OFFICIEELS KERKLIJST S)e ftzicbcfie 6omoml Derde Blad. Wat onze tegenstanders beweren. vM SSI VAN -;pi (^>»TOiGi>»ra?G^^iGi>r/3ie\>rra;Gi><^iG^r/3iGv>r/siG^/3i(^>i^;6\>r/3igf»ra Zaterdag 10 April 1915. EERSTE ZONDAG NA PASCHEN. Les uit den I. brief van den H. Joannes. V. 4. Allerlief sten! Alles, wat uiiit God gebo- en is, overwint do wereld; eax dit is de overwinning, welnee de wereld overwint: ons geloof. Wie is hot, die de wereld cver- lint, tenzij hij, die gelooft, dat Jezus de Joon Gods is? Deze Jezus Christus is het, gekomen is door water en bloed: nieit door het water alleen, maar door bet Jater en het bloed. En het is de Geest, )ie getuigt, dat Christus de waarheid is. Vent drie zijn er, die getuigenis geven in Sen hemel: de Vader, het. Woord, en de ieilige Geest, en deze drie zijn één. En trie zijn er, die getuigenis geven o.p de de geest, het water en het bloed, deze drie zijn één. Indien wij de ge- genis dei- menseden aannemen, Gods ptuigenis is meer. Het is God zelf, die izc meerdere getuigenis gegeven heeft zijnen Zoon. Die ,i.n den Zoon Gods elooft, heeft Gods getuigenis in zich. Evangelie uit den H. Joannes. XX. 19. In dien tijd, toen het op dien dag, den rsten der week, avond was, en de feu- waar de Discipelen vergaderd wa- uit vrees .voor de Joden waren geslo- kwam Jezus in hun midden staan, en prak tot hen: vrede zij u! En na dit ge- igd te hebben, toonde Hij hun zijne lian en zijne zijde. De Discipelen dan wa- verblijd, dat zij den Heer zagen. En ederom sprak Hij tot hen: vrede zij u! elijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik u. Dit gezegd hebbende, blies Hij rer hen en zeide: ontvangt den heiligen jst: wier zonden gij vergeven zult, dien arden zij vergeven; en wier zonden gij )uden zult, dien zijn zij gehouden. Tho- 8S nu, genaamd Dydimus, een va.n de laalf, was niet met hen, toen Jezus ram. De andere Discipelen zeiden hem wij hebben den Heer gezien. Maar hij itwoordde hun: tenzij ik in zijne handen t indruksel der nagelen .zie, en mijnen nger steke in plaats der nagelen, en ijne hand legge in zijn zijde, zal ik het t gelooven. En acht dagen daarna wa in zijne Discipelen weder binnen en Xho- met hen. Jezus kwam met gesloten uren en stond in het midden, en zeide: ede zij u: Dan zeide Hij tot Thomas: eek uwen vinger hierin, en bezie mijne inden; en breng uwe hand vooruit en»leg in mijne zijde; en wees niet ongeloovig, aar geloovig! Thomas antwoordde en ide tot Hem: mijn Heer en mijn God! Je- 8 sprak tot hem: omdat gij Mij gezien lit, Thomas, hebt gij geloofd: zalig zijn i die gelooven zonder gezien te hebben. 8 heeft nog veLs andere mirakelen in tegenwoordigheid .zijner Discipelen ge- an, die in dit boek niet beschreven zijn; ich deze zijn beschreven, opdat gij zoudt I ilooven, dat Jezus is de Christus, de Zoon i opdat gij, geloovende, het leven ibben zoudt in zijnen naam. erklaring van hei Epistel. De Godheid van Christus is het middel- int van geheel ons I-I. Geloof: ware iristus louter mensch geweest, dan had n offerdood geen oneindige waarde, n zoude ons H. Misoffer niéts beteeke- n, dan.... maar wij willen de reeks van sterlijke veronderstellingen niet ortzetten. Christus is God! Daaraan aiden wij met Gods genade onwrikbaar sten de H. Joannes bewijst in het Epis- van dezen Zondag, hoe redelijk oris Hoof is, Christus is God! Dat is on telbaar zeker en door dat geloof over men wij de wereld, d. w. z. de drievou- jeerlijkheid der wereld; want al in de wereld is, is begeerlijkheid des «hes, begeerlijkheid der oogen en hovaardij des levens, zegt dezelfde II. Jo- ""K- Omdat wij in Christus' Godheid ge- ttven, kunnen en willen wij verzaken aan "geoorloofde genietingen, stellen wij ons "ogste doel niet in de rijkdommen dezer ®re'd, achten wij niet al te hoog de eer 'i He menschen. Dn welke zijn de bewijzen, die de H. 'kies aanbrengt? Christus is gekomen "liet water en het bloed, niet door het Hïr alleen, maar dosr liet water en het f-H' Christus' Godheid werd betuigd bii_ 'indoop in de wateren van den Jordaan," ^den H. Joannes, den Voorlooper des 8eren, die Hem aanwees als het Lam Hs, dat wegneemt de zonden der wereld. ins'us' Godheid, werd bewezen bij het Wen van Zijn laatsten druppel bloed, bij Zijn sterven de aarde beefde, de 11 afluisterde en vele lichamen van hen, ontslapen waren, wederom ten leven" ^•nnden. Daar zijn echter meer bewij- De Vader, de Zoon en de H. Geest «en in den hemel een eensluitend getui- ls af. God de Vader, die meermalen Christus" leven Zijne stem deed ren. God de Zoon, die door Ziine mach tige wonderwerken het woord Zijner pre diking staafde, God de H. Geest, die niet slechts over Jezus, maar later over de Apostelen en de allereerste geloovigen nederdaalde. En bij dit drievoudig getuigenis des hemels voegt zich een drievoudig getuige nis op de aarde. De H. Geest, die Jezus' Kerk blijft leiden en besturen tot het einde der dagen; het water, dat de stof is van het H. Sacrament des Doopsels, en als zoodanig den mensch reinigt van de erf zonde en hem in staat stelt voor God te leven; het bloed, Jezus' H. Bloed, dat da gelijks in de H. Mis aan God wordt opge dragen als een offer voor levenden en doo- den. Indien wij nu de menschen op hun woord gelooven, voor ons geloof in Chris tus hebben wij de getuigenis van God zèl- ven, die niet falen of bedriegen kan. Wat is daartegenover onze plicht? Vooreerst een oprechte dankbaarheid voor die onver diende en onschatbare gave des geloofs; dan een nederig vragen aan God, dat Hij ons geloof moge versterken en vermeerde ren en eindelijk een vurig gebed voor de bekeering van alle ongeloovigen. H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kapelaan. Verklaring van hei Evangelie. Het evangelie van dezen Zondag kunnen wij in vier gedeelten splitsen. Het eerste deel verhaalt, ons de eerste verschijning van den verrezen Jezus aan Zijn leerlin gen, behalve den apostel Thomas. Zij waren nog zóó bevreesd voor den haat der joodsche priesters, dat zij uit voorzorg dc deuren van het huis, waarin zij bijeen waren, hadden gesloten. Vol verbazing en vreugde luisterden zij naar het verhaal van "de twee leerlingen, aan wien Jezus op den weg naar Emaüs was verschenen. Toen opeens als het-ware een zachte lucht, stroom golfde door het vertrek.... en daar stond hun verrezen Meester in hun mid den. Niets kon nu meer Zijn verheerlijkt lichaam tegenhouden; maar als een zonne straal door het glas, zoo was Jezus door de gesloten deuren binnengedrongen. En om aanstonds met hun vrees bij die plotselinge verschijning ook hun twijfel weg te nemen, verwelkomde Jezus Zijn leerlingen met den blijden groet: Vrede zij u", en toonden hun dan Zijn verheer lijkte wonden. Is het dan wel te verwon deren, dat als eerste vrucht van dien vrede welke de verrezen Heiland hen bracht, een onuitsprekelijke vreugde het hart der leer lingen vervulde na die dagen van bittere teleurstelling en ontgoocheling voor velen hunner, van grooten rouw en diepe droef heid voor allen. Hierna volgt een tweede gedeelte: dc! instelling van het II. Sacrament der Biecht Jezus herhaalt Zijn eerste begroeting, maar nu met bijzonderen nadruk, omdat Hij Zijn leerlingen zal gaan vormen tot- vredes-apostelen, als uitdeelers van het Sacrament des vredes. Want de zending, die Hij zelf van Zijn hemelschen Vader had ontvangen, draagt Hij thans over op Zijn apostelen door'hun een macht te ge ven, welke alleen aan God eigen is en door Hem alleen aan anderen kan worden ver leend, de macht n.l. om de zonden te ver geven en de vergeving te weigeren. En daarbij blies Jezus over hen tot een uitwen, dig teeken van de onzichtbare, geestelijke macht, welke hun door de genade dés H. Geestes werd medegedeeld. In'het derde gedeelte van dit evangelie wordt verhaald een tweede verschijning- van Jezus aan Zijn leerlingen, welke onder .nagenoeg gelijke omstandigheden plaats had als de eerste, alleen met dit verschil, dat nu ook de apostel Thomas er bij tegen woordig was. Door de gebeurtenissen dei- laatste dagen in de war gebracht en ge schokt in zijn geloof en vertrouwen in Je zus, weigerde hij halsstarrig te gelooven het uitdrukkelijk getuigenis der andere apostelen, dat Jezus was verrezen. In zijn zondigen twijfel wilde hij niet geloo ven, dat de goddelijke Zaligmaker weer leefde, vooraleer hij zelf Jezus had gezien en de wonden in Zijn verheerlijkt lichaam had mogen aanraken. Om Zijn zwakken apostel van diens ongeloovigheid te gene zen, gewaardigt Jezus zich opnieuw aan Zijn leerlingen te verschijnen. Vol liefde wendt Jezus zich bij Zijn verschijning on middellijk tot Zijn ongeloovigen apostel en toont hem Zijn verheerlijkte wonden, opdat hij daarin genezing vinde voor zijn ongeloof. Een in een paar treffende woor den vol diepen ootmoed uit het hart ont weid, legt Thomas met zijn berouw ook zijn ongeloof aan Jezus' voeten neder en belijdt hij Hem openlijk als zijn Heer en God. Met een welverdiende berisping van het ongeloof en den twijfel van Thomas 'prijst de goddellijke Zaligmaker met na druk .zalig degenen, die zonder eigen aan schouwing alleen op de getuigenis Zijner apostelen in Hem gelooven. Aan het slot van dit evangelie geeft de H. Joannes het doel aan hetwelk hij be oogde bij het schrijven van zijn evangelie. Niet allé woorden en daden vaii Jezus heeft hij willen opteekenen; dat zou hem trouwens ook onmogelijk zijn geweest, zooals hij op het eind van het volgende en laatste hoofdstuk van zijn evangelie zegt. (Joes, XXI 25). Slechts gedeeltelijk heeft hij ze opgeteekend, maar toch voldoende om daaruit te weten en zeker te gelooven, „dat Jezus is de Christus", d. w. z. de „gezalfde Messias", „de Zoon van God", en opdat zijn lezers, de geloovigen van Klein-Azië en alle christenen in Jezus zou den gelooven, om door dit geloof het eeuwige leven te verwerven. Moge dit voor ons allen de vrucht zijn van ons vast ge loof in Jezus' verheerlijkte opstanding! CHR. S. DESSING, Kap. Zoeterwoude. Wonderen zijn onmogelijk! Dat God behalve door de geschapen na tuurlijke orde ook op bovennatuurlijke wijze de menschen Openbaringen kan doen, daarin is noch van den kant van God, noch van den kant der menschen iits tegenstrijdigs te vinden. Maar heeft God ook in w e r k e 1 ij k h e i d tot de men schen „gesproken"? Als God openbaringen heeft gegeven, dan heeft Hij ze zeker niet aan lederen mensch onmiddellijk gedaan. Daai-tegen toch komt de ondervin ding van iedereen in verzet. Doch heeft God nu niet rn i d d e 11 ij k, d. w. z. door middel van enkele personen „gesproken"? Er zijn verschillende personen geweest, b.v. Mozes, die zich noemden gezanten van God, ja, Jezus van Nazareth verkondigde zelfs dat Hij was „de Zoon van God". In die hoedanigheid gaven zij bovennatuur lijke openbaringen. Ieder verstandig mensch zal zeggen: het is gemakkelijk zich als gezant of zelfs als Zoon van God uit te geven, doch dezulken moeten het kunnen; bewijzen. Hoe zullen ze het bewij.zen? Daar is maar één middel, en wel door een won der te doen, n.l. door iets te doen, wat de kracht der schepselen te boven gaat en al leen God kan: het wonder is dan een god delijk getuigenis voor de waarheid van de openbaringen Zijner gezanten. Doch hoevelen zijn er niet, die het be staan van een personlijken God aannemen en toch een wonder voor een onmogelijk heid houden. De hedendv£jsche natuur wetenschap, zoo beweren zij, heeft uitge maakt, dat wonderen onmogelijk kunnen plaats hebben: immers denatuur wet ten zijn onverbreekbaar; de natuur heeft haar regelmatig verloop, waarvan niet kan worden afgeweken. En in hun waanwijsheid zien dezulken op- hen, die nog wonderen aannemen, neer als op onwetenschappelijke, al te naïeve men schen. Nu zal iemand zeggen: dat de natuur beheerscht wordt door verschillende wet ten, m. a. w. dat de natuui'lijke dingen alle verkeeren in een noodwendigheid om te werken volgens hunne natuur, dat wis ten we al lang. Zoo zal b.v. ten tijde van Adam een steen in water gezonken zijn net zoo goed als dit nu gebeurt. Wat wil men dan feitelijk beweren, als men zegt: de na tuurwetten zijn onverbreekbaar? Niets an ders dan dat God niet onmiddellijk op de werking der natuurlijke oorzaken kan in grijpen. Doch dit wordt maar onbewezen vooropgesteld! Zeker, uit zich zelf kunnen de na tuurlijke dingen aan de noodwendigheid om volgens hunne natuur te werken geen verandering brengen. Een vallende steen b.v. zal uit zichzelf niet tot stilstand ko men, doch alleen dan, wanneer de een of andere oorzaak hem tegenhoudt. Natuur lijke oorzaken kunnen dus ingrijpen op de werking van andere oorzaken. Waar om zou God dit dan ook niet kunnen, God, die toch de oneindig Wijze en Almachtige Oorzaak van alles is? Als b.v. de mensch door een dam in een rivier te leggen, het water kan tegenhou den, waarom kon God dan niet bewerken, dat het water van de Roodc Zee bleef staan, zonder dat het ook maar iets van zijn gewicht verloor? Zeker, bij een won der geschiedt iets tegen den regelmatigen loop der natuur, maar is die regelmatig heid zoo absoluut, dat er nooit, zelfs door God niet, van kan afgeweken worden? Neen, God, die aan de natuur hare wet ten gegeven heeft, kan niet door die wet ten gebonden zijn. Als men God het vol strekt Onafhankelijke Wezen van de door Hem geschapen natuur en de door Hem gegeven wetten afhankelijk wil maken, dan is juist dit de grootste tegenstrijdig heid. Zeer terecht schreef dan ook J. J. Rous seau: „Kan God wonderen doen? Dat wil zeggen, kan Hij een uitzondering maken op de wetten, die Hij zelf heeft vastgesteld? Deze. kwestie ernstig opzetten zou in-slecht zijn, als 't niet bespottelijk was. Iemand, die deze vraag ontkennend beantwoordt, zou men to veel eer aandoen als men hem strafte: 't ware genoeg hem op te sluiten.'' L. J. M. JANSEN SCHMIDT, Pr. Liturgische beschouwingen. IIET TABERNAKEL. III. Het tabernakel wordt afgesloten door een kostbaar-bewerkte koperen of schoon- beschilderde of gebeeldhouwde houten deur. Op die tabernakeldeur worden meest al voorstellingen aangebracht beirtilende Jezus en het H. Sacrament des Altaars. Daarover willen wij deze keer spreken. Een eerste voorstelling, die wij soms aantreffen, is Jezus afgebeeld als de goede Herder, dragend op Zijne schouders het verloren schaapje. Dit is het zinnebeeld der liefde, welke Jezus in zijn II. Sacra ment ook den zondaren toedraagt. Een andere voorstelling is: de goddelijke Zalig maker ons vol liefde toeroepend: „Komt allen tot Mij! ons daardoor beduidend hoe wij allen bij Jezus in zijn liefde-Sacra ment troost en opbeuring kunnen vinden in al onze noodwendigheden, vergiffenis voor onze zonden, een nog vuriger weder liefde. Een tweede voorstelling is een lam, waar^- door wordt aangeduid Jezus Christus, het „Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld". Soms zien we dit lam liggen op een schotel, als een uitbeelding van het Paaschlam der Nieuwe Wet. Soms ook ligt. het lam op een kruis of op het apocalypti sche ,,boek met zeven sloten" (beide afbee' dingen van de H. Mis), beteekenend, dat Jezus als zoenlam voor ons is geofferd, en alleen waardig is om het gezegelde Boek van Gods raadsbesluiten te openen. Dik wijls ook wordt het lam staande afgebeeld met een bloedende wonde, en dragende een kruis of glorievaan, en omstraald door een kruis-aureool (de Christus-nimbe) Hierdoor wordt verzinnebeeld Christus het Lam Gods, dat aan het kruis zijn bloed voor ons vergoot, maar nu als zegestan daard omklemt het vaan van 'de overwin ning over den dood. Een derde soort van voorstelling, welke wij dikwijls aantreffen is de visch (soms een dolfijn). De visch is het geheimzinnig symbool der eerste Christenen, die door het water (het element der visschen) her horen werden (II. Doopsel) en had ook de goddelijke Zaligmaker de Christenen daarmede niet vergeleken, toen Hij tot Zijne Apostelen zeide: „Ik zal u visschers van menschen maken"? In het bijzonder echter werd de visch gebruikt als symbool van Christus. De eerste Christenen kwamen tot het gebruiken van dergelijke symbolen, omdat het in. de perste tijden, der Kerk noodig was de verhevenste geheimen van hun godsdienst te verbergen voor de hei denen. Het woord „visch" nu luidde in de Grieksche taal aldus „ichthus" (I. Ch. Th U. S.). Deze vijf letters vormen de vijf beginletters van vijf Grieksche namen des Heeren, die in onze taal zijn als volgt: „Jezus Christus, Zoon van God, Zaligma ker", zoodat op die wijze door een visch Christus wordt aangeduid. Die visch (Christus) draagt gewoonlijk een korf met 1 brood, waardoor het H. Sacrament des Al taars wordt aangeduid, waarin Christus onder de gedaante van brood tegenwoor dig is. Een vierde voorstelling op een tabernakel deur is een pelikaan, die zich (aldus luidt de legende) de borst openrijt om met zijn eigen hartebloed zijne jongen te bespren kelen en te voeden. Zoo ook heeft Jezus Zijn eigen bloed uitgestort over ons, Zijne kinderen; om ons van den duivel 'te verlos sen en een nieuw leven aan ons te schen ken. Zoo vooral voedt ook Jezus ons met Zijn eigen goddelijk Bloed in het II. Sacra ment des Altaars. J. P. VERHAAR, Pr. Vandaar dat de doopvont in het Latijn genoemd wordt: „piscina" vischvijver. Rooster der Retraiten. van het St. Clemenshuis. te Noorwijkerhout. 2G—29 April. Meisjes uit steden (f4.—.) 3—G Mei. Jonge Dames uit den Midden stand. (f 6. 8—11 Mei. Mannen, H. Familie, hoofd zakelijk uit Leiden (f 4.—). 1316 Mei „Kruisverbonders (f4. 22—25 Mei. Mannen en Jongelingen v. d. Ned. R. K. Volksbond (f 4—). 31 Mei4 Juni. Gehuwde Dames van den deftigen stand (f 10.—) 8—11 Juni. Jonge Dames uit den Mid denstand (f 6. 1417 Juni. Meisjes (f4.—) 2124 Juni. Huismoeders (f6. 26—29 Juni. Jongenspatronaten (f4.—) N. B. Men wordt verzocht zich voor deze Retraiten op te geven bij de Eerw. Gees telijkheid. Retraitehuis „De Thabor", Eendrachtsstraat te Rotterdam. 1215 April: Huismoeders van den ge wonen stand. (Verg. f 4.) Door eon Pater Dominicaan. 1922 April: Huismoeders middenstand. (Verg. f6.) Door een Pater Redemptorist. 26—29 April: Meisjes middmst. wit dor pen (Verg. f 6.) Door een Pater Augustijn. 36 Mei: Meisjes van den gewonen stand. (Verg. f 4.) Door een Pater Fran ciscaan. 1720 Mei: Dames deftigen stand. (Verg. f 10.) Door een Pater Jezuïet. 2427 Mei: Dames middenstand. (Verg. f 6.) Door een Pater Dominicaan. 30 Mei2 Juni: Meisjes van den gewo nen stand uit steden. (Verg. f4.) Door een Pater Gapucijn. 710 Juni: Meisjes van den gewonen 6tand uit dorpen. (Ve-iig. f 4.) Door een Pater Redemptorist. Liturgische Misgebeden om den vrede. gedurende den oorlog door Z. D. H. den- Bisschop voorgeschreven aan de priesters aanbevolen aan de geloovigen. Gebed (vóór 't Epostel). Laten wij bidden: O God, van Wien de heilige begeezden, de goede vooznemens, en de rechtvaardige werken voortkomen: geef aan Li we dienaars dien vrede, welken de wereld niet geven kan; opdat onze harten gezie- gen zijn tot het volbrengen van Uw ge boden, en wij, van de vi'ees voor de vij anden ontslagen, door Uwe beschenning in rust mogen leven. Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid der II. Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen. Stil Gebed (vóór de Praefatie). O God, die de volkeren, welke in U ge looven, door geen vrees laat ontstellen: gewaardig U de gebeden en offeranden van het U toegeheiligd volk te aanvaar den, opdat de vrede door Uwe goedheid verleend, de Christenrijken tegen alle vij anden beveilige. Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen Zoon, die etc. Gebed (na de Communie) Laten wij bidden: O God, die den vrede geeft en liefhebt, U kennen is leven, U dienen is regeeren: verdedig dan tegen allen aanval degenen, die U smeeken, opdat wij, die op Uwe be scherming vertrouwen, van de vijandige wapenen niets behoeven te vreezen. Door onzen Heer, Jezus GtorlSius, Uwen Zoon, die etc. Van Sint Antonius, een Jood en een Spoorkaartje. In 1893 stierf te Dusseldorf een onzer Duitsche medebroeders. Hij was een kloos terling van voorbeeldige deugd, een ge zocht pi'edikant, vol zielenijver, en wat schalks in het gewone leven. Allen, die den goeden Pater gekend of gehoord hebben, herinneren zich noch gaarne zijn hartelij- ken omgang en heilzame vermaningen. De Pater predikte veie missies en was bijgevolg dikwijls op reis. Toch had hij, ge lijk de Franciscaansche Regel het hem voorschreef nooit geld op zak. Aan het station van vertrek bezorgde men hem van uit het klooster een spoorkaartje. Had hij onderweg soms een nieuw kaartje noodig, dan verliet hij zich op milddadigheid van brave menschen. En dat deed hij nooit te vergeefs. Eens was hij weer op den trein om op grooten afstand in een afgelegen stadje een missie te gaan preeken met eenige an dere Paters* die hij daar zou treffen. 11 ij had geen kaartje kunnen krijgen tot het eindstation en moest dus vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid. Hij reisde in gezelschap van een onbe kenden Jood. Nieuwsgierig als deze was, steldé hij den goeden Pater allo mogelijke vragen: Wat de monniken den ganschcn dag toch doen, of het scheren von het ho-'M veel pijn veroorzaakt, of hij kans heeft om bisschop te worden, en dergelijke d./gon meer. Onder het pralen vertelde Pater C. ook, dat hij altijd zonder geld relsJc. De Jood zetto gi'oote oogen op Zoo iets leek hem wel wat sterk en hij was hijna geneigd te gelooven, dat de oude Pater hem in het ootje wilde nemen. Toen deze cchUr in vollen ernst vei'klaarde, dat het de *uive- re waax-heid was, en er nog bij voegde, dat de II. Antoxxius hem altijd, wanneer hij om een kaartje verlegen was, een helper in den nood deed vinden, die het voor den Pater betaalde, toen begreep de Jood er niets meer van. Zulke dingen had hij van zijn leven nog niet gehoord. In zijn hart wenschte hij zich echter ook zulk een II. - Antonius, die op kosten van anderen voor reisgeld zorgt. Daar beiden aan hetzelfde station moes ten uitstappen," verzocht Pater C. den Jood een poosje op het perron te blijven om een proef te nemen en zich met eigen oogen te overtuigen van de waarheid. De Jood nam het aan, omdat de zaak hem altijd nog wat twijfelachtig voorkwam. Pater C. moest een half uurtje wachten. Rustig en onbezorgd ging hij op een bank zijn brevier zitten bidden. De Jood wan delde als een schildwacht vóór den Pater op en neder, en verloor hem geen oogen- blik uit het oog. Reeds meer dan twintig minuten zijn verstreken; nog heeft geen milddadig hart zich ontfermd over den bescheiden kloos terling op de bank. De Jood begint al half en half te triumfeeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 5