Deze week gelegenheid tot biechten
icderen dag vóór en na de H. Mis.
Zaterdagmiddag om 4, 6 en 7 uur.
ZOETERMEER.
Parochie van den H. Nicolaus.
Zondag: Passie-Zondag. De H. Missen 7 u.
en hatf 9; hall 11 Hoogmis; half 2 Cate
chismus; half 3 Lof; 7 uur H. Familie.
Na de Hoogmis Bibliotheek.
Maandag: H. Missen. 7 en 8.15 uur. 12 uur
Catechismus.
Dinsdag: H. Mitsen 7 en 8.15 uur. 12 uur
Catechismus. 7 uur Vincentius-Confe-
rentie.
Woensdag: H. Missen 7 en 7.30 uur. 10
uur verkooping van Kerkschapen. 3.15
—5 uur Biechthooren. 7 uur St. Jozef-
Lof.
Donderdag: H. Mis 7 uur en 8 uur gezon
gen H. Mis. 12 uur Catechismus.
Vrijdag: de H. Missen 7 uur en 8.15 uur.
12 uur Catechismus. 7 uur Kruisweg
en Lof.
Zaterdag: H. Missen 7 en 8.15 uur. 4 uur
Biechthooren.
Voorzien van de laatste H. Sacramen
ten Margaretha Smitv. Leeuwen; Ilen-
drika SebelKnippersluis; Jacobus v. d.
Heiden.
ZOETERWOUDE.
Parochie van den H. Joannes Onthoofding.
Zondag: Passie-Zondag. Herhaling van
de Aanbidding en oefeningen die vol
gens het voorschrift van Z. H. den
Paus in Europa op Zondag Sexagesima,
7 Febr. 1.1. gehouden zijn voor den
Wereldvrede.
Na de Hoogmis Uitstelling van het Al
lerheiligste en Aanbidding tot 's avonds
7 uur.
1 uur plechtige Aanbidding der Kin
deren. 2 uur Meditatie. 6,30 uur de Ro
zenkrans en de anc?sre voorgeschreven©
gebeden.
Maandag 7 en 8uur H. Mis; 8 uui
Catechismus.
Dinsdag 7 uur H. Mis in het Liefdege
sticht. 8.15 uur H. Mis in de Kerk. 8 en
9.30 uur v.m. Catechismus.
Woensdag: Na -de 2de H. Mis en na hef
Lof van St. Joseph .tot 5 uur gelegen
heid om te biechten.
Donderdag: De Feestdag van ,0. L. Vr.
Boodschap, dag van bijzondere Devotie.
De H. Missen als op Zondag. 7.30 uur
Stille, 10 ,uur Gezongen Hoogmis. Na
middag 2 uur Lof.
Vrijdag: De Feestdag van de Zeven Weeën
of Smarten van de Allerh. Maagd.
7 en 8% uur H. Mis. Na de H.
Mis van 8Vi uur de godvruchtige oefe
ning van den Kruisweg en vereering
van de Relikwie van het H. Kruis. Ca
techismus om 8 en 9.30 uur.
Zaterdag7~7 en .8.30 uur H. Mis. 8 uur Ca
techismus. Gelegenheid om te biechten
geheel den dag tot 's avonds zeven uur,
behalve, van 12^3 uur.
Geheel de week iederen dag voor en na
de iï. Missen gelegenheid om te biechten.
Zondag-begint den-Paasclitijd.
ZOETERWOUDE—LEIDERDORP.
Parochie van de H. Maria Onb.
Ontvangenis.
Zondag: De H. Missen om half 8 en tien
uur. Uitreiking de<r H. Communie kw.
vóór 7 uur. Catechismus, 3 uur Vesper;
half 7 Meditatie,
dinsdag: Gezongen St. Antonius Mis.
Geen Lof.
Woensdag: 's Avonds half 8 Lof teir eere
van den H. Jozef en Rozenhoedje.
Van 5 tot 7 u. gelegenheid om te Biech
ten.
Donderdag: Feest van Maria Boodschap.
Uitreiking der H. Communie om kwart
voor 7 uur. De H. Missen als op Zondag
half 8 en 10 uur. 's Avonds half 8 het
Lof.
Vrijdag,: Geen Lof.
Zaterdag: s Avonds half 8 Rozenhoedje.
Van 4 tot 8 uur gelegenheid om te biech
ten.
Uitreiking der II. Communie in de week
om half acht en de H. Mis om half 9.
AGENDA'S.
Ned. R. K. Volksbond.
Afd. Leiden en Omstreken.
Maandag, 22 Maart, half 9 Vergadering
Metaal l.e werkers in de St. Josephsgezellen-
vereeniging.
Maandag, 9—10 uur Brandstoffencommissie.
Oonderdag, 9 uur Bestuursvergadering,
zaterdag, 89 uur Bibliotheek; 9.0 uur
Bpnar- en Voorschotbank.
Zita-Vereeniging.
-omlag, geopend vanaf 12 uur; van half 4
wt half 5 uur Zangles, van half 5 tot half 6
uur godsdienstonderricht voor alle meisjes
jan het Patronaat. Van half 6 tot half 7 ont
spanning. Spaarkas, Bibliotheek Patronaats
meisjes.
Avonds tot 10 uur gezellige bijeenkomst
u»de lokalen der winkeljuff. en dienstboden.
Maandag, geen Kookles.
Dinsdag, van 11 tot 12 uur voormiddags
Nan 9 uui-'s avo nds arbeidsbeurs. In
gangen voor verschillende betrekkingen
o tot half tien uur knipcursus,
uaa^nieV^2 UUr ^er'ia^n8son^ern'ys Patro-
Woj®da|,-a,ond van 8—10 uur, gezellige
u umomst voor dienstboden; van 8 tot half
TK.n( 'r ,cursus in het verstellen, voor Patro-
Matsmeisjes. Spaarkas en Bibliotheek van
trwi«v.i U.Ur\ (°°k niet-ledcn kunnen worden
iTftnÜi ^an 91/2 uur Costumecursus.
«onaerdag-avond, van half 8 tot 9 uur Her-
™^onderwijs - Patronaatsmeisjes de zaal
«^end voor dienstboden.
au half gjq kookles voordePatro-
■Wwaieisjes.
toofÖjtag-avend, van half 89 uur verstellen
tot half iT1SJes„van 'l Patronaat. Van half 8
AHppi;, 1U Seze'»ige bijeenkomst van meisjes.
ug Vro wenbond.
Zijn loon.
Vroolijk en opgewekt spelen zij op den
straatweg, de kleuters... waarom ook niet.
zij waren immers in hun jeugd... in den
tijd, dat het leven nog niets kent dan
vreugde en genot... Wanneer straks de
ouderdom komt, zullen ook de zorgen niet
achterblijven... in meerdere of mindere
mate zullen zij dan distels of doornen op
hun levenspad ontmoeten.
Treurig stond hij daar, naar het troepje
uitgelaten kleinen te kijken... waarom
kon hij niet meedoen... meeravotten...
meespelen. Waarom scheldt men hem
voor manke... voor vierpoot... dat hij op
twee krukken moet steunen?
Droef mijmerend, gaat hij op een bank
voor het huis zitten... starend naar gin
der... naar het oneindig...
Wat kabbelen die golfjes daar prettig in
de vaart... .zij spelen krijgertje... schitte
rend in het matte licht van de ondergaan
de zon, die zacht daalt, in één rooden
gloed... als gaat zij rusten in een bed van
roode rozen... Nu en dan schuilt zij achter
een wolkje aan den verren horizont alsof
zij verstoppertje speelt. Zacht ruischt een
windeke door de boomen en doet de bla
ren geheimzinnig suizelen... zij begelei
den het avondlied dat een nachtegaal uit
jubelt... als een danklied aan God den
Schepper, voor het schoone, het heerlijke,
dat Hij geschapen heeft...
Alles ademt een stille vreugde... maar
hij... neen, hij kan het niet... hij kan niet
aan geluk denken... Voor hem is niets
dan leed weggelegd... diep ziele-leed..
dat geen ander in deze harde wereld be
grijpt. Vroeger, ja... toen wist hij ook wat
vreugde was... vroeger toen zijn moeder
nog leefde... zijn goede, beste moeder...
hoe lieflijk klinken deze woorden voor
hem. En in zijn gedachten... dwaalt hij
naar dien heerlijken tijd terug. Hij zit
weer 's avonds bij haar, die vermoeid van
het werken, altoos nog tijd vond om met
hem samen knusjes eenige uurtjes te zit
ten... hem vertellend van vroeger, van den
tijd dat vader nog bij hen was... Hij ziet
zich weer voor zich, dat gezellig huisje
waar zij woonden, het winkeltje, waarin
hij op vrije dagen de klantjes ging helpen.
Wat vroolijk klingelde die winkelbel...
't Is of hij het weer hoort. Dan dat vrien
delijk, goedkeurend lachje van moeder,
als hij in het gezellige achterkamertje
kwam, waar moeder zat te naaien... tki
in dag uit om in hun beider onderhoud te
voorzien.
Wanneer zij soms bij het gezellige snor
ren van de naaimachine een liedje zon»
jiit haar schooljaren, dan zong hij mee,
jubelend van geluk.
Toen kwamen die treurige dagen, dat
moeder neerlag op haar ziekbed, met bleek
Ijelaat, waarover een waas van pijn en be
zorgdheid lag.
Eenmaal had zij hem gewenkt. Met haar
hand gewezen, dat hij bij haar sponde zou
komen zitten. Hij had gehoorzaamd... en
moeder had gefluisterd vlak bij zijn oor...
van haar heengaan.n dat hij altijd goed en-
vriendelijk voor een ander moest zijn.
Tusschen haar magere klamme handen,
had zij toen zijn hoofd genomen, hem on
stuimig gezoend, terwijl haar de tranen
over de ingevallen wangen stroomden. Zij
had zijn wang tegen haar wang gedrukt
en hem zoo vastgehouden, wel vijf minu
ten lang... toen... toen was het hem, of
hem iets zijn keel dichtkneep. Hij kon niet
schreien... Stil had hij neergezeten, stijf,
strak voor zich uitstarend, al maar door...
in stille sluimering, tot hij een menigte in
het zwart gekleede mannen zag, die zijn
moeder in een lange zwarte kist wegdroe
gen. Hij was in een rijtuig mee geweest
naar het kerkhof, waar de kist in de
doffe, kille aarde werd neergelaten.
Stil was hij van den doodenakker ver
trokken... alleen... naar huis... waar hij
eenzaam een heelen tijd had zitten schrei
en... zich had uitgeschreid... overstelpt
door groote, hevige, wanhopige smart.
Hij was wees!
Na moeders dood was hij komen inwo
nen bij een verre nicht, die getrouwd was
met iemand die alles in de wereld van de
duistere zijde bekijkt, die altijd moppert,
en om elke kleinigheid opvliegt.
Hij kon zich daar niet thuisgevoelen...
nooit werd een vriendelijk woord tot hem
gesproken. Hij werd beschouwd, hij ge
voelde het, als een lastpost, als een hinder
lijk, nutteloos wezen, dat men te eten moet
geven voor niets.
Neen, hij kende geen geluk, geen vriend
schap. Iedereen ziet geringschattend op
hem neer... hij kan immers niets uitrich
ten, niet werken voor zijn onderhoud. Al
leen zijn hond, zijn Hector, kan hij zijn
nood klagen, spreken van de vrouw die
nu dood is, en die zoo goed voor hem was.
Met zijn trouwe oogen 'kijkt zijn stille
kameraad dan naar den baas op, als be
grijpend, meevoelend al dat leed, die
groote verlatenheid.
Droomerig blikt de gebrekkige in de
verte, den dorpsweg langs.
Ginder bij dien bocht, waar een boomen-
groep als een groen scherm alles wat
daarachter ligt afsluit, is het kerkhof:
daar rust zijn moeder.
Hij kan het niet nalaten, vanavond weer
een bezoek aan haar graf te brengen.
Voorzichtig, steunend op zijn krukken,
plukt hij een handvol veldbloemen: dan
strompelt hij voort, tot hij zijn doel heeft
bereikt, knielt neer en bidt lang en innig
om kracht en sterkte.
Wanneer de avond zijn vleugelen over
de velden uitstrekt, de natuur indommelt,
dan staat hij op om terug te keeren, met
het vaste voornemen sterk te zijn en all-
leed te dragen met onderwerping, steeds
vriendelijk voor anderen te wezen... hij
weet immers dat zijn moeder dat zoo graag
zou willen.
Als hij den overweg, waar de spoorbaan
den dorpsweg kruist wil oversteken, blijft
hij staan om even te rusten. In de verte
worden vaag de omtrekken van den snel
trein, die hier op dit uur passeert, zicht
baar, doezelig, als samensmeltend tot een
geheel met den wazigen achtergrond.
Dan komt hij dichterbij... steeds duide
lijker worden de omlijningen, nog eenige
9econden en het gevaarte zal hem voorbij
donderen, op zijn stalen baan, om dan
weer te verdwijnen in het verre nevelige.
Eensklaps, ziet hij goed, aan de overzijde
van de lijn speelt een kind, argeloos, blijk
baar niets vermoedend van het naderend
gevaar. Het meisje zal zich op de baan
begeven... O, hemel, nog een korte wijle
en zij zal verpletterd worden. Met een
uiterste krachtsinspanning springt hij
vooruit, grijpt het kind en slingert het
ter zijde. Dan voelt hij een schok, valt...
het is alsof hem een floers voor de oogen
ligt... dan is alles donker... het is nacht
om hem heen.
In een dompig, klein kamertje achter
de woonkamer ontwaakt de kreupele in
zijn bed. Hij werd gevonden met gebroken
arm bij de spoorbaan; twee landarbeiders,
die van het werk huiswaarts keerden,
hadden hem meegenomen en naar huis
gebracht.
Langzamerhand herinnert hij zich, wat
er met hem gebeurd id. Hij heeft dat kind
van een wissen dood gered. Wat zouden
zijn pleegouders daarvan zeggen. Zouden
zij hem nu ook nog voor een nutteloos
schepsel houden. Hij hoort fluisteren, dui
delijk onderscheidt hij de stem van zijn
neef en die van een vreemde, Zouden zij
hm komen bedanken voor zijn moedige
daad, eens vriendelijk tegen hem spreken.
Door een windzucht gaat de deur van het
kamertje een weinig open. Dan hoort hii.
dat men over hem spreekt; men beschouwt
hem natuurlijk als een held.
Wat zegt die vreemde daar...
1-Ioe zou die manke onder den trein
zijn gekomen?
Och hij heeft zeker weer loopen droo-
men of suffen zooals we dat van hem ge
woon zijn.
Dus men weet niet eens wat er ge
beurd is met hem?
De lomperd heeft zelf natuurlijk niets
gemerkt van het gevaar dat hem dreigde!
Weinig scheelde er maar aan of de niets-
nutter was door zijn onbedachtzaamheid
omgekomen.
't Was de veldwachter, die zoo sprak.
Nu zag hij het!
Meer hoorde hij ook niet. Luid snikkend
drukte hij het hoofd in het kussen. Was
dat zijn loon?... Ondankbare, domme, zelf
zuchtige wereld... „O. N."
Eerlijk gebleven.
De oude Florus rustte even. Hij liet den
langgesteelden hamer op de steenen neer
vallen en zette de beschermende bril af,,
die in plaats van glazen fijn gaas ver
toonde. Daarop nam hij de oude muts van
het hoofd, haalde diep adem en wischte
zich met den bonten zakdoek het zweet
van het hoofd.
Voor en achter den ouden steenklopper
strekte zich een landweg als een rechte
lijn uit. Daar naderde een licht rijtuigje
in.de laatste zonnestralen duidelijk zicht
baar, en bracht eenige onderbreking in
dc doodolijke eentonigheid. Verder was er
niets te zien dan op ue nabij den
gezichteinder het kasteeL van deir-
van Waldenburg.
Floris liet zijn blikken droomerig op het
oude kasteel rusten. Daar was eenige da
gen geleden iets voorgevallen, dat in den
geheeien omtrek het onderwerp der ge
sprekken was. Een brutale inbraak was
er gepleegd, terwijl de rentmeesters en het
grootste deel van het personeel naar een
bruiloft waren. Een menigte sieraden wa
ren er gestolen en bovendien een zwarte
cassette, die een aanzienlijke som in goud
en banknoten bevatte.
Men had de dieven achtervolgd en ook
in der daders gegrepen, zonder echter
iets van de gestolen zaken bij hem te
vinden. Zijn medeplichtigen waren echter
ontkomen.
Steeds weer moest de oude Floris aan
die zwarte cassette denken: ze moest on
geveer vijftienduizend gulden aan goud
1 bankpapier inhouden.
Een zonderling beven liep door zijn le
den toen hij aan die groote som geld
dacht; een vijfde deel er van was voldoen
de om zijn klein eigendom vrij van schuld
te maken. Nog voelde de oude zich sterk
en krachiig, maar als de tijd eenmaal
kwam, dat hij den hamer niet meer kon
zwaaien, wat dan?
Dieper en dieper zonken de schaduwen
en eindelijk stond de oude op om heen te
gaan.
Terwijl hij nog een vluchtigen blik op
den stapel steenblokken wierp, die den
volgenden dag zijn hamer ten offer zou
den vallen, stond hij eensklaps verbaasd
stil. Het viel hem op, dat de steenen op
zulk een ongewone wijze opgestapeld
waren. Snel bukte hij zich om scherper
toe te zien. Hij meende zijn oogen niet te
mogen vertrouwen, toen hij zag dat
eenige groote steenbrokken zóó gerang
schikt en gelegd waren, alsof men daar
onder iets verborgen had.
Voorzichtig verwijderde hij de boveiv-
ste steenen en stiet een luiden uitroep van
verbazing uit, toen hij daar een donkere
opening bespeurde. Hij stak zijn hand er
in en voelde een gladde oppervlakte. Vlug
verwijderde hij de andere steenen en
lichtte toen een kleine doos, van zwart,
gepolijst hout vervaardigd, uit de opening.
De zwarte cassette! Het hart van den
oude sloeg koortsachtig, toen hij die
vondst in de handen hield.
Een zeldzame vrijheidsroes had den tot
heden eerlijken en arbeidzamen man over
vallen, doch hij dwong zich zelf tot helder
denken en tot handelen. Niemand, zelfs
niet zijn vrouw mocht van zijn geheim
het minste vernemen, niemand mocht we
ten, welke groote som hij in zijn bezit had.
Hij vatte weer moed, wikkelde zijn
vondst in zijn oud schootsvel, wierp de
steenen door elkaar om de opening aan te
vullen en verliet daarop het veld van zijn
arbeid, waarna hij met onzekere wanke
lende schreden huiswaarts ging. De zwart§
cassette hield hij onder zijn kleederen
krampachtig vast.
Toen Flori9 bij zijn huisje aankwam en
in het vertrek, dat als keuken en woon
kamer diende, licht ontwaardde, sloop Tij
behoedzaam langs den muur naar zijn
tuintje. Bij 't hekje 6tond een spade, die
zijn vrouw in den namiddag gebruikt had.
Hij greep die, opende stil het hekje en liep
op den tast naar het midden van 't tuiii
tje, waar oen appelboom stond. Toen hij
dezen bereikt had, bleef hij staan en legde
zijn vondst op den grond. Daarop groef hij
met de spade, zoo goed als het in de duis
ternis ging, een kuil, en verborg daarin
de cassette.
Toen de oude eenige minuten later zijn
woning binnentrad, waar zijn vrouw met
het avondeten wachtte, riep bij verbaasd
„Wat ziet ge er uit, Florist Ben je ziek
of is je iets overkomen?"
„Ik mankeer niets", antwoordde hij met
afgewend gelaat, „integendeel, ik gevoel
mij zeer wel."
„Je ziet er zoo bleek uit", hervatte de
vrouw, doch zij kreeg geen antwoord meer.
Tegen zijn gewoonte was Floris stil en
ernstig en vermeed het gedurende het een
voudig maal zijn vrouw aan te zien.
Toen het tijd werd om zich ter ruste te
begeven, ging hij onder eenig voorwendsel
nog eens naar buiten en overtuigde zich
terstond, dat alles nog in denzclfden toe
stand was.
Door onrust en zorg gekweld, begaf hij
zich eindelijk ter ruste, doch de nacht, die
hem anders verkwikte en nieuwe krachten
schonk voor den arbeid van den volgenden
dag, bracht hem nu slechts meer angst. Hij
zag in zijn droom de zwarte cassette en
hoorde opnieuw den klank van het goud.
Het was nog zeer vroeg. In het oosten
brak de schemering van den nieuwen dag
door en de zon had haar loop nog niet be
gonnen. Haastig, doch met de grootst mo
gelijke voorzorg omzijn vrouw niet te wek
ken, kleedde de oude zich aan en begaf zich
in den tuin. Vol vrees voor onzichtbare,
denkbeeldige toeschouwers, keek hij uit de
verte naar de plaats, die zijn schat verborg
en haalde verlicht adem, toen hij zag dat
geen vreemde hand de plek had aange
roerd.
Toen ging hij in huis terug en wekte zijn
vrouw, opdat zij hem zijn koffie zou gereed
maken.
De oude levensgezellin van den steenklop
per was ook stil en zwijgend. Vertrouwd
met alle gewoonten van haar echtgenoot,
had zij den vorigen avond al begrepen dat
hem er iets bijzonders gebeurd was. Of
schoon zij echter duidelijk den schuwen
blik zijner oogen en de onrust in zijn ge
laatstrekken bemerkte, waagde zij het toch
niet hem iets te vragen, uit vrees de on
rust van den oude te vergrooten.
Met weerzin zocht Floris zijn werkplaats
te bereiken. Hij voelde zich ziek en onte
vreden en had zich het liefst weer te bed
begeven.
De schoone morgen verschafte hem geen
vreugde zooals gewoonlijk en hij lette nau
welijks op de frischheid der morgenlucht.
Voortdurend aan zijn kostbare vondst den
kende, verbrijzelde hij mechanisch de harde
steenen en beantwoordde den vruuiijxen
morgengroet der landlieden, die naar hun
«naidcrimren. siprhts. met een stommen
hoofdknik.
Toen eenige uren later een gendarm uit
de naburige gemeente voorbijreed en den
hem welbekenden oude 'n luid: „goeden
morgen" toeriep, hief deze verschrikt het
hoofd op en verbleekte op het zien der uni
form. Stotterend gaf hij den man zijn groet
terug en deze reed hoofdschuddend over
dit zonderling gedrag verder.
Sedert het vroege morgenuur had Flo
ris geen oogenblik zijn hamer laten rus
ten, ofschoon de zweetdruppels hem van
het hoofd vielen. Hij hoopte door onaf
gebroken arbeid den tijd te verkorten.
Onophoudelijk speelde hem de cassette
door het hoofd.
Zulke uren had hij nog nooit beleefd,
dat moest hij zich zelf bekennen. Hij voel-
zich ellendig van louter opgewonden
heid.
Toen zijn vrouw kwam om hem zijn
middageten te brengen, ontving hij haar
niet zooals anders met een vnoolijken
groet, doch vroeg haastig: „Ben je al be
gonnen den tuin om te spatten?"
„„Den tuin omspitten," vroeg de vrouw
verbaasd. „Hoe kom je daar nu op, man?
Waar moeten wij dan met de groente
blijven?"
,Och, dat is waar ook", stamelde Flo
ris verward. „Ik dacht ik wilde
Toen sprong hij plotseling op, alsof
hij een zwaren last met een energieke be
weging van zich afwierp. Hij was weer
de oude, eerlijke man die hij tot vóór
twee dagen altijd geweest was.
„Ga naar huis, vrouw, en blijf in den
tuin tot ik kom, sprak hij vastbesloten.
,Ik moet er een eind aan maken. Die
zwarte doos zou mij mijn verstand doen
verliezen."
Twee dagen later stond Floris in ziin
Zondagsgewaad in het bureau van den
burgemeester. De cassette droeg hij in
een papier gewikkeld onder den arm.
„Wel, Floris, wat is er aan de hand,"
vroeg de oude heer.
„Ik breng de zwarte cassette, mijnheer
de burgemeester."
De zwarte cassette, die op het slot ge
stolen is?"
„Ja, mijnheer. Ik heb ze onder de stee
nen gevonden."
„Onmogelijk! Maar Floris, wat ben je
een geluksvogel. Kjjk eens wat er he
denmorgen overal bekend gemaakt is:
,Wie de zwarte cassette terechtbrengt of
inlichting daarover geeft, die tot haar te
rugvinding voert, ontvangt drie duizend
gulden belooning! Floris ik feliciteer
je."
Floris heeft zijn belooning ontvangen
en zijn eigendom vrij van schuld gemaakt.
Tevreden en zonder zorg ziet hij nu de
toekomst tegemoet en zegent nog dage
lijks het uur, waarin het rustelooze ge
weten hem drong, het onrechtmatig ver
kregen goed aan den eigenaar terug te
geven. „Hsgz."
Kleine fouten.
Het zoeken van kleine fouten is een zeer
vervelende menschelijke gewoonte. De
kleinste fouten voor het leven van bijna
geen beteekenis worden met zekeren
smaak soms lang uitgepluisd en onder
mijnen het huiselijk geluk.
Het is droevig om te zien, hoe de diepe
kennis, welke twee echtgenooten omtrent
ieders karakter wederkeerig opdoen,
wordt misbruikt, om voortdurend de kleine
fouten in elkanders karakter te keer te
gaan. Zij schijnen te leven om elkander
bemerkingen te maken. Verdraagzaam
heid, ook voor het gewone dagelijksclie
leven, is iets, waarvan zij nooit hebben ge
hoord.
Om welke kleinigheden wordt niet dik
wijls het huiselijk geluk verstoord! Een
„mislukt" middagmaal, een gescheurde
brief, een gebroken snuisterijtje alles
doet dienst, om telkens weer een klein
stukje weg te breken van die heerlijke be
zitting: het huiselijk geluk.
Het zoeken van kleine fouten wordt een
gewoonte. Het kweekt achterdocht. Ten
slotte wordt de eenvoudigste opmerking,
het zachtste verwijt, een bron van ongenoe
gen en twist. En wanneer het eenmaal
zoover is dan neemt de liefde afscheid
en gaat met afgewend gelaat heen, om niet
meer terug te keeren.
Ja, zal nu wel het een of andere vrouw
tje zuchtend zeggen: de mannen brommen
zoodanig dat het haast niet uit te houden
is.
Met uw verlof, madammeke, de fout ligt
niet altijd bij den man. Hoeveel vrouwen
misdoen hierin dagelijks? Zij schijnen het
als haar plicht te beschouwen, iedere klei
ne fout in den man met de uiterste nauw
gezetheid te bestrijden en dat wel bij iede-
re gelegenheid. Vooral de mannelijke slor
digheid of onachtzaamheid moet het be-
koopen. Nu, deze fout is waarlijk eigen
aan het sterkere geslacht. Maar mag dat
nu aanleiding geven tot een beknibbeling
op bijna iedere handeling, die den man tot„
wanhoop brengt? Dit zoeken van kleinig
heden is het kenmerk van een kleinei^
geest.
Zeker is het, dat vele moeders ten op
zichte van hun kinderen zich schuldig
maken aan deze fout. Het kind kan dan
nooit goed doen, en een ieder neemt de
vrijheid, om het altijd en op alle mogelijke
punten te hekelen.
Een geweldige, onstuimige jongen komt
van school thuis, wil moeder iets vertellen
wat hem op het hart ligt en stormt de ka
mer binnen.
Dadelijk wordt hem dan het zondenboek
voorgehouden.
O, ge laat de deur open! Laat toch
niet altijd alle deuren open! En wat hebt
ge smerige Schoenen! Hoe dikwijls moet
ik nu zeggen, de schoenen te vegen.
Nu gooit ge weer je pet op den
stoel Wanneer zult ge eens leeren die te
hangen aan den kapstok!
Leg uwe boeken daar niet neer; dat
la Pr cwm plnntc vnnr
Wat hebt ge vuile handen! wat hebt
ge nu weer uitgevoerd?
Spring niet op dien stoel; de sporten
zijn reeds gebroken.
Wat is uw haar verward! Ga naar
boven en kam het.
r,ijn Pr wper knoopen van uw ve<;t.
Wat zijt ge toch een ondeugende jongen!
Spreek zoo hard niet; ik krijg er
hoofdpijn van.
En zoo gaat het verder.
Welnu, zulk een onbarmhartige bckij-
ving, van boven tot onder, van links en
rechts heeft ongetwijfeld een slechten in
vloed op het kind. Twee mogelijkheden
doen zich hier voor.
Of het kind wordt door die voortdurende
aanmerkingen schuchter in zichzelven ge
keerd: het verliest alle vertrouwen, alle
openhartigheid tegenover de moeder, en
op een kwaden dag ziet zij met schrik,
hoe zij de liefde van haar kind verloren
heeft. Of 't kind wordt onverschillig door
die zoo dikwijls herhaalde berispingen, en
de ernstige vermaningen die waarlijk voor
het kind noodig zijn, maken geen indruk
meer.
Maar, zoo zal hier geantwoord wor
den, moeten wij dan niet onze kinderen
berispen, straffen zelfs? Moeten wij hunne
verkeerde neigingen niet verbeteren?
Zeker, op fouten moet gewez n worden;
slechte eigenschappen moeten verbeterd
worden. Verwijten en berispingen ziin in
een huisgezin dikwijls noo lig en 01 k in
het verkeer tusschen vrienden.
Maar laat ons hier wel onderscheiden
en ons zeiven niet misleiden. Berispen wij
wel steeds met het doel het goede te doen
opkomen? Of soms om 't genot van te be
rispen? Geven wij die berisping wel op de
juiste manier, in kalmte en met liefde?
Laten wij het zoeken en kijven op kleine
fouten vermijden daar, waar het geen goed
kan doen. Laten wij geduld hebben om den
dnmpkring van ons huiselijk leven niet te
bederven door iedere pijnlijke of onaan
gename fout en eigenaardigheid steeds in
hei volle licht te zetten.
Wij moeten onze huisgenooten en vrien
den prijzen, waar wij kunnen; we moeten
hunne deugden in acht nemen en minder
letten op hunne fouten; en wanneer wij
hen liefhebben, en zij ons dan wederliefde
schenken, dan hebben wij het wapen in
banden, om te veranderen, wat' veranderd
moet worden.
Ouders moeten zoeken naar een gelegen
heid, om hunne kinderen te prijzen, even
zorgvuldig als zij hunne fouten zoeken te
verbeteren.
Iedereen zal dan zien, hoe dan in vele
gevallen met lof meer bekomen wordt dan
met afkeuring.
Wanneer berispt moet worden, doe het
dan. wanneer gij met den bewusten per
soon alleen zijt met kalmte en gematigd
heid en rooral met een zuiver oordeel, üe
gewoonte om kinderen en dienstbo Ion te
berispen in het bijzijn van vreemden is 7.' er
verkeerd. Trots en koppigheid cordon
hierdoor opgewekt, terwijl een stil verwijt
tusschen vier oogen wonderen kan doen-
Laat steeds, bij al deze dingen, de liefde
ons lelden en alles zal wel gaan.