ZOETERMEER.
Parochie van den H. Nicolaus.
Zondag: Laetare. De H. Missen 7 uur en
half 9; half 11 Hoogmis; half 2 Cate
chismus; half 3 Lof; 7 uur H. Familie.
Maandag: H. Missen 7 en 8.15 uur. 12 uur
Catechismus.
Dinsdag: II. Missen 7 en 8.15 uur. 12 uur
Catechismus. 7 uur Vincentius-Confe-
rentie.
Woensdag: Feest v. h. Mirakel v. Amster
dam. H. Missen 7 en 7.30 uur. 9 uur
plechtig gezongen H. Mis. Na de H.. Mis
de plechtige eerste steenlegging van de
nieuwe kerk. 6.30 St. Jozef-Lof.
Donderdag: II. Missen 7 uur en 8.15 uur.
12 uur Catechismus.
3.305 uur Biechthooren.
Vrijdag: H. Mis 7 uur; 8 uur gezongen
H. Mis; 12 uur Catechismus; 6.30 uur
plechtig Lof ter eere van den H. Jozef
met predikatie.
Zaterdag: H. Missen 7 en 8.15 uur. 4 uur
Biechthooren.
Voorzien van de laatste H. Sacramen
ten Margaretha Smitv. Leeuwen; Ilen-
drika SebelKnippersluis; Jacobus v. d.
Heiden.
ZEVENHOVEN.
Parochie van de H. Joannes Geboorte.
Zondag: V.m. kw. vóór 7 u. H. Communie.
Ilalf 8 Vroegmis. 10 u. Hoogmis met
meditatie. N.-m. 2 u. Lof met Lit. v. a.
Heiligen. Lied 97.
Maandag: 7 u. H. Communie. 8 u. H. Mis.
Half 12 u. Catechismus.
Dinsdag: 7 u. H. Communie. 8 u. H. Mis.
Woensdag: Begin der Novene ter eere
v. O. L. V. v. L. 7 u. H. Communie, 8 u.
H. Mis. 7 u. St. Jozef-lof. Lied 75.
Donderdag: 7 u. H. Communie 8 u. H. Mis.
Half 12 u. Catechismus.
Vrijdag: 7 u. H. Communie. 8 u. gezongen
H. Mis, Half 12 uur Catechismus. 7 uur
plechtig Lof ter eere van St. Jozef.
Lied 72.
Zaterdag: 7 uur H. Communie. 8 uur H.
Mis.
Deze week gelegenheid tot biechten
lederen dag vóór en na de H. Mis.
Zaterdagmiddag om 4, 6 en 7 uur.
ZOETERWOUDE.
Parochie van den H. Joannes Onthoofding.
Zondag 7.30 uur stille H. Mis;
10 uur Hoogmis. 1 uur Catechismus.
2 uur Meditatie van het bitter lijden
des He aren en Lof voor de wereldvrede.
6 uur Patronaat v. 9t. Aloysdus.
Maandag 7 en 8*4 uur H. Mis; 8 uur
Catechismus.
Dinsdag 7 uur H. Mis in het Liefdege
sticht. 8.15 uur H. Mis in de Kerk. 8 c-n
9.30 uur v.m. Catechismus.
Woensdag: Slechts ééne H. Mis te 8.15. 2
uur Lof ter eex-e van den H. Joseph. Ca
techismus 8 en 9.30 uur.
Donderdag: 7 uur stille H. Mis; 8.15 uur
gezongen H. Mis. 8 uur Catechismus;
Smeekzang voor den wereldvrede.
Vrijdag 7 en 814 uur H. Mis. Na de H.
Mis van 8*4 uur de godvruchtige oefe
ning van den Kruisweg en vereering
van de Relikwie van het H. Kruis. Ca
techismus om 8 en 9.30 uur.
Zaterdag: 7 en 8.30 uur H. Mis. 8 uur Ca
techismus. Gelegenheid om te biechten
van 35 en 67 uur.
Geheel de week iederen dag voor en na
de H. Missen gelegenheid om te biechten.
ZOETERWOUDE—LEIDERDORP.
Parochie van de H. Maria Onb.
Ontvangenis.
Zondag: De H. Missen om half 8 en tien
uur. Uitreiking der H. Communie kw.
vóór 7 uur. Catechismus, 3 uur Vesper;
half 7 Meditatie.
Dinsdag: Gezongen St, Antonius Mis.
Geen Lof.
Woensdag: 's Avonds half 8 Lof ter eere
van den H. Jozef en Rozenhoedje.
Donderdag: Gezongen Mis ter eere van
het H. Sacrament.
Van 5 tot 7 uur gelegenheid om te biech
ten.
Vrijdag: Het feest van St. Jozef De H.
Missen om 7 uur en half 9. 's Avonds
half 8 Lof met Rozenhoedje'.
Zaterdag: s Avonds half 8 Rozenhoedje.
Van 4 tot 8 uur gelegenheid om te biech
ten.
Uitreiking der H. Communie in de week
om half acht en de H. Mis om half 9.
AGENDA'S.
Ned. R. K. Volksbond.
Afd. Leiden en Omstreken.
.Zondag, 14 Maart, half 1, Bondsvergade-
Spreker de WelEd. heer F. A. Moerel,
j"t Oudewater. Onderwerp: „De Kath. Volks-
Wnder m onze dagen." Muziek van de Har
monie „St. Gregorius."
Maandag, 910 uur Brandstoffencommissie.
ouderdag, 9 uur Bestuursvergadering,
hiterdag, S9 uur Bibliotheek; 9"—10 uur
upfar- en Voorschotbank.
St. Jozefsgezellen-Vereeniging.
Zondag, is de zaal open van 12V2—21/2 en
van 5—7 uur voor de leerlingen;"van 8-10
ujir verpl. bijeenkomst voor de Gezellen, ten
kegelclub ,.Hout of Fout".
Maandajr, Dinsdag, en Donderdag is de zaal
Ksehikbaar voor dc Gezellen,
n oensdag, ten 9 uur rep. Gvmnastick.
üonderdag, Kegelclub Afd. Geh. Gezellen
•alle negen".
Zaterdag, zitting spaarkas en bibliotheek
UP ae gewone uren.
Zita-Vereeniging.
geopend vanaf 12 uur; van half 4
urn- ,yur Zangles, van half 5 tot half 6
.S^sdieuatonderricht voor alle meisjes
het Patronaat Van half 6 tot half 7 ont-
■ueigjeg"5' Spaarkas' -Bibliotheek Patronaats-
s AvQijrïs tot 10 uur gezellige bijeenkomst
lokalen der winkeljnfl*. en dienstboden,
•uaandag, geeu Kookles.
i0 vD„8 ftf' van 11 tot 12 uur voormiddags
van 8—9 UUr 's avonds arbeidsbeurs. In
lichtingen voor verschillende betrekkingen;
van 8 tot half tien uur knipcursus.
Van 89'/2 uur Herhaliugeonderwijs Patro
naatsmeisjes.
Woensdag-avond van 810 uur, gezellige
lijeenkomst voor dienstboden; van 8 tot half
bO uur cursus in het verstellen, voor Patro-
naatameisjes. Spaarkas en Bibliotheek van
89 uur, (ook diet-leden kunnen worden
toegelaten). Van 89y2 uur Costumecursus.
Donderdag-avond, van half 8 tot 9 uur Her-
halingsonderwijs- Patronaatsmeisjes de zaal
geopend voor dienstboden.
Van half 8half 10 kookles voordePatro-
nantsmeisje6.
Vrydag-avond, van half 89 uur verstellen
voor de meisjes van 't Patronaat. Van half 8
tot half 10 gezellige bijeenkomst van meisjes.
Afdeeling Vrouwenbond.
Het laatste lied van den Troubadour.
Episode uit de Middeleeuwen,
door A. v. d. Aar.
Aschwoensdag van het jaar 1497 was
aangebroken.
't Was een heerlijke morgen....
Nog was de zon niet opgestegen uit het
purperkleurig wolkenbed en een wazige
dauwsluier bedekte bosschen en velden.
De vogelen hieven hunne morgenzangen
aan met zoet gekweel en van de boeren-
haardsteden weerklonk 't hanengekraai
door de morgenstilte. Aan het blauwe fir
mament prijkte nog enkele sterretjes en
wachtte de morgenster de komst van de
dagvorstinne af.
Met moeizaam-tragen pas ging eene jeug
dige ochtendwandelaar den kronkelenden
landweg af, een van de weinige gebaande
wegen in het Graafschap. Hij was net en
sierlijk gekleed in Spaansche dracht. Hij
droeg aan zijne zijde een vedel.
Reeds een drietal jaren had Pedro de
minnezanger deze streken bezocht, waar
hem overal 'n goede ontvangst was bereid.
Trekkend van burcht tot burcht, had de
jonge troubadour zijne zelfvervaardigde
„boerten", geestelijke en minneliederen ge
zongen en verspreid. Zelfs aan de hoven
der Hollandsche Graven en der kunstlie
vende Brabantsche hertogen was hij met
open armen ontvangen, op de kasteelen
der edelen had hij zijne zilveren stem la
ten hooren en op de door de grooten gege
ven volksfeesten was hij met gejuich be
groet.
Hij had zich de taal des lands eigen ge
maakt en was geworden de lieveling van
rijk en arm, voor zijne kunst ruim, zelfs
vorstelijk beloond. Altijd was hij vroolijk
en opgeruimd en in zijne gedragingen bui
tengemeen wellevend en innemend.
Nog gisterenavond was hij geweest ddér
ginds, waar in de morgennevelen oprijzen
de torens van het aloude stamslot des iiee-
ren van Terhorste. DéAr had hij voor'een
uitgelezen bijeenkomst van edelen en jonk
vrouwen „het lied van den
Lande van Overzee", het lijflied
van de zalige Gertrudis van Oosten, Het
Daghet in het Oosten, het
H a d d i e u van Berthken van Utrecht,
alsmede een heerlijke reeks van geestelijke
liederen, betrekking hebbende op de ge
boorte en kindsheid van den Heer Jezus of
op de heilige Moedermaagd, vertolkt.
Doch 't was den gasten opgevallen, dat
de zoo heldere stem van den zanger min
der vast klonk dan anders, 't Was, alsof
een heimelijke droefheid hem kwelde. En,
toen het elfde uur gekomen was, had hij
nog éénmaal een lied gezongen, ditmaal
zóó melancholisch, zoo zacht en met zulk
een weemoedigen stem, dat zelfs de fiere
ridders in een droevige stemming kwamen
en de vrouwen haren tranenvloed den
vrijen loop lieten.... Toen had het lied
weerklonken, opwellend uit zijn dichterlijk
gemoed, uitklagend de smart zijner teedere
gevoelens in droevige klanken... Toen had
hij gezongen begeleid door de klagende
tonen van de vedel:
Uit de. ouderlijke woning
Trok ik naar verre landen heen,
'k Volgde 't voorwerp mijner keuze,
En met die gunst was ik tevreèn.
Maar 't valt nu hard
En 't doet mij smart,
Van haar te moeten scheiden!
Nu komen dra
Al voor, al na,
Veel dagen van smartelijk lijden.
En smeekend-berustend weerklonk het
dan:
o God mijn Heer!
Hoe 't lot ook keer'
Steeds stel ik op U mijn betrouwen
Zoo zult Gij mij
Van zonden vrij
Voor Uw eer en geluk behouên.
't Waren slechts enkele woorden geweest,
maar.... wat moest er niet omgegaan zijn
in dat zoo gevoelige hart van den trouba
dour! Wat was het dat hem neerdrukte,
wat dat hem zulk een leed inspireerde?
Ieder gevoelde dat dit niet slechts klanken
spel was maar 't steunend klagen van een
gebroken hart, en toen de minstreel het
kasteel verliet en zeide voor 't laatst ge
zongen te hebben, toen was het vermoeden
van velen zekerheid geworden, maar nie
mand had den moed te vragen naar de
reden van dit plotselinge besluit, niemand!
Alle belooning, anders zoo gretig aange
nomen, wees hij van de hand... En toen de
veertigdaagsche vasten wederom haar in
trede deed in den lande werd achter de
minstreel de slotbrug opgehaald... Niemand
zou ooit weer den geliefden zanger hooren...
En nu ging hij al verder den landweg
Vóór hem de wijde velden, die hem anders
zoo in verrukking zouden gebracht heb
ben op zulk een schoonen morgen, maar nu
niet de minste aantrekkelijkheid voor hem
schenen te bezitten, 't Was het oogenblik.
waarop ieder menschenhart, dat eenigs-
zins gevoelig is voor 't mooie, 't schoone
der natuur een ,,Te Deum" zou willen
aanheffen... Eerst vertoonde zich een
tipje... dan een half boogje... en dan...
dan steeg de purperkleurige bol der zonne
't luchtruim in, langzaam... langzaam.
En duizenden kelen van vogelen vervul
len de lucht met een lieflijk gekweel, ge
kwetter, gefluit, zij begroetten de dag
vorstinne, die haar tocht langs de blau
we hemelbogen begon.
Maar hij de zanger scheen niets te
hooren, niets te zien van al dat schoone
rondom hem. Peinzende ging hij voort tot
dddr, waar aan 't eind van den landweg
eenige huizen en boomen stonden bijeen
gegroept, in welks midden een kerkje
stond en een groot log kloostergebouw,
omgeven door hooge muren.
Daarheen wendde hij zijn schreden,
daar was de plaats, waar het nfoede hoofd
een wijle verpoozing vinden zou, dóór
waar zij lag, die hem eens het dierbaarst
De zware deur stond wijd-open en de
troubadour trad binnen.... 't Was er stil
en plechtig. De goudachtige zonnestralen
zonden hun eersten morgen groet door de
breede ramen en speelden op de banken en
wanden van het gebouw. Er heerschte een
harmonieuse stilte, zoo weldadig voor het
hart, dat een oogenblik rust zoekt voor de
vermoeienissen der levens.
Langzaam ging hij het zijpad door naar
de plaats, waar- de blauwe zerken lagen
en op een nog nieuw gebeitelden steen
zette hij zich neder. Dan sloeg hij de hand
voor het gelaat en liet zijn tranen den
vrijen loop.
Het was de grafstede van de ge
liefde maagd welke hij eens gehoopt had,
voor eeuwig de zijne te mogen noemen.
Uit het land der zoete Oranjes, het ge
liefde Spanje, naar de noordelijke streken
zijn tochten uitstrekkend, was de minsteel
met de lieftallige jonkvrouw in kennis ge
komen. Zijn begaafde natuur had op 't
jonge meisje den levendigsten indruk ge
maakt en hij... hij óók had haar leeren
beminnen met al de liefde van z'n rijke,
gevoelvolle natuur. Haar edele gelaats
trekken, sinds jaren in zijn ziel gedrukt,
hielden zijn geest dag en nacht bezig en
wakkerden moed en ijver aan, als onver
diende vernederingen hem tot klagen
presten. En als hij wederom de streken
betrad, hem om haar boven alles dierbaar
geworden, dan was zijn eerste gang naar
Beatrix.... zijn Beatrix. Want, al wilde
ook haar vader niets van hem weten, zij
hadden gehoopt op andere tijden, zij had
den gebeden tot de Voorzienigheid, dat zij
elkander waardig mochten zijn, en in deze
hoop en in het wederzijdsch vertrouwen
op elkander hadden zij alle lijden verdra
gen.
Maar God had het in zijn onnaspeurlij
ke wegen anders beschikt... Want, na
dat de zanger was teruggekeerd in de
streek om wederom zijn lustige liedekens
te doen weerklinken van burcht tot burcht,
was 't hem, die zoo met ongeduld 't tijd
stip verbeidde, waarop hij haar weder
aanschouwen mocht, ter oore gekomen, dat
zij uitgeteerd op 't ziekbed lag.... Hij had
beproefd haar te naderep, maar... vol
trotsch was hij afgewezen.... Van dat
oogenblik af was des zangers lust uitge
doofd en was 't alleen de harde strijd om
het bestaan geweest, die hem tot zingen
drong, niet meer zijn vroolijke natuur, ook
niet zijn liefde voor de kunstEn toen
was 't gekomen, 't verschrikkelijke... Juist
was hij genood op 't kasteel van Terhorst,
toen tot hem doordrong de treurige mare:
„Beatrix is gestorven" en reeds begra
ven"... Woorden, die met één slag
al zijn verwachtingen den bodem insloe
gen. De uitnoodiging van „Terhorst" had
hij reeds aangenomen.... Met een bloe
dend hart had hij zijn taak volbracht.
Het was een dier schrille tegenstellingen,
die het leven van een kunstenaar zoo
dikwijls biedt. Maar zijn laatste lied was
dan ook, zij 't dan berustend in den aan-
biddelijken wil der Goddelijke Voorzienig
heid, de uitklaging geweest van het diep-
geforterd hart...
Zoo stond nu Pedro aan het graf van
zijn geliefde: daar bij de gesloten groeve,
déér barstte hij in jammerklachten uit.
Neen, Beatrix! ik kan niet van u
scheiden, uw koud gebeente trekt mij naar
het gesteente, dat u dekt. Ik kan niet meer
terug naar 't gewoel der wereld. Ik kan
niet meer de plaatsen terugzien waar uwe
vriendelijke lach mij zoo vaak tegenblónk,
waar uwe deugden meer dan uwe schoon
heid mij den diepsten eerbied inboezemden,
naar de plaats, waar wij elkander hebben
leeren kennen en die mij met u een para
dijs geleek, en nu, zonder u, voor mij
een woestenij gelijk zou zijn... En toch... ik
moet.... 0 God! ach, wie begrijpt mijn
smart....
Zoo zuchtte de arme jongeling!
Zoo treurde hij langen, langen tijd....
Totdat langzamerhand de dorpers het
kerkgebouw betraden voor de II. Mis van
Aschwoensdag, dien stillen dag, welke in
onze kerken droef-plechtige gezangen den
tijd van boete inleid.
Het was, als werd een zoete balsem op
zijn wonde gelegd, en een wijle volgde hij
aandachtig het H. Offer.
Maar dan... dan dwaalde zijn gedachten
weer af naar zijn geliefdeEn uit zijn
hart welde meer troostvolle ontboezemin
gen. „Ach, ik ben misschien te veel nog
aan de wereld gehecht, want is zij nu niet
voor eeuwig gelukkig? Verheugen zich de
Engelen niet in haar schoonheid en
streelt niet de vlekkelooze Moedermaagd
het kind, dat haar zoo gaarne vereerde?
Is het niet de God van Eeuwigheid, Dien
zij in eindeloos geluk aanschouwt? En
ik... zou haar zulk een geluk benijden?
Neen, Beatrix, hoe hard het mij ook
valt, ik wil berusten in Gods II. Wil, en
gij zult er mij des te liever om hebben,
mijn beminde! Maar en dat beloof ik
U hier plechtig mijn hart, dat voor u
bestemd was,- zal niemand op aarde meer
toebehooren; nimmer zal Uw beelid uit;
mijn ziel verdwijnen. Ik wil wonen bij
Uw assche en menigmaal, als de vale
nachtnevelen op het aardrijk hare vleu
gelen gespreid zullen hebben, of als de
bleeke maan zilverstralen, tooverachtïg
door de ruiten van dit kerkgebouw zal
werpen, dan zal ik aan Uwe assche deze
belofte herhalen, dan zal ik bidden bij
Uw graf! Zoo zullen wij vereenigd blijven
totdat ook mijn stoffelijk gebeente bij het
Uwe zal worden gevoegd."
„Memento homo, quia pulvis es". „Ge
denk o mcnsch, dat gij stof zijt," klonk het
van achter de Communiebank uit den
mond van den priester-geestelijke en eer
biedig knielde de vrome schare een
voor een neder bij het ontvangen der ge-
Wijde asch.
„Memento homo, quia pulvis es"! weer
klonk het in de ziel van den zanger, die
met de anderen nederknielde; Alle aard-
sche glorie was den kunstenaar in het
niet gezonken bij het graf van zijn gelief
de had hij de ijdelheid der wereld leeren
beseffen...
En als ae H. dienst was afgeloopen zat
daar nog de troubadour, verzonken in
eerbiedig gebed tot God... langen langen
tijd
Dan stond hij op... begaf zich naar de
groote kloosterpoort... Aan den grijsaard
die hem open deed verzocht hij cm bin
nengelaten te worden teneinde den prior te
spreken....
Jaren... vele jaren zag de bleeke maan
op zijn nachtelijken tocht een gestalte dwa
len en vertoeven in het kerkje, bij de graf
steen van Beatrix... 't Was Pedro, de
troubadour. Zijne leden waren omsloten
door de ruwe pij der zonen van St. Fran-
ciscus.
De kleine Zakkenroller.
De dikke, in een zware pelsjas gesto
ken heer, die zich snel door de menschen-
menigte in de groote winkelstraat heen-
spoedde, voelde plotseling, dat er iets aan
zijn jaszak gebeurde en snel greep hij een
kleine, ijskoude hand, welke hij met alle
kracht, waarover hij beschikte, en dat
was geen klein beetje, vasthield en kneep.
Tegelijk hoorde hij een zacht steunen en
voelde hij, dat de eigenaar van de hand
pogingen deed zich los te wringen, 't Vol
gend oogenblik keerde hij zich om en keek
den dief aan. 't Was een kleine, in lom
pen gehulde jongen, zoo mager, dat hem
het vel als 't ware over de beenderen
hing. De kleine zakkenroller was zoo ont
steld, dat hij wit als een lijk werd en
weenen nog spreken kon.
De eerste woorden van den dikken heer
werden gesproken in woede.
Gij kleine dief, gij kleine schavuit. Ik
zal u leeren andere menschen te bestelen
en dat op uw leeftijd. Ik zal de politie
waarschuwen.
De kleine stond daar, doodelijk ver
schrikt met groote verward rondkijkende
oogen en sidderde. De dikke heer schudde
hem heftig. De jongen scheen te wiUen
spreken, doch kon geen woord uiten,
bleef stom staan in elkaar gedoken, als
schikte hij zich in zijn lot. Een groote
volksmenigte had zich om beiden verza
meld en zooa'ls 't gewoonlijk gaat, het
publiek koos naar de bedreigingen en
uitlatingen te oordeelen, partij voor den
ongelijk hebbende, voor den jongen.
De heer trak, of liever, sleepte, het kind
woedend met zich. Doch hij was geen
hardvochtig mensch, was zelfs zeer ge
voelig aangelegd. Plotseling voelde hij de
overgroote tegenstelling, die daar was.
Hij zoo groot en zwaar, elegant gekleed,
en zijn kleine zakkenroller, nietig en in
lompen gehuld. Toen begreep hij, dat het
niet goed zou zijn als aanklager op te
treden. Doch ook ergerde hem de houding
van 't publiek, dat hem lang niet vrien
delijk gezind was.
Kom, zeide hij, ik zal met u naar het
politietbureau rijden.
Hij wenkte een taxi-auto en stiet den
jongen, die zich geheel overgegeven had,
er in, zelf ging hij tegenover den knaap
zitten.
Zeg mij nu de waarheid, beval hij
met krachtige stem. Hoe heet ge? Hoe
oud zijt ge? Wat doen uw ouders? Sedert
wanneer hebt ge deze liefelijke gewoonte
om te stelen?
Maar de jeugdige dief begon zoo erbar
melijk te weenen, dat de dikke mijnheer
een weinig van streek raakte. Veel gemoe
delijker zeide hij:
Kom, ween nu niet, antwoord.
Negen jaar ben ik... Vader is dood...
al twee jaar... Moeder kan niet meer wer
ken... Zij is ziek... En ik en mijn zusjes
hebben honger.
Twee en... er zijn er drie dood... Ik
Hoeveel zusjes hebt ge?
heet Victor.
De dikke heer had de kleine koude hand
jes losgelaten. Met belangstelling betuur-
de hij het kleine, grauwbleeke gezichtje,
waarover de tranen biggelden.
Waar woont uw moeder dan? vroeg
hij vriendelijker.
Het kind gaf snikkend een adres op, er
gens in een der achterbuurten. De heer
riep den chauffeur iets toe.
Deze schrok en jammerde:
Mijnheer gaat toch zeker weer met
mij terug?
En de auto vloog het politia-bureau
voorbij.
Het kind was wat kalmer geworden en
zijn geleider begon weer te praten.
Vertel me nu eens, sedert wanneer
ge steelt; en wie het je geleerd heeft?
Voor het eerst, mijnheer. Jan heeft het
mij geleerd.
Wie is Jan?
Ik ken hem niet... Hij heeft mij op
straat aangesproken. Hij is juist zoo oud
als ik. Maar hij is 'n gemeene jongen... Hij
liet 't rnij zien, hij nam het geld af van den
dronken man. Maar dat heb ik niet ge
daan... En... nu wilde ik het vandaag eens
beproeven... Wij hebben sedert gisteren
niets dan drie aardappelen gehad... en ik
heb honger en de zusjes ook, die schreeuw
den dezen morgen erg... en toen ben ik bij
een buurman gegaan en ik heb viooltjes
gekocht... maar de politie heeft ze mij af
genomen, omdat ik geen vergunning heb,
en buurman moet vanavond tien centiet-
men hebben, anders slaat hij mij... en toen
ben ik gaan bedelen, maar ik kreeg niets
en... en... toen heb ik 't bij u beproefd...
Nietwaar, mijnheer, ge brengt me niet
naar het politiebureau?
Ik zal met u meegaan om te zien, of
ge de waarheid gesproken hebt. Dan zal ik
zien wat ik doe.
Toen zwegen beiden. De kleine jongen
begon plezier in 't autotochtje te krijgen*
Hij lachte door zijn tranen heen, veegde
nu en dan zijn "bogen uit met zijn kleine,
koude knuistjes...
De auto reed nu door een buurt, waar
de heer nooit geweest was. 't Zag er over
al vuil en onverzorgd uit en de straten
waren niet alle even ongevaarlijk. Einde-
lijk hield men voor een deerlijk vervallep
huis stil.
Mijnheer zal goed doen zich wat te
haasten. Men kan hier vennoord worden,
bromde de chauffeur, angstig lettend op
de in lompen gehulde menschen, die de
huizen uitliepen, om naar de auto, daar
een ongewoon ding, te kijken.
Doch het waren slechts arme, nieuws
gierige menschen en de dikke mijnheer
scheen nog al moedig te zijn. Nu was hij
onder geleide van zijn kleinen misdadiger
en hij strompelde, want 't was erg donker,
drie half vergane, krakende trappen op eq
trad een kamer binnen, zooals hij er norj.
nooit een gezien had. De zoldering was in
plaats van wit grijszwart, en de muren
waren kaal en vochtig. De vloer bestond
uit kapotte tegels. In een hoek lagen twee
vuile stroozakken. Verder vormden twee
wrakke stoelen en een voorwerp, dat een
tafel moest verbeelden, het eenige meubi
lair. Een bleeke, vervallen uitziende, nog
jonge vrouw zat bij het venster dat slecht
sloot en waarvan de gebroken ruiten met
dagbladen beplakt waren. Op haar armen
droeg de vrouw een kindje, dat zoo moge
lijk nog bleeker was dan zij.
De dikke mijnheer zag het tooneeltje
met ontzetting aan. Het was de eerste
maal, dat hij werkelijke, waarachtige el
lende zag en hij schaamde zich over zich
zelf, vond nu, dat de menschen niet zulk
een ongelijk hadden toen zij hem op straat
uitscholden. Hij wist niet wat te zeggen
en toch voeldé hij dat 't moest; de vrouw
zag hem verwonderd vragend aan. Met
een stem, die hij zelf vreemd vond, zei
de hij:
Het is niets... werkelijk niet... Het
kind zal u inlichten... een vergissing...
neem me niet kwalijk.
In de woning van den kleinen dief wend
de moeder alle pogingen aan om van haar
kind te weten te komen, wat er was ge-
beurd. Bij stukken en brokken kwam het
er uit. Toen zij na lang vragen de geheele
waarheid had vernomen, barstte zij in
tranen uit:
Mijn God, mijn God. Nu heeft het
niets, niets dan dat eene, maar ook dat
vele, dien grooten schat: eerlijkheid. Uw
vader is straatarm, van honger haast ge
storven, maar hij was eerlijk. Geen cent
wilde hij, die hem niet toekwam. Victor,
kind, gij een dief, hoe zijt ge er toe geko
men; wat scheelt er aan? Toe lieveling,
beloof mij, dat ge 1t niet meer zult doen....
Maar Victor, die in den auto zoo geweend
had, scheen thans bijzonder optimistisch
gestemd te zijn.
Ja, Jan heeft 't mij geleerd, verklaar
de hij koeltjes. En dan nog, die heer heeft
zelfs een goudstuk gegeven en mij in den
auto thuisgebracht.
Maar als hij 't aangegeven had,
zoudt ge in de gevangenis gestopt zijn,
deugniet.
Och kom, Jan heeft 't mij haarfijn
uitgelegd. Zij geven het nooit aan, als gij
het maar goed aanlegt. Ge steekt de hand
in de zakken van zulk een dikken heer
die goed gekleed is, ge wordt gepakt en
dan vertelt ge dat ge van honger bijna
dood gaat. En dan komen ze kijken en
geven wat. Als het niet mee wilt loopen,
krijgt ge een paar klappen, maar daarme
de is 't uit. Zij brengen u nooit naar het
politiebureau, daar zijt ge te klein voor.
Jan heeft al vier maanden zoo „gewerkt".
En hij heeft dikwijls weken, dat hij 50 fr.
krijgt en meer. Zijn vader blijft thuis en
doet, of hij ziek is en geen werk kan doen.
En als Jan met de heeren komt, doet zijn
vader of hij kwaad is, en wil opstaan om
Jan te slaan. Maar dan vragen de heeren
den vader den jongen niet te slaan en ge
ven hem wat, dikwijls een frank, dikwijls
meer, maar nooit minder. Dan zegt vader,
dat hij altijd een eerlijk man is geweest...
maar hij pakt het geld toch...
Zoo heb ik 't nu ook geprobeerd. Ik moet
toch wat doen, als ik te zwak ben om te
werken....
Dat nooit, Vid. Ik wil niet, dat ge zoo
gemeen zijt. Toe jongen, beloof mij, dat
ge 't niet meer zult doen.
Victor antwoordde niet. Dank zij 't
goudstuk was er spoedig vuur en eten en
buitendien kon men den huisheer een klein
deel van de schuld betalen.
Maar na acht dagen was er geen cent
meer over en de kinderen kregen weer
drie aardappelen.
De zusjes weenden weer.... zij hadden
honger...
Den volgenden morgen keek Victor zijn
moeder vastberaden aan en zeide:
Ik ga.
Zij schreeuwde hem na:
Victor, Victor... jongen... ach, toe...
Hij was de straat al op. Toen ging zij te
rug, de kamer weer in...
Moeder, zeide een uur later de oudste
van de twee zusjes, buurvrouw heeft mij
wat kolen gegeven, zal ik 't vuur aanma
ken, dan is 't hier niet zoo koud.
De arme vrouw sidderde.
Neen, lieveling, zeide ze eindelijk en
verborg het plotseling vuurrood geworden
gelaat van het verwonderd kijkende kind.
Het is beter dat wij geen vuur hebben,
en hij haarzelf dacht zij:, als Victor straks
thuiskomt en hij zou iemand meebrengen...
Toen ging zij voor 't venster zitten met
de papieren ruiten en keek door de gaten
naar buiten en wachtte... langzaam daalde
het duister en nog zat zij daar en dn^M
aan haar Vie en haar verdriet en weendo
zacht en lang.