier aan me.
Daarna wordt ze naar haar huis en
naar bed gebracht.
Op haar verzekering, dat ze zich weer
geheel beter gevoelt, .alleen) wait moe, en
ze ook werkelijk spoedig inslaapt, legt ook
de moeder zich ter ruste.
Nauwelijks echter is ze ingeslapen, of
zé wordt wakker door een angstkreet ha-
rer dochter.
Neem de krans uit mijn haar. Mijn
arm hoofd. Die vreeselijke muziek zal me
nog krankzinnig maken. Weg met die bal
japon. Doe het licht uit, o, ik smeek u er
om. Om Gods wil, breng me toch weg uit
die afschuwelijke zaal.
Ze ligt in een ijlende koorts, en tus-
schen de angstkreten door klinkt het zacht
en klagend:
„Arme moeder, u beleefd niet veel
vreugde aan mij."
Meer dan de angstkreten doet dit het
hart van de arme moeder pijn; ze had het
immers zelf gezegd: „Ik wil evenals an
dere moeders ook wel ebns vreugde aan
mijn dochter beleven."
Beleeft ze dan geen vreugde van haar?
Wonderlijk. Zij zit aan het ziekbed harer
dochter, de van koorts gloeiende hand in
de hare; maar zij ziet die dochter alleen,
zooals zij in gezonde dagen was, en alles
wat ze zdeit, geeft een antwoord op de
vraag. De bloemen zeggen het haar, de
bloemen, die nooit weliger tieren dan on
der Martha's handen.
Haar kleine jongens, die zich door nie
mand" zoo gewillig laten leiden. Haai"
eigen leven, door duizend kleine gemak
ken veraangenaamd, door duizend kleine
oplettendheden versierd, onbeduidende
dingen op zichzelf, maar haar toch lief en
dierbaar, ter wille van haar, die stil en
zonder eenigen ophef in huis den scepter
zwaait. Wie en wie alleen had in haar
woning dat bekoorlijke weten te geven,
dat alleen huiselijkheid schenken kan?
En je beleefdet geen vreugde aan haar,
moeder? Ge hadt een engel aan haar, en
nu wordt die u ontnomen, omdat ge die
engel niet waard zijt.
Met een gil springt ze op in haar bed.
Wat is dat? Het daglicht schemert door de
gordijnen en valt op de in allerijl uitge
trokken baljapon. Zij zelve ligt in haal
bed en naast haar slaapt Martha, bleek,
maar rustig.
God zij eeuwig gedankt! Het was slechts
een droom, een benauwde droom. Maar
deze droom heeft haar de oogen geopend.
Nooit zal ze hem vergeten, nooit.
Zachtjes staat ze op en bergt zorgvuldig
alles weg, wat maar eenigszins aan den
dag van gisteren herinneren kan.
Van tijd tot tijd sluipt ze naar het bed
harer dochter, die evenwel rustig door
slaapt.
Eindelijk wordt ze wakker.
Het is zeker al-laat, moeder?
Hoe gevoel je je nu, beste kind?
O, even gezond als altijd. J.a, nu her
inner ik me weer alles: gister-avond was
ik op het bal. Het was alleen de warmte
en de drukte, die me duizelig maakten,
maar nu ben ik weer heelemaal beter.
Maar, beste moeder, voegt ze erbij, terwijl
haar oogen iets schijnen te zoeken, waar
is mijn japon, die ik gister op het bal heb
aangehad?
De moeder buigt zich teeder over haar
heen en zegt: Die heb ik netjes wegge
borgen, en met mijn toestemming komt die
nooit weer te voorschijn.
Arme moeder...! zegt Martha, maar ze
zegt het lachend. Haar moeder ziet er zoo
vroolijk en tevreden uit.
Stil kind, zegt deze met een blik zoo
vol teederheid, dat Martha er niet aan
denkt den zin te voltooien. Nooit zal ik
het mijzelven vergeven, dat ik, door den
zelfzuchtigen wensch gedreven, je in de
balzaal gevierd te zien, een oogenblik
vergeten kon, wat je voor me waart, en
zoo ik hoop, nog lang blijven zult: Een
zonnetje in huis.
Beter, duizendmaal beter een zonnetje
in huis, dan een ster in de balzaal.
Het beste talent.
Als de jonge, elegante mevrouw Hel-
brecht, de echtgenoote van den burge
meester der kleine stad Z., haar dames
kransje .had, was het voor haar kennis
sen steeds een gewichtige dag.
Iedereen achtte zich vereerd daarbij te
worden toegelaten en ieder zocht bij die
gelegenheid zich zoo modern mogelijk
voor te doen, zoo beschaafd mogelijk te
spreken en haar huiselijke omstandighe
den zoo deftig mogelijk voor te stellen.
Mevrouw Helbrecht zelf, die vóór haar
echtgenoot tot burgemeester der kleine
stad werd benoemd, altijd in Den Haag
had gewoond, was de elegantie in persoon
en stelde hoogen prijs op deftige relatiën.
Als zij de dames van Z. in haar salon in
empire stijl had vereenigd, werd daar
interessant gebabbeld. De slanke, schoone
gastvrouw zelf kon zeer belangwekkend
vertellen van haar leven in de vorstelijke
residentie, zelfs van het hof wist zij al
lerlei te verhalen.
Langzamerhand raakten de dames ech
ter aan deze conversatie gewoon, en
reeds bij de tweede en derde bijeenkomst
hadden ze bijna vergeten dat haar gast
vrouw uit het vorstpljjk 's-Gravenhage
kwam en ieder meende zich met haar op
gelijken lijn te mogen stellen.
Zoo was het ook nu.
Het was een sombere, koude winterdag,
en men zat in het heerlijk verwarmde
salon gezellig bijeen.
Er werd gesproken over de respectieve
echtgenooten., Daarmede was eigenlijk
begonnen het fijne, teere vrouwtje vaiè
den kantonrechter, die kort geleden als of
ficier bij de schutterij zijn bevordering
tot kapitein had ontvangen. Dat moest de
vriendinnen toch interesseeren. En dat
hij daarbij bovendien nog de eervolle ver
melding had gekregen, iemand te zijn van
„bijzondere militaire bekwaamheid" be
wees zeker wel dat hij zijn roeping was
misgeloopen en eigenlijk een hoogen mili
tairen post had moeten bekleeden.
Dadelijk was er toen een andere .me
vrouw" gekomen, die vertelde dat haar
man, de gemeentesecretaris, eigenlijk ook
zijn roeping gemist had. Die^had namelijk
schrijver of dichter moeten worden*
liefst dramaschrijver. Zulke prachtige
drama's als hij geschreven had, en ge
dichten verrukkelijk! Ze zou de volgen
de maal eens iets ervan meebrengen en
voorlezen; ze wist zeker, dat alle dames
het ook prachtig zouden vinden.
„Mijn man schrijft ook", vertelde dade
lijk de vrouw van den apotheker trotsch.
„Dat laat zich echter best met zijn beroep
overeen brengen. Hij schrijft.chemische
verhandelingen, die een gunstig onthaal
vinden. Laatst had hij bijna op een prijs
vraag in een tijdschrift het beste ant
woord ingezonden. Hij zit dan ook halve
nachten te schrijven. Ik heb vóór mijn
trouwen nooit geweten welk een geniaal
man hij is."
De burgemeestersvrouw lachte wel een
beetje spottend bij deze hoogdravende
woorden. Ze kon zich in het geheel niet
voorstellen hoe de dikke, gemakzuchtige
apptheker aan een wetenschappelijke
verhandeling halve nachten kon werken.
Ze zei echter niets; alleen vertelde ze in
vertrouwen, dat haar man niet lang meer
in het kleine stadje zou blijven, maar
spoedig voor een grootere plaats in aan
merking zou komen. Zoo'n kleine gemeen
te was eigenlijk niets voor hem!
Dit wenschten de dames haar gaarne
toe, ofschoon ze het tevens bejammerden.
Zulk een gastvrouw te verliezen dat
zou haar spijten.
De jonge vrouw van den dokter knikte
hierbij vol waardigheid en zei: „Net als
mijn man! Die zal ook spoedig een ruime
ren werkkring krijgen. Voor plattelands-
dokter is hij toch eigenlijk veel te goed
Hij studeert nog dag en nacht en interes
seert zich buitengewoon voor allerlei
nieuwe geneeswijzen met electriciteit, zon
nebaden, massage enz. Hij zal vermoede
lijk spoedig professor worden. Daarvan
hangt al zoo iets in de lucht; 't zou ook
jammer zijn als iemand van zijn bekwaam
heden in zoo'n nietig stadje moest blij
ven!"
Allen luisterden met hoogroode gezich
ten. En ieder wachtte slechts tot de beurt
aan haar kwam om haar man op een
voetstuk te plaatsen, ieder vond bij hem
talenten, waardoor hij dit dubbele ver
diende.
De vrouw van een fabrikant, wier man
veel op reis was, vertelde verbazende
staaltjes van zijn succes in zaken. Tot in
Nieuw-Guinea, Kaapland en Indië had hij
connecties. Gisteren nog had hij een groo
te bestelling uit China gekregen en hij
moest zijn fabriek van jaar tot jaar uit
breiden. En toch wist haar man nog tijd
te vinden om zijn muzikaal talent te ont
wikkelen; hij componeerde zePfs nog
prachtige stukken.
Zoo wisten allen wat.
Het hoofd der school schilderde in zijn
vrijen tijd, had zelfs een schilderij op de
laatste tentoonstelling ingezonden: „Gra
zende koeien in den herfst." Had geen
der dames dat gezien?
Allen antwoordden ontkennend. Ze
kenden en waardeerden slechts het talent
van haar eigen echtgenooten.
Alleen de kleine mevrouw Bouwmeester
maakte een uitzondering. Die zat er zwij
gend bij. Bijna angstig, haast veront
schuldigend keken haar donkerblauwe
oogen rond. Ze haakte aan een borstrokje,
dat men toch zoo fraai en goedkoop kant
en klaar kan koopen, naar de burge
meestersvrouw meende, maar ze had
thuis drie jongens en twee meisjes.
Daarvandaan kwam het zeker ook, dat
ze zelf altijd het eenvoudigste, goedkoopste
toilet had van al de dames, dat de snit
niet altijd modern was en haar hoed niet
altijd van het nieuwste model.
Eigenlijk kon ze heel aardig vertellen
en nog aardiger meelachen. Totnogtoe
scheen ze ook nog nooit te hebben opge
merkt, dat haar kleeding en hoeden steeds
de goedkoopste waren. Vandaag scheen ze
echter geheel omgekeerd. Hoogroode wan
gen had ze ook wel, dat bij haar donker
krullend haar niet kwaad stond; maai]
aan het gesprek over de echtgenooten
had zij zoo goed als niet deelgenomen.
Met het hoofd meestal diep over haar
werk gebogen en slechts met moeite de
naald vasthoudend, zat zij daar.
Eindelijk begonnen de dames ook aan
hóór te denken.
Ze had toch ook een knap, statig man,
die in de beste kringen der stad verkeerde.
Het was echter een bedenkelijk verschijn
sel, dat ze niets bijzonders van hem wist
te vertellen.
Allen hadden gesproken, maar zij niet.
De dames begonnen aan heengaan te
denken. Het was donker geworden in het
salon, en de toiletten der dames schitter
den als groote zwevende bloemen.
Buiten huilde de winterstorm, groote
sneeuwvlokken sloegen tegen de ramen.
„Waarom zeg je toch heelemaal niets"
vroeg de burgemeestersvrouw vroolijk.
„Heeft uw man dan heel geen talenten?
Een of ander stokpaardje heeft toch ieder
een."
Het kleine vrouwtje schudde het hoofd.
„Ik ik weet niets neen werkelijk,
ik weet niets. Aan zoo iets heb ik nog nóóit
gedacht. Mijn man heeft zijn werk, zijn
familie, ik ik geloof dat het bij ons al
les zeer gewoon toegaat." Ze lachte ver
legen. „Hoogstens, dat hij 's Zondags
met de kinderen eens zingt, oude liedjes
en spelletjes. Dat hoor ik graag. Hij zingt
aardig".
„Mijn hemel zingen kunnen alle man
nen", viel de doktersvrouw baar in de
rede. „Dat leeren ze in de school. Intus-
schen iedereen kan natuurlijk geen talen
ten hebben, anders was het niets bijzon
ders meer. Maar wat sneeuwt het buiten.
Ik vrees."
Ze hield op en keek verschrikt naar het
raam, alle dames sprongen op en het was
een verward door elkaar loopen en roepen:
„Ik heb geen paraplu!"
„Ik ook niet ik ook niet!"
„En mijn nieuwe japon! Laten we maar
gauw gaan eer het nog erger wordt!"
Ze liepen naar de mantels en hoeden.
Allen maakten ze zich gereed om te ver
trekken.
Een hevige sneeuwbui begroette hen
daar buiten. De storm joeg hen de vlok
ken in het gelaat.
De dames liepen al9 opgeschrikte vo
gels over het grintpad in den voortuin.
Bij het hek stond een man die de dames
groette. Hij had een paraplu in de hand
en zijn open, gebruind gelaat glimlachte.
Daar kwam ze ai, zijn klein vrouwtje.
Wat zag ze er verhit uit! Ze had zich ze
ker al angstig gemaakt met dat weer.
Wat was het toch met haar? Ze drong
zich tegen zijn aim aan als moest ze iets
goedmaken.
„Je dacht zeker niet dat ik je afhalen
zou? Maar ik weet hoe bang je voor zulk
weer ben, klein moedertje. Nu, kom maar
mee. Mijn paraplu is goed voor ons bei
den."
Geen der geniale echtgenooten van de
andere dames had er aan gedacht, in de
zen sneeuwstorm zijn levensgezellin te
komen afhalen! En midden in het nood
weer keerden de meesten dezer gelukkigen
zich nog eens om naar het eenvoudige
paar, dat daar zoo rustig en kalm voort
stapte, als was het midden op een hel
deren zomerdag.
- En ze vroegen zich af of het wel waar
was dat die man van mevrouw Bouwmees
ter heelemaal geen talenten bezat. Zou
hij misschien het beste van allen bezitten,
dat van zijn vrouwtje gelukkig te maken?
Gestrafte nieuwsgierigheid.
„Ik moet even weg, liefste, een paar
commissies in de stad, die niet langer
wachten kunnen."
„Heel best, Willem, maar kom je dan
gauw terug? Zoo'n dagje is toch al voorbij
eer je er aan denkt, nietwaar?"
Willem vond dat natuurlijk ook. „Maar
over een half jaartje, meid," sprak hij,
„dan is het voor goed uit met die korte
bezoeken en..."
Het verdere zei hij niet in woorden, en
met een paar hartelijke kussen verliet Wil
lem Brongers zijn meisje om een paar
boodschappen te gaan doen.
Hij had niet bemerkt dat zijn porte
feuille op tafel was blijven liggen. Marie
eerst ook niet, maar toen ze na het vertrek
van haar verloofde eens rondkeek, viel
haar oog op het fraaie bruin-lederen
taschje. Reeds had ze het in de hand om
het weg te leggen, toen het duiveltje dei-
nieuwsgierigheid haar inblies eens even
o, heel even maar den inhoud dei-
portefeuille te inspecteeren.
Een korte aarzeling en „kom, Willem
zal het me toch niet kwalijk nemen",
maakte ze zichzelf wijs.
Jawel, daar was haar portret. Dat had
ze ook verwacht te vinden, maar toch
pleizierig te weten dat hij liet blijkbaar al
tijd bij zicli had. Een paar blieven van
haar je kon goed zien dat hij ze veel
meer dan eens gelezen had! Zijn kilome
terboekje, een paar brieven over zaken,
niets bijzonders en ze begreep er ook
maar weinig van. Maar wat was dat? In
een der brieven viel plotseling haar oog op
een meisjesnaam, maar 't was de hare
niet.
Ze werd vuurrood, aarzelfde weer even
en las toen do volgende regels: „Zal je
vooral goed op mijn Marie passen, Ber
nard? Laat ze niet op den tocht staan zoo-
als laatst, en zorg dat ze in geen enkel op
zicht wat te kort komt! Je weet, nu ik zelf
niet op haar passen kan, laat ik ze aan
niemands zorg zoo gerust over als aan die
van jou. Dus ik reken op je, hoor! Tot de
volgende week!
Willem."
Wat was dat? Zijn Marie? Zou hij...
Neen, dat was ondenkbaar, daar*was hij
te goed, te eerlijk voor. En toch, ja, het
stond er duidelijk... die regels verwoestten
haar levensgeluk, haar vertrouwen in de
menschen avas weg.
Ze liet het hoofd voorover op de tafel
vallen en barstte in snikken uit. Ach, had
ze hem toch maar nooit gekend, den
valschaard... En alles om zich heen
vergetend, snikte ze geruimen tijd haar
leed uit.
„Maar meid,' wat scheelt jou in eens",
klonk een stem.
't Was haar moeder die de kamer bin-
ijpntrad en niet wist hoe ze het met de
adtijd zoo vroolijke Lize had. Nog vóór
het meisje antwoorden kon, ging de deur
voor de tweede maal open en Willem
Brongers keek even verbaasd als Lize's
moeder.
„Wat scheelt er aan?" vroeg hij harte
lijk.
Lize wendde het hoofd af. „Vraag dat
maar aan je Marie," klonk het haast on
hoorbaar. Maar zoowel Willem als haar
moeder hadden het toch verstaan.
„Wat zei je daar, kind?" „Maar Lize,
wat bedoel je, zeg op wat moet dat be
duiden", nep de jonge man uit.
Het volgende oogenblik lag de brief die
de aimleiding was tot Lize's tranen, voor
zijn voeten. „En wat staat daar dan over
jou Mario", barstte Lize Hit. „Ik had het
niet mogen kijken, maar 't is toch goed
dat ik het gedaan heb."
Eén oogenblik staarde Willem verbaasd
op den brief. Toen barstte hij in een luiden
lach uit. „Ja kindje, dat is je verdiende
loon", sprak hij. „Weet je wie Marie is?
Mijn nieuwe merrie, die we een poos ge
leden gekocht hebbenl Dat je zoo iets lee-
lijks van me hebt kunnen denken, meisje!"
Beschaamd keek Lize vóór zich, ze
had voor goed afgeleerd zich aan onbe
scheidenheid schuldig te maken,
Salon antiseptique, Ben leerling die wat
belooft!
In een netten, doch pas opgerichtcn
Haerensalon is een nieuw „halfwas".
Patroon moot '6 morgens even de deur
ufitt, dan loopt het toch zoo druk niet, en
gelast den leerling, wanneer er iemand
mocht komen, dezen rnanr even aan den
praat te houden.
Patroon is weg; joggae gevoelt zich ge
wichtig; gaat voor de spiegels, neemt kam
en borstels en wil zich wat opknappen;
daar gaat de deur open. Heer stapt ge
haast binnen, hangt lieed en j.as op en
neemt plaats in den sclieerstoel, doet erg
gehaast e<n zegt vlug geholpen te willen
worden. „Zieklar mijnbeer"; joggle legt
een zwarten doek voor en ontvouwt daar
na gewichtig, doch langzaam een hand
doek. „Dit servet, mijnheer, is aan een
buitengewone hitte blootgesteld geweest
en geheel en al gesteriliseerd. Wij nemen
-alle mogelijke voorzorgetn om de cliën-
teele voor besmetting te vrijwaren."
„Dat is heel mooi", zegt de klant, en
doet ongeduldig; de doek wordt langzaam
voorgedaan.
„Deze zeep is tweemaal gedebacteria-
liseerd; elke kwast wordt na 't gebruik
twtee uur gekookt, evenals onze kammen
en borstels, deze worden daarna volko
men geantisepticiseerd."
„Best", zegt de klant.
„Deze 6cheerstoel, waarin u thans zoo
heerlijk op uw gemak zit, staat eiken
nacht in een kwikcliloorverbinding, ter
wijl' de kussens in een oven gaan, die tot
1200 graden verwarmd is; de geroosterde
bacillen gaan daarna in de ongeblusehte
kalk".
„Vreeselijk!" sprak de klant.
„Het scheermes, waarmede ik hoop,
dat u straks geschoren zutlt worden, wordt
na elk gebruik gekookt an amonia, daar
na eenige uren im nitrobenzol om de
amonialucht te verdrijven" (tereluiks ziet
hij naar de deur, doch geen patroon zien
de begint hij met verhef ting van stem):
„En dit warme water, mijnheer, wordt
driemaal gekookt tot 90 graden, daarna
gefiltreerd en gedistilleerd, zuiverder
water heeft u nooit gedronken."
„Uitmuntend", zegt de kllant, „wel vol
de ik dat je. een beetje opschoot."
Alsof hij niets boorde, gaat hij voort:
„Deze vloer, deze ruuirn, dit plafond,
worden lederen dag antiseptisch behan
deld, zelfs avn dezen, onzen vervalpot, is
carbol, om het geld, dat onze klanten ei
steeds indoen, van alle microben te zuk
veren. Voor wij het dan uitgeven, wordt
het nog met gezuiverde watten afge
veegd."
„Dat is nu alles mooi en goed", zeide
de klant, die steeds nog met den hand
doek om den hals zat, „maar zou je met
eens beginnen om mij te helpen of denk
je, dat dk een insecten- of bacteriën-
broeiierij er op na houd?"
„Neen, mijnheer, dat niét, mijnheer,
maai- ik mag nog niet scheren!"
„Zoo! Waar is je pa troop dan?"
„Ze zijn juist bezig hem udt t'e stoomen,
mijnheer"....
Het stroomeel.
De in den jongsten tijd zoo vaak ge
noemde professor Friedenthal, die ontdek
ker van het middel de voedingswaarde
van stroom eel te gebruiken hield, zoo
meldt de „Koa-r. Norden" voor een gehoor
van medici een rede over zijn ontdekking
en schilderde hoe liet uitgangspunt -laar-
van was geweest het feit, dat hij fijnge
malen groente als voedingsmiddel ge
bruikte voor künderen en darmpatiënten.
Het doel van zijn onderzoek was te ont
dekken, of het niet-gecompliceerde verte-
rings-mechanism-e der herkauwers, dat
het voor deze dienen mogelijk maakte de
voeding dde 'in hooi en stroo lag in lvet
lichaam op tie nemen niet kon worden
vervangen door een mechanische behan
deling van hooi en stroo. Proefnemingen
eerst met honden gedaan bewezen, dat
zeer fijngemalen plantencellen zich wol
la/ten opnemen in het lichaam van niet
herkauwers. Toen lag de codcIusIc voor
die hand. dat ook menschen nut v,an dit
product konden hebben, mits 'het in de
juiste verhouding met andere voedings
middelen werd vermengd. De proefnemin
gen in dde richting worden voortgezet.
De drankquaestie in Engeland.
In Engeland en Scho-tlancl bereidt men
zich op de mogelijkheid van een absoluut
drankverbod voor... door ol de wliisky,
die maai- te krijgen is uit de drankwinkels
op te koopen.
Wat er van de verbodsbepalingen komen
zal blijft nog steeds onzeker. Het Kabinet
is voor zoover men weet, nog niet tot
een besluit gekomen.
Volgens de „Times" blijven de vergun
ninghouders weigeren te gelooven, dat
zelfs een partieel drankverbod aan het
land opgedrongen zal worden. Zij hebben
er zicli bij neergelegd, da,t de uren, waar
op zal mogen worden getapt, zullen wor
den bekort maar gelooven niet, dat het
tot een verbod van het slijten van eenige
drank in het bijzonder zal komen.
Een medisch medewerker van de „Times"
blijkbaar een goed kenner van het
meaisahelijk karakter en de menschclijke
smaken! troost de menschen met hem
voor te houden, dat men. in plaats van
spiritualiën evengoed warme melk met
rietsuiker (waarom juist riet-suiker?) ge
bruiken kan.