Deze week gelegenheid tot biechten icderen dag vóór en na de H. Mis. Zaterdagmiddag om 4, 6 en 7 uur. ZOETERMEER. Parochie van den H. Nicolaus. Zondag: Passie-Zondag. De H. Missen 7 u. en hatf 9; hall 11 Hoogmis; half 2 Cate chismus; half 3 Lof; 7 uur H. Familie. Na de Hoogmis Bibliotheek. Maandag: H. Missen. 7 en 8.15 uur. 12 uur Catechismus. Dinsdag: H. Mitsen 7 en 8.15 uur. 12 uur Catechismus. 7 uur Vincentius-Confe- rentie. Woensdag: H. Missen 7 en 7.30 uur. 10 uur verkooping van Kerkschapen. 3.15 —5 uur Biechthooren. 7 uur St. Jozef- Lof. Donderdag: H. Mis 7 uur en 8 uur gezon gen H. Mis. 12 uur Catechismus. Vrijdag: de H. Missen 7 uur en 8.15 uur. 12 uur Catechismus. 7 uur Kruisweg en Lof. Zaterdag: H. Missen 7 en 8.15 uur. 4 uur Biechthooren. Voorzien van de laatste H. Sacramen ten Margaretha Smitv. Leeuwen; Ilen- drika SebelKnippersluis; Jacobus v. d. Heiden. ZOETERWOUDE. Parochie van den H. Joannes Onthoofding. Zondag: Passie-Zondag. Herhaling van de Aanbidding en oefeningen die vol gens het voorschrift van Z. H. den Paus in Europa op Zondag Sexagesima, 7 Febr. 1.1. gehouden zijn voor den Wereldvrede. Na de Hoogmis Uitstelling van het Al lerheiligste en Aanbidding tot 's avonds 7 uur. 1 uur plechtige Aanbidding der Kin deren. 2 uur Meditatie. 6,30 uur de Ro zenkrans en de anc?sre voorgeschreven© gebeden. Maandag 7 en 8uur H. Mis; 8 uui Catechismus. Dinsdag 7 uur H. Mis in het Liefdege sticht. 8.15 uur H. Mis in de Kerk. 8 en 9.30 uur v.m. Catechismus. Woensdag: Na -de 2de H. Mis en na hef Lof van St. Joseph .tot 5 uur gelegen heid om te biechten. Donderdag: De Feestdag van ,0. L. Vr. Boodschap, dag van bijzondere Devotie. De H. Missen als op Zondag. 7.30 uur Stille, 10 ,uur Gezongen Hoogmis. Na middag 2 uur Lof. Vrijdag: De Feestdag van de Zeven Weeën of Smarten van de Allerh. Maagd. 7 en 8% uur H. Mis. Na de H. Mis van 8Vi uur de godvruchtige oefe ning van den Kruisweg en vereering van de Relikwie van het H. Kruis. Ca techismus om 8 en 9.30 uur. Zaterdag7~7 en .8.30 uur H. Mis. 8 uur Ca techismus. Gelegenheid om te biechten geheel den dag tot 's avonds zeven uur, behalve, van 12^3 uur. Geheel de week iederen dag voor en na de iï. Missen gelegenheid om te biechten. Zondag-begint den-Paasclitijd. ZOETERWOUDE—LEIDERDORP. Parochie van de H. Maria Onb. Ontvangenis. Zondag: De H. Missen om half 8 en tien uur. Uitreiking de<r H. Communie kw. vóór 7 uur. Catechismus, 3 uur Vesper; half 7 Meditatie, dinsdag: Gezongen St. Antonius Mis. Geen Lof. Woensdag: 's Avonds half 8 Lof teir eere van den H. Jozef en Rozenhoedje. Van 5 tot 7 u. gelegenheid om te Biech ten. Donderdag: Feest van Maria Boodschap. Uitreiking der H. Communie om kwart voor 7 uur. De H. Missen als op Zondag half 8 en 10 uur. 's Avonds half 8 het Lof. Vrijdag,: Geen Lof. Zaterdag: s Avonds half 8 Rozenhoedje. Van 4 tot 8 uur gelegenheid om te biech ten. Uitreiking der II. Communie in de week om half acht en de H. Mis om half 9. AGENDA'S. Ned. R. K. Volksbond. Afd. Leiden en Omstreken. Maandag, 22 Maart, half 9 Vergadering Metaal l.e werkers in de St. Josephsgezellen- vereeniging. Maandag, 9—10 uur Brandstoffencommissie. Oonderdag, 9 uur Bestuursvergadering, zaterdag, 89 uur Bibliotheek; 9.0 uur Bpnar- en Voorschotbank. Zita-Vereeniging. -omlag, geopend vanaf 12 uur; van half 4 wt half 5 uur Zangles, van half 5 tot half 6 uur godsdienstonderricht voor alle meisjes jan het Patronaat. Van half 6 tot half 7 ont spanning. Spaarkas, Bibliotheek Patronaats meisjes. Avonds tot 10 uur gezellige bijeenkomst u»de lokalen der winkeljuff. en dienstboden. Maandag, geen Kookles. Dinsdag, van 11 tot 12 uur voormiddags Nan 9 uui-'s avo nds arbeidsbeurs. In gangen voor verschillende betrekkingen o tot half tien uur knipcursus, uaa^nieV^2 UUr ^er'ia^n8son^ern'ys Patro- Woj®da|,-a,ond van 8—10 uur, gezellige u umomst voor dienstboden; van 8 tot half TK.n( 'r ,cursus in het verstellen, voor Patro- Matsmeisjes. Spaarkas en Bibliotheek van trwi«v.i U.Ur\ (°°k niet-ledcn kunnen worden iTftnÜi ^an 91/2 uur Costumecursus. «onaerdag-avond, van half 8 tot 9 uur Her- ™^onderwijs - Patronaatsmeisjes de zaal «^end voor dienstboden. au half gjq kookles voordePatro- ■Wwaieisjes. toofÖjtag-avend, van half 89 uur verstellen tot half iT1SJes„van 'l Patronaat. Van half 8 AHppi;, 1U Seze'»ige bijeenkomst van meisjes. ug Vro wenbond. Zijn loon. Vroolijk en opgewekt spelen zij op den straatweg, de kleuters... waarom ook niet. zij waren immers in hun jeugd... in den tijd, dat het leven nog niets kent dan vreugde en genot... Wanneer straks de ouderdom komt, zullen ook de zorgen niet achterblijven... in meerdere of mindere mate zullen zij dan distels of doornen op hun levenspad ontmoeten. Treurig stond hij daar, naar het troepje uitgelaten kleinen te kijken... waarom kon hij niet meedoen... meeravotten... meespelen. Waarom scheldt men hem voor manke... voor vierpoot... dat hij op twee krukken moet steunen? Droef mijmerend, gaat hij op een bank voor het huis zitten... starend naar gin der... naar het oneindig... Wat kabbelen die golfjes daar prettig in de vaart... .zij spelen krijgertje... schitte rend in het matte licht van de ondergaan de zon, die zacht daalt, in één rooden gloed... als gaat zij rusten in een bed van roode rozen... Nu en dan schuilt zij achter een wolkje aan den verren horizont alsof zij verstoppertje speelt. Zacht ruischt een windeke door de boomen en doet de bla ren geheimzinnig suizelen... zij begelei den het avondlied dat een nachtegaal uit jubelt... als een danklied aan God den Schepper, voor het schoone, het heerlijke, dat Hij geschapen heeft... Alles ademt een stille vreugde... maar hij... neen, hij kan het niet... hij kan niet aan geluk denken... Voor hem is niets dan leed weggelegd... diep ziele-leed.. dat geen ander in deze harde wereld be grijpt. Vroeger, ja... toen wist hij ook wat vreugde was... vroeger toen zijn moeder nog leefde... zijn goede, beste moeder... hoe lieflijk klinken deze woorden voor hem. En in zijn gedachten... dwaalt hij naar dien heerlijken tijd terug. Hij zit weer 's avonds bij haar, die vermoeid van het werken, altoos nog tijd vond om met hem samen knusjes eenige uurtjes te zit ten... hem vertellend van vroeger, van den tijd dat vader nog bij hen was... Hij ziet zich weer voor zich, dat gezellig huisje waar zij woonden, het winkeltje, waarin hij op vrije dagen de klantjes ging helpen. Wat vroolijk klingelde die winkelbel... 't Is of hij het weer hoort. Dan dat vrien delijk, goedkeurend lachje van moeder, als hij in het gezellige achterkamertje kwam, waar moeder zat te naaien... tki in dag uit om in hun beider onderhoud te voorzien. Wanneer zij soms bij het gezellige snor ren van de naaimachine een liedje zon» jiit haar schooljaren, dan zong hij mee, jubelend van geluk. Toen kwamen die treurige dagen, dat moeder neerlag op haar ziekbed, met bleek Ijelaat, waarover een waas van pijn en be zorgdheid lag. Eenmaal had zij hem gewenkt. Met haar hand gewezen, dat hij bij haar sponde zou komen zitten. Hij had gehoorzaamd... en moeder had gefluisterd vlak bij zijn oor... van haar heengaan.n dat hij altijd goed en- vriendelijk voor een ander moest zijn. Tusschen haar magere klamme handen, had zij toen zijn hoofd genomen, hem on stuimig gezoend, terwijl haar de tranen over de ingevallen wangen stroomden. Zij had zijn wang tegen haar wang gedrukt en hem zoo vastgehouden, wel vijf minu ten lang... toen... toen was het hem, of hem iets zijn keel dichtkneep. Hij kon niet schreien... Stil had hij neergezeten, stijf, strak voor zich uitstarend, al maar door... in stille sluimering, tot hij een menigte in het zwart gekleede mannen zag, die zijn moeder in een lange zwarte kist wegdroe gen. Hij was in een rijtuig mee geweest naar het kerkhof, waar de kist in de doffe, kille aarde werd neergelaten. Stil was hij van den doodenakker ver trokken... alleen... naar huis... waar hij eenzaam een heelen tijd had zitten schrei en... zich had uitgeschreid... overstelpt door groote, hevige, wanhopige smart. Hij was wees! Na moeders dood was hij komen inwo nen bij een verre nicht, die getrouwd was met iemand die alles in de wereld van de duistere zijde bekijkt, die altijd moppert, en om elke kleinigheid opvliegt. Hij kon zich daar niet thuisgevoelen... nooit werd een vriendelijk woord tot hem gesproken. Hij werd beschouwd, hij ge voelde het, als een lastpost, als een hinder lijk, nutteloos wezen, dat men te eten moet geven voor niets. Neen, hij kende geen geluk, geen vriend schap. Iedereen ziet geringschattend op hem neer... hij kan immers niets uitrich ten, niet werken voor zijn onderhoud. Al leen zijn hond, zijn Hector, kan hij zijn nood klagen, spreken van de vrouw die nu dood is, en die zoo goed voor hem was. Met zijn trouwe oogen 'kijkt zijn stille kameraad dan naar den baas op, als be grijpend, meevoelend al dat leed, die groote verlatenheid. Droomerig blikt de gebrekkige in de verte, den dorpsweg langs. Ginder bij dien bocht, waar een boomen- groep als een groen scherm alles wat daarachter ligt afsluit, is het kerkhof: daar rust zijn moeder. Hij kan het niet nalaten, vanavond weer een bezoek aan haar graf te brengen. Voorzichtig, steunend op zijn krukken, plukt hij een handvol veldbloemen: dan strompelt hij voort, tot hij zijn doel heeft bereikt, knielt neer en bidt lang en innig om kracht en sterkte. Wanneer de avond zijn vleugelen over de velden uitstrekt, de natuur indommelt, dan staat hij op om terug te keeren, met het vaste voornemen sterk te zijn en all- leed te dragen met onderwerping, steeds vriendelijk voor anderen te wezen... hij weet immers dat zijn moeder dat zoo graag zou willen. Als hij den overweg, waar de spoorbaan den dorpsweg kruist wil oversteken, blijft hij staan om even te rusten. In de verte worden vaag de omtrekken van den snel trein, die hier op dit uur passeert, zicht baar, doezelig, als samensmeltend tot een geheel met den wazigen achtergrond. Dan komt hij dichterbij... steeds duide lijker worden de omlijningen, nog eenige 9econden en het gevaarte zal hem voorbij donderen, op zijn stalen baan, om dan weer te verdwijnen in het verre nevelige. Eensklaps, ziet hij goed, aan de overzijde van de lijn speelt een kind, argeloos, blijk baar niets vermoedend van het naderend gevaar. Het meisje zal zich op de baan begeven... O, hemel, nog een korte wijle en zij zal verpletterd worden. Met een uiterste krachtsinspanning springt hij vooruit, grijpt het kind en slingert het ter zijde. Dan voelt hij een schok, valt... het is alsof hem een floers voor de oogen ligt... dan is alles donker... het is nacht om hem heen. In een dompig, klein kamertje achter de woonkamer ontwaakt de kreupele in zijn bed. Hij werd gevonden met gebroken arm bij de spoorbaan; twee landarbeiders, die van het werk huiswaarts keerden, hadden hem meegenomen en naar huis gebracht. Langzamerhand herinnert hij zich, wat er met hem gebeurd id. Hij heeft dat kind van een wissen dood gered. Wat zouden zijn pleegouders daarvan zeggen. Zouden zij hem nu ook nog voor een nutteloos schepsel houden. Hij hoort fluisteren, dui delijk onderscheidt hij de stem van zijn neef en die van een vreemde, Zouden zij hm komen bedanken voor zijn moedige daad, eens vriendelijk tegen hem spreken. Door een windzucht gaat de deur van het kamertje een weinig open. Dan hoort hii. dat men over hem spreekt; men beschouwt hem natuurlijk als een held. Wat zegt die vreemde daar... 1-Ioe zou die manke onder den trein zijn gekomen? Och hij heeft zeker weer loopen droo- men of suffen zooals we dat van hem ge woon zijn. Dus men weet niet eens wat er ge beurd is met hem? De lomperd heeft zelf natuurlijk niets gemerkt van het gevaar dat hem dreigde! Weinig scheelde er maar aan of de niets- nutter was door zijn onbedachtzaamheid omgekomen. 't Was de veldwachter, die zoo sprak. Nu zag hij het! Meer hoorde hij ook niet. Luid snikkend drukte hij het hoofd in het kussen. Was dat zijn loon?... Ondankbare, domme, zelf zuchtige wereld... „O. N." Eerlijk gebleven. De oude Florus rustte even. Hij liet den langgesteelden hamer op de steenen neer vallen en zette de beschermende bril af,, die in plaats van glazen fijn gaas ver toonde. Daarop nam hij de oude muts van het hoofd, haalde diep adem en wischte zich met den bonten zakdoek het zweet van het hoofd. Voor en achter den ouden steenklopper strekte zich een landweg als een rechte lijn uit. Daar naderde een licht rijtuigje in.de laatste zonnestralen duidelijk zicht baar, en bracht eenige onderbreking in dc doodolijke eentonigheid. Verder was er niets te zien dan op ue nabij den gezichteinder het kasteeL van deir- van Waldenburg. Floris liet zijn blikken droomerig op het oude kasteel rusten. Daar was eenige da gen geleden iets voorgevallen, dat in den geheeien omtrek het onderwerp der ge sprekken was. Een brutale inbraak was er gepleegd, terwijl de rentmeesters en het grootste deel van het personeel naar een bruiloft waren. Een menigte sieraden wa ren er gestolen en bovendien een zwarte cassette, die een aanzienlijke som in goud en banknoten bevatte. Men had de dieven achtervolgd en ook in der daders gegrepen, zonder echter iets van de gestolen zaken bij hem te vinden. Zijn medeplichtigen waren echter ontkomen. Steeds weer moest de oude Floris aan die zwarte cassette denken: ze moest on geveer vijftienduizend gulden aan goud 1 bankpapier inhouden. Een zonderling beven liep door zijn le den toen hij aan die groote som geld dacht; een vijfde deel er van was voldoen de om zijn klein eigendom vrij van schuld te maken. Nog voelde de oude zich sterk en krachiig, maar als de tijd eenmaal kwam, dat hij den hamer niet meer kon zwaaien, wat dan? Dieper en dieper zonken de schaduwen en eindelijk stond de oude op om heen te gaan. Terwijl hij nog een vluchtigen blik op den stapel steenblokken wierp, die den volgenden dag zijn hamer ten offer zou den vallen, stond hij eensklaps verbaasd stil. Het viel hem op, dat de steenen op zulk een ongewone wijze opgestapeld waren. Snel bukte hij zich om scherper toe te zien. Hij meende zijn oogen niet te mogen vertrouwen, toen hij zag dat eenige groote steenbrokken zóó gerang schikt en gelegd waren, alsof men daar onder iets verborgen had. Voorzichtig verwijderde hij de boveiv- ste steenen en stiet een luiden uitroep van verbazing uit, toen hij daar een donkere opening bespeurde. Hij stak zijn hand er in en voelde een gladde oppervlakte. Vlug verwijderde hij de andere steenen en lichtte toen een kleine doos, van zwart, gepolijst hout vervaardigd, uit de opening. De zwarte cassette! Het hart van den oude sloeg koortsachtig, toen hij die vondst in de handen hield. Een zeldzame vrijheidsroes had den tot heden eerlijken en arbeidzamen man over vallen, doch hij dwong zich zelf tot helder denken en tot handelen. Niemand, zelfs niet zijn vrouw mocht van zijn geheim het minste vernemen, niemand mocht we ten, welke groote som hij in zijn bezit had. Hij vatte weer moed, wikkelde zijn vondst in zijn oud schootsvel, wierp de steenen door elkaar om de opening aan te vullen en verliet daarop het veld van zijn arbeid, waarna hij met onzekere wanke lende schreden huiswaarts ging. De zwart§ cassette hield hij onder zijn kleederen krampachtig vast. Toen Flori9 bij zijn huisje aankwam en in het vertrek, dat als keuken en woon kamer diende, licht ontwaardde, sloop Tij behoedzaam langs den muur naar zijn tuintje. Bij 't hekje 6tond een spade, die zijn vrouw in den namiddag gebruikt had. Hij greep die, opende stil het hekje en liep op den tast naar het midden van 't tuiii tje, waar oen appelboom stond. Toen hij dezen bereikt had, bleef hij staan en legde zijn vondst op den grond. Daarop groef hij met de spade, zoo goed als het in de duis ternis ging, een kuil, en verborg daarin de cassette. Toen de oude eenige minuten later zijn woning binnentrad, waar zijn vrouw met het avondeten wachtte, riep bij verbaasd „Wat ziet ge er uit, Florist Ben je ziek of is je iets overkomen?" „Ik mankeer niets", antwoordde hij met afgewend gelaat, „integendeel, ik gevoel mij zeer wel." „Je ziet er zoo bleek uit", hervatte de vrouw, doch zij kreeg geen antwoord meer. Tegen zijn gewoonte was Floris stil en ernstig en vermeed het gedurende het een voudig maal zijn vrouw aan te zien. Toen het tijd werd om zich ter ruste te begeven, ging hij onder eenig voorwendsel nog eens naar buiten en overtuigde zich terstond, dat alles nog in denzclfden toe stand was. Door onrust en zorg gekweld, begaf hij zich eindelijk ter ruste, doch de nacht, die hem anders verkwikte en nieuwe krachten schonk voor den arbeid van den volgenden dag, bracht hem nu slechts meer angst. Hij zag in zijn droom de zwarte cassette en hoorde opnieuw den klank van het goud. Het was nog zeer vroeg. In het oosten brak de schemering van den nieuwen dag door en de zon had haar loop nog niet be gonnen. Haastig, doch met de grootst mo gelijke voorzorg omzijn vrouw niet te wek ken, kleedde de oude zich aan en begaf zich in den tuin. Vol vrees voor onzichtbare, denkbeeldige toeschouwers, keek hij uit de verte naar de plaats, die zijn schat verborg en haalde verlicht adem, toen hij zag dat geen vreemde hand de plek had aange roerd. Toen ging hij in huis terug en wekte zijn vrouw, opdat zij hem zijn koffie zou gereed maken. De oude levensgezellin van den steenklop per was ook stil en zwijgend. Vertrouwd met alle gewoonten van haar echtgenoot, had zij den vorigen avond al begrepen dat hem er iets bijzonders gebeurd was. Of schoon zij echter duidelijk den schuwen blik zijner oogen en de onrust in zijn ge laatstrekken bemerkte, waagde zij het toch niet hem iets te vragen, uit vrees de on rust van den oude te vergrooten. Met weerzin zocht Floris zijn werkplaats te bereiken. Hij voelde zich ziek en onte vreden en had zich het liefst weer te bed begeven. De schoone morgen verschafte hem geen vreugde zooals gewoonlijk en hij lette nau welijks op de frischheid der morgenlucht. Voortdurend aan zijn kostbare vondst den kende, verbrijzelde hij mechanisch de harde steenen en beantwoordde den vruuiijxen morgengroet der landlieden, die naar hun «naidcrimren. siprhts. met een stommen hoofdknik. Toen eenige uren later een gendarm uit de naburige gemeente voorbijreed en den hem welbekenden oude 'n luid: „goeden morgen" toeriep, hief deze verschrikt het hoofd op en verbleekte op het zien der uni form. Stotterend gaf hij den man zijn groet terug en deze reed hoofdschuddend over dit zonderling gedrag verder. Sedert het vroege morgenuur had Flo ris geen oogenblik zijn hamer laten rus ten, ofschoon de zweetdruppels hem van het hoofd vielen. Hij hoopte door onaf gebroken arbeid den tijd te verkorten. Onophoudelijk speelde hem de cassette door het hoofd. Zulke uren had hij nog nooit beleefd, dat moest hij zich zelf bekennen. Hij voel- zich ellendig van louter opgewonden heid. Toen zijn vrouw kwam om hem zijn middageten te brengen, ontving hij haar niet zooals anders met een vnoolijken groet, doch vroeg haastig: „Ben je al be gonnen den tuin om te spatten?" „„Den tuin omspitten," vroeg de vrouw verbaasd. „Hoe kom je daar nu op, man? Waar moeten wij dan met de groente blijven?" ,Och, dat is waar ook", stamelde Flo ris verward. „Ik dacht ik wilde Toen sprong hij plotseling op, alsof hij een zwaren last met een energieke be weging van zich afwierp. Hij was weer de oude, eerlijke man die hij tot vóór twee dagen altijd geweest was. „Ga naar huis, vrouw, en blijf in den tuin tot ik kom, sprak hij vastbesloten. ,Ik moet er een eind aan maken. Die zwarte doos zou mij mijn verstand doen verliezen." Twee dagen later stond Floris in ziin Zondagsgewaad in het bureau van den burgemeester. De cassette droeg hij in een papier gewikkeld onder den arm. „Wel, Floris, wat is er aan de hand," vroeg de oude heer. „Ik breng de zwarte cassette, mijnheer de burgemeester." De zwarte cassette, die op het slot ge stolen is?" „Ja, mijnheer. Ik heb ze onder de stee nen gevonden." „Onmogelijk! Maar Floris, wat ben je een geluksvogel. Kjjk eens wat er he denmorgen overal bekend gemaakt is: ,Wie de zwarte cassette terechtbrengt of inlichting daarover geeft, die tot haar te rugvinding voert, ontvangt drie duizend gulden belooning! Floris ik feliciteer je." Floris heeft zijn belooning ontvangen en zijn eigendom vrij van schuld gemaakt. Tevreden en zonder zorg ziet hij nu de toekomst tegemoet en zegent nog dage lijks het uur, waarin het rustelooze ge weten hem drong, het onrechtmatig ver kregen goed aan den eigenaar terug te geven. „Hsgz." Kleine fouten. Het zoeken van kleine fouten is een zeer vervelende menschelijke gewoonte. De kleinste fouten voor het leven van bijna geen beteekenis worden met zekeren smaak soms lang uitgepluisd en onder mijnen het huiselijk geluk. Het is droevig om te zien, hoe de diepe kennis, welke twee echtgenooten omtrent ieders karakter wederkeerig opdoen, wordt misbruikt, om voortdurend de kleine fouten in elkanders karakter te keer te gaan. Zij schijnen te leven om elkander bemerkingen te maken. Verdraagzaam heid, ook voor het gewone dagelijksclie leven, is iets, waarvan zij nooit hebben ge hoord. Om welke kleinigheden wordt niet dik wijls het huiselijk geluk verstoord! Een „mislukt" middagmaal, een gescheurde brief, een gebroken snuisterijtje alles doet dienst, om telkens weer een klein stukje weg te breken van die heerlijke be zitting: het huiselijk geluk. Het zoeken van kleine fouten wordt een gewoonte. Het kweekt achterdocht. Ten slotte wordt de eenvoudigste opmerking, het zachtste verwijt, een bron van ongenoe gen en twist. En wanneer het eenmaal zoover is dan neemt de liefde afscheid en gaat met afgewend gelaat heen, om niet meer terug te keeren. Ja, zal nu wel het een of andere vrouw tje zuchtend zeggen: de mannen brommen zoodanig dat het haast niet uit te houden is. Met uw verlof, madammeke, de fout ligt niet altijd bij den man. Hoeveel vrouwen misdoen hierin dagelijks? Zij schijnen het als haar plicht te beschouwen, iedere klei ne fout in den man met de uiterste nauw gezetheid te bestrijden en dat wel bij iede- re gelegenheid. Vooral de mannelijke slor digheid of onachtzaamheid moet het be- koopen. Nu, deze fout is waarlijk eigen aan het sterkere geslacht. Maar mag dat nu aanleiding geven tot een beknibbeling op bijna iedere handeling, die den man tot„ wanhoop brengt? Dit zoeken van kleinig heden is het kenmerk van een kleinei^ geest. Zeker is het, dat vele moeders ten op zichte van hun kinderen zich schuldig maken aan deze fout. Het kind kan dan nooit goed doen, en een ieder neemt de vrijheid, om het altijd en op alle mogelijke punten te hekelen. Een geweldige, onstuimige jongen komt van school thuis, wil moeder iets vertellen wat hem op het hart ligt en stormt de ka mer binnen. Dadelijk wordt hem dan het zondenboek voorgehouden. O, ge laat de deur open! Laat toch niet altijd alle deuren open! En wat hebt ge smerige Schoenen! Hoe dikwijls moet ik nu zeggen, de schoenen te vegen. Nu gooit ge weer je pet op den stoel Wanneer zult ge eens leeren die te hangen aan den kapstok! Leg uwe boeken daar niet neer; dat la Pr cwm plnntc vnnr Wat hebt ge vuile handen! wat hebt ge nu weer uitgevoerd? Spring niet op dien stoel; de sporten zijn reeds gebroken. Wat is uw haar verward! Ga naar boven en kam het. r,ijn Pr wper knoopen van uw ve<;t. Wat zijt ge toch een ondeugende jongen! Spreek zoo hard niet; ik krijg er hoofdpijn van. En zoo gaat het verder. Welnu, zulk een onbarmhartige bckij- ving, van boven tot onder, van links en rechts heeft ongetwijfeld een slechten in vloed op het kind. Twee mogelijkheden doen zich hier voor. Of het kind wordt door die voortdurende aanmerkingen schuchter in zichzelven ge keerd: het verliest alle vertrouwen, alle openhartigheid tegenover de moeder, en op een kwaden dag ziet zij met schrik, hoe zij de liefde van haar kind verloren heeft. Of 't kind wordt onverschillig door die zoo dikwijls herhaalde berispingen, en de ernstige vermaningen die waarlijk voor het kind noodig zijn, maken geen indruk meer. Maar, zoo zal hier geantwoord wor den, moeten wij dan niet onze kinderen berispen, straffen zelfs? Moeten wij hunne verkeerde neigingen niet verbeteren? Zeker, op fouten moet gewez n worden; slechte eigenschappen moeten verbeterd worden. Verwijten en berispingen ziin in een huisgezin dikwijls noo lig en 01 k in het verkeer tusschen vrienden. Maar laat ons hier wel onderscheiden en ons zeiven niet misleiden. Berispen wij wel steeds met het doel het goede te doen opkomen? Of soms om 't genot van te be rispen? Geven wij die berisping wel op de juiste manier, in kalmte en met liefde? Laten wij het zoeken en kijven op kleine fouten vermijden daar, waar het geen goed kan doen. Laten wij geduld hebben om den dnmpkring van ons huiselijk leven niet te bederven door iedere pijnlijke of onaan gename fout en eigenaardigheid steeds in hei volle licht te zetten. Wij moeten onze huisgenooten en vrien den prijzen, waar wij kunnen; we moeten hunne deugden in acht nemen en minder letten op hunne fouten; en wanneer wij hen liefhebben, en zij ons dan wederliefde schenken, dan hebben wij het wapen in banden, om te veranderen, wat' veranderd moet worden. Ouders moeten zoeken naar een gelegen heid, om hunne kinderen te prijzen, even zorgvuldig als zij hunne fouten zoeken te verbeteren. Iedereen zal dan zien, hoe dan in vele gevallen met lof meer bekomen wordt dan met afkeuring. Wanneer berispt moet worden, doe het dan. wanneer gij met den bewusten per soon alleen zijt met kalmte en gematigd heid en rooral met een zuiver oordeel, üe gewoonte om kinderen en dienstbo Ion te berispen in het bijzijn van vreemden is 7.' er verkeerd. Trots en koppigheid cordon hierdoor opgewekt, terwijl een stil verwijt tusschen vier oogen wonderen kan doen- Laat steeds, bij al deze dingen, de liefde ons lelden en alles zal wel gaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 3