Tweede Blad.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
ge JAARGANG.
No. 16S2
e CcklóelieGou^a/nt
Donderdag 18 Maart 1915.
R. K.
Waarom
Boerenbonden?
Een tweede reden tot organisatie der
plattelandsbevolking is gelegen in het
feit dat door die organisatie de mogelijk
heid ontstaat, tot een krachtige bevorde
ring van de stoffelijke belangen dezer be
volking.
Direct kan gezegd worden, dat die stof
felijke belangen al even veelzijdig zijn als
de geestelijke belangen.
De vraag: Wat moet zoo'n Boerenbond
doen? kan dan ook gerust achterwege
blijven.
Er zijn in stoffelijk opzicht een menigte
motieven aan te voeren, welke de nood
zakelijkheid der organisatie aantoonen.
Een der eerste redenen is wel deze: dat
aan het land- en tuinbouwbedrijf in ons
land, geleidelijk geheel andere en zwaar
dere eischen gesteld worden, dan in het
verleden het geval was-.
Eensdeels vinden deze veranderde toe
standen hun oorsprong in geheel natuur
lijke redenen.
Enkele daarvan zijn: de toenemende
uitvoer naar het buitenland van allerlei
producten van land- en tuinbouw en de
steeds grootere afzetgebieden, gevormd
door den reusachtigen aanwas der groote
steden; om ons slechts hiertoe te bepalen.
Deze twee feiten zijn ongetwijfeld bron
nen van welvaart voor land- en tuinbouw
doch wijl de bodemoppervlakte niet is te
vermeerderen, moet alles gezocht worden
in een z. g. intensere cultuur.
Nu is het vooral het Diocees Haarlem,
welks land- en tuinbouw als het ware
geconcentreerd ligt rond de grootste ste
den van het land, dat hiervan den invloed
ondergaat.
Daarbij kan de uitvoer naar het bui
tenland, wegens de nabijheid der groote
zeehavens, in verbinding met uitstekende
spoor-, tram- en waterwegen, uiterst ge
makkelijk, en vooral snel plaats vinden.
De bodem leent zich bovendien, door
zijn waterrijkheid, en uiterst varieeren-
de samenstelling van zand-, klei- en veen-
streken tot de meest uiteenloopende cul
tuur.
Dit alles te samen leidt er toe, dat land
en tuinbouw in deze streken bloeien en
bron van groote welvaart zijn.
Toch is blijkbsfar alles nog slechts
in wording en verkeert het hervormings
proces van het oude voorvaderlijke vee
teelt-bedrijf in tuinbouw en kweekerij,
pas in zijn eerste stadium.
De opmerkzame toeschouwer kan waar
nemen, hoe telken jaren, allerwege groote
stukken weidegrond door den ploeg wor
den omgezet in tuin- of bollengxond, en
ook, hoe de bestaande kweekerij door toe
passing van het kassysteem, steeds in
tenser wordt.
Het behoeft zeker geen betoog dat deze
zich geheel wijzigende verhoudingen in
het bedrijfsleven, ook geheel andere toe
standen in het leven roepen en aan de be
volking geheel andere eischen stellen.
In de eerste plaats verhoogde eischen
van theoretische bedrijfskennis.
Te willen betoogen dat tuinbouw en
kweekerij andere en hoogere eischen stel
len, zou zijn water naar de zee dragen",
ieder weet dit. Wel echter lijkt het noo
dig dat het onderwijs zich aan de nieuwe
behoefte aanpasse en ook dat er voor ge
zorgd worde, dat het gegeven onderwijs
gevolgd worde, en zoo zij ingericht, dat
het zonder gevaar voor godsdienst en goe
de zeden door een ieder gevolgd kan wor
den.
Meer samenwerking tusschen de be-
drijfsleden is verder gewenscht en noodig
om te voorkomen dat te veel of een te
groot deel der winst verdwijne in de zak
ken van speculanten en opkoopers. Door
samenwerking en coöperatie, door concen
tratie van de markten moet er meer con
tact gebracht worden tusschen producent
en consument. In menige plaats is dat
reeds geschied, doch het kan en moet me-
nigvuldiger.
Dit systeem brengt echter mede de nood
zakelijkheid van de kennis der marktprij
zen van het afzetgebied: handelskennis
dus.
Verder is het noodig de volle aandacht
te schenken aan de gewijzigde sociale ver
houdingen, welke uit de veranderde be-
drijfstoestanden voortvloeien.
De intensivere bearbeiding van den
bodem heeft natuurlijkerwijze tengevolge:
vermeerdering der arbeidskrachten. De
sociale kwestie, met name dat stuk der
sociale kwestie, dat arbeidersvraagstuk
heet, treedt ook op het land steeds meer
naar voren.
Eischen van meer loon, korter arbeids
dag, anders geregelde arbeidsvoorwaarden
waarin ook de arbeider, of zijne reeds
lang bestaande organisaties een woord
mede spreken, zijn op heden op het land
geen ongekende zaken meer. En het is lang
niet altijd de ontevredenheid, welke den
arbeider tot optreden dringt.
Indien op menige plaats een Boerenbond,
of een organisatie van Land- en Tuin
bouw bestond op katholieken grondslag,
ware de gelegenheid geboden de zich hier
opdringende vraagstukken gezamenlijk
ernstig onder de oogen te zien en gezamen
lijk maatregelen te nemen. Voorzieningen
te treffen ten bate der arbeiders, voor zoo
ver noodig en voor zoover mogelijk, om
een verdere ontvolking van het platteland
te voorkomen en een geregeld bedrijfsle
ven te verzekeren. Geen beter middel be
staat er ook om het socialisme van het
platteland te weren dan tijdige en wijze
voorziening-in wezenlijken nood.
Al is de welvaart in de latere jaren be
langrijk gestegen, niet alles wat blinkt is
goud.
Ook de Land- en Tuinbouw kent zijn
nood en.
Men denlce hier slechts aan de telkens
hooger opgedreven pachten, die niet zel
den voor het grootste gedeelte de vruch
ten van betere bearbeiding en intenser
cultuur, doen vloeien in de zakken van
groot-grondbezitters.
De ontevredenheid hierover wordt aan
getroffen in breede kringen van landbou
wers en deze kwestie is in menige plaats
reeds uitgegroeid tot een vraagstuk van
diepgaande beteekenis.
Wat zal hier echter de eenling vermo
gen tegenover landheer of rentmeester, om
geven als hij bovendien is door pacht-
grage concurrenten, die door hun dwaas
opbieden de bestaansvoorwaarden zoo on
eindig verzwaren?
Moet de organisatie, moet verstandig
overleg, gepaard aan een Christelijk soli
dariteitsgevoel hier niet de jeddende engel
zijn?
Wie en wat moet anders deze misstan
den opheffen?
Hoe zal men op den duur de concurren
tie, uitvloeisel van elke bedrijfsuitbreiding
en vermeerderde productie, het hoofd bie
den of onschadelijk maken, als men niet
tijdig zorgt voor een gelijkmatige uitbrei
ding van het afzetgebied, in stede van
steeds grooter massa's producten te wer
pen op dezelfde markten en daardoor
noodzakelijkerwijze de prijzen te drukken
en de bestaansvoorwaarden van het be
drijf in gevaar te brengen?
Wij zwijgen hier nu nog over wat be
reikt-kan worden met doelmatig toegepas
te coöperatie, onderlingen aankoop, on
derlinge verzekeringen van allerlei aard,
boerenleenbanken, enz.
Ter bereiking van al deze doeleinden ls
noodig. organisatie en nog eens organi
satie. Zonder dat bereikt men niets.
Doch met de concentratie van de Room-
sche kracht en het dito kapitaal ten plat
telands kan men een machtig middel vor
men tot bevordering der algeeene welvaart
en van den socialen vrede.
Dan, de komende tijden zullen aan Ne
derland en vooral aan de Landbouwende
bevolking liooge eischen stellen.
Indien de Almachtige God ons verder
behoedt en ons bewaart voor de gruwe
len en de verwoesting van een daadwer
kelijken oorlog, dan, men behoeft geen
profeet te zijn om in te zien, dat Neder
land dan, mits het actief is, een gouden
tijdperk tegemoet kan gaan.
Omringd als het zijn zal van verarmde,
uitgeputte, aan alles behoefte hebbende
volkeren, welke jaren zullen noodig heb
ben om hun bedrijfsleven weer op orde te
brengen, kan Nederland produceeren en
uitvoeren zooveel het wil. Er zal vraag
zijn naar alles. We zullen dan ons debiet
kunnen uitbreiden, nieuwe markten kun
nen vestigen, meer afzetgebied veroveren.
Of dit nieuwe gebied zal kunnen behou
den blijven, ook in de toekomst, zal af
hangen nog eens van de activiteit en de
handelsrealiteit van den Nederlandschen
producent.
Er is dus noodig een krachtige organisa
tie van het Nederlandsche bedrijfsleven,
dat onder deskundige en bekwame leiding
de vaderlandsche bronnen van welvaart
weet te exploiteeren op de meest doelma
tige wijze.
Wij zullen eindigen met te wijzen op de
enorme kracht, welke kan ontwikkeld,
ten bate van land- en tuinbouw,, op wet
gevend gebied, indien het gelukken wilde
een krachtige Diocesane eenheid in deze
bedrijven te stichten.
Reeds voor jaren is er op gewezen, op
tal van vergaderingen en ook op de socia
le Weken, dat wat landbouw wetgeving
geving aanbelangt, Nederland niet de
plaats inneemt, welke het zou moeten in
nemen, aangezien nog steeds Land- en
Tuinbouw de voornaamste middelen van
zijn volksbestaan zijn.
Wij stippen hier slechts aan: de wette
lijke regeling van het Erfrecht.
Kenners van het Landbouwvraagstuk
beweren, dat deze beide-vragen de spiL
vormen, waarom de toekomstige en blij
vende welvaart van -do -ïandbpuwefode be
volking draagt.
Nog eens: hoe wil de eenling hier in
vloed ten goede uitoefenen, als aan de eene
zijde staat het belang van den grootgrond
bezitter en aan de andere zijde een onge^
organiseerde, onontwikkelde menigte, wier
onberedeneerde zelfzucht de beste voor
stellen overschreeuwt?
Daarom: organisatie moet er komen.
Concentratie van verstand, kracht en
kapitaal, dat is de hefboom, welke ook de
landbouwende bevolking tot hooger peil
zal opvoeren tot heil van Kerk en Maat
schappij.
A. II. J. ENGELS.
De bemiddeling van Z.H.
den Paus.
Aan den Paus komt waarschijnlijk de
eer toe het eerste een meeningsverschil
tusschen de twee meest verbitterde tegen
standers te hebben opgelost en langs
minnelijken weg te hebben geregeld.
Het meeningsverschil betrof den leeftijd
van de voor den dienst bngeschikte bur
gerlijke gevangenen, die voor uitwisseLing
tusschen Duitschland en Engeland in
aanmerking zouden komen. Engeland
stemde in de uitwisseling van personen
boven de 55 jaren toe, Duitschland wilde
de leeftijdsgrens op 45 jaren bepaald zien.
In gewone omstandigheden zou van geen
toenadering waarschijnlijk sprake zijn
geweest; eerder zou het meeningsverschil
aanleiding gegeven hebben tot nieuwe
onderlinge verwijten en verdachtmakin
gen en ten slotte mogelijk tot nieuwe re
presaille-maatregelen, waarvan de arme
gevangenen de gevolgen zouden hebben
moeten ondervinden.
Dank zij echter den invloed van den
Paus werd het meeningsverschil al heel
spoedig opgelost; Duitschland zag van de
gestelde voorwaarde omtrent de leeftijds-
grens af. Zoo zullen nu alle burgerlijke
gevangenen, die niet in staat zijn de wa
pens te dragen, tusschen Engeland en
Duitschland uitgewisseld kunnen worden
en dank zij het zoo liefderijk initiatief van
den H. Vader, verlost kunnen worden uit
hun pijnlijken en in alle opzichten geheel
onverdienden toestand van gevangen
schap.
Sir Howard laat in zijn schrijven aan
den kardinaal-staatssecretaris in zeer
vleiende woorden volle recht wedervaren
aan 't schitterend succes dat het initiatief
van den Paus gehad heeft en indirect ook
aan den grooten invloed van den H. Va
der, die bij deze regeling gebleken is. Ook
de Engelsche regeering heeft den Paus
haar dank betuigd.
Het gebeurde heeft ook in dat opzicht
zijn goede zijde doordat de algemeene
aandacht er nu nog eens op gevestigd is,
door wiens bemiddeling de eerste practi-
sche resultaten tot stand zijn gebracht tot
vermindering van de directe oorlogswee-
en. Want, zooals de ,,Osservatore Roma
no" dezer dagen terecht opmerkte, was
er bijna niemand, die bij het melden der
bijzonderheden omtrent de uitwisseling
der krijgsgevangenen melding er van
maakte, dat die uitwisseling aan het ini
tiatief van den Paus te danken was.
Briefwisseling met het
Vaticaan in geval van oorlog.
Daar het nog steeds te vreezen is, dat
Italië zal deelnemen aan den Europee-
schen oorlog zijn er volgens den Ro-
meinschen correspondent van de ,,New
York Herald" door tusschenkomst van
Z.Em. kardinaal Agliardi bij de Italiaan-
sche regeering, ernstige maatregelen ge
troffen, om in den moeilijken toestand,
die daarvan het gevolg zal zijn, de ge
meenschap met den H. Stoel, aan de Bis
schoppen der geheele katholieke wereld
te verzekeren. De H. Stoel zal diensvol
gens in schriftelijk verkeer met de bis
dommen kunnen blijven; echter onder
recihtstreeksche verantwoordelijkheid van
den kardinaal-staatssecretaris voorzoover
het betreft de Italiaansche, en op voor
waarde van telkens vooraf gepleegd (-ver
leg met de Italiaansche regeering voor
zoover het betreft de kerkelijke briefwis
seling met buitenlandsche bisdommen.
De diplomatische gezanten bij den H.
Stoel zullen een vrijgeleide krijgen, om
naar hun vaderland terug te keeren.
Herderlijk schrijven van Kar
dinaal Aartsbisschop Von
Hartman aan de kinderen
van het Diocees Keulen.
De Kardinaal-Aartsbisschop van Keu
len heeft aan de kinderen van zijn diocees
een schijven gericht.
Eerst wijst Z. Em. op het vreeselijke van
den oorlog en zegt dan, dat God ons den
vrede kan wedergeven.
,,Doch wanneer? Dat staat in Gods Hand.
Daarom moeten de menschen zich geheel
naar God keeren en Hem smeeken om den
vrede. Nu ziet, de grooten moeten tot God
smeeken en de kinderen, die reeds bidden
kunnen, ook. Ja, juist de kinderen. Waar
om? Omdat God de kinderen vooral lief
'heeft. Gij weet, hoe Jezus, de Goddelijke
Kindervriend, de goede kinderen zoo lief
heeft gehad, en zoo in 't bijzonder geze
gend heeft. Herinnert u slechtsl Toen de
Goddelijke Heiland eenmaal geheel den
dag rondgetrokken en gepredikt had en
moede was, toen kwamen 's avonds nog
de moeders met hare kinderen op den
arm en aan de hand. Zij wilden, dat de
Heiland hare kleinen Zijn heilige, eer
waardige Handen zou opleggen en ze zou
zegenen. Daarover waren de Apostelen
verstoord. Zij weerden de moeders af en
wilden ze wegzenden. Doch de Heiland
dacht er anders over. Neen, zeide Hij: laat
de kinderen tot Mij komen, en belet 't
hun niet, want hunner is het Rijk der
Hemelen. (Matth. 1914.)
Wat zijn dat schoone woorden van den
lieven Heiland! Gelden die thans nogl Ze
ker, mijne lieve kinderen! Gij staat in 't
bijzonder nabij het hart van den lieven
Heiland, wanneer gij braaf zijt en goed en
vlijtig. En dat wilt gij toch? Nu goed dan;
zoo wil ik u toonen, hoe gij allen den lie
ven Heiland vreugde kunt bereiden en
bovendien nog flink kunt medehelpen,
opdat deze erge, bloedige oorlog spoedig
ten einde is en onze keizer en zijn soldaten
spoedig de zegepraal verwerven. Let goed
op!
Gij hebt zeker reeds vlijtig gebeden om
de zegepraal en den vrede. Gij moet 't nog
vlijtiger doen. Gij moet 't allen tezamen
doen en een groot leger vormen, een ge
heel leger van biddende kinderden. Niet
alleen heden en morgen, maar tot de ze
gepraal voor ons behaald en de vrede te
ruggekeerd is.
De kardinaal wekt daarna op tot het
hooren der H. Mis en het ontvangen der
II. Communie; de eerste communicanten
moeten zich in dezen tijd bijzonder ijverig
voorbereiden en hunne eerste H. Commu
nie opdragen voor de volledige zegepraal
ean den spoedige vrede.
Dan wijst de kardinaal er op, dat de
oorlog veel, zeer veel geld kost en prijst
de kleine goudzoekers", die bij ouders,
vrienden en verwanten gevraagd hebben
om goud, teneinde dit tegen ander geld in
te wisselen. Doch zoo gaat Z. E. voort
er is nog een ander goud, dat nog ge
wichtiger is, om de zegepraal en den
vrede te verkrijgen. En dit andere goud:
dat zijn uwe offers."
De Rijksmiddelen.
Over de afgeloopen maand Februari werd
blijkens het Overzicht van de opbrengst
der Middelen voor 's Rijks Schatkist ont
vangen f9,712,869.21, tegen f 10,640,159.48
in Februari 1914. Dit jaar dus f924,290.27
minder.
Hebben, met uitzondering van de grond
belasting, de directe belastingen een flinke
vermeerdering opgeleverd, de middelen,
welke meer direct verband houden met de
economische toestanden, dragen wel dui
delijk de kenmerken van de tijdsomstan
digheden. Zoo moeten groote verminderin
gen worden geconstateerd in de opbreng
sten der invoerrechten, der zegel- en re
gistratierechten en der loodsgelden.
De totale opbrengst over de eerste twee
maanden van 1915 (zonder de posterijen
enz.) is nu f 20,686,541.17, tegen
f 23,114,473.317^ voor dezelfde middelen in
het vorig jaar. In deze twee maanden zijn
we dus achteruit met een bedrag van
f 2,427,932.147,.
Tweede Kamer.
Do afdeelingen hebben de heeren Van
Leeuwen, De Monté Verloren, Patijn,
Scheurer en Van Doorn benoemd tot rap
porteurs over de gistervoormiddag in de
FEUILLETON.
DE DUIKER.
88)
„De eigenaar van het huis kwam mij
denzelfden dag nog op straat zetten, en ik
was nog gelukkig, dat men mij mijn livrei
kostuum had laten behouden, want ik
verkocht het om iets te eten te hebben.
Eerst wilde ik dien schurk van een Diego
aanklagen bij het gerecht; maar ik be
dacht, dat dit misschien ook voor mij
kwade gevolgen kon hebben, en ik besloot
te zwijgen. Gedurende reeds een maand
slaapt nu de arme Paddy onder den bloo-
ten hemel. Indien hij u niet ontmoet had.
meester, zou hij gestorven zijn; zoolang
bij leeft, zal hij u trouw zijn als een hond.
„De inlichtingen, welke Robert nu ver
kregen had, moesten hem voldoende zijn
om Diego weder te vinden, en ofschoon
Paddy hem nog niet een volmaakt ver
trouwen inboezemde, kon deze hem toch
van nut zijn.
„Besloten hem geheel aan zich te bin
den, gaf Robert hem eenig geld en beval
bem den volgenden morgen terug te ko
men in een huis, waarvan hij het adres
opgaf.
„Hij_was er van verzekerd, dat de Ier
?°u &omen, en hij wilde het vermijden
bom kennis ,te doen maken met zijn
schuit
„Het oogenblik was gekomen om in het
gewone leven terug te keeren en zich
I?leer voor <loen als visscher, en
Robert's eerste werk was zijn schat in
mllgheid te brengen.
„John, wien hij zijn ontmortteg met
Paddy bekend maakte, belastte er zich
mede het geld uit het schip te laden en
het te brengen naar de villa „Combi",
waar hij zich den volgenden dag vestigde.
„Veertien dagen waren voor den ouden
Slough voldoende, om dat fortuin can
land te brengen., en Robert veranderde
aanstonds de goudmassa in een crediet-
brief op het buis Rotschild te Napels en
op al diens correspondentschappen.
„Hij onderzocht eerst, of Paddy de
waarheid had gesproken en of Diego
werkelijk naar Constantinopel was ver
trokken.
„De tragische dood van Morgan had
groote opschudding teweeggebracht te
Napels; maar niemand had er aan ge
dacht, dat het een moordgeschiedenis
was, en men had het plotseling vertrek
van Diego toegeschreven aan het ver
driet, dat het ongeluk bij hem veroor
zaakt had.
„Robert nam den Ier in dienst, dien
de vreugde en het goede leven veranderd
hadden; maar hij droeg John Slough op
een waakzaam oog op hém te houden,
want immer wantrouwde hij Paddy's
dronkenschap.
„Robert scheepte zich dus met John
Slough en Paddy in naar Turkije.
„Te Constantinopel was het eerste, wat
zij hoorden, dat Diego vertrokken was.
„Sedert drie dagen had hij Peru ver
laten, om over land Egypte te bereiken
in gezelschap van een Franschman, dien
hij ontmoet had in het hotel.
„Robert kon er niet aan denken hem
op die reis door Klein-Azië en Syrië te ent-
moeten. Hij vond het beter hem te
Alexandrië af te wachten.
„Maar zijn wraak zou nog meer uitge
steld worden.
„Na twee maanden in Egypte vertoefd
te hebben vernam hij, dat twee reizigers
zich te Beyrouth ingescheept hadden,
waarvan een zich de Pancorvo noemde.
„Dat was een nieuwe naam, welken
Diego gekozen had.
„Robert aarzelde niet en vertrok aan
stonds naar Marseille,
„Diego was hem acht dagen vooruit.
„Blijkbaar had deze zich naar Parijs
begeven, en daar alleen zou Robert dus
zeker zijn hem te ontmoeten.
„Hij zou zich dus eindelijk tegenover
den vijand stellen, dien hij reeds zoolang
vervolgde; maar naar gelang de wraak
naderde, wilde hij haar ook zekerder en
schitterender maken.
„Eerst had hij er aan gedacht njet
Diego te strijden, na hem eerst al zijn
misdaden verweten te hebben; maar de
dood en een tweegevoht was niet een ge
noegzame uitboeting voor hetgeen ge
schied was.
„Het schavot was niet te veel voor een
monster, die viermaal moordenaar was.
„Robert wilde voor den moordenaar
van George den beul.
„Hij wilde Diego grijpen, wanneer hij
weder een euveldaad had gepleegd, en
hem dan voor de justitie sleepen.
„Robert begreep wel, dat de ellende
ling niet zou afwijken van den weg der
misdaden on dat eens voor hem het uur
der kastijding zou komen.
„Hij besloot dus hem te volgen, tot dat
hij hem op heeterdaad betrapte.
„Hij maakte zijn plannen met John, en
zij wisselden elkaar af in den jacht op
den moordenaar.
„De tijd en de smart hadden Robert on
herkenbaar gemaakt, en daarenboven
had hij een aangeboren begaafdheid om
de uitdrukking van zijn gelaat en terzelf-
dertijd zijn trekken te wijzigen.
„Hij kon ook des te gemakkelijker Die
go bewaken, daar deze hem dood waande.
„Nu moest hij nog een kostuum en een
beroep kiezen, die hem toestonden den
6churk te naderen zonder argwaan te
wekken.
„Robert had voor Paddy Cassan een
andere rol weggelegd.
„Diego moest meenen, dat de Ier te
verstompt was om van hem eenige vrees
te moeten koesteren, en wanneer Robert
er in slaagde, den Ier daar in huis te
kunnen krijgen, was hij een groote stap
verder.
„Wat John betreft, dien Diego goed
kende, hij moest zich oogenschijnlijk bui
ten de zaak en zorgvuldig zijn verblijf te
Parijs geheim houden.
„Robert behield zich het recllt voor
over hem te beschikken op het oogenblik
der wrake.
„Hij moest nog een woning hebben,
waarin hij niets te vreezen had vaD de
onbescheidenheid der wereld, een zekere
afzondering, waarin hij kon rusten van
de vreeselijke taak, welke hij op zich ge
nomen had.
„Hij dacht aan het huis te Montmar-
tre, dat gelukkigerwijze niet verkocht was,
en te Parijs komend, was zijn eerste werk
naar den notaris te gaan, die eertijds met
zijnzijn zaken was belast geweest.
„Deze meende eerst zijn cliënt niet te
herkennen, maar de bijzónderheden, wel
ke Robert hem gaf, gaven hem eindelijk
de overtuiging, dat hij zich vergist had.
„Robert vertelde hem, dat hij van de
Antillen kwam, waar zijn zaken hem
nog langen tijd zouden bezig houden en
dat, terwijl hij van plan was slechts voor
een korten tijd in Frankrijk te blijven, hij
uit spaarzaamheid het huis wilde bewo
nen zooals het wa3.
„De notaris zeide hem, dat do woning
zeer zou tegenvallen, daar er sedert zijn
vertrek niets meer aan gedaan was; dan
gaf hij hem de sleutels, en op een triesti-
gen herfstdag begaf Robert zich naar
Montmartre.
„Niet zonder diepe ontroering zag hij
de plaats weder, waar voor hem zoo dier
bare en droevige herinneringen leefden.
„De tijd en de verlatenheid hadden hun
werk gedaan. De tuin, welke geheel aan
zijn lot was overgelaten, was met kreu
pelhout bedekt. De tuinmuren schenen te
zullen vallen, en het huis dreigde met in
storting.
„Aleer den drempel te overschrijden,
vatte Robert al zijn moed te zamen.
„Een soort bijgeloovige vrees bracht
hem tot staan op de plaats, waar hij haar
in zijn armen had zien sterven, die hij
zoozeer bemind had.
„Het scheen hem, alsof de schimmen
van Ellen en George onder de groote hoo
rnen dwaalden. Hij riep hen onwillekeu
rig en in het geruisch der bladeren meen
de hij hunne stemmen te hooren.
(Wordt vervolgd.!