OFFICIEELE KERKUJST S)e£ddóokc (Bou/tcmt m Derde Blad. Wat onze tegenstanders tieweren. (^r«iw/3|CTr/3|G\y/M(^ lauel ESI ESI ESI ESS ESi EÜ E: VAN ESilE^El^ffMftTK^liBMSaiiiSSEKgiiraiiCTICTOIOI^^ Zaterdag 17 April 1915. TWEEDE ZONDAG NA PASCHEN. Les uit den I. brief van den H. Petrus II 21 Alleiiiefsten! Christus heeft voor ons ge leden, en u een voorbeeld nagelaten, op dat gij zijn voetstappen zoudt volgen; Hij. die geen zonde gedaan had en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gelasterd werd, niet tegenlasterde; als Hij leed niet dreigde, maar Zich overgaf aan die Hem onrechtvaardig veroordeel den; die onze zónden zelf in Zijn lichaam op het kruis gedragen heeft, opdat wij, der zonden afgestorven, voor de recht vaardigheid zouden leven, door wiens wonden wij genezen .zijn. Want gij waart als dwalende schapen, maar nu zijt gij bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen. Evangelie uit den H. Joannes X 11. In dien tijd zeide Jezus tot de Phariseën: Ik ben de goede Herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. De huurling echter en die geen herder is, wiens eigen schapen het niet zijn, ziet den wolf komen en verlaat de schapen en neemt de vlucht: en de wolf rooft en ver strooit de schap-en. De. (huurling nu vlucht omdat hij een huurling is, en zich de schapen niet aantrekt. Ik ben de goede Herder, en lk ken de Mijnen, en de Mijnen kennen Mij, gelijk de Vader Mij kent, en Ik den Vader ken. En Ik geef mijn leven voor mijne schapen. Ik heb nog andere schapen, die niet van dezen schaapstal zijn; ook die moet Ik £r toe brengen, en zij zullen Mijne stem hooren, en het za>l worden één kudde en één 'heider. Verklaring van het Epistel. De vermaningen van het Epistel van de. zen Zondag waren oorspronkelijkgericht tot Christenslaven, die dikwijls zoo veel te verduren hadden van hunne gestirengei meesters. Maar die woorden van den H. Petrus gelden evenzeer voor ons, die door het lijden de heerlijkheid -des hemels moe ten binnengaan. Dat ieder mensch te lijden heeft, is een overbekend feit. Ieder huisje heeft zijn kruisje, is een spreekwoord, waarvan de waarheid eiken dag door de ondervinding wordt bevestigd. Maar hoe wij moeten' lijden, leert- de H. Petrus, ons wijzend op het voorbeeld van Christus. Zooals Jezus leed, zoo moeten wij trachten het lijden te verdragen; en dan zijn vooral twee eigenschappen van 's Heeren lijden, .waarop de nadruk wordt geleg.d: Jezus leed onschuldig en met geduld. Jezus leed onschuldig, Hij was al wel doende rondgegaan en had voor Zijn volk ontzaglijke wonderen verricht. Hij mocht vrijmoedig de vraag stellen aan Zijne toe hoorders: „Wie van u kan mij van zonde overtuigen?" Jezus leed met geduld. Wat heeft Hij niet veel verdragen in stilzwijgen! Hij had Zich zoo gemakkelijk kunnen verdedigen! Met Zijn woord, met Zijn wil alleen had Hij ai Zijne vijanden kunnen vernietigen, plad Hij het gevraagd, Zijn Vader zoude Hem meer dan twaalf legioenen van En gelen hebben gezonden om in Zijn plaats te strijden. Doch Hij zweeg en Hij liet zich vrijwillig wegvoeren naar Pilatus, die Hem onrechtvaardig oordeelde. Zóó onschuldig als Jezus leed, kan geen sterveling lijden. Wij zijn zondaren en mo gen ons gelukkig achten, indien wij de verdiende straffen hier op aarde mogen uitboeten. Doch al hadden wij al de zonde straffen uitgeboet, wij kunnen den hemel jniet bereiken dan langs den koninklijken weg; des kruises. Volgen wij vooral Jezus ua in Zijn geduld. „Draagt gij het kruis j goedsmoeds, dan zal het u wederkeerig dragen", zegt Thomas a Kempis. Jezus heeft ons daartoe op het hout des kruises de kracht verdiend. Door Zijne wonden Zljn wij genezen: en kunnen wij ons los haken van de zonde om alleen voor God Ie leven. Door de verdiensten van Zijn I l'jden en dood mogen wij behooren tot den W'aren schaapstal en Hij, de. goede Her der, zal ons, zoo we het slechts willen, waren voor afdwalingen en ons voeren Daar de heerlijke weiden des hemels. H. N. P. J. BERKHOUT, j Leimuiden: Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. De II. Joannes verhaalt ons in Hoofd stuk IX van zijn evangelie liet heerlijke W'on,dsr der genening van den Minclge- wrene en he,t optreden. van den raad der «•oden tegenover dezen, hetwelk eindigde •Jht de uitsluiting van den g ene zen e uit i sXnagoge. Daardoor hadden die her d's van het Joodsche volk getoond, hoe enug zij bezorgd wanen voor het heil -r aan hun hoede toevertrouwde kudde, j.H' z'.i het geloof an Christus als den hssias bestraften met uitsluiting uit de gemeenschap met het volik Gods. Naar aanleiding van deze gebeurtenis verweet de goddelijke Zaligmaker mat recht den Parizeen hun verblindheid en hardnek kigheid. Aan deze korte strafrede nu ver leend Jezus die heerlijke gelijkenis van den goeden herder, waarvan het evan gelie van dezen Zondag slechts een ge deelte is en w.aarm Jezus zoo treffend aan deze val scha herders in Israël Zijn her- dertrouw en herderliefde voor oogen en ten voorbeeld-»fel.t. „Tk ben de goede herder" zegt Jezus in waarheid en met fiere oprechtheid. Juist, in Zijn liefdevolle bezorgdheid voor het leven Zijner schapen toont Christus zich als een wiaren, een goeden herder. Die gedachte ontwikkelt Jezus verder voor Zijn hoorders in de 'scherpe tegenstelling tussclien een herder, dito de schapen, wel ke hij hoedt, in eigendom bezit en den huurling, die slechts is aangesteld en voor .een daggeld word't gehuurd, om 6chap en, die aan een ander toebehoo ren te hoeden. Deze laatste, dat kan ieder zich wel indenken, heeft geen hart, geen liefde voor de schapen; en daarom zal hij ook vluchten als wolven zich op die kud den werpen en hem gevaar voor eigen le ven dreiglt. Voor löi.gen lijfsbehoud zal hij allereerst bezorgd Zijn en de schapen ten prooi laten aan d'en wolf, omdat zij im mers toch niet van hem zijn. Zoo is Jezus niet. Hij is geen huurling, want de schapen, die Hij hoedt behooren Hem toe in eigendom. Hij kent ze allen en ook de schapen, die Hem wezenlijk liefheb ben, kennen Hem, door den hechten band van liefde en trouw aanhankelijkheid, welke tusschen den Herder en Zijn kudde bestaat, een band zóó innig als tusschen Jezus en God Zijnen Vader. En omdat Je zus een goede herder is, daarom heeft Hij ook niet geaarzeld, toen er gevaar dreigde, dat Zijn kudde verstrooid zoude worden en de schapen door den duivel verscheurd zouden worden, om Zijn eigen lichamelijk leven op te offeren ten einde het eeuwig leven van Zijn g;eliefd chapen te redden. Toen Jezus zich aan ht.kruis offerde voor Zijn kudde, behoorde daartoe slechts een klein getal getrouwe Israëlieten. Doch het offer Zijner liefde beperkte zich niet- tot deze kleine kudde. Neen, allen wilde zij omvatten, voor alle schapen, die daar hul peloos zonder herder ronddoolden over de wijde, wijde wereld, toen en in den verren toekomst, voor hen allen wilde Jezus zijn een goede herder. Die anderen, arrne do lenden, waren immers ook Zijn J -chapen, door Hem gemaakt, en bestemd om eens zich te verlustigen in de immer groenende weiden der eeuwigheid. De oneindige liefde van Zijn goddelijk Hart verlangde niets vuriger, dan dat alle menschen van alle volkeren en alle tijden zich zouden toever trouwen aan Zijne hoede en aan (Jie Zijner wettige plaatsbekleeders op aarde, zoodat geheel de wereld zou zijn één groote schaapstal, één kudde met éénen herder. Wij, die door de genade Gods „bekeerd zijn tot den Herder onzer zielen", wij moe ten het altijd en vandaag bijzonder oj"] tot. een ernstigen plicht van dankbaarheid re kenen om door ons gebed, door onze goede werken en niet het minst ook door ons voorbeeld van christelijkgn levenswandel mede te w.erken aan de vervulling van Je zus' vurigen wensch, dat „het zal worden één kudde, één herder". CHR. S. DESSING, Zoeterwoude. Kapelaan. Liturgische beschouwingen. HET TABERNAKEL. IV. Een vijfde symbool, hetwelk somtijds op de tabernakeldeur staat afgebeeld, is de voorstelling van twee herten, die hun dorst laven aan zeven bronnen, met deze schoone woorden erbij: „Gelijk het hert verlangt naar de waterbronnen, zoo ver langt mijn ziel naar U, o God." Ofschoon dit symbool in het algemeen beteekent: de dorstende ziel, welke zich zoekt te laven aan de zeven genadebron nen (de zeven H. II. Sacramenten), wordt hierdoor toch vooral in het bijzonder aan geduid de vurige begeerte der minnende ziel naar de H. Communie. Een. zesde voorstelling, welke men dik wijls aantreft is een kelk, waar- •boven een H. Hostie, of wel druiven en ko renaren, wijzende op den goddelijken Wijn „die Maagden teelt" en op het hemelsche Brood „dat uit den hemel is neergedaald." Beide voorstellingen geven dus een duide lijke heenwijzing naar het II. Sacrament des Altaars. Ten zevende, somtijds ook ziet men een of meer Engelen afgebeeld met lofspreu- ken in liun handen (zooals bijvoorbeeld „Heilig, heilig heilig is de God der heir- scharen"), of hun lichaam bedekkend met hun vleugelen, om den ontzagwekkenden eerbied te kennen te geven, waarmede zelfs de hemelsche geesten in aanbidding liggen neergebogen voor Jezus in zijn H. Sacrament, en om aldus ook bij de ge- loovigen tot grooten eerbied aan te spo ren. Tenslotte vindt men ook wel letter-sym- bolen. Zoo o. m. de eerste en de laatste letter van liet Grieksche alphabet (Alpha en Omega). Dit symbool wordt ons duide lijk door de woorden, welke wij lezen in het „Boek der Openbaring" van den H. Joan nes: „Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde, zegt de Heer God, die is en die was en die komen zal, de Almachti ge." Een ander letter-symbool is het vol gende: XP. Dit symbool bestaat uit twee Grieksche letters, namelijk de X (Chi) en de P (Rho) Chr. Deze twee Grieksche letters zijn in elkaar geplaatst en vormen de twee beginletters van het woord „Chris tus". Ten laatste nog iets over het letter- symbool I.H.S. Veel is er over de beteeke- nis dezer letters gezegd en geschreven, maar de beste en meest eenvoudige ver klaring is deze, dat ook deze drie letters (evenals in het vorige monogram) de eerste letters vormen van een Grieksch woord, dat „Jezus" beteekent. Wij meenen hiermede te kunnen vol staan. Wel zijn er nog vele andere sym bolische voorstellingen, welke men op ta bernakel-deuren soms ziet, maar de boven- gegevene zijn toch wel de voornaamste en 't meest voorkomende, 't Dacht mij. goed enkele van die afbeeldingen op te noemen en kort te verklaren, omdat niets meer onzen eerbied kan helpen verhoogen dan een goed begrip van hetgeen wij dagelijks met eigen oogen aanschouwen en waar van de beteekenis, tot nu onbekend, zoo schoon en treffend dikwijls is, Wij willen deze beschouwing over het ta bernakel niet eindigen alvorens er op ge wezen te hebben, hoe ook de Joden reeds hun tabernakel bezaten. Maar dit taber nakel van het Oude Verbond, die woon- tente, waarin Jehova onder een geheim zinnige-wolk op zinnebeeldige wijze bij zijn volk verbleef, verschilt toch hemels breed van het tabernakel onzer altaren, waar Christus, in den meest letterlijken zin, werkelijk onder ons wil verblijven; voor ons is het tabernakel „de woonplaats des Heeren^, de „troon der genade", de „zetel der ongeschapen Wijsheid", de uit verkoren woonstede Gods, ja zelfs een nieuwe Hemel op aarde, waarvoor de En gelen aanbiddend liggen neergebogen! J. P. VERHAAR, Pr. Wonderen zijn onmogelijk! II. Nog een andere uitvlucht heeft de mo derne ongeloovige om de mogelijkheid van een wonder te ontkennen en zoodoende alle verhalen van wonderen naar het rijk van fabelen en sprookjes te verbannen. Laat het waar zijn, zoo hoort men dik wijls beweren, dat God door zijn A1- m a c h t in staat is in te grijpen op de werkingen der natuurkrachten en uitzon deringen kan maken op de wetten door Hem zelf aan de natuur gegeven, dat Hij dus wonderen kan doen, komt het evenwel overeen met God's O n v e r a n d e r 1 ij k- h e i d en W ij s h e i d om ze inderdaad te doen. God toch kan een eenmaal door Hem genomen besluit niet veranderen,, welnu evenzoovele malen als God een wonder zou doen, zoo vele keeren zou Hij ook de eenmaal door Hem vastgestelde orde veranderen: en dit is in strijd rnet God's Onveranderlijkheid. Daarenboven: hoe is het met God's oneindige Wijsheid in overeenstemming te brengen, als God voortdurend en naar willekeur de eenmaal vastgestelde orde zou veranderen, of wat nog erger is fouten in de natuurlij ke orde binnengeslopen buiten zijn wil, verbeteren moest? Daarom: laat God, be schouwd als een p h y s i e k e kracht wonderen kunnen doen, moreel geno men kon Hij het niet, n.l. in dien zin, dat het Hem niet betaamt Zijn eigen werk te veranderen! Daartegenover houden wij vol, dat een wonder geen afbreuk doet aan God's On veranderlijkheid en in niets te kort doet aan God'.s wijsheid. Wanneer zou God werkelijk in Zijn raadsbesluiten veranderen? Alleen dan, wanneer Hij van alle eeuwigheid de ge schapen orde volgens vaste wetten om schreven had en in latere t ij d e n en dus ook nu veranderingen en uitzonderin gen in de geschapen orde besloot aan te brengen. Doch bij God is van geen vroe ger of later sprake: wat hij besloot, besloot Hij van alle Eeuwigheid af. God is Eeuwig, bestaande uit zich zelf, zonder begin en zonder einde: Hij is ook Onveran derlijk, zoowel in Zijn Wezen als in Zijn Raadsbesluiten. Dus: toen God van alle eeuwigheid besloot deze bepaalde wetten aan die natuur te geven, toen reeds stelde Hij tegelijk vast, waar, wanneer en waar om Hij door eigen ingrijpen uitzonderin gen en afwijkingen zou tot stand brengen. Doet God dus bijv. nu een wonder, dan voert Hij n u uit, waartoe H ij van alle eeuwigheid heeft beslo ten. Van verandering in God's raads. besluiten is geen sprake. Betaamt het ook aan God's Oneindige Wijsheid om wonderen te doen? Wij be weren niet, dat God wonderen doet naar willekeur, zonder een recfe daartoe te heb. ben, ook niet, dat Hij ze doet om fouten in Zijn eigen werk te verbeteren: dit van een oneindig Wijs wezen te veronderstel len, zou toch al te dwaas zijn. God heeft redenen genoeg om nu en dan wondereD te verrichten, al was het alleen maar om den mensch nog eens overduidelijk aan te toonen, dat Hij bestaat en met Wien wij rekening hebben te houden. Zeker, in de natuur ligt zooveel wonderbaars, dat een ieder, die ernstig en onbevooroordeeld na denkt, tot de overtuiging moet komen, dat God bestaat. Doch, zegt de II. Augustinus, aan dat wonderbare is de mensch al te zeer gewoon geraakt, evenals een konings zoon aan de rijkdom en pracht van het koninklijk paleis is gewend. Daarom be schouwt St. Augustinus het geheel en al overeenkomstig God's Wijsheid om nu en dan ook eens op bovennatuurlijke wijze, door een wonder, te toonen, dat Hij er is. Nu moet men niet zeggen: als God ieder oogenblik een wonder kan doen, dan komt de geheele geschapen natuurlijke orde in gevaar en krijgt men een totale wanorde! Dit is even dwaas als to beweren, dat de overste van een of andere onderwijsinrich ting nooit een buitengewoon vrijen dag mag geven, omdat anders het geheele leer plan in de war loopt. Een wonder toch blijft altijd tot de zeldzaamheden behooren. Zoo ziet ge, dat alleen een volslagen God. loochenaar kan volhouden, dat wonderen onmogelijk zijn: want een wonder veron derstelt God. L. J. M. JANSSEN SCHMIDT, Pr. Rooster der Retraiten. van het St. Clemenshuis. te Noorwijkerhout. 26—29 April. Meisjes uit steden (f 4. 36 Mei. Jonge Dapies uit den Midden stand. (f 6. 811 Mei. Mannen, II. Familie, hoofd zakelijk uit Leiden (f 4. 1310 Mei „Kruisverbonders (f 4. 22—25 Mei. Mannen en Jongelingen v. d. Ned. R. K. Volksbond (f 4—). 31 Mei4 Juni. Gehuwde Dames van den deftigen stand (f 10.—) 8—11 Juni. Jonge Dames uit den Mid denstand (f 6.—) 1417 Juni. Meisjes-(f 4.—) 2124 Juni. Huismoeders (f6. 26—29 Juni. Jongenspatronaten (f 4. N. B. Men wordt verzocht zich voor deze Retraiten op te geven 'bij de Eerw. Gees telijkheid. Retraitehuis „De Thabor", Eendrachtsstraat te Rotterdam. 1922 April: Huismoeders middenstand. (Verg. f 6.) Door een Pater Redemptorist. 26—29 April: Meisjes middenst. uit dor pen (Verg, f6.) Door een Pater Augustijn. 36 Mei: Meisjes van den gewonen sitand. (Verg. f 4.) Door een Pator Fran ciscaan. 1720 Mei: Dames deftigen stand. (Verg. f10.) Door een Pater Jezuiet. 2427 Mei: Dames middenstand. (Verg. f 6.) Door een Pator Dominicaan. 30 Mei2 Juni: Meisjes van den gewo nen stand uit steden. (Verg. f4.) Door een Pator Capucijn. 710 Juni: Meisjes van den gewonen stand uit dorpen. (Verg. f 4.) Door een Pator Redemptorist. Liturgische Misgebeden om den vrede. gedurende den oorlog door Z. D. H. den Bisschop voorgeschreven aan de priesters aanbevolen aan de gelooyigen. Gebed (vóór 't Epostel). Laten wij bidden: O God, van Wien de heilige begeerten, de goede voornemens, en de-rechtvaardige werken voortkomen: geef aan Uwe dienaars dien vrede, welken de wereld niet geven kan; opdat onze harten gene gen zijn tot het volbrengen van Uw ge boden, en wij, van de vrees voor de vij anden ontslagen, door Uwe bescherming in rust mogen leven. Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid der II. Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen. Stil Gebed (vóór de Praefatie). O God, die de volkeren, welke in U ge- looven, door geen vrees laat ontstellen: gewaardig U de gebeden en offeranden van het U toegeheiligd volk te aanvaar den, opdat de Vrede door Uwe goedheid verleend, de Christenrijken tegen alle vij anden beveilige. Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen Zoon, die etc. Gebed (na de Communie) Laten wij bidden: O God, die den vrede geeft en liefhebt, U kennen is leven, U dienen is regeeren: verdedig dan tegen allen aanval degenen, die U smeeken, opdat wij, die op Uwe be scherming vertrouwen, van de yijandige wapenen niets behoeven te vreezen. Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen Zoon, die etc, Z. H. Paus Benedictus XV. Twee maanden geleden gaf een Italiaan- sche priester prof. D. Giovanni Landi, een levensbeschrijving uit van Z. II. Paus* Benedictus XV De courantenberichten over den nieu wen Paus bleken niet onjuist en de foto's der illustraties niet slecht maar toch geeft het boek van prof. Landi een eenigs- zins ander beeld van den Paus, dan men zich algemeen gevormd had. Wij meenen daarom een nuttig werk te verrichten, schrijft het tijdschrift „St. Franciscus", door onze lezers in kennis te stellen met datgene wat tot nu toe minder bekend werd; hun liefde voor den Paus zal er door aangroeien. Van jongsafaan toonde Giacomo Delia Chiesa een bijzonderen lust in en aanleg voor de studie. Toen hij op het gymnasium in Genua studeerde, onderbrak hij zelfs onder de vacantie zijn studies niet: uren achtereen bleef hij dikwijls over zijn boe ken gebogen. Het volgende tafereeltje geeft een mooi kijkje in het huiselijk leven van de familie Delia Chiesa. Giacomo zat te studeeren en bleef maar door studeeren. Zijn moeder had al meer malen tegen zulke overgroote inspanning gewaarschuwd, vooral omdat haar zoon niet van de sterksten was. Nu de waar schuwingen niet genoeg bleken te helpen, gaf zij Giacomo een werkelijk verbod zijn boeken nog langer te gebruiken. „Ga in den tuin werken, hier is een spade", luid de het moederlijk bevel. De student klapte zijn boeken dicht en ging aanstonds ijverig aan 't werk in den bloementuin. Zijn eerste zorg gold een klein palmboompje; thans wijst men daar aan de bezoekers den „palmboom van den Paus" aan. Dat een knaap, die thuis zoo had leeren gehoorzamen, zich gewillig aan dq tucht onderwierp op het gymnasium en later op het seminarie, zal geen verwondering baren. Een gebod, dat hem zeker veel zwaarder moet gevallen zijn, werd hem opgelegd door zijn vader. Giacomo gevoel de zich geroepen tot het heilig priester schap; hij bad om Gods heiligen wil be ter te leeren kennen en vroeg om raad aan zijn oom, Pater Giacomo van Genua, een heiligen Capucijn. Deze bemoedigde hem. Nu deelde de jongeling zijn vader het ver langen mee om priester te worden. De markies, die de geestesgaven van zijn zoon bewonderde, had hem liever een rechterlijke loopbaan zien inslaan; toch wilde hij zijn kind niet weerhouden. Tot bescheid gaf hij deze woorden: „Laten wij er over spreken, wanneer gij uw rechts geleerde studie hebt voltooid." Giacomo zweeg en herhaalde zijn verzoek niet meer. Hij ging studeeren aan de universiteit te Roomscl i -K ath ol i ek e Stu dentenve reeni- gingen, zooals wij diie thans kennen, be-, stonden toenmaals nog niet., maar te Ge nua was toch een kleine kring gevormd van katholieke studenten, die zich aan eengesloten hadden orn, door elkander gesteund, hun christelijke overtuiging le vendig te houden en hun godsdienstige plichten beter en vrijer te kunnen vervul len. Giacomo Delia Chiesa was de eerste secretaris van dezen kring. Den 3d en Augustus 1875 besloot hij zijne universi taire studiën met een schitterende pro motie in de rechten. Daarmede was voldaan aan hetgeen zijn vader hem had opgelegd. Als vervolg de hij het gesprek, dat hij jaren geleden meit zijn vader gevoerd had, zeide Ciaco- mo: ,,lk ben gepromoveerd, ik ben advo caat. Nu vraag' ik uw toe stemming om mijn verlangen van vroeger te mogen be vredigen." De gewenschte toestemming .werd nu aanstonds gegeven en de jonge markies nam zijn intrek in het Colegio- Capranica te Rome, waar hij zijne godgeleerde stu diën voltooide. Na drie jaren van studie, onder lei ding van den beroemden pi-ofessor Kar dinaal Mezzella van gebed en nauwkeu rige plichtsvervulling, werd hij den 21stën December 1878 priester gewijd. De buiten gewone begaafdheden naar geest en hart van den jongen priester waren in Rome niet onopgemerkt gebleven. Zijn talen ten en zijn aristocratische afko-mst dui den hem den weg aa-n, dien hij verder moest volgen. Hij werd leerling van de Aceademia dei Nobili Ecclesiastici, de grooite vormschool van de diplomaten, de gezanten van den Paus. Hier maakte hij zulke vorderingen, dat hij na afloop der studiën tot leenaar aan dezelfde Aceademia werd aangesteld. Ter zelfder tijd werd hij verbonden aan de Pauselijke staatssecretarie. Dit was de eerste stap op de beroemde loopbaan van Giacomo Delia Glide sa. Toen de jeugdige Delia Chiesa aan de Staatssecretarie verbonden werd, kwam hij te staan onder den „(groot sten. diplo maat" van dien tijd, Mgr. Mariano R-am- polla. Hoe hoog deze de bekwaamheden van Delia Chiesa achtte, bleek, daaruit, dat hij hem als secretaris-medenam, toen hij in 1883 als nuntius naar Madrid ver trok.. In Madrid is de tegenwoordige Paus nog bekend orn zijri onuitputtelijke liefde voor de armen. „De priester van de twee lire", zoo werd hij door die armen ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 7