OFFICIEELS KERKLIJST
S)e ftzicbcfie 6omoml
Derde Blad.
Wat onze tegenstanders beweren.
vM
SSI
VAN
-;pi
(^>»TOiGi>»ra?G^^iGi>r/3ie\>rra;Gi><^iG^r/3iGv>r/siG^/3i(^>i^;6\>r/3igf»ra
Zaterdag 10 April 1915.
EERSTE ZONDAG NA PASCHEN.
Les uit den I. brief van den H. Joannes.
V. 4.
Allerlief sten! Alles, wat uiiit God gebo-
en is, overwint do wereld; eax dit is de
overwinning, welnee de wereld overwint:
ons geloof. Wie is hot, die de wereld cver-
lint, tenzij hij, die gelooft, dat Jezus de
Joon Gods is? Deze Jezus Christus is het,
gekomen is door water en bloed: nieit
door het water alleen, maar door bet
Jater en het bloed. En het is de Geest,
)ie getuigt, dat Christus de waarheid is.
Vent drie zijn er, die getuigenis geven in
Sen hemel: de Vader, het. Woord, en de
ieilige Geest, en deze drie zijn één. En
trie zijn er, die getuigenis geven o.p de
de geest, het water en het bloed,
deze drie zijn één. Indien wij de ge-
genis dei- menseden aannemen, Gods
ptuigenis is meer. Het is God zelf, die
izc meerdere getuigenis gegeven heeft
zijnen Zoon. Die ,i.n den Zoon Gods
elooft, heeft Gods getuigenis in zich.
Evangelie uit den H. Joannes. XX. 19.
In dien tijd, toen het op dien dag, den
rsten der week, avond was, en de feu-
waar de Discipelen vergaderd wa-
uit vrees .voor de Joden waren geslo-
kwam Jezus in hun midden staan, en
prak tot hen: vrede zij u! En na dit ge-
igd te hebben, toonde Hij hun zijne lian
en zijne zijde. De Discipelen dan wa-
verblijd, dat zij den Heer zagen. En
ederom sprak Hij tot hen: vrede zij u!
elijk de Vader Mij gezonden heeft, zend
Ik u. Dit gezegd hebbende, blies Hij
rer hen en zeide: ontvangt den heiligen
jst: wier zonden gij vergeven zult, dien
arden zij vergeven; en wier zonden gij
)uden zult, dien zijn zij gehouden. Tho-
8S nu, genaamd Dydimus, een va.n de
laalf, was niet met hen, toen Jezus
ram. De andere Discipelen zeiden hem
wij hebben den Heer gezien. Maar hij
itwoordde hun: tenzij ik in zijne handen
t indruksel der nagelen .zie, en mijnen
nger steke in plaats der nagelen, en
ijne hand legge in zijn zijde, zal ik het
t gelooven. En acht dagen daarna wa
in zijne Discipelen weder binnen en Xho-
met hen. Jezus kwam met gesloten
uren en stond in het midden, en zeide:
ede zij u: Dan zeide Hij tot Thomas:
eek uwen vinger hierin, en bezie mijne
inden; en breng uwe hand vooruit en»leg
in mijne zijde; en wees niet ongeloovig,
aar geloovig! Thomas antwoordde en
ide tot Hem: mijn Heer en mijn God! Je-
8 sprak tot hem: omdat gij Mij gezien
lit, Thomas, hebt gij geloofd: zalig zijn
i die gelooven zonder gezien te hebben.
8 heeft nog veLs andere mirakelen in
tegenwoordigheid .zijner Discipelen ge-
an, die in dit boek niet beschreven zijn;
ich deze zijn beschreven, opdat gij zoudt
I ilooven, dat Jezus is de Christus, de Zoon
i opdat gij, geloovende, het leven
ibben zoudt in zijnen naam.
erklaring van hei Epistel.
De Godheid van Christus is het middel-
int van geheel ons I-I. Geloof: ware
iristus louter mensch geweest, dan had
n offerdood geen oneindige waarde,
n zoude ons H. Misoffer niéts beteeke-
n, dan.... maar wij willen de reeks van
sterlijke veronderstellingen niet
ortzetten. Christus is God! Daaraan
aiden wij met Gods genade onwrikbaar
sten de H. Joannes bewijst in het Epis-
van dezen Zondag, hoe redelijk oris
Hoof is, Christus is God! Dat is on
telbaar zeker en door dat geloof over
men wij de wereld, d. w. z. de drievou-
jeerlijkheid der wereld; want al
in de wereld is, is begeerlijkheid des
«hes, begeerlijkheid der oogen en
hovaardij des levens, zegt dezelfde II. Jo-
""K- Omdat wij in Christus' Godheid ge-
ttven, kunnen en willen wij verzaken aan
"geoorloofde genietingen, stellen wij ons
"ogste doel niet in de rijkdommen dezer
®re'd, achten wij niet al te hoog de eer
'i He menschen.
Dn welke zijn de bewijzen, die de H.
'kies aanbrengt? Christus is gekomen
"liet water en het bloed, niet door het
Hïr alleen, maar dosr liet water en het
f-H' Christus' Godheid werd betuigd bii_
'indoop in de wateren van den Jordaan,"
^den H. Joannes, den Voorlooper des
8eren, die Hem aanwees als het Lam
Hs, dat wegneemt de zonden der wereld.
ins'us' Godheid, werd bewezen bij het
Wen van Zijn laatsten druppel bloed,
bij Zijn sterven de aarde beefde, de
11 afluisterde en vele lichamen van hen,
ontslapen waren, wederom ten leven"
^•nnden. Daar zijn echter meer bewij-
De Vader, de Zoon en de H. Geest
«en in den hemel een eensluitend getui-
ls af. God de Vader, die meermalen
Christus" leven Zijne stem deed
ren. God de Zoon, die door Ziine mach
tige wonderwerken het woord Zijner pre
diking staafde, God de H. Geest, die niet
slechts over Jezus, maar later over de
Apostelen en de allereerste geloovigen
nederdaalde.
En bij dit drievoudig getuigenis des
hemels voegt zich een drievoudig getuige
nis op de aarde. De H. Geest, die Jezus'
Kerk blijft leiden en besturen tot het einde
der dagen; het water, dat de stof is van
het H. Sacrament des Doopsels, en als
zoodanig den mensch reinigt van de erf
zonde en hem in staat stelt voor God te
leven; het bloed, Jezus' H. Bloed, dat da
gelijks in de H. Mis aan God wordt opge
dragen als een offer voor levenden en doo-
den.
Indien wij nu de menschen op hun
woord gelooven, voor ons geloof in Chris
tus hebben wij de getuigenis van God zèl-
ven, die niet falen of bedriegen kan. Wat
is daartegenover onze plicht? Vooreerst
een oprechte dankbaarheid voor die onver
diende en onschatbare gave des geloofs;
dan een nederig vragen aan God, dat Hij
ons geloof moge versterken en vermeerde
ren en eindelijk een vurig gebed voor de
bekeering van alle ongeloovigen.
H. N. P. J. BERKHOUT,
Leimuiden. Kapelaan.
Verklaring van hei Evangelie.
Het evangelie van dezen Zondag kunnen
wij in vier gedeelten splitsen. Het eerste
deel verhaalt, ons de eerste verschijning
van den verrezen Jezus aan Zijn leerlin
gen, behalve den apostel Thomas. Zij
waren nog zóó bevreesd voor den haat der
joodsche priesters, dat zij uit voorzorg dc
deuren van het huis, waarin zij bijeen
waren, hadden gesloten. Vol verbazing en
vreugde luisterden zij naar het verhaal
van "de twee leerlingen, aan wien Jezus
op den weg naar Emaüs was verschenen.
Toen opeens als het-ware een zachte lucht,
stroom golfde door het vertrek.... en daar
stond hun verrezen Meester in hun mid
den. Niets kon nu meer Zijn verheerlijkt
lichaam tegenhouden; maar als een zonne
straal door het glas, zoo was Jezus door
de gesloten deuren binnengedrongen.
En om aanstonds met hun vrees bij die
plotselinge verschijning ook hun twijfel
weg te nemen, verwelkomde Jezus Zijn
leerlingen met den blijden groet: Vrede
zij u", en toonden hun dan Zijn verheer
lijkte wonden. Is het dan wel te verwon
deren, dat als eerste vrucht van dien vrede
welke de verrezen Heiland hen bracht, een
onuitsprekelijke vreugde het hart der leer
lingen vervulde na die dagen van bittere
teleurstelling en ontgoocheling voor velen
hunner, van grooten rouw en diepe droef
heid voor allen.
Hierna volgt een tweede gedeelte: dc!
instelling van het II. Sacrament der Biecht
Jezus herhaalt Zijn eerste begroeting,
maar nu met bijzonderen nadruk, omdat
Hij Zijn leerlingen zal gaan vormen tot-
vredes-apostelen, als uitdeelers van het
Sacrament des vredes. Want de zending,
die Hij zelf van Zijn hemelschen Vader
had ontvangen, draagt Hij thans over op
Zijn apostelen door'hun een macht te ge
ven, welke alleen aan God eigen is en door
Hem alleen aan anderen kan worden ver
leend, de macht n.l. om de zonden te ver
geven en de vergeving te weigeren. En
daarbij blies Jezus over hen tot een uitwen,
dig teeken van de onzichtbare, geestelijke
macht, welke hun door de genade dés H.
Geestes werd medegedeeld.
In'het derde gedeelte van dit evangelie
wordt verhaald een tweede verschijning-
van Jezus aan Zijn leerlingen, welke onder
.nagenoeg gelijke omstandigheden plaats
had als de eerste, alleen met dit verschil,
dat nu ook de apostel Thomas er bij tegen
woordig was. Door de gebeurtenissen dei-
laatste dagen in de war gebracht en ge
schokt in zijn geloof en vertrouwen in Je
zus, weigerde hij halsstarrig te gelooven
het uitdrukkelijk getuigenis der andere
apostelen, dat Jezus was verrezen. In
zijn zondigen twijfel wilde hij niet geloo
ven, dat de goddelijke Zaligmaker weer
leefde, vooraleer hij zelf Jezus had gezien
en de wonden in Zijn verheerlijkt lichaam
had mogen aanraken. Om Zijn zwakken
apostel van diens ongeloovigheid te gene
zen, gewaardigt Jezus zich opnieuw aan
Zijn leerlingen te verschijnen. Vol liefde
wendt Jezus zich bij Zijn verschijning on
middellijk tot Zijn ongeloovigen apostel
en toont hem Zijn verheerlijkte wonden,
opdat hij daarin genezing vinde voor zijn
ongeloof. Een in een paar treffende woor
den vol diepen ootmoed uit het hart ont
weid, legt Thomas met zijn berouw ook
zijn ongeloof aan Jezus' voeten neder en
belijdt hij Hem openlijk als zijn Heer en
God. Met een welverdiende berisping van
het ongeloof en den twijfel van Thomas
'prijst de goddellijke Zaligmaker met na
druk .zalig degenen, die zonder eigen aan
schouwing alleen op de getuigenis Zijner
apostelen in Hem gelooven.
Aan het slot van dit evangelie geeft de
H. Joannes het doel aan hetwelk hij be
oogde bij het schrijven van zijn evangelie.
Niet allé woorden en daden vaii Jezus
heeft hij willen opteekenen; dat zou hem
trouwens ook onmogelijk zijn geweest,
zooals hij op het eind van het volgende en
laatste hoofdstuk van zijn evangelie zegt.
(Joes, XXI 25). Slechts gedeeltelijk heeft
hij ze opgeteekend, maar toch voldoende
om daaruit te weten en zeker te gelooven,
„dat Jezus is de Christus", d. w. z. de
„gezalfde Messias", „de Zoon van God",
en opdat zijn lezers, de geloovigen van
Klein-Azië en alle christenen in Jezus zou
den gelooven, om door dit geloof het
eeuwige leven te verwerven. Moge dit voor
ons allen de vrucht zijn van ons vast ge
loof in Jezus' verheerlijkte opstanding!
CHR. S. DESSING, Kap.
Zoeterwoude.
Wonderen zijn onmogelijk!
Dat God behalve door de geschapen na
tuurlijke orde ook op bovennatuurlijke
wijze de menschen Openbaringen kan
doen, daarin is noch van den kant van
God, noch van den kant der menschen iits
tegenstrijdigs te vinden. Maar heeft God
ook in w e r k e 1 ij k h e i d tot de men
schen „gesproken"? Als God openbaringen
heeft gegeven, dan heeft Hij ze zeker niet
aan lederen mensch onmiddellijk
gedaan. Daai-tegen toch komt de ondervin
ding van iedereen in verzet. Doch heeft
God nu niet rn i d d e 11 ij k, d. w. z. door
middel van enkele personen „gesproken"?
Er zijn verschillende personen geweest,
b.v. Mozes, die zich noemden gezanten van
God, ja, Jezus van Nazareth verkondigde
zelfs dat Hij was „de Zoon van God". In
die hoedanigheid gaven zij bovennatuur
lijke openbaringen. Ieder verstandig
mensch zal zeggen: het is gemakkelijk zich
als gezant of zelfs als Zoon van God uit te
geven, doch dezulken moeten het kunnen;
bewijzen. Hoe zullen ze het bewij.zen? Daar
is maar één middel, en wel door een won
der te doen, n.l. door iets te doen, wat de
kracht der schepselen te boven gaat en al
leen God kan: het wonder is dan een god
delijk getuigenis voor de waarheid van de
openbaringen Zijner gezanten.
Doch hoevelen zijn er niet, die het be
staan van een personlijken God aannemen
en toch een wonder voor een onmogelijk
heid houden. De hedendv£jsche natuur
wetenschap, zoo beweren zij, heeft uitge
maakt, dat wonderen onmogelijk kunnen
plaats hebben: immers denatuur wet
ten zijn onverbreekbaar; de
natuur heeft haar regelmatig verloop,
waarvan niet kan worden afgeweken. En
in hun waanwijsheid zien dezulken op- hen,
die nog wonderen aannemen, neer als op
onwetenschappelijke, al te naïeve men
schen.
Nu zal iemand zeggen: dat de natuur
beheerscht wordt door verschillende wet
ten, m. a. w. dat de natuui'lijke dingen
alle verkeeren in een noodwendigheid om
te werken volgens hunne natuur, dat wis
ten we al lang. Zoo zal b.v. ten tijde van
Adam een steen in water gezonken zijn net
zoo goed als dit nu gebeurt. Wat wil men
dan feitelijk beweren, als men zegt: de na
tuurwetten zijn onverbreekbaar? Niets an
ders dan dat God niet onmiddellijk op de
werking der natuurlijke oorzaken kan in
grijpen. Doch dit wordt maar onbewezen
vooropgesteld!
Zeker, uit zich zelf kunnen de na
tuurlijke dingen aan de noodwendigheid
om volgens hunne natuur te werken geen
verandering brengen. Een vallende steen
b.v. zal uit zichzelf niet tot stilstand ko
men, doch alleen dan, wanneer de een of
andere oorzaak hem tegenhoudt. Natuur
lijke oorzaken kunnen dus ingrijpen
op de werking van andere oorzaken. Waar
om zou God dit dan ook niet kunnen, God,
die toch de oneindig Wijze en Almachtige
Oorzaak van alles is?
Als b.v. de mensch door een dam in een
rivier te leggen, het water kan tegenhou
den, waarom kon God dan niet bewerken,
dat het water van de Roodc Zee bleef
staan, zonder dat het ook maar iets van
zijn gewicht verloor? Zeker, bij een won
der geschiedt iets tegen den regelmatigen
loop der natuur, maar is die regelmatig
heid zoo absoluut, dat er nooit, zelfs door
God niet, van kan afgeweken worden?
Neen, God, die aan de natuur hare wet
ten gegeven heeft, kan niet door die wet
ten gebonden zijn. Als men God het vol
strekt Onafhankelijke Wezen van de door
Hem geschapen natuur en de door Hem
gegeven wetten afhankelijk wil maken,
dan is juist dit de grootste tegenstrijdig
heid.
Zeer terecht schreef dan ook J. J. Rous
seau: „Kan God wonderen doen? Dat wil
zeggen, kan Hij een uitzondering maken
op de wetten, die Hij zelf heeft vastgesteld?
Deze. kwestie ernstig opzetten zou in-slecht
zijn, als 't niet bespottelijk was. Iemand,
die deze vraag ontkennend beantwoordt,
zou men to veel eer aandoen als men hem
strafte: 't ware genoeg hem op te sluiten.''
L. J. M. JANSEN SCHMIDT, Pr.
Liturgische beschouwingen.
IIET TABERNAKEL.
III.
Het tabernakel wordt afgesloten door
een kostbaar-bewerkte koperen of schoon-
beschilderde of gebeeldhouwde houten
deur. Op die tabernakeldeur worden meest
al voorstellingen aangebracht beirtilende
Jezus en het H. Sacrament des Altaars.
Daarover willen wij deze keer spreken.
Een eerste voorstelling, die wij soms
aantreffen, is Jezus afgebeeld als de goede
Herder, dragend op Zijne schouders het
verloren schaapje. Dit is het zinnebeeld
der liefde, welke Jezus in zijn II. Sacra
ment ook den zondaren toedraagt. Een
andere voorstelling is: de goddelijke Zalig
maker ons vol liefde toeroepend: „Komt
allen tot Mij! ons daardoor beduidend
hoe wij allen bij Jezus in zijn liefde-Sacra
ment troost en opbeuring kunnen vinden
in al onze noodwendigheden, vergiffenis
voor onze zonden, een nog vuriger weder
liefde.
Een tweede voorstelling is een lam, waar^-
door wordt aangeduid Jezus Christus, het
„Lam Gods dat wegneemt de zonden der
wereld". Soms zien we dit lam liggen op
een schotel, als een uitbeelding van het
Paaschlam der Nieuwe Wet. Soms ook ligt.
het lam op een kruis of op het apocalypti
sche ,,boek met zeven sloten" (beide afbee'
dingen van de H. Mis), beteekenend, dat
Jezus als zoenlam voor ons is geofferd, en
alleen waardig is om het gezegelde Boek
van Gods raadsbesluiten te openen. Dik
wijls ook wordt het lam staande afgebeeld
met een bloedende wonde, en dragende
een kruis of glorievaan, en omstraald door
een kruis-aureool (de Christus-nimbe)
Hierdoor wordt verzinnebeeld Christus
het Lam Gods, dat aan het kruis zijn bloed
voor ons vergoot, maar nu als zegestan
daard omklemt het vaan van 'de overwin
ning over den dood.
Een derde soort van voorstelling, welke
wij dikwijls aantreffen is de visch (soms
een dolfijn). De visch is het geheimzinnig
symbool der eerste Christenen, die door
het water (het element der visschen) her
horen werden (II. Doopsel) en had ook
de goddelijke Zaligmaker de Christenen
daarmede niet vergeleken, toen Hij tot
Zijne Apostelen zeide: „Ik zal u visschers
van menschen maken"? In het bijzonder
echter werd de visch gebruikt als symbool
van Christus. De eerste Christenen kwamen
tot het gebruiken van dergelijke symbolen,
omdat het in. de perste tijden, der Kerk
noodig was de verhevenste geheimen van
hun godsdienst te verbergen voor de hei
denen. Het woord „visch" nu luidde in de
Grieksche taal aldus „ichthus" (I. Ch. Th
U. S.). Deze vijf letters vormen de vijf
beginletters van vijf Grieksche namen des
Heeren, die in onze taal zijn als volgt:
„Jezus Christus, Zoon van God, Zaligma
ker", zoodat op die wijze door een visch
Christus wordt aangeduid. Die visch
(Christus) draagt gewoonlijk een korf met 1
brood, waardoor het H. Sacrament des Al
taars wordt aangeduid, waarin Christus
onder de gedaante van brood tegenwoor
dig is.
Een vierde voorstelling op een tabernakel
deur is een pelikaan, die zich (aldus luidt
de legende) de borst openrijt om met zijn
eigen hartebloed zijne jongen te bespren
kelen en te voeden. Zoo ook heeft Jezus
Zijn eigen bloed uitgestort over ons, Zijne
kinderen; om ons van den duivel 'te verlos
sen en een nieuw leven aan ons te schen
ken. Zoo vooral voedt ook Jezus ons met
Zijn eigen goddelijk Bloed in het II. Sacra
ment des Altaars.
J. P. VERHAAR, Pr.
Vandaar dat de doopvont in het Latijn
genoemd wordt: „piscina" vischvijver.
Rooster der Retraiten.
van het St. Clemenshuis.
te Noorwijkerhout.
2G—29 April. Meisjes uit steden (f4.—.)
3—G Mei. Jonge Dames uit den Midden
stand. (f 6.
8—11 Mei. Mannen, H. Familie, hoofd
zakelijk uit Leiden (f 4.—).
1316 Mei „Kruisverbonders (f4.
22—25 Mei. Mannen en Jongelingen v. d.
Ned. R. K. Volksbond (f 4—).
31 Mei4 Juni. Gehuwde Dames van
den deftigen stand (f 10.—)
8—11 Juni. Jonge Dames uit den Mid
denstand (f 6.
1417 Juni. Meisjes (f4.—)
2124 Juni. Huismoeders (f6.
26—29 Juni. Jongenspatronaten (f4.—)
N. B. Men wordt verzocht zich voor deze
Retraiten op te geven bij de Eerw. Gees
telijkheid.
Retraitehuis „De Thabor",
Eendrachtsstraat te Rotterdam.
1215 April: Huismoeders van den ge
wonen stand. (Verg. f 4.) Door eon Pater
Dominicaan.
1922 April: Huismoeders middenstand.
(Verg. f6.) Door een Pater Redemptorist.
26—29 April: Meisjes middmst. wit dor
pen (Verg. f 6.) Door een Pater Augustijn.
36 Mei: Meisjes van den gewonen
stand. (Verg. f 4.) Door een Pater Fran
ciscaan.
1720 Mei: Dames deftigen stand. (Verg.
f 10.) Door een Pater Jezuïet.
2427 Mei: Dames middenstand. (Verg.
f 6.) Door een Pater Dominicaan.
30 Mei2 Juni: Meisjes van den gewo
nen stand uit steden. (Verg. f4.) Door
een Pater Gapucijn.
710 Juni: Meisjes van den gewonen
6tand uit dorpen. (Ve-iig. f 4.) Door een
Pater Redemptorist.
Liturgische Misgebeden om
den vrede.
gedurende den oorlog door Z. D. H. den-
Bisschop voorgeschreven aan de priesters
aanbevolen aan de geloovigen.
Gebed (vóór 't Epostel).
Laten wij bidden:
O God, van Wien de heilige begeezden,
de goede vooznemens, en de rechtvaardige
werken voortkomen: geef aan Li we
dienaars dien vrede, welken de wereld
niet geven kan; opdat onze harten gezie-
gen zijn tot het volbrengen van Uw ge
boden, en wij, van de vi'ees voor de vij
anden ontslagen, door Uwe beschenning
in rust mogen leven.
Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen
Zoon, die met U leeft en heerscht in de
eenheid der II. Geestes, God, door alle
eeuwen der eeuwen. Amen.
Stil Gebed (vóór de Praefatie).
O God, die de volkeren, welke in U ge
looven, door geen vrees laat ontstellen:
gewaardig U de gebeden en offeranden
van het U toegeheiligd volk te aanvaar
den, opdat de vrede door Uwe goedheid
verleend, de Christenrijken tegen alle vij
anden beveilige.
Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen
Zoon, die etc.
Gebed (na de Communie)
Laten wij bidden:
O God, die den vrede geeft en liefhebt,
U kennen is leven, U dienen is regeeren:
verdedig dan tegen allen aanval degenen,
die U smeeken, opdat wij, die op Uwe be
scherming vertrouwen, van de vijandige
wapenen niets behoeven te vreezen.
Door onzen Heer, Jezus GtorlSius, Uwen
Zoon, die etc.
Van Sint Antonius, een Jood
en een Spoorkaartje.
In 1893 stierf te Dusseldorf een onzer
Duitsche medebroeders. Hij was een kloos
terling van voorbeeldige deugd, een ge
zocht pi'edikant, vol zielenijver, en wat
schalks in het gewone leven. Allen, die den
goeden Pater gekend of gehoord hebben,
herinneren zich noch gaarne zijn hartelij-
ken omgang en heilzame vermaningen.
De Pater predikte veie missies en was
bijgevolg dikwijls op reis. Toch had hij, ge
lijk de Franciscaansche Regel het hem
voorschreef nooit geld op zak. Aan het
station van vertrek bezorgde men hem van
uit het klooster een spoorkaartje. Had hij
onderweg soms een nieuw kaartje noodig,
dan verliet hij zich op milddadigheid van
brave menschen. En dat deed hij nooit te
vergeefs.
Eens was hij weer op den trein om op
grooten afstand in een afgelegen stadje
een missie te gaan preeken met eenige an
dere Paters* die hij daar zou treffen. 11 ij
had geen kaartje kunnen krijgen tot het
eindstation en moest dus vertrouwen op
de Goddelijke Voorzienigheid.
Hij reisde in gezelschap van een onbe
kenden Jood. Nieuwsgierig als deze was,
steldé hij den goeden Pater allo mogelijke
vragen: Wat de monniken den ganschcn
dag toch doen, of het scheren von het ho-'M
veel pijn veroorzaakt, of hij kans heeft om
bisschop te worden, en dergelijke d./gon
meer.
Onder het pralen vertelde Pater C. ook,
dat hij altijd zonder geld relsJc. De Jood
zetto gi'oote oogen op Zoo iets leek hem
wel wat sterk en hij was hijna geneigd te
gelooven, dat de oude Pater hem in het
ootje wilde nemen. Toen deze cchUr in
vollen ernst vei'klaarde, dat het de *uive-
re waax-heid was, en er nog bij voegde, dat
de II. Antoxxius hem altijd, wanneer hij om
een kaartje verlegen was, een helper in
den nood deed vinden, die het voor den
Pater betaalde, toen begreep de Jood er
niets meer van. Zulke dingen had hij van
zijn leven nog niet gehoord. In zijn hart
wenschte hij zich echter ook zulk een II. -
Antonius, die op kosten van anderen voor
reisgeld zorgt.
Daar beiden aan hetzelfde station moes
ten uitstappen," verzocht Pater C. den Jood
een poosje op het perron te blijven om een
proef te nemen en zich met eigen oogen
te overtuigen van de waarheid. De Jood
nam het aan, omdat de zaak hem altijd
nog wat twijfelachtig voorkwam.
Pater C. moest een half uurtje wachten.
Rustig en onbezorgd ging hij op een bank
zijn brevier zitten bidden. De Jood wan
delde als een schildwacht vóór den Pater
op en neder, en verloor hem geen oogen-
blik uit het oog.
Reeds meer dan twintig minuten zijn
verstreken; nog heeft geen milddadig hart
zich ontfermd over den bescheiden kloos
terling op de bank. De Jood begint al half
en half te triumfeeren.