OFFICIEELE KERKUJST
S)e£ddóokc (Bou/tcmt
m
Derde Blad.
Wat onze tegenstanders tieweren.
(^r«iw/3|CTr/3|G\y/M(^
lauel
ESI
ESI
ESI
ESS
ESi
EÜ
E:
VAN
ESilE^El^ffMftTK^liBMSaiiiSSEKgiiraiiCTICTOIOI^^
Zaterdag 17 April 1915.
TWEEDE ZONDAG NA PASCHEN.
Les uit den I. brief van den H. Petrus II 21
Alleiiiefsten! Christus heeft voor ons ge
leden, en u een voorbeeld nagelaten, op
dat gij zijn voetstappen zoudt volgen; Hij.
die geen zonde gedaan had en in wiens
mond geen bedrog is gevonden; die, als
Hij gelasterd werd, niet tegenlasterde; als
Hij leed niet dreigde, maar Zich overgaf
aan die Hem onrechtvaardig veroordeel
den; die onze zónden zelf in Zijn lichaam
op het kruis gedragen heeft, opdat wij,
der zonden afgestorven, voor de recht
vaardigheid zouden leven, door wiens
wonden wij genezen .zijn. Want gij waart
als dwalende schapen, maar nu zijt gij
bekeerd tot den Herder en Opziener uwer
zielen.
Evangelie uit den H. Joannes X 11.
In dien tijd zeide Jezus tot de Phariseën:
Ik ben de goede Herder. De goede herder
geeft zijn leven voor zijn schapen. De
huurling echter en die geen herder is,
wiens eigen schapen het niet zijn, ziet
den wolf komen en verlaat de schapen en
neemt de vlucht: en de wolf rooft en ver
strooit de schap-en. De. (huurling nu vlucht
omdat hij een huurling is, en zich de
schapen niet aantrekt. Ik ben de goede
Herder, en lk ken de Mijnen, en de Mijnen
kennen Mij, gelijk de Vader Mij kent, en
Ik den Vader ken. En Ik geef mijn leven
voor mijne schapen. Ik heb nog andere
schapen, die niet van dezen schaapstal
zijn; ook die moet Ik £r toe brengen, en
zij zullen Mijne stem hooren, en het za>l
worden één kudde en één 'heider.
Verklaring van het Epistel.
De vermaningen van het Epistel van de.
zen Zondag waren oorspronkelijkgericht
tot Christenslaven, die dikwijls zoo veel te
verduren hadden van hunne gestirengei
meesters. Maar die woorden van den H.
Petrus gelden evenzeer voor ons, die door
het lijden de heerlijkheid -des hemels moe
ten binnengaan.
Dat ieder mensch te lijden heeft, is een
overbekend feit. Ieder huisje heeft zijn
kruisje, is een spreekwoord, waarvan de
waarheid eiken dag door de ondervinding
wordt bevestigd. Maar hoe wij moeten'
lijden, leert- de H. Petrus, ons wijzend op
het voorbeeld van Christus. Zooals Jezus
leed, zoo moeten wij trachten het lijden
te verdragen; en dan zijn vooral twee
eigenschappen van 's Heeren lijden,
.waarop de nadruk wordt geleg.d: Jezus
leed onschuldig en met geduld.
Jezus leed onschuldig, Hij was al wel
doende rondgegaan en had voor Zijn volk
ontzaglijke wonderen verricht. Hij mocht
vrijmoedig de vraag stellen aan Zijne toe
hoorders: „Wie van u kan mij van zonde
overtuigen?"
Jezus leed met geduld. Wat heeft Hij
niet veel verdragen in stilzwijgen! Hij had
Zich zoo gemakkelijk kunnen verdedigen!
Met Zijn woord, met Zijn wil alleen had
Hij ai Zijne vijanden kunnen vernietigen,
plad Hij het gevraagd, Zijn Vader zoude
Hem meer dan twaalf legioenen van En
gelen hebben gezonden om in Zijn plaats
te strijden. Doch Hij zweeg en Hij liet zich
vrijwillig wegvoeren naar Pilatus, die
Hem onrechtvaardig oordeelde.
Zóó onschuldig als Jezus leed, kan geen
sterveling lijden. Wij zijn zondaren en mo
gen ons gelukkig achten, indien wij de
verdiende straffen hier op aarde mogen
uitboeten. Doch al hadden wij al de zonde
straffen uitgeboet, wij kunnen den hemel
jniet bereiken dan langs den koninklijken
weg; des kruises. Volgen wij vooral Jezus
ua in Zijn geduld. „Draagt gij het kruis
j goedsmoeds, dan zal het u wederkeerig
dragen", zegt Thomas a Kempis. Jezus
heeft ons daartoe op het hout des kruises
de kracht verdiend. Door Zijne wonden
Zljn wij genezen: en kunnen wij ons los
haken van de zonde om alleen voor God
Ie leven. Door de verdiensten van Zijn
I l'jden en dood mogen wij behooren tot den
W'aren schaapstal en Hij, de. goede Her
der, zal ons, zoo we het slechts willen,
waren voor afdwalingen en ons voeren
Daar de heerlijke weiden des hemels.
H. N. P. J. BERKHOUT,
j Leimuiden: Kapelaan.
Verklaring van het Evangelie.
De II. Joannes verhaalt ons in Hoofd
stuk IX van zijn evangelie liet heerlijke
W'on,dsr der genening van den Minclge-
wrene en he,t optreden. van den raad der
«•oden tegenover dezen, hetwelk eindigde
•Jht de uitsluiting van den g ene zen e uit
i sXnagoge. Daardoor hadden die her
d's van het Joodsche volk getoond, hoe
enug zij bezorgd wanen voor het heil
-r aan hun hoede toevertrouwde kudde,
j.H' z'.i het geloof an Christus als den
hssias bestraften met uitsluiting uit de
gemeenschap met het volik Gods. Naar
aanleiding van deze gebeurtenis verweet
de goddelijke Zaligmaker mat recht den
Parizeen hun verblindheid en hardnek
kigheid. Aan deze korte strafrede nu ver
leend Jezus die heerlijke gelijkenis van
den goeden herder, waarvan het evan
gelie van dezen Zondag slechts een ge
deelte is en w.aarm Jezus zoo treffend aan
deze val scha herders in Israël Zijn her-
dertrouw en herderliefde voor oogen en
ten voorbeeld-»fel.t.
„Tk ben de goede herder" zegt Jezus
in waarheid en met fiere oprechtheid.
Juist, in Zijn liefdevolle bezorgdheid voor
het leven Zijner schapen toont Christus
zich als een wiaren, een goeden herder.
Die gedachte ontwikkelt Jezus verder voor
Zijn hoorders in de 'scherpe tegenstelling
tussclien een herder, dito de schapen, wel
ke hij hoedt, in eigendom bezit en den
huurling, die slechts is aangesteld en
voor .een daggeld word't gehuurd, om
6chap en, die aan een ander toebehoo ren
te hoeden. Deze laatste, dat kan ieder
zich wel indenken, heeft geen hart, geen
liefde voor de schapen; en daarom zal hij
ook vluchten als wolven zich op die kud
den werpen en hem gevaar voor eigen le
ven dreiglt. Voor löi.gen lijfsbehoud zal hij
allereerst bezorgd Zijn en de schapen ten
prooi laten aan d'en wolf, omdat zij im
mers toch niet van hem zijn.
Zoo is Jezus niet. Hij is geen huurling,
want de schapen, die Hij hoedt behooren
Hem toe in eigendom. Hij kent ze allen en
ook de schapen, die Hem wezenlijk liefheb
ben, kennen Hem, door den hechten band
van liefde en trouw aanhankelijkheid,
welke tusschen den Herder en Zijn kudde
bestaat, een band zóó innig als tusschen
Jezus en God Zijnen Vader. En omdat Je
zus een goede herder is, daarom heeft Hij
ook niet geaarzeld, toen er gevaar dreigde,
dat Zijn kudde verstrooid zoude worden
en de schapen door den duivel verscheurd
zouden worden, om Zijn eigen lichamelijk
leven op te offeren ten einde het eeuwig
leven van Zijn g;eliefd chapen te redden.
Toen Jezus zich aan ht.kruis offerde voor
Zijn kudde, behoorde daartoe slechts een
klein getal getrouwe Israëlieten. Doch het
offer Zijner liefde beperkte zich niet- tot
deze kleine kudde. Neen, allen wilde zij
omvatten, voor alle schapen, die daar hul
peloos zonder herder ronddoolden over de
wijde, wijde wereld, toen en in den verren
toekomst, voor hen allen wilde Jezus zijn
een goede herder. Die anderen, arrne do
lenden, waren immers ook Zijn J -chapen,
door Hem gemaakt, en bestemd om eens
zich te verlustigen in de immer groenende
weiden der eeuwigheid. De oneindige liefde
van Zijn goddelijk Hart verlangde niets
vuriger, dan dat alle menschen van alle
volkeren en alle tijden zich zouden toever
trouwen aan Zijne hoede en aan (Jie Zijner
wettige plaatsbekleeders op aarde, zoodat
geheel de wereld zou zijn één groote
schaapstal, één kudde met éénen herder.
Wij, die door de genade Gods „bekeerd
zijn tot den Herder onzer zielen", wij moe
ten het altijd en vandaag bijzonder oj"] tot.
een ernstigen plicht van dankbaarheid re
kenen om door ons gebed, door onze goede
werken en niet het minst ook door ons
voorbeeld van christelijkgn levenswandel
mede te w.erken aan de vervulling van Je
zus' vurigen wensch, dat „het zal worden
één kudde, één herder".
CHR. S. DESSING,
Zoeterwoude. Kapelaan.
Liturgische beschouwingen.
HET TABERNAKEL.
IV.
Een vijfde symbool, hetwelk somtijds
op de tabernakeldeur staat afgebeeld, is
de voorstelling van twee herten, die hun
dorst laven aan zeven bronnen, met deze
schoone woorden erbij: „Gelijk het hert
verlangt naar de waterbronnen, zoo ver
langt mijn ziel naar U, o God."
Ofschoon dit symbool in het algemeen
beteekent: de dorstende ziel, welke zich
zoekt te laven aan de zeven genadebron
nen (de zeven H. II. Sacramenten), wordt
hierdoor toch vooral in het bijzonder aan
geduid de vurige begeerte der minnende
ziel naar de H. Communie.
Een. zesde voorstelling, welke men dik
wijls aantreft is een kelk, waar-
•boven een H. Hostie, of wel druiven en ko
renaren, wijzende op den goddelijken Wijn
„die Maagden teelt" en op het hemelsche
Brood „dat uit den hemel is neergedaald."
Beide voorstellingen geven dus een duide
lijke heenwijzing naar het II. Sacrament
des Altaars.
Ten zevende, somtijds ook ziet men een
of meer Engelen afgebeeld met lofspreu-
ken in liun handen (zooals bijvoorbeeld
„Heilig, heilig heilig is de God der heir-
scharen"), of hun lichaam bedekkend met
hun vleugelen, om den ontzagwekkenden
eerbied te kennen te geven, waarmede
zelfs de hemelsche geesten in aanbidding
liggen neergebogen voor Jezus in zijn H.
Sacrament, en om aldus ook bij de ge-
loovigen tot grooten eerbied aan te spo
ren.
Tenslotte vindt men ook wel letter-sym-
bolen. Zoo o. m. de eerste en de laatste
letter van liet Grieksche alphabet (Alpha
en Omega). Dit symbool wordt ons duide
lijk door de woorden, welke wij lezen in het
„Boek der Openbaring" van den H. Joan
nes: „Ik ben de Alpha en de Omega, het
begin en het einde, zegt de Heer God, die is
en die was en die komen zal, de Almachti
ge." Een ander letter-symbool is het vol
gende: XP. Dit symbool bestaat uit twee
Grieksche letters, namelijk de X (Chi) en
de P (Rho) Chr. Deze twee Grieksche
letters zijn in elkaar geplaatst en vormen
de twee beginletters van het woord „Chris
tus". Ten laatste nog iets over het letter-
symbool I.H.S. Veel is er over de beteeke-
nis dezer letters gezegd en geschreven,
maar de beste en meest eenvoudige ver
klaring is deze, dat ook deze drie letters
(evenals in het vorige monogram) de eerste
letters vormen van een Grieksch woord,
dat „Jezus" beteekent.
Wij meenen hiermede te kunnen vol
staan. Wel zijn er nog vele andere sym
bolische voorstellingen, welke men op ta
bernakel-deuren soms ziet, maar de boven-
gegevene zijn toch wel de voornaamste en
't meest voorkomende, 't Dacht mij. goed
enkele van die afbeeldingen op te noemen
en kort te verklaren, omdat niets meer
onzen eerbied kan helpen verhoogen dan
een goed begrip van hetgeen wij dagelijks
met eigen oogen aanschouwen en waar
van de beteekenis, tot nu onbekend, zoo
schoon en treffend dikwijls is,
Wij willen deze beschouwing over het ta
bernakel niet eindigen alvorens er op ge
wezen te hebben, hoe ook de Joden reeds
hun tabernakel bezaten. Maar dit taber
nakel van het Oude Verbond, die woon-
tente, waarin Jehova onder een geheim
zinnige-wolk op zinnebeeldige wijze bij
zijn volk verbleef, verschilt toch hemels
breed van het tabernakel onzer altaren,
waar Christus, in den meest letterlijken
zin, werkelijk onder ons wil verblijven;
voor ons is het tabernakel „de woonplaats
des Heeren^, de „troon der genade", de
„zetel der ongeschapen Wijsheid", de uit
verkoren woonstede Gods, ja zelfs een
nieuwe Hemel op aarde, waarvoor de En
gelen aanbiddend liggen neergebogen!
J. P. VERHAAR, Pr.
Wonderen zijn onmogelijk!
II.
Nog een andere uitvlucht heeft de mo
derne ongeloovige om de mogelijkheid van
een wonder te ontkennen en zoodoende alle
verhalen van wonderen naar het rijk van
fabelen en sprookjes te verbannen.
Laat het waar zijn, zoo hoort men dik
wijls beweren, dat God door zijn A1-
m a c h t in staat is in te grijpen op de
werkingen der natuurkrachten en uitzon
deringen kan maken op de wetten door
Hem zelf aan de natuur gegeven, dat Hij
dus wonderen kan doen, komt het evenwel
overeen met God's O n v e r a n d e r 1 ij k-
h e i d en W ij s h e i d om ze inderdaad
te doen. God toch kan een eenmaal door
Hem genomen besluit niet veranderen,,
welnu evenzoovele malen als God een
wonder zou doen, zoo vele keeren zou Hij
ook de eenmaal door Hem vastgestelde
orde veranderen: en dit is in strijd rnet
God's Onveranderlijkheid. Daarenboven:
hoe is het met God's oneindige Wijsheid
in overeenstemming te brengen, als God
voortdurend en naar willekeur de eenmaal
vastgestelde orde zou veranderen, of
wat nog erger is fouten in de natuurlij
ke orde binnengeslopen buiten zijn wil,
verbeteren moest? Daarom: laat God, be
schouwd als een p h y s i e k e kracht
wonderen kunnen doen, moreel geno
men kon Hij het niet, n.l. in dien zin, dat
het Hem niet betaamt Zijn eigen werk te
veranderen!
Daartegenover houden wij vol, dat een
wonder geen afbreuk doet aan God's On
veranderlijkheid en in niets te kort doet
aan God'.s wijsheid.
Wanneer zou God werkelijk in Zijn
raadsbesluiten veranderen? Alleen dan,
wanneer Hij van alle eeuwigheid de ge
schapen orde volgens vaste wetten om
schreven had en in latere t ij d e n en
dus ook nu veranderingen en uitzonderin
gen in de geschapen orde besloot aan te
brengen. Doch bij God is van geen vroe
ger of later sprake: wat hij besloot, besloot
Hij van alle Eeuwigheid af. God
is Eeuwig, bestaande uit zich zelf, zonder
begin en zonder einde: Hij is ook Onveran
derlijk, zoowel in Zijn Wezen als in Zijn
Raadsbesluiten. Dus: toen God van alle
eeuwigheid besloot deze bepaalde wetten
aan die natuur te geven, toen reeds stelde
Hij tegelijk vast, waar, wanneer en waar
om Hij door eigen ingrijpen uitzonderin
gen en afwijkingen zou tot stand brengen.
Doet God dus bijv. nu een wonder, dan
voert Hij n u uit, waartoe H ij van
alle eeuwigheid heeft beslo
ten. Van verandering in God's raads.
besluiten is geen sprake.
Betaamt het ook aan God's Oneindige
Wijsheid om wonderen te doen? Wij be
weren niet, dat God wonderen doet naar
willekeur, zonder een recfe daartoe te heb.
ben, ook niet, dat Hij ze doet om fouten
in Zijn eigen werk te verbeteren: dit van
een oneindig Wijs wezen te veronderstel
len, zou toch al te dwaas zijn. God heeft
redenen genoeg om nu en dan wondereD
te verrichten, al was het alleen maar om
den mensch nog eens overduidelijk aan te
toonen, dat Hij bestaat en met Wien wij
rekening hebben te houden. Zeker, in de
natuur ligt zooveel wonderbaars, dat een
ieder, die ernstig en onbevooroordeeld na
denkt, tot de overtuiging moet komen, dat
God bestaat. Doch, zegt de II. Augustinus,
aan dat wonderbare is de mensch al te
zeer gewoon geraakt, evenals een konings
zoon aan de rijkdom en pracht van het
koninklijk paleis is gewend. Daarom be
schouwt St. Augustinus het geheel en al
overeenkomstig God's Wijsheid om nu en
dan ook eens op bovennatuurlijke wijze,
door een wonder, te toonen, dat Hij er is.
Nu moet men niet zeggen: als God ieder
oogenblik een wonder kan doen, dan komt
de geheele geschapen natuurlijke orde in
gevaar en krijgt men een totale wanorde!
Dit is even dwaas als to beweren, dat de
overste van een of andere onderwijsinrich
ting nooit een buitengewoon vrijen dag
mag geven, omdat anders het geheele leer
plan in de war loopt. Een wonder toch
blijft altijd tot de zeldzaamheden behooren.
Zoo ziet ge, dat alleen een volslagen God.
loochenaar kan volhouden, dat wonderen
onmogelijk zijn: want een wonder veron
derstelt God.
L. J. M. JANSSEN SCHMIDT, Pr.
Rooster der Retraiten.
van het St. Clemenshuis.
te Noorwijkerhout.
26—29 April. Meisjes uit steden (f 4.
36 Mei. Jonge Dapies uit den Midden
stand. (f 6.
811 Mei. Mannen, II. Familie, hoofd
zakelijk uit Leiden (f 4.
1310 Mei „Kruisverbonders (f 4.
22—25 Mei. Mannen en Jongelingen v. d.
Ned. R. K. Volksbond (f 4—).
31 Mei4 Juni. Gehuwde Dames van
den deftigen stand (f 10.—)
8—11 Juni. Jonge Dames uit den Mid
denstand (f 6.—)
1417 Juni. Meisjes-(f 4.—)
2124 Juni. Huismoeders (f6.
26—29 Juni. Jongenspatronaten (f 4.
N. B. Men wordt verzocht zich voor deze
Retraiten op te geven 'bij de Eerw. Gees
telijkheid.
Retraitehuis „De Thabor",
Eendrachtsstraat te Rotterdam.
1922 April: Huismoeders middenstand.
(Verg. f 6.) Door een Pater Redemptorist.
26—29 April: Meisjes middenst. uit dor
pen (Verg, f6.) Door een Pater Augustijn.
36 Mei: Meisjes van den gewonen
sitand. (Verg. f 4.) Door een Pator Fran
ciscaan.
1720 Mei: Dames deftigen stand. (Verg.
f10.) Door een Pater Jezuiet.
2427 Mei: Dames middenstand. (Verg.
f 6.) Door een Pator Dominicaan.
30 Mei2 Juni: Meisjes van den gewo
nen stand uit steden. (Verg. f4.) Door
een Pator Capucijn.
710 Juni: Meisjes van den gewonen
stand uit dorpen. (Verg. f 4.) Door een
Pator Redemptorist.
Liturgische Misgebeden om
den vrede.
gedurende den oorlog door Z. D. H. den
Bisschop voorgeschreven aan de priesters
aanbevolen aan de gelooyigen.
Gebed (vóór 't Epostel).
Laten wij bidden:
O God, van Wien de heilige begeerten,
de goede voornemens, en de-rechtvaardige
werken voortkomen: geef aan Uwe
dienaars dien vrede, welken de wereld
niet geven kan; opdat onze harten gene
gen zijn tot het volbrengen van Uw ge
boden, en wij, van de vrees voor de vij
anden ontslagen, door Uwe bescherming
in rust mogen leven.
Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen
Zoon, die met U leeft en heerscht in de
eenheid der II. Geestes, God, door alle
eeuwen der eeuwen. Amen.
Stil Gebed (vóór de Praefatie).
O God, die de volkeren, welke in U ge-
looven, door geen vrees laat ontstellen:
gewaardig U de gebeden en offeranden
van het U toegeheiligd volk te aanvaar
den, opdat de Vrede door Uwe goedheid
verleend, de Christenrijken tegen alle vij
anden beveilige.
Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen
Zoon, die etc.
Gebed (na de Communie)
Laten wij bidden:
O God, die den vrede geeft en liefhebt,
U kennen is leven, U dienen is regeeren:
verdedig dan tegen allen aanval degenen,
die U smeeken, opdat wij, die op Uwe be
scherming vertrouwen, van de yijandige
wapenen niets behoeven te vreezen.
Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen
Zoon, die etc,
Z. H. Paus Benedictus XV.
Twee maanden geleden gaf een Italiaan-
sche priester prof. D. Giovanni Landi, een
levensbeschrijving uit van Z. II. Paus*
Benedictus XV
De courantenberichten over den nieu
wen Paus bleken niet onjuist en de foto's
der illustraties niet slecht maar toch
geeft het boek van prof. Landi een eenigs-
zins ander beeld van den Paus, dan men
zich algemeen gevormd had. Wij meenen
daarom een nuttig werk te verrichten,
schrijft het tijdschrift „St. Franciscus",
door onze lezers in kennis te stellen met
datgene wat tot nu toe minder bekend
werd; hun liefde voor den Paus zal er door
aangroeien.
Van jongsafaan toonde Giacomo Delia
Chiesa een bijzonderen lust in en aanleg
voor de studie. Toen hij op het gymnasium
in Genua studeerde, onderbrak hij zelfs
onder de vacantie zijn studies niet: uren
achtereen bleef hij dikwijls over zijn boe
ken gebogen. Het volgende tafereeltje
geeft een mooi kijkje in het huiselijk leven
van de familie Delia Chiesa.
Giacomo zat te studeeren en bleef maar
door studeeren. Zijn moeder had al meer
malen tegen zulke overgroote inspanning
gewaarschuwd, vooral omdat haar zoon
niet van de sterksten was. Nu de waar
schuwingen niet genoeg bleken te helpen,
gaf zij Giacomo een werkelijk verbod zijn
boeken nog langer te gebruiken. „Ga in
den tuin werken, hier is een spade", luid
de het moederlijk bevel.
De student klapte zijn boeken dicht en
ging aanstonds ijverig aan 't werk in den
bloementuin. Zijn eerste zorg gold een
klein palmboompje; thans wijst men daar
aan de bezoekers den „palmboom van
den Paus" aan.
Dat een knaap, die thuis zoo had leeren
gehoorzamen, zich gewillig aan dq tucht
onderwierp op het gymnasium en later
op het seminarie, zal geen verwondering
baren. Een gebod, dat hem zeker veel
zwaarder moet gevallen zijn, werd hem
opgelegd door zijn vader. Giacomo gevoel
de zich geroepen tot het heilig priester
schap; hij bad om Gods heiligen wil be
ter te leeren kennen en vroeg om raad aan
zijn oom, Pater Giacomo van Genua, een
heiligen Capucijn. Deze bemoedigde hem.
Nu deelde de jongeling zijn vader het ver
langen mee om priester te worden. De
markies, die de geestesgaven van zijn
zoon bewonderde, had hem liever een
rechterlijke loopbaan zien inslaan; toch
wilde hij zijn kind niet weerhouden. Tot
bescheid gaf hij deze woorden: „Laten wij
er over spreken, wanneer gij uw rechts
geleerde studie hebt voltooid." Giacomo
zweeg en herhaalde zijn verzoek niet meer.
Hij ging studeeren aan de universiteit te
Roomscl i -K ath ol i ek e Stu dentenve reeni-
gingen, zooals wij diie thans kennen, be-,
stonden toenmaals nog niet., maar te Ge
nua was toch een kleine kring gevormd
van katholieke studenten, die zich aan
eengesloten hadden orn, door elkander
gesteund, hun christelijke overtuiging le
vendig te houden en hun godsdienstige
plichten beter en vrijer te kunnen vervul
len. Giacomo Delia Chiesa was de eerste
secretaris van dezen kring. Den 3d en
Augustus 1875 besloot hij zijne universi
taire studiën met een schitterende pro
motie in de rechten.
Daarmede was voldaan aan hetgeen
zijn vader hem had opgelegd. Als vervolg
de hij het gesprek, dat hij jaren geleden
meit zijn vader gevoerd had, zeide Ciaco-
mo: ,,lk ben gepromoveerd, ik ben advo
caat. Nu vraag' ik uw toe stemming om
mijn verlangen van vroeger te mogen be
vredigen."
De gewenschte toestemming .werd nu
aanstonds gegeven en de jonge markies
nam zijn intrek in het Colegio- Capranica
te Rome, waar hij zijne godgeleerde stu
diën voltooide.
Na drie jaren van studie, onder lei
ding van den beroemden pi-ofessor Kar
dinaal Mezzella van gebed en nauwkeu
rige plichtsvervulling, werd hij den 21stën
December 1878 priester gewijd. De buiten
gewone begaafdheden naar geest en hart
van den jongen priester waren in Rome
niet onopgemerkt gebleven. Zijn talen
ten en zijn aristocratische afko-mst dui
den hem den weg aa-n, dien hij verder
moest volgen. Hij werd leerling van de
Aceademia dei Nobili Ecclesiastici, de
grooite vormschool van de diplomaten, de
gezanten van den Paus.
Hier maakte hij zulke vorderingen, dat
hij na afloop der studiën tot leenaar aan
dezelfde Aceademia werd aangesteld. Ter
zelfder tijd werd hij verbonden aan de
Pauselijke staatssecretarie. Dit was de
eerste stap op de beroemde loopbaan van
Giacomo Delia Glide sa.
Toen de jeugdige Delia Chiesa aan de
Staatssecretarie verbonden werd, kwam
hij te staan onder den „(groot sten. diplo
maat" van dien tijd, Mgr. Mariano R-am-
polla. Hoe hoog deze de bekwaamheden
van Delia Chiesa achtte, bleek, daaruit,
dat hij hem als secretaris-medenam, toen
hij in 1883 als nuntius naar Madrid ver
trok.. In Madrid is de tegenwoordige Paus
nog bekend orn zijri onuitputtelijke liefde
voor de armen. „De priester van de twee
lire", zoo werd hij door die armen ge-