S)c C^icbolre Sou^anf
Derde BSad.
m
!êüS
m
m
m
m
wiiiüSik.
ralGVV/316V>r/3|StV/Br(^|G^/c)l(?«li
VAN
pt/r - 1
Max 7pm /pilq\.M&M&/plfoY/pH^eitsiLM&Ma^ /p)fo\ 7SföP5|ffipflEC7pi
Zaterdag 27 Maart 1915.
PALMZONDAG.
Les uit den brief van den H. Paulus aan
de Philippensen. 11:5.
Lieve Broeders! dat gevoelen zij in u,
hetwelk ook in Christus Jezus was, die het
goddelijk wezen hebbende, het geen roof
achtte aan God gelijk te zijn, maar die
Zichzelven vernietigde, de gedaante eens
dienstknechts aannemende, en uiterlijk als
mensch bevonden werd. Hij heeft Zichzel
ven vernederd, gehoorzaam geworden tot
den dood, ja tot den dood des kruises.
Daarom heeft God Hem ook verheven, en
Hem eenen naam gegeven, die boven
eiken naam is; opdat in den naam van
Jezus alle knie gebogen worde, van die in
den hemel, op de aarde en onder de aarde
zijn; en dat alle tong belijde, dat de Heere
Jezus Christus in de glorie is van God den
Vader.
Hat lijden onzes Heeren Jezus Christus
volgens den H. Maübeus, XXVI, 1-XXVII, 66.
In dien tijd sprak Jezus tot zijne Disci
pelen: gij weet dat het na twee dagen
Paschen zal zijn, en dat de Zoon des
menschen zal worden overgeleverd om
gekruisigd te worden.
Toen vergaderden de opperpriesters en
ouderlingen des volks in het voorhof des
hoogepriesters, die Kaïphas heette, en be
raadslaagden om Jezus door list gevangen
te nemen en ter dood te brengen. Echter
zeiden zij: niet op het feest, opdat er niet
soms oproer ontsta onder het volk.
Als nu Jezus te Bethanië was, in h'ét
huis van Simon den melaatsche, naderde
Hem eene vrouw, clie eene albasten kruik
met kostbaren balsem had, en dezen stortte
zij op zijn hoofd uit, terwijl Hij aanzat.
De Discipelen nu, dit ziende, werden ver
ontwaardigd en zeiden: waartoe deze ver
kwisting? dit kon immers duur verkocht,
en aan de armen gegeven worden! Doch
Jezus, die het wist, sprak tot hen: wat valt
gij deze vrouw lastig? Zij heeft immers
goed werk aan Mij gedaan. Want
altijd hebt gij armen bij u, maar Mij hebt
gij niet altijd. Want deze heeft, toen zij
den balsem op mijn lichaam uitstortte, dit
gedaan ter mijner begrafenis. Voorwaar,
ik zeg u: overal waar dit Evangelie zal
gepredikt worden, in de geheele wereld,
I daar zal ook wat deze gedaan heeft vermeld
I .worden tot hare gedachtenis.
Toen ging een van de twaalf, die ge
noemd werd Judas Iskarioth, tot -de op
perpriesters en zeide hun: wat wilt gij mij
geven, en ik zal Hem aan u overleveren.
En zij zeiden hem dertig zilverlingen toe.
En van toen af zocht hij eene geschikte
gelegenheid om Hem over te leveren.
Op den eersten dag nu der ongedeesemde
brooden kwamen de Discipelen tot Jezus
en zeiden: waar wilt Gij, dat wij U het
paaschlam te eten bereiden? En Jezus
sprak: gaat naar de stad tot zeker iemand
en zegt hem: de Meerster zegt: mijn tijd is
nabij; bij u houd Ik met mijne Discipelen
het paaschmaal. De Discipelen nu deden
zooals Jezus hun bevolen had en bereidden
het paaschlam. En toen het avond was
geworden, zat Hij aan met zijne twaalf
Discipelen. En terwijl zij aten, zeide Hij
tot hen: voorwaar, Ik zeg u: één van u zal
Mij verraden. En zeer bedroefd, begonnen
zij, ieder voor zich, te zeggen: ben ik het
Heer? Doch Hij antwoordde en sprak: die
Mij de hand in den schotel doopt, hij
zal Mij verraden. De Zoon des menschen
gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven
staat; wee echter dien mensch, door wien
de Zoon des menschen zal overgeleverd
worden! het ware dien mensch beter, in
dien hij niet geboren was! En Judas, die
Hem verraden heeft, nam het woord en
zeide: ben ik het, Rabbi? Hij zeide hem:
fpj hebt het gezegd.
Terwijl zij nu aten, nam Jezus het brood
en zegende en brak en gaf het aan zijne
I Discipelen en zeido: neemt en eet! dit is
roijn Lichaam. En den kelk nemend,
dankte Hij en gaf hun dien, zeggende:
drinkt hieruit! alYn! Want. diti is mijn.
°ed des Nieuwen Testaments, dat voor
ylen zal vergoten worden tot vergiffenis
der zonden. En Ik zeg u: van nu af zal Ik
J|an deze vrucht des wijnstoks niet drin-
j e"' op dien dag, wanneer Ik ze nieuw
u drinken zal in het Rijk mijns Vaders.
En na den lofzang uitgesproken te heb-
en, gingen zij uit naar den olijfberg. Toen
zei e .Tezus tot hen: gij allen zult in dezen
acht aan Mij geërgerd worden; want er
a aa geschreven: Ik zal den herder slaan
Ie schapen dér kudde zullen verstrooid
j Maar nadat Ik zal verrezen zijn,
p Ik u voorgaan naar Galilea. Doch
I toj?3 antovoordde en zeide tot Hem: al
en 00k allen aan U geërgerd, ik zal
hem' '8^,?0l'rl worden! Jezus sprak tot
I e er a V?orwaar- *k 7-eS u: in dezen nacht.
veiWv an kraait. zult gij mij driemaal
i ik nftien- Petrus zeide hem: al moest
I wC ™t u sterven, ik zal II niet ver-
Dk.in" 0p gelijke wijze spraken al de
I 'iLUjGien.
Toen kwam Jezus met hen in een hof.
Gethsemani geheeten, en zeide tot zijne
Discipelen: zit hier neder, terwijl Ik der
waarts ga en bidde. En Hij nam Petrus
en de twee-zonen van Zebedeüs met Zich
en begon bedroefd en zeer beangst te
worden. Toen zeide Hij hun: mijne ziel is
bedroefd tot den dood toe: blijft hier en
waak met Mij! En een weinig voortgegaan
zijnde, viel Hij neder op zijn aangezicht,
biddend en sprekend: mijn Vader! als het
mogelijk is, laat dezen kelk van Mij voor
bijgaan! Nochtans niet zooals Ik wil, maar
zooals Gij wilt. En Hij kwam tot zijn Dis
cipelen en vond hen slapende; en Hij zeide
tot Petrus: zoo hebt gij dan niet één uur
met Mij kunnen waken? Waakt en bidt,
opdat gij niet in bekoring valt. De geest
is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.
Wederom verwijderde Hij zich ten tweede
male en bad, zeggende: mijn Vader! indien
deze kelk niet kan voorbijgaan, tenzij Ik
hem drinke, uw wil geschiedde! En weder
kwam Hij en vond hen slapende; want
hunne oogen waren bezwaard. En hen
verlatend, ging Hij weder heen en bad
ten derde male, dezelfde woorden spre
kend. Toen kwam Hij tot zijn Discipelen
en zeide hun: slaapt nu en rust! ziet, het
uur is gekomen, en de Zoon des menschen
zal overgeleverd worden in de handen
der zondaars. Staat op, laat ons gaan!
ziet, hij, die Mij verraden zal, is nabij!
Terwijl Hij nog sprak, zie, kwam Judas
een van de twaalf, en met hem een groote
bende met zwaarden en stokken, gezon
den door de opperpriesters en ouderlingen
des volks. De verrader nu had hun een
teeken gegeven, zeggende: dien ik een kus
zal geven, Hij is het, grijpt Hem! En aan
stonds tot Jezus naderend, zeide hij: wees
gegroet, Rabbi! en hij kustte Hem. En Je
zus zeide tot hem: vriend, waartoe zijt gij
gekomen? Toen kwamen zij nader on
sioegen de handen aan Jezus en hielden
Hem vast. En zie, een van degenen, die
met Jezus waren, stak zijn hand uit, trok
zijn zwaard en hieuw een knecht des Hoo
gepriesters, dien hij raakte, het oor af.
Toen zeide Jezus tot hem: steek uw
zwaard weder op zijn plaats. Want allen,
die het zwaard grijpen, zullen door het
zwaara omKomen. ui meent gij aat ik mij
nen Vader niet kan bidden, en Ilij mij
niet aanstonds meer dan twaalf legioenen
engelen ten dienste stellen zal? Hoe zullen
dan de Schriften, dat het aldus moet ge
schieden, vervuld worden?
Te dier ure sprak Jezus tot de scharen:
als tegen eenen moordenaar zijt gij uitge
trokken met zwaarden en stokken, om Mij
te vangen. Dagelijks zat Ik bij u in den
tempel; en gij hebt Mij niet begrepen. Dit
alles nu is geschied, opdat de schriften
der Profeten vervuld zouden worden. Toen
verlieten Hem al de Discipelen en namen
de vlucht.
Doch zij, die Jezus in hunne macht had
den, voerden Hem «.aar den hoogepriestei;
Caïphas, bij wien de schriftgeleerden en
ouderlingen vergaderd waren. En Petrus
volgde Hem van verre tot in het voorhof
des hoogepriesters; en binnengegaan zijn
de, zette hij zich neder bij de dienaars om
den afloop te zien. De opperpriesters nu
en de geheele raad zochten valsche getui
genis tegen Jezus, om Hem. ter dood te
brengen: maar zij vonden niets, ofschoon
vele valsche getuigen waren opgetreden.
Ten laatste echter kwamen er twee valsche
getuigen en spraken: deze heeft gezegd:
Ik kan den tempel Gods afbreken en dien
na drie dagen weder opbouwen. En de
hóogepriester opstaande zeide tot Hem:
antwoordt Gij niets op hetgeen deze tegen
U getuigen? Doch Jezus zweeg. En de
hoogeprieser sprak tot Hem: ik bezwéer
U bij den levenden God, dat Gij ons zegt
of Gij de Christus, de Zoon Gods zijt. Je
zus zeide hem: gij hebt het gezegd. Doch
Ik zeg u: van nu af zult gij den Zoon des
menschen zien, gezeten aan de rechter
hand der kracht Gods en komend op de
wolken des hemels. Toen scheurde de
hoogepriester zijn kleederen, zeggende:
Hij heeft God gelasterd! Wat behoeven wii
nog getuigen? Ziet nu, hebt gij zijne
godslastering gehoord! Wat dunkt u? En
zij antwoordden en zeiden: Hij is des
doods schuldig.
Toen spuwden zij Hem in het aangezicht
en gaven Hem vuistslag, en anderen sloe
gen Hem met de vlakke hand in het
aangezicht, terwijl zij zeiden: profeteer
ons, Christus! wie is het, die U geslagen
heeft?
Petrus nu zat buiten in het voorhof; en
tot hem naderde een diensmaagd, zeggen
de: ook gij waart met Jezus, den Galileër.
Maar hij loochende het in tegenwoordig
heid van allen en zeide: ik weet niet. wat
gij zegt. Doch toen hij een deur uitging,
zag hem eene andere dientsmaagd en
sprak tot degenen, die daar waren: ook
deze was met Jezus den Nazarener. En
wederom loochende hij het met eenen eed:
ik ken den mensch niet. En een korten tijd
later naderden zij, die er stonden, en zei
den tot Petrus: waarlijk, ook gij zijt een
van heri, want ook uwe spraak maakt u
bekend. Toen begon hij zich zclven te ver-
wenschen en te zweren, dat hij den mensch
niet kende. En terstond kraaide de haan.
En Petrus herinnerde zich het woord, dat
Jezus gesproken had: eer de haan kraait
zult gij Mij driemaal verloochenen* En
naar buiten gaande ^veende hij bitter.
Als het nu morgen geworden was, biel-
den al de opperpriesters en ouderlingen
des volks raad tejgen Jezus, om Hiem ter
dood over te leveren. En zij voerden Hem
geboeid weg /en gaven Hem over aan den
landvoogd Pontius Pilatus.
Judas, die Hem verraden had, toen
ziende, dat Hij veroordeeld was, bracht,
door berouw gedreven, de dertig zilver
lingen aan de opperpriesters en ouder
lingen terug, zeggende: ik heb gezondigd,
onschuldig bloed verraden!
Doch zij zeiden: wat gaat het ons aan?
Gij moogt toeizien! En hij wierp de zilver
lingen dn den tempel en. vertrok; en heen
gaande verhing hij zich met een strop. De
opperprieaters nu namen de zilverlingen
op en zeiden: toet is niet geoorloofd ze in
die offerkist te werpen, want toet is een
bloedprijs. En na geraadpleegd te hebben,
kochten zij daarvoor den akker eens pot
tenbakkers tot eene begraafplaats voor
vreemdelingen. Daarom werd die akker
genoemd hakel-dama, dat is, bloed-akker,
tot op den dag van heden toe. Alsdan
werd vervuld, wat gezegd is door den pro
feet Jeremias: en jzij namen de dertig zil
verlingen, de waarde des gewaardeerden,
dien zij gewaardeerd hadden, van de zo
nen Israëls, en gaven ze voor den akker
eens pottenbakkers; gelijk de Heer mij
bevolen heeft.
Jezus nu stond voor den landvoogd, en
de landvoogd ondervroeg Hem, zeggende:
zijt Gij de koning der Joden? Jezus sprak
tot hem: gij zegt het. En terwijl Hij door
de óp per priesters en ouderlingen beschul
digd werd, antwoordde Hij niets. Toen
zeide Hem Pilatus: hoort., Gij niet, hoe
zware getuigenissen zij tegen U inbren
gen? Doch Hij antwoordde hem op geen
enkel woord, zoodat de landvoogd zich
zeer verwonderde.
Op den plechtigen feestdag nu was de
landvoogd gewoon aan he.t volk éénen
gevangene, welke zij wilden, vrij te laten.
En destijds had hij een beruótoten gevan
gene, die Barrabas heette. Tóen zij dan
vergaderd waren, zeide Pilatus: wien,
wilt gij, dat ik u vrijlate: Barrabas of Je
zus, die Christus genoemd wordt? Want
overgeleverd. Doch terwijl hij op den rech
terstoel zat, zond zijne ectotgenoote tot
hem, zeggende: laat u niet in met dien
Rechtvaardige; want veel heb ik heden
in een droomgezicht om zijnentwil gele
den. De opperpriesters en ouderlingen
overreedden het volk om Barrabas te
eischen en Jezus te dóen omkomen. En
de landvoogd nam het woord en zeide tot
hen: wie van de twee wilt gij, dat u worde
vrijgelaten? En zij zeiden Barrabas! Pila
tus sprak tot toen: wat zal ik dan doen
met Jezus, die Christus genoemd wordt?
Allen zeiden: Hij worde gekruisigd! De
landvoogd zeide hun: wat kwaad heeft Hij
dan gedaan? Doch zij schreeuwden te lui
der: Hij worde geknxisigd! Pilatus nu
ziende, dat hij niets vorderde en de on
stuimigheid integendeel toenam, nam
water en wiesch zijne handen voor de
oogen des vólks, zeggende: ik ben on
schuldig aan het bloed van dezen Recht
vaardige; gij moogt toezien! En het ge
heele volk antwoordde en zeide: Zijn
bloed kome op ons en op onze kinderen!
Daarop liet hij hun Barrabas vrij, en gaf
hij hun Jezus, nadat Hij gegeeseld was,
over om gekruisigd te worden.
Toen namen do soldaten des landvoogds
Jezus met zioh in toet rechthuis en verza
melden de geheele kriiesbende rondom
Hem. En zij ontkleedden Hem en hingen
Hem een rooden mantel om, en zij vloch
ten eene kroon van doornen en plaatsten
die op zijn hoofd, en eenen rletstok in
zijne rechterhand. En voor Hem neder-
knielend, bespotten zij Hem, zeggende:
wees gegroet, koning der Joden! En zij
bespuwden Hem, en zij namen den iiet-
stok en sloegen Hem op het hoofd.
Nadat zij Hem nu bespot hadden, de
den zij Hem den mantel af en trokken
Hem zijne kleederen aan, en leidden Hem
uit om Hem te kruisigen. En uittrekkend,
vonden zij eenen man van Cyrene, Simon
geheeten; dezen verplichtten zij zijn kruis
te dragen. Eri zij kwamen op eene plaats,
welke Golgo-tha, dat is, schedelplaats, ge
noemd wordt. En zij gaven Hem wijn
met gal gemengd te drinken; en, na ge
proefd te hebben, wilde Hij niet drinken
Nadat zij Hem nu gekruisigd hadden, ver
deelden zij^ zijne kleederen, het lot wer
pend; opdat vervuld zou worden wat ge
zegd is door den Profeet, die zegt: zij heb
ben mijne kleederen onder elkander ver
deeld en over mij,n gewaad het lot ge
worpen. En zich nederzettend, bewaakten
zij Hem. En boven zijn hoofd plaatsten
zij zijne beschuldiging in schrift: deze is
Jezus, de koning der Joden. Met Hem
werden toen twee moordenaars gekrui
sigd, de "eene ter rechter- en de andere
ter linkerzijde. En zij die voorbijgingen
lasterden Hem, terwijl zij het hoofd schud
den eti spraken: ha Gij, die don tempel
Gods afbreekt en in drie dagen weder op
bouwt, red U zeiven! Zoo Gij de Zoon
Gods zijt, kom af van toet kruis! Eyènecais
spraken ook die opperpriesters, 'die met de
schriftgeleerden en ouderlingen Ilern be
schimpten: andenen heeft Hij gered, Zich
zelven kan Hij niet redden! Indien Hij
Isuaël's koning is, dan kome Hij nu a-f
van hot kruis, en wij zullen Hem geloo-
vent Hij heeft op God vertrouwd: dat die
Hem nu redde, Indien Hij in Hem behagen
heeflt! Immers heeft Hij gezegd: Ik hen
de Zoon Gods! Op gelijke wijze hoonden
Hem ook de moordenaars, die met Hem
gekruisigd waren,
En van de zesde ure af ontstond er duis
ternis over de geheele aarde tot de ne
gende ure toe. En omtrent de negende
ure riep Jezus met luide stom, zeggende:
Eli, Eli, lam ma sabaottoan.il dat Js: mijn
God, mijn God, waarom hebt Gij mij ver
laten! Eenlgem nu, die daar stonden, en
het hoorden, zeiden: Hij roept Elias! En
aanstonds liep een van hen, nam eene
spons, vulde die met azijn, stak ze op een
riet en gaf Ilem te drinken. Doch de ove
rigen zeiden: houd op! laat ons zien, of
Elias komt om Hem te verlossen! Jezus
echter, wederom met luide stem roepend,
gaf den geest.
En zie, liet voorhangsel des tempels
scheurde in twee stukken van boven tot
beneden, en de aarde beefde, en de steen
rotsen scheurden, en de graven werden
geopend, en vele lichamen van heiligen,
die ontslapen waren, verrezen. En uit
hunne graven gaande na zijn verrijzenis,
kwamen zij in de heilige stad en versche
nen aan velen. De hoofdman nu en die
met hem waren en Jezus bewaakten,
vreesden zeer bij het zien van de aard
beving en van hetgeen er geschiedde, en
zeiden: in waarheid, deze was de Zoon
Gods. Er stonden daar ook van verre vele
vrouwen, die Jezus uit Galilea gevolgd
waren en Ilem dienden; onder welke
Maria Mag«dalena was en Maria, de moe
der van Jacobus en Jozef, en de moeder
der zonen van Zebedeüs.
Toen het nu avond geworden was,kwam
een zeker rijk man van Arimathea, Jozef
geheeten, die ook zelf ec-n Discipel van
Jezus was; hij ging tot Pilatus en ver
zocht om het lichaam van Jezus. Toen
beval Pilatus liet lichaam te geven. En
Jozef nam het lichaam en wikkelde het in
zuiver lijnwaad, en legde het in zijn nieuw
graf, dat hij in eene steenrots had uitge
houwen. En hij wentelde een grooten
öteen ^or ^de^ j^rafa_ ending
Maria waren daar en zaten tegenover het
graf.
Doch op den volgenden dag, die na den
voorbereidingsdag is, kwamen de opper
priesters en pharizeën gezamenlijk tot
Pilatus en zeiden: heer! wij hebben ons
herinnerd, dat die verleider, toen hij nog
leefde, gezegd heeft: na drie dagen zal lk
verrijzen. Gebied derhalve, dat het graf
tot oip dien derden dag bewaakt worde,
opdat misschien zijine discipelen niet ko
men en Hem wegstelen en aan het volk
zeggen: Hij is van de dooden verrezen.
En de laatste dwaling zou erger zijn dan
de eerste. Pilatus zeide hun: gij hebt eene
wacht; gaat en bewaakt, gelijk gij goed
vindt. Zij nu gingen heen en, na den steen
verzegeld te hebben, bezetten zij het graf
Yiet wachten.
Verklaring van het Epistel.
De Apostel vermaant ons wederom op
dezen Zondag tot navolging van Jesu§
Christus, onzen goddelijkeu Meester en
zeer bepaaldelijk wijst hij op de diepe
nederigheid en volmaakte gehoorzaam
heid, de twee deugden, die hel rneest uit
schitteren in liet smartelijk en smadelijk
Lijden des Heeren, dat wij in de Goede
Week herdenken.
Broeders, zoo zegt de H. Paulus, tracht
uwen Meester na te volgen in woorden en
werken niet alleen, maar ook in gedach
ten en gevoelens; toont u ook daarin ware
en echte volgelingen van den Christus.
Jezus heeft u een voorbeeld gegeven van
nederigheid, opdat gij Zijne voet-stappen
zoudt volgen. Hij was in Gods gestaltehis,
Gods eeniggeboren Zoon, in wezen aan
den Vader gelijk; Hij deelde dus in des
Vaders majesteit en oppermacht en het
was dus geen roof van de eer des Vaders
geen aanmatiging toen Hij verklaarde:
,,IU en de Vader, wij zijn één." En toch,
terwijl Hij dus Heer en Meester over de
geheele schepping was, heeft Hij zich zei
ven vernederd, neen vernietigd door de
gedaante van een dienstknecht, een slaaf
aan te nemen, door voor het uiterlijk Zich
zeiven gelijk te maken aan een arm men-
schenkind, het maaksel Zijner handen.
Die nederigheid toonde Jezus niet slechts
in Zijne Menschwording, maar ook in de
gehoorzame onderwerping aan den Wil
Zijns Vaders, die besloten had de zonden
van het menschelijk geslacht te doen uit
boeten door den smadelijken dood van
Zijn Zoon. Zeker, Christus rnenschelijke
natuur zag op tegen al dat lijden, dat Hij
tot in de kleinste bijzonderheden kende,
en Hij bad wel: Laat deze kelk van mij
voorbijgaan", maar hij voegde er onmid
dellijk aan toe: „Niet mijn wil, maar Uw
goddelijke wil geschiede."
liet leven van Jezus is een aaneenscha
keling van daden van noderigheid en ge
hoorzaamheid. Ziedaar ons toonbeeld!
Maar Jezus heeft ook door Zijn lijden
voor Zijne monscheiijke natuur verdiend,
dat zij met eer en heerlijkheid is gekroond
Ook als mensch zetelt Hij thans aan de
rechterhand des Vaders als rechter over
levenden en dooden; zoodat alle redelijk
schepsel, waar liet zich ook bevinde, in
diep ontzag de knie moet buigen en Hem
erkennen moet ook in Zijne rnenschelijke
natuur als deelend in de glorie des Va
ders. Ziedaar het loon voor Jesus' helden
deugd. Willen wij alzoo eenmaal deelen
in Zijne heerlijkheid, dan is het ook billijk
dat wij Hem thans navolgen in Zijne ne
derigheid, dat wij in dit leven met Ilem
lijden en strijden. Daartoe bidt ook de
priester in de H. Mis: Almachtige en
eeuwige God, die, om aan het menschelijk
geslacht een voorbeeld van nederigheid ter
navolging voor te stellen, onzen Zaligma
ker het vleesch hebt doen aannemen en
den kruisdood ondergaan, verleen gena
diglijk, dat wij Zijn geduld mogen navol
gen om in Zijne verrijzenis te mogen dee
len. Door denzelfden Christus, onzen
Heer, Amen. (Gebed in de H. Mis van
Palmzondag).
II. N. P. J. Berkhout Pr.
Verklaring van het Evangelie.
Zooals de lezers weten wordt op dezen
Zondag onder de H. Mis geen evangelie
gelezen of gezongen, maar leest de priester
in plaats daarvan het lijdensverhaal vol
gens den evangelist Mattheus (Hfdst XXVI
en XXVII). Vóór de Mis echter, bij de
plechtige wijding der palmtakken, worde
door den priester een evangelie gezongen
en wel dat, waarin wordt verhaald de ge
beurtenis, waaraan de treffende plechtig
heid van dezen dag haar ontstaan dankt
en de Zondag zijn naam ontleent van Pal-
men-Zondag. Van dit evangelie volgt hier
een korte uitleg.
Jezus was op weg naar Jeruzalem, om
weldra daar te gaan lijden en sterven, zoo
als Hij aan de apostelen met duideliike
woorden had gezegd (Luc. XVIII 3133).
Maar eerst wil Hij in Zijn goddelijke liefde
en barmhartigheid nog een laatste genade
geven aan het lichtzinnige volk, opdat het
Ilem moge erkennen als Messias en Zalig
maker: nu zal Hij zich openlijk als Koning
laten huldigen.
lueïl ril] UB ötuu ICBUS unut,
was, beval Hij aan twee Zijner leerlingen
naar het dorp Betphage te gaan. en daar
te halen een ezelin met een veulen en deze
dieren bij Hem te brengen. En reeds aan
stonds voorkomt Jezus het bezwaar, het
welk de leerlingen zouden maliën, dat zij
deze dieren toch zoo maar niet konden,
wegnemen. Gehoor gevend aan het bevei
huns Meesters, bevonden de leerlingen al
les zooals Jezus hun had gezegd; en zij
brachten de dieren bij Hem. Want nu zou
in vervulling gaan, zooals de evangelist
zelf opmerkt, wat eeuwen te voren reeds
was vervuld door den profeet Zacliarias,
wiens woorden letterlijk aldus luiden:
„Juich vrij, dochter Sion (n.l. de stad Je
ruzalem, gedeeltelijk gebouwd op den berg
Sion). Jubel, dochter Jeruzalem! Zie. uw
Koning (n.l. de beloofde Messias) zal tot u
komen, gerechtig is hij en zaligmaker; hij
is arm en gezeten op een ezelin cn (d. w.
z.: namelijk) op een veulen, het jong
eener ezelin" (Zach. IX, 9).
Een ware triomftocht begon thans voor
den goddelijk^ Zaligmaker. Weldra heeft
zich een dichte menigte verzameld rondom
en achter den profeet van Nazareth, die
daar langzaam voortgaat tc midden Zijner
leerlingen. Van alle kanten stroomen de
menschen toe cn al grooter wordt hun aan
tal naarmate Jezus meer de stad nadert.
En met het aantal groeit ook het enthusias-
me der menschen: zij willen uiten hun
vreugde en dankbaarheid, hun eerbied,
bewondering en liefde jegens Jezus om
het groote wonder, hetwelk Hij nog kort
geleden had verricht, toen Hij Lazarus ten
leven opwekte, zooals de II. Joannes (MI,
18) uitdrukkelijk getuigt. Daarvoor willen
zij Hem een koninklijken intocht bereiden
binnen Jeruzalem. In den overmaat hun
ner geestdrift trekken sommigen hun bo
venkleed uit en spreiden het vóór Ilem uit
op den weg, terwijl anderen takken snij
den van de olijf- en palmboomen. en dio
als bloemenhulde strooien over den weg,
waarlangs Jezus gaat. En bij dat alles
klinkt uit duizende kelen juichend en iu-
belend Hem toe het zegelied den Messias
tor eere: „Hosanna (d. i. Heil!) den Zoon
van David! Gezegend Hij Die komt in den
naam des Heeren!"
Het is wel ontstellend en tragisch als wij
van den H. Lucas (XIX, 41) vernemen dat
bii dien algemeenen jubel en vreugde Jezus
zelf weende, toen Hij de stad naderde, over
de verblindheid barer inwoners. Vrcosehjk
is het, dat diezelfde jubelende menigte over
enkele dagen Jezus uit haar midden ver
dreef en verwierp als den grootsten mis-
dadi-er tot den schandelijksten door/straf,
den vloek r.ods afriep over zich zelve cn
haar nageslacht. Op dat droeve voorheeld
wil de II Kerk waarschuwend hare. Uinue-
ren wijzen, nu Jezus als vorst van den
waren vrede door de Paasehcomrnunio
Zijn plechtigen intocht gaat houden in ons
midden Mogen wij dan allen wel erken
nen en beseften, wat ons tot vrede strektl
CHR. S. DESSINC,
Kapelaan.