S)c C^icbolre Sou^anf Derde BSad. m !êüS m m m m wiiiüSik. ralGVV/316V>r/3|StV/Br(^|G^/c)l(?«li VAN pt/r - 1 Max 7pm /pilq\.M&M&/plfoY/pH^eitsiLM&Ma^ /p)fo\ 7SföP5|ffipflEC7pi Zaterdag 27 Maart 1915. PALMZONDAG. Les uit den brief van den H. Paulus aan de Philippensen. 11:5. Lieve Broeders! dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, die het goddelijk wezen hebbende, het geen roof achtte aan God gelijk te zijn, maar die Zichzelven vernietigde, de gedaante eens dienstknechts aannemende, en uiterlijk als mensch bevonden werd. Hij heeft Zichzel ven vernederd, gehoorzaam geworden tot den dood, ja tot den dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook verheven, en Hem eenen naam gegeven, die boven eiken naam is; opdat in den naam van Jezus alle knie gebogen worde, van die in den hemel, op de aarde en onder de aarde zijn; en dat alle tong belijde, dat de Heere Jezus Christus in de glorie is van God den Vader. Hat lijden onzes Heeren Jezus Christus volgens den H. Maübeus, XXVI, 1-XXVII, 66. In dien tijd sprak Jezus tot zijne Disci pelen: gij weet dat het na twee dagen Paschen zal zijn, en dat de Zoon des menschen zal worden overgeleverd om gekruisigd te worden. Toen vergaderden de opperpriesters en ouderlingen des volks in het voorhof des hoogepriesters, die Kaïphas heette, en be raadslaagden om Jezus door list gevangen te nemen en ter dood te brengen. Echter zeiden zij: niet op het feest, opdat er niet soms oproer ontsta onder het volk. Als nu Jezus te Bethanië was, in h'ét huis van Simon den melaatsche, naderde Hem eene vrouw, clie eene albasten kruik met kostbaren balsem had, en dezen stortte zij op zijn hoofd uit, terwijl Hij aanzat. De Discipelen nu, dit ziende, werden ver ontwaardigd en zeiden: waartoe deze ver kwisting? dit kon immers duur verkocht, en aan de armen gegeven worden! Doch Jezus, die het wist, sprak tot hen: wat valt gij deze vrouw lastig? Zij heeft immers goed werk aan Mij gedaan. Want altijd hebt gij armen bij u, maar Mij hebt gij niet altijd. Want deze heeft, toen zij den balsem op mijn lichaam uitstortte, dit gedaan ter mijner begrafenis. Voorwaar, ik zeg u: overal waar dit Evangelie zal gepredikt worden, in de geheele wereld, I daar zal ook wat deze gedaan heeft vermeld I .worden tot hare gedachtenis. Toen ging een van de twaalf, die ge noemd werd Judas Iskarioth, tot -de op perpriesters en zeide hun: wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem aan u overleveren. En zij zeiden hem dertig zilverlingen toe. En van toen af zocht hij eene geschikte gelegenheid om Hem over te leveren. Op den eersten dag nu der ongedeesemde brooden kwamen de Discipelen tot Jezus en zeiden: waar wilt Gij, dat wij U het paaschlam te eten bereiden? En Jezus sprak: gaat naar de stad tot zeker iemand en zegt hem: de Meerster zegt: mijn tijd is nabij; bij u houd Ik met mijne Discipelen het paaschmaal. De Discipelen nu deden zooals Jezus hun bevolen had en bereidden het paaschlam. En toen het avond was geworden, zat Hij aan met zijne twaalf Discipelen. En terwijl zij aten, zeide Hij tot hen: voorwaar, Ik zeg u: één van u zal Mij verraden. En zeer bedroefd, begonnen zij, ieder voor zich, te zeggen: ben ik het Heer? Doch Hij antwoordde en sprak: die Mij de hand in den schotel doopt, hij zal Mij verraden. De Zoon des menschen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven staat; wee echter dien mensch, door wien de Zoon des menschen zal overgeleverd worden! het ware dien mensch beter, in dien hij niet geboren was! En Judas, die Hem verraden heeft, nam het woord en zeide: ben ik het, Rabbi? Hij zeide hem: fpj hebt het gezegd. Terwijl zij nu aten, nam Jezus het brood en zegende en brak en gaf het aan zijne I Discipelen en zeido: neemt en eet! dit is roijn Lichaam. En den kelk nemend, dankte Hij en gaf hun dien, zeggende: drinkt hieruit! alYn! Want. diti is mijn. °ed des Nieuwen Testaments, dat voor ylen zal vergoten worden tot vergiffenis der zonden. En Ik zeg u: van nu af zal Ik J|an deze vrucht des wijnstoks niet drin- j e"' op dien dag, wanneer Ik ze nieuw u drinken zal in het Rijk mijns Vaders. En na den lofzang uitgesproken te heb- en, gingen zij uit naar den olijfberg. Toen zei e .Tezus tot hen: gij allen zult in dezen acht aan Mij geërgerd worden; want er a aa geschreven: Ik zal den herder slaan Ie schapen dér kudde zullen verstrooid j Maar nadat Ik zal verrezen zijn, p Ik u voorgaan naar Galilea. Doch I toj?3 antovoordde en zeide tot Hem: al en 00k allen aan U geërgerd, ik zal hem' '8^,?0l'rl worden! Jezus sprak tot I e er a V?orwaar- *k 7-eS u: in dezen nacht. veiWv an kraait. zult gij mij driemaal i ik nftien- Petrus zeide hem: al moest I wC ™t u sterven, ik zal II niet ver- Dk.in" 0p gelijke wijze spraken al de I 'iLUjGien. Toen kwam Jezus met hen in een hof. Gethsemani geheeten, en zeide tot zijne Discipelen: zit hier neder, terwijl Ik der waarts ga en bidde. En Hij nam Petrus en de twee-zonen van Zebedeüs met Zich en begon bedroefd en zeer beangst te worden. Toen zeide Hij hun: mijne ziel is bedroefd tot den dood toe: blijft hier en waak met Mij! En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij neder op zijn aangezicht, biddend en sprekend: mijn Vader! als het mogelijk is, laat dezen kelk van Mij voor bijgaan! Nochtans niet zooals Ik wil, maar zooals Gij wilt. En Hij kwam tot zijn Dis cipelen en vond hen slapende; en Hij zeide tot Petrus: zoo hebt gij dan niet één uur met Mij kunnen waken? Waakt en bidt, opdat gij niet in bekoring valt. De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak. Wederom verwijderde Hij zich ten tweede male en bad, zeggende: mijn Vader! indien deze kelk niet kan voorbijgaan, tenzij Ik hem drinke, uw wil geschiedde! En weder kwam Hij en vond hen slapende; want hunne oogen waren bezwaard. En hen verlatend, ging Hij weder heen en bad ten derde male, dezelfde woorden spre kend. Toen kwam Hij tot zijn Discipelen en zeide hun: slaapt nu en rust! ziet, het uur is gekomen, en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden in de handen der zondaars. Staat op, laat ons gaan! ziet, hij, die Mij verraden zal, is nabij! Terwijl Hij nog sprak, zie, kwam Judas een van de twaalf, en met hem een groote bende met zwaarden en stokken, gezon den door de opperpriesters en ouderlingen des volks. De verrader nu had hun een teeken gegeven, zeggende: dien ik een kus zal geven, Hij is het, grijpt Hem! En aan stonds tot Jezus naderend, zeide hij: wees gegroet, Rabbi! en hij kustte Hem. En Je zus zeide tot hem: vriend, waartoe zijt gij gekomen? Toen kwamen zij nader on sioegen de handen aan Jezus en hielden Hem vast. En zie, een van degenen, die met Jezus waren, stak zijn hand uit, trok zijn zwaard en hieuw een knecht des Hoo gepriesters, dien hij raakte, het oor af. Toen zeide Jezus tot hem: steek uw zwaard weder op zijn plaats. Want allen, die het zwaard grijpen, zullen door het zwaara omKomen. ui meent gij aat ik mij nen Vader niet kan bidden, en Ilij mij niet aanstonds meer dan twaalf legioenen engelen ten dienste stellen zal? Hoe zullen dan de Schriften, dat het aldus moet ge schieden, vervuld worden? Te dier ure sprak Jezus tot de scharen: als tegen eenen moordenaar zijt gij uitge trokken met zwaarden en stokken, om Mij te vangen. Dagelijks zat Ik bij u in den tempel; en gij hebt Mij niet begrepen. Dit alles nu is geschied, opdat de schriften der Profeten vervuld zouden worden. Toen verlieten Hem al de Discipelen en namen de vlucht. Doch zij, die Jezus in hunne macht had den, voerden Hem «.aar den hoogepriestei; Caïphas, bij wien de schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren. En Petrus volgde Hem van verre tot in het voorhof des hoogepriesters; en binnengegaan zijn de, zette hij zich neder bij de dienaars om den afloop te zien. De opperpriesters nu en de geheele raad zochten valsche getui genis tegen Jezus, om Hem. ter dood te brengen: maar zij vonden niets, ofschoon vele valsche getuigen waren opgetreden. Ten laatste echter kwamen er twee valsche getuigen en spraken: deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken en dien na drie dagen weder opbouwen. En de hóogepriester opstaande zeide tot Hem: antwoordt Gij niets op hetgeen deze tegen U getuigen? Doch Jezus zweeg. En de hoogeprieser sprak tot Hem: ik bezwéer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt of Gij de Christus, de Zoon Gods zijt. Je zus zeide hem: gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u: van nu af zult gij den Zoon des menschen zien, gezeten aan de rechter hand der kracht Gods en komend op de wolken des hemels. Toen scheurde de hoogepriester zijn kleederen, zeggende: Hij heeft God gelasterd! Wat behoeven wii nog getuigen? Ziet nu, hebt gij zijne godslastering gehoord! Wat dunkt u? En zij antwoordden en zeiden: Hij is des doods schuldig. Toen spuwden zij Hem in het aangezicht en gaven Hem vuistslag, en anderen sloe gen Hem met de vlakke hand in het aangezicht, terwijl zij zeiden: profeteer ons, Christus! wie is het, die U geslagen heeft? Petrus nu zat buiten in het voorhof; en tot hem naderde een diensmaagd, zeggen de: ook gij waart met Jezus, den Galileër. Maar hij loochende het in tegenwoordig heid van allen en zeide: ik weet niet. wat gij zegt. Doch toen hij een deur uitging, zag hem eene andere dientsmaagd en sprak tot degenen, die daar waren: ook deze was met Jezus den Nazarener. En wederom loochende hij het met eenen eed: ik ken den mensch niet. En een korten tijd later naderden zij, die er stonden, en zei den tot Petrus: waarlijk, ook gij zijt een van heri, want ook uwe spraak maakt u bekend. Toen begon hij zich zclven te ver- wenschen en te zweren, dat hij den mensch niet kende. En terstond kraaide de haan. En Petrus herinnerde zich het woord, dat Jezus gesproken had: eer de haan kraait zult gij Mij driemaal verloochenen* En naar buiten gaande ^veende hij bitter. Als het nu morgen geworden was, biel- den al de opperpriesters en ouderlingen des volks raad tejgen Jezus, om Hiem ter dood over te leveren. En zij voerden Hem geboeid weg /en gaven Hem over aan den landvoogd Pontius Pilatus. Judas, die Hem verraden had, toen ziende, dat Hij veroordeeld was, bracht, door berouw gedreven, de dertig zilver lingen aan de opperpriesters en ouder lingen terug, zeggende: ik heb gezondigd, onschuldig bloed verraden! Doch zij zeiden: wat gaat het ons aan? Gij moogt toeizien! En hij wierp de zilver lingen dn den tempel en. vertrok; en heen gaande verhing hij zich met een strop. De opperprieaters nu namen de zilverlingen op en zeiden: toet is niet geoorloofd ze in die offerkist te werpen, want toet is een bloedprijs. En na geraadpleegd te hebben, kochten zij daarvoor den akker eens pot tenbakkers tot eene begraafplaats voor vreemdelingen. Daarom werd die akker genoemd hakel-dama, dat is, bloed-akker, tot op den dag van heden toe. Alsdan werd vervuld, wat gezegd is door den pro feet Jeremias: en jzij namen de dertig zil verlingen, de waarde des gewaardeerden, dien zij gewaardeerd hadden, van de zo nen Israëls, en gaven ze voor den akker eens pottenbakkers; gelijk de Heer mij bevolen heeft. Jezus nu stond voor den landvoogd, en de landvoogd ondervroeg Hem, zeggende: zijt Gij de koning der Joden? Jezus sprak tot hem: gij zegt het. En terwijl Hij door de óp per priesters en ouderlingen beschul digd werd, antwoordde Hij niets. Toen zeide Hem Pilatus: hoort., Gij niet, hoe zware getuigenissen zij tegen U inbren gen? Doch Hij antwoordde hem op geen enkel woord, zoodat de landvoogd zich zeer verwonderde. Op den plechtigen feestdag nu was de landvoogd gewoon aan he.t volk éénen gevangene, welke zij wilden, vrij te laten. En destijds had hij een beruótoten gevan gene, die Barrabas heette. Tóen zij dan vergaderd waren, zeide Pilatus: wien, wilt gij, dat ik u vrijlate: Barrabas of Je zus, die Christus genoemd wordt? Want overgeleverd. Doch terwijl hij op den rech terstoel zat, zond zijne ectotgenoote tot hem, zeggende: laat u niet in met dien Rechtvaardige; want veel heb ik heden in een droomgezicht om zijnentwil gele den. De opperpriesters en ouderlingen overreedden het volk om Barrabas te eischen en Jezus te dóen omkomen. En de landvoogd nam het woord en zeide tot hen: wie van de twee wilt gij, dat u worde vrijgelaten? En zij zeiden Barrabas! Pila tus sprak tot toen: wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt? Allen zeiden: Hij worde gekruisigd! De landvoogd zeide hun: wat kwaad heeft Hij dan gedaan? Doch zij schreeuwden te lui der: Hij worde geknxisigd! Pilatus nu ziende, dat hij niets vorderde en de on stuimigheid integendeel toenam, nam water en wiesch zijne handen voor de oogen des vólks, zeggende: ik ben on schuldig aan het bloed van dezen Recht vaardige; gij moogt toezien! En het ge heele volk antwoordde en zeide: Zijn bloed kome op ons en op onze kinderen! Daarop liet hij hun Barrabas vrij, en gaf hij hun Jezus, nadat Hij gegeeseld was, over om gekruisigd te worden. Toen namen do soldaten des landvoogds Jezus met zioh in toet rechthuis en verza melden de geheele kriiesbende rondom Hem. En zij ontkleedden Hem en hingen Hem een rooden mantel om, en zij vloch ten eene kroon van doornen en plaatsten die op zijn hoofd, en eenen rletstok in zijne rechterhand. En voor Hem neder- knielend, bespotten zij Hem, zeggende: wees gegroet, koning der Joden! En zij bespuwden Hem, en zij namen den iiet- stok en sloegen Hem op het hoofd. Nadat zij Hem nu bespot hadden, de den zij Hem den mantel af en trokken Hem zijne kleederen aan, en leidden Hem uit om Hem te kruisigen. En uittrekkend, vonden zij eenen man van Cyrene, Simon geheeten; dezen verplichtten zij zijn kruis te dragen. Eri zij kwamen op eene plaats, welke Golgo-tha, dat is, schedelplaats, ge noemd wordt. En zij gaven Hem wijn met gal gemengd te drinken; en, na ge proefd te hebben, wilde Hij niet drinken Nadat zij Hem nu gekruisigd hadden, ver deelden zij^ zijne kleederen, het lot wer pend; opdat vervuld zou worden wat ge zegd is door den Profeet, die zegt: zij heb ben mijne kleederen onder elkander ver deeld en over mij,n gewaad het lot ge worpen. En zich nederzettend, bewaakten zij Hem. En boven zijn hoofd plaatsten zij zijne beschuldiging in schrift: deze is Jezus, de koning der Joden. Met Hem werden toen twee moordenaars gekrui sigd, de "eene ter rechter- en de andere ter linkerzijde. En zij die voorbijgingen lasterden Hem, terwijl zij het hoofd schud den eti spraken: ha Gij, die don tempel Gods afbreekt en in drie dagen weder op bouwt, red U zeiven! Zoo Gij de Zoon Gods zijt, kom af van toet kruis! Eyènecais spraken ook die opperpriesters, 'die met de schriftgeleerden en ouderlingen Ilern be schimpten: andenen heeft Hij gered, Zich zelven kan Hij niet redden! Indien Hij Isuaël's koning is, dan kome Hij nu a-f van hot kruis, en wij zullen Hem geloo- vent Hij heeft op God vertrouwd: dat die Hem nu redde, Indien Hij in Hem behagen heeflt! Immers heeft Hij gezegd: Ik hen de Zoon Gods! Op gelijke wijze hoonden Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren, En van de zesde ure af ontstond er duis ternis over de geheele aarde tot de ne gende ure toe. En omtrent de negende ure riep Jezus met luide stom, zeggende: Eli, Eli, lam ma sabaottoan.il dat Js: mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij ver laten! Eenlgem nu, die daar stonden, en het hoorden, zeiden: Hij roept Elias! En aanstonds liep een van hen, nam eene spons, vulde die met azijn, stak ze op een riet en gaf Ilem te drinken. Doch de ove rigen zeiden: houd op! laat ons zien, of Elias komt om Hem te verlossen! Jezus echter, wederom met luide stem roepend, gaf den geest. En zie, liet voorhangsel des tempels scheurde in twee stukken van boven tot beneden, en de aarde beefde, en de steen rotsen scheurden, en de graven werden geopend, en vele lichamen van heiligen, die ontslapen waren, verrezen. En uit hunne graven gaande na zijn verrijzenis, kwamen zij in de heilige stad en versche nen aan velen. De hoofdman nu en die met hem waren en Jezus bewaakten, vreesden zeer bij het zien van de aard beving en van hetgeen er geschiedde, en zeiden: in waarheid, deze was de Zoon Gods. Er stonden daar ook van verre vele vrouwen, die Jezus uit Galilea gevolgd waren en Ilem dienden; onder welke Maria Mag«dalena was en Maria, de moe der van Jacobus en Jozef, en de moeder der zonen van Zebedeüs. Toen het nu avond geworden was,kwam een zeker rijk man van Arimathea, Jozef geheeten, die ook zelf ec-n Discipel van Jezus was; hij ging tot Pilatus en ver zocht om het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus liet lichaam te geven. En Jozef nam het lichaam en wikkelde het in zuiver lijnwaad, en legde het in zijn nieuw graf, dat hij in eene steenrots had uitge houwen. En hij wentelde een grooten öteen ^or ^de^ j^rafa_ ending Maria waren daar en zaten tegenover het graf. Doch op den volgenden dag, die na den voorbereidingsdag is, kwamen de opper priesters en pharizeën gezamenlijk tot Pilatus en zeiden: heer! wij hebben ons herinnerd, dat die verleider, toen hij nog leefde, gezegd heeft: na drie dagen zal lk verrijzen. Gebied derhalve, dat het graf tot oip dien derden dag bewaakt worde, opdat misschien zijine discipelen niet ko men en Hem wegstelen en aan het volk zeggen: Hij is van de dooden verrezen. En de laatste dwaling zou erger zijn dan de eerste. Pilatus zeide hun: gij hebt eene wacht; gaat en bewaakt, gelijk gij goed vindt. Zij nu gingen heen en, na den steen verzegeld te hebben, bezetten zij het graf Yiet wachten. Verklaring van het Epistel. De Apostel vermaant ons wederom op dezen Zondag tot navolging van Jesu§ Christus, onzen goddelijkeu Meester en zeer bepaaldelijk wijst hij op de diepe nederigheid en volmaakte gehoorzaam heid, de twee deugden, die hel rneest uit schitteren in liet smartelijk en smadelijk Lijden des Heeren, dat wij in de Goede Week herdenken. Broeders, zoo zegt de H. Paulus, tracht uwen Meester na te volgen in woorden en werken niet alleen, maar ook in gedach ten en gevoelens; toont u ook daarin ware en echte volgelingen van den Christus. Jezus heeft u een voorbeeld gegeven van nederigheid, opdat gij Zijne voet-stappen zoudt volgen. Hij was in Gods gestaltehis, Gods eeniggeboren Zoon, in wezen aan den Vader gelijk; Hij deelde dus in des Vaders majesteit en oppermacht en het was dus geen roof van de eer des Vaders geen aanmatiging toen Hij verklaarde: ,,IU en de Vader, wij zijn één." En toch, terwijl Hij dus Heer en Meester over de geheele schepping was, heeft Hij zich zei ven vernederd, neen vernietigd door de gedaante van een dienstknecht, een slaaf aan te nemen, door voor het uiterlijk Zich zeiven gelijk te maken aan een arm men- schenkind, het maaksel Zijner handen. Die nederigheid toonde Jezus niet slechts in Zijne Menschwording, maar ook in de gehoorzame onderwerping aan den Wil Zijns Vaders, die besloten had de zonden van het menschelijk geslacht te doen uit boeten door den smadelijken dood van Zijn Zoon. Zeker, Christus rnenschelijke natuur zag op tegen al dat lijden, dat Hij tot in de kleinste bijzonderheden kende, en Hij bad wel: Laat deze kelk van mij voorbijgaan", maar hij voegde er onmid dellijk aan toe: „Niet mijn wil, maar Uw goddelijke wil geschiede." liet leven van Jezus is een aaneenscha keling van daden van noderigheid en ge hoorzaamheid. Ziedaar ons toonbeeld! Maar Jezus heeft ook door Zijn lijden voor Zijne monscheiijke natuur verdiend, dat zij met eer en heerlijkheid is gekroond Ook als mensch zetelt Hij thans aan de rechterhand des Vaders als rechter over levenden en dooden; zoodat alle redelijk schepsel, waar liet zich ook bevinde, in diep ontzag de knie moet buigen en Hem erkennen moet ook in Zijne rnenschelijke natuur als deelend in de glorie des Va ders. Ziedaar het loon voor Jesus' helden deugd. Willen wij alzoo eenmaal deelen in Zijne heerlijkheid, dan is het ook billijk dat wij Hem thans navolgen in Zijne ne derigheid, dat wij in dit leven met Ilem lijden en strijden. Daartoe bidt ook de priester in de H. Mis: Almachtige en eeuwige God, die, om aan het menschelijk geslacht een voorbeeld van nederigheid ter navolging voor te stellen, onzen Zaligma ker het vleesch hebt doen aannemen en den kruisdood ondergaan, verleen gena diglijk, dat wij Zijn geduld mogen navol gen om in Zijne verrijzenis te mogen dee len. Door denzelfden Christus, onzen Heer, Amen. (Gebed in de H. Mis van Palmzondag). II. N. P. J. Berkhout Pr. Verklaring van het Evangelie. Zooals de lezers weten wordt op dezen Zondag onder de H. Mis geen evangelie gelezen of gezongen, maar leest de priester in plaats daarvan het lijdensverhaal vol gens den evangelist Mattheus (Hfdst XXVI en XXVII). Vóór de Mis echter, bij de plechtige wijding der palmtakken, worde door den priester een evangelie gezongen en wel dat, waarin wordt verhaald de ge beurtenis, waaraan de treffende plechtig heid van dezen dag haar ontstaan dankt en de Zondag zijn naam ontleent van Pal- men-Zondag. Van dit evangelie volgt hier een korte uitleg. Jezus was op weg naar Jeruzalem, om weldra daar te gaan lijden en sterven, zoo als Hij aan de apostelen met duideliike woorden had gezegd (Luc. XVIII 3133). Maar eerst wil Hij in Zijn goddelijke liefde en barmhartigheid nog een laatste genade geven aan het lichtzinnige volk, opdat het Ilem moge erkennen als Messias en Zalig maker: nu zal Hij zich openlijk als Koning laten huldigen. lueïl ril] UB ötuu ICBUS unut, was, beval Hij aan twee Zijner leerlingen naar het dorp Betphage te gaan. en daar te halen een ezelin met een veulen en deze dieren bij Hem te brengen. En reeds aan stonds voorkomt Jezus het bezwaar, het welk de leerlingen zouden maliën, dat zij deze dieren toch zoo maar niet konden, wegnemen. Gehoor gevend aan het bevei huns Meesters, bevonden de leerlingen al les zooals Jezus hun had gezegd; en zij brachten de dieren bij Hem. Want nu zou in vervulling gaan, zooals de evangelist zelf opmerkt, wat eeuwen te voren reeds was vervuld door den profeet Zacliarias, wiens woorden letterlijk aldus luiden: „Juich vrij, dochter Sion (n.l. de stad Je ruzalem, gedeeltelijk gebouwd op den berg Sion). Jubel, dochter Jeruzalem! Zie. uw Koning (n.l. de beloofde Messias) zal tot u komen, gerechtig is hij en zaligmaker; hij is arm en gezeten op een ezelin cn (d. w. z.: namelijk) op een veulen, het jong eener ezelin" (Zach. IX, 9). Een ware triomftocht begon thans voor den goddelijk^ Zaligmaker. Weldra heeft zich een dichte menigte verzameld rondom en achter den profeet van Nazareth, die daar langzaam voortgaat tc midden Zijner leerlingen. Van alle kanten stroomen de menschen toe cn al grooter wordt hun aan tal naarmate Jezus meer de stad nadert. En met het aantal groeit ook het enthusias- me der menschen: zij willen uiten hun vreugde en dankbaarheid, hun eerbied, bewondering en liefde jegens Jezus om het groote wonder, hetwelk Hij nog kort geleden had verricht, toen Hij Lazarus ten leven opwekte, zooals de II. Joannes (MI, 18) uitdrukkelijk getuigt. Daarvoor willen zij Hem een koninklijken intocht bereiden binnen Jeruzalem. In den overmaat hun ner geestdrift trekken sommigen hun bo venkleed uit en spreiden het vóór Ilem uit op den weg, terwijl anderen takken snij den van de olijf- en palmboomen. en dio als bloemenhulde strooien over den weg, waarlangs Jezus gaat. En bij dat alles klinkt uit duizende kelen juichend en iu- belend Hem toe het zegelied den Messias tor eere: „Hosanna (d. i. Heil!) den Zoon van David! Gezegend Hij Die komt in den naam des Heeren!" Het is wel ontstellend en tragisch als wij van den H. Lucas (XIX, 41) vernemen dat bii dien algemeenen jubel en vreugde Jezus zelf weende, toen Hij de stad naderde, over de verblindheid barer inwoners. Vrcosehjk is het, dat diezelfde jubelende menigte over enkele dagen Jezus uit haar midden ver dreef en verwierp als den grootsten mis- dadi-er tot den schandelijksten door/straf, den vloek r.ods afriep over zich zelve cn haar nageslacht. Op dat droeve voorheeld wil de II Kerk waarschuwend hare. Uinue- ren wijzen, nu Jezus als vorst van den waren vrede door de Paasehcomrnunio Zijn plechtigen intocht gaat houden in ons midden Mogen wij dan allen wel erken nen en beseften, wat ons tot vrede strektl CHR. S. DESSINC, Kapelaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 7