ZOETERMEER. Parochie van den H. Nicolaus. Zondag: Laetare. De H. Missen 7 uur en half 9; half 11 Hoogmis; half 2 Cate chismus; half 3 Lof; 7 uur H. Familie. Maandag: H. Missen 7 en 8.15 uur. 12 uur Catechismus. Dinsdag: II. Missen 7 en 8.15 uur. 12 uur Catechismus. 7 uur Vincentius-Confe- rentie. Woensdag: Feest v. h. Mirakel v. Amster dam. H. Missen 7 en 7.30 uur. 9 uur plechtig gezongen H. Mis. Na de H.. Mis de plechtige eerste steenlegging van de nieuwe kerk. 6.30 St. Jozef-Lof. Donderdag: II. Missen 7 uur en 8.15 uur. 12 uur Catechismus. 3.305 uur Biechthooren. Vrijdag: H. Mis 7 uur; 8 uur gezongen H. Mis; 12 uur Catechismus; 6.30 uur plechtig Lof ter eere van den H. Jozef met predikatie. Zaterdag: H. Missen 7 en 8.15 uur. 4 uur Biechthooren. Voorzien van de laatste H. Sacramen ten Margaretha Smitv. Leeuwen; Ilen- drika SebelKnippersluis; Jacobus v. d. Heiden. ZEVENHOVEN. Parochie van de H. Joannes Geboorte. Zondag: V.m. kw. vóór 7 u. H. Communie. Ilalf 8 Vroegmis. 10 u. Hoogmis met meditatie. N.-m. 2 u. Lof met Lit. v. a. Heiligen. Lied 97. Maandag: 7 u. H. Communie. 8 u. H. Mis. Half 12 u. Catechismus. Dinsdag: 7 u. H. Communie. 8 u. H. Mis. Woensdag: Begin der Novene ter eere v. O. L. V. v. L. 7 u. H. Communie, 8 u. H. Mis. 7 u. St. Jozef-lof. Lied 75. Donderdag: 7 u. H. Communie 8 u. H. Mis. Half 12 u. Catechismus. Vrijdag: 7 u. H. Communie. 8 u. gezongen H. Mis, Half 12 uur Catechismus. 7 uur plechtig Lof ter eere van St. Jozef. Lied 72. Zaterdag: 7 uur H. Communie. 8 uur H. Mis. Deze week gelegenheid tot biechten lederen dag vóór en na de H. Mis. Zaterdagmiddag om 4, 6 en 7 uur. ZOETERWOUDE. Parochie van den H. Joannes Onthoofding. Zondag 7.30 uur stille H. Mis; 10 uur Hoogmis. 1 uur Catechismus. 2 uur Meditatie van het bitter lijden des He aren en Lof voor de wereldvrede. 6 uur Patronaat v. 9t. Aloysdus. Maandag 7 en 8*4 uur H. Mis; 8 uur Catechismus. Dinsdag 7 uur H. Mis in het Liefdege sticht. 8.15 uur H. Mis in de Kerk. 8 c-n 9.30 uur v.m. Catechismus. Woensdag: Slechts ééne H. Mis te 8.15. 2 uur Lof ter eex-e van den H. Joseph. Ca techismus 8 en 9.30 uur. Donderdag: 7 uur stille H. Mis; 8.15 uur gezongen H. Mis. 8 uur Catechismus; Smeekzang voor den wereldvrede. Vrijdag 7 en 814 uur H. Mis. Na de H. Mis van 8*4 uur de godvruchtige oefe ning van den Kruisweg en vereering van de Relikwie van het H. Kruis. Ca techismus om 8 en 9.30 uur. Zaterdag: 7 en 8.30 uur H. Mis. 8 uur Ca techismus. Gelegenheid om te biechten van 35 en 67 uur. Geheel de week iederen dag voor en na de H. Missen gelegenheid om te biechten. ZOETERWOUDE—LEIDERDORP. Parochie van de H. Maria Onb. Ontvangenis. Zondag: De H. Missen om half 8 en tien uur. Uitreiking der H. Communie kw. vóór 7 uur. Catechismus, 3 uur Vesper; half 7 Meditatie. Dinsdag: Gezongen St, Antonius Mis. Geen Lof. Woensdag: 's Avonds half 8 Lof ter eere van den H. Jozef en Rozenhoedje. Donderdag: Gezongen Mis ter eere van het H. Sacrament. Van 5 tot 7 uur gelegenheid om te biech ten. Vrijdag: Het feest van St. Jozef De H. Missen om 7 uur en half 9. 's Avonds half 8 Lof met Rozenhoedje'. Zaterdag: s Avonds half 8 Rozenhoedje. Van 4 tot 8 uur gelegenheid om te biech ten. Uitreiking der H. Communie in de week om half acht en de H. Mis om half 9. AGENDA'S. Ned. R. K. Volksbond. Afd. Leiden en Omstreken. .Zondag, 14 Maart, half 1, Bondsvergade- Spreker de WelEd. heer F. A. Moerel, j"t Oudewater. Onderwerp: „De Kath. Volks- Wnder m onze dagen." Muziek van de Har monie „St. Gregorius." Maandag, 910 uur Brandstoffencommissie. ouderdag, 9 uur Bestuursvergadering, hiterdag, S9 uur Bibliotheek; 9"—10 uur upfar- en Voorschotbank. St. Jozefsgezellen-Vereeniging. Zondag, is de zaal open van 12V2—21/2 en van 5—7 uur voor de leerlingen;"van 8-10 ujir verpl. bijeenkomst voor de Gezellen, ten kegelclub ,.Hout of Fout". Maandajr, Dinsdag, en Donderdag is de zaal Ksehikbaar voor dc Gezellen, n oensdag, ten 9 uur rep. Gvmnastick. üonderdag, Kegelclub Afd. Geh. Gezellen •alle negen". Zaterdag, zitting spaarkas en bibliotheek UP ae gewone uren. Zita-Vereeniging. geopend vanaf 12 uur; van half 4 urn- ,yur Zangles, van half 5 tot half 6 .S^sdieuatonderricht voor alle meisjes het Patronaat Van half 6 tot half 7 ont- ■ueigjeg"5' Spaarkas' -Bibliotheek Patronaats- s AvQijrïs tot 10 uur gezellige bijeenkomst lokalen der winkeljnfl*. en dienstboden, •uaandag, geeu Kookles. i0 vD„8 ftf' van 11 tot 12 uur voormiddags van 8—9 UUr 's avonds arbeidsbeurs. In lichtingen voor verschillende betrekkingen; van 8 tot half tien uur knipcursus. Van 89'/2 uur Herhaliugeonderwijs Patro naatsmeisjes. Woensdag-avond van 810 uur, gezellige lijeenkomst voor dienstboden; van 8 tot half bO uur cursus in het verstellen, voor Patro- naatameisjes. Spaarkas en Bibliotheek van 89 uur, (ook diet-leden kunnen worden toegelaten). Van 89y2 uur Costumecursus. Donderdag-avond, van half 8 tot 9 uur Her- halingsonderwijs- Patronaatsmeisjes de zaal geopend voor dienstboden. Van half 8half 10 kookles voordePatro- nantsmeisje6. Vrydag-avond, van half 89 uur verstellen voor de meisjes van 't Patronaat. Van half 8 tot half 10 gezellige bijeenkomst van meisjes. Afdeeling Vrouwenbond. Het laatste lied van den Troubadour. Episode uit de Middeleeuwen, door A. v. d. Aar. Aschwoensdag van het jaar 1497 was aangebroken. 't Was een heerlijke morgen.... Nog was de zon niet opgestegen uit het purperkleurig wolkenbed en een wazige dauwsluier bedekte bosschen en velden. De vogelen hieven hunne morgenzangen aan met zoet gekweel en van de boeren- haardsteden weerklonk 't hanengekraai door de morgenstilte. Aan het blauwe fir mament prijkte nog enkele sterretjes en wachtte de morgenster de komst van de dagvorstinne af. Met moeizaam-tragen pas ging eene jeug dige ochtendwandelaar den kronkelenden landweg af, een van de weinige gebaande wegen in het Graafschap. Hij was net en sierlijk gekleed in Spaansche dracht. Hij droeg aan zijne zijde een vedel. Reeds een drietal jaren had Pedro de minnezanger deze streken bezocht, waar hem overal 'n goede ontvangst was bereid. Trekkend van burcht tot burcht, had de jonge troubadour zijne zelfvervaardigde „boerten", geestelijke en minneliederen ge zongen en verspreid. Zelfs aan de hoven der Hollandsche Graven en der kunstlie vende Brabantsche hertogen was hij met open armen ontvangen, op de kasteelen der edelen had hij zijne zilveren stem la ten hooren en op de door de grooten gege ven volksfeesten was hij met gejuich be groet. Hij had zich de taal des lands eigen ge maakt en was geworden de lieveling van rijk en arm, voor zijne kunst ruim, zelfs vorstelijk beloond. Altijd was hij vroolijk en opgeruimd en in zijne gedragingen bui tengemeen wellevend en innemend. Nog gisterenavond was hij geweest ddér ginds, waar in de morgennevelen oprijzen de torens van het aloude stamslot des iiee- ren van Terhorste. DéAr had hij voor'een uitgelezen bijeenkomst van edelen en jonk vrouwen „het lied van den Lande van Overzee", het lijflied van de zalige Gertrudis van Oosten, Het Daghet in het Oosten, het H a d d i e u van Berthken van Utrecht, alsmede een heerlijke reeks van geestelijke liederen, betrekking hebbende op de ge boorte en kindsheid van den Heer Jezus of op de heilige Moedermaagd, vertolkt. Doch 't was den gasten opgevallen, dat de zoo heldere stem van den zanger min der vast klonk dan anders, 't Was, alsof een heimelijke droefheid hem kwelde. En, toen het elfde uur gekomen was, had hij nog éénmaal een lied gezongen, ditmaal zóó melancholisch, zoo zacht en met zulk een weemoedigen stem, dat zelfs de fiere ridders in een droevige stemming kwamen en de vrouwen haren tranenvloed den vrijen loop lieten.... Toen had het lied weerklonken, opwellend uit zijn dichterlijk gemoed, uitklagend de smart zijner teedere gevoelens in droevige klanken... Toen had hij gezongen begeleid door de klagende tonen van de vedel: Uit de. ouderlijke woning Trok ik naar verre landen heen, 'k Volgde 't voorwerp mijner keuze, En met die gunst was ik tevreèn. Maar 't valt nu hard En 't doet mij smart, Van haar te moeten scheiden! Nu komen dra Al voor, al na, Veel dagen van smartelijk lijden. En smeekend-berustend weerklonk het dan: o God mijn Heer! Hoe 't lot ook keer' Steeds stel ik op U mijn betrouwen Zoo zult Gij mij Van zonden vrij Voor Uw eer en geluk behouên. 't Waren slechts enkele woorden geweest, maar.... wat moest er niet omgegaan zijn in dat zoo gevoelige hart van den trouba dour! Wat was het dat hem neerdrukte, wat dat hem zulk een leed inspireerde? Ieder gevoelde dat dit niet slechts klanken spel was maar 't steunend klagen van een gebroken hart, en toen de minstreel het kasteel verliet en zeide voor 't laatst ge zongen te hebben, toen was het vermoeden van velen zekerheid geworden, maar nie mand had den moed te vragen naar de reden van dit plotselinge besluit, niemand! Alle belooning, anders zoo gretig aange nomen, wees hij van de hand... En toen de veertigdaagsche vasten wederom haar in trede deed in den lande werd achter de minstreel de slotbrug opgehaald... Niemand zou ooit weer den geliefden zanger hooren... En nu ging hij al verder den landweg Vóór hem de wijde velden, die hem anders zoo in verrukking zouden gebracht heb ben op zulk een schoonen morgen, maar nu niet de minste aantrekkelijkheid voor hem schenen te bezitten, 't Was het oogenblik. waarop ieder menschenhart, dat eenigs- zins gevoelig is voor 't mooie, 't schoone der natuur een ,,Te Deum" zou willen aanheffen... Eerst vertoonde zich een tipje... dan een half boogje... en dan... dan steeg de purperkleurige bol der zonne 't luchtruim in, langzaam... langzaam. En duizenden kelen van vogelen vervul len de lucht met een lieflijk gekweel, ge kwetter, gefluit, zij begroetten de dag vorstinne, die haar tocht langs de blau we hemelbogen begon. Maar hij de zanger scheen niets te hooren, niets te zien van al dat schoone rondom hem. Peinzende ging hij voort tot dddr, waar aan 't eind van den landweg eenige huizen en boomen stonden bijeen gegroept, in welks midden een kerkje stond en een groot log kloostergebouw, omgeven door hooge muren. Daarheen wendde hij zijn schreden, daar was de plaats, waar het nfoede hoofd een wijle verpoozing vinden zou, dóór waar zij lag, die hem eens het dierbaarst De zware deur stond wijd-open en de troubadour trad binnen.... 't Was er stil en plechtig. De goudachtige zonnestralen zonden hun eersten morgen groet door de breede ramen en speelden op de banken en wanden van het gebouw. Er heerschte een harmonieuse stilte, zoo weldadig voor het hart, dat een oogenblik rust zoekt voor de vermoeienissen der levens. Langzaam ging hij het zijpad door naar de plaats, waar- de blauwe zerken lagen en op een nog nieuw gebeitelden steen zette hij zich neder. Dan sloeg hij de hand voor het gelaat en liet zijn tranen den vrijen loop. Het was de grafstede van de ge liefde maagd welke hij eens gehoopt had, voor eeuwig de zijne te mogen noemen. Uit het land der zoete Oranjes, het ge liefde Spanje, naar de noordelijke streken zijn tochten uitstrekkend, was de minsteel met de lieftallige jonkvrouw in kennis ge komen. Zijn begaafde natuur had op 't jonge meisje den levendigsten indruk ge maakt en hij... hij óók had haar leeren beminnen met al de liefde van z'n rijke, gevoelvolle natuur. Haar edele gelaats trekken, sinds jaren in zijn ziel gedrukt, hielden zijn geest dag en nacht bezig en wakkerden moed en ijver aan, als onver diende vernederingen hem tot klagen presten. En als hij wederom de streken betrad, hem om haar boven alles dierbaar geworden, dan was zijn eerste gang naar Beatrix.... zijn Beatrix. Want, al wilde ook haar vader niets van hem weten, zij hadden gehoopt op andere tijden, zij had den gebeden tot de Voorzienigheid, dat zij elkander waardig mochten zijn, en in deze hoop en in het wederzijdsch vertrouwen op elkander hadden zij alle lijden verdra gen. Maar God had het in zijn onnaspeurlij ke wegen anders beschikt... Want, na dat de zanger was teruggekeerd in de streek om wederom zijn lustige liedekens te doen weerklinken van burcht tot burcht, was 't hem, die zoo met ongeduld 't tijd stip verbeidde, waarop hij haar weder aanschouwen mocht, ter oore gekomen, dat zij uitgeteerd op 't ziekbed lag.... Hij had beproefd haar te naderep, maar... vol trotsch was hij afgewezen.... Van dat oogenblik af was des zangers lust uitge doofd en was 't alleen de harde strijd om het bestaan geweest, die hem tot zingen drong, niet meer zijn vroolijke natuur, ook niet zijn liefde voor de kunstEn toen was 't gekomen, 't verschrikkelijke... Juist was hij genood op 't kasteel van Terhorst, toen tot hem doordrong de treurige mare: „Beatrix is gestorven" en reeds begra ven"... Woorden, die met één slag al zijn verwachtingen den bodem insloe gen. De uitnoodiging van „Terhorst" had hij reeds aangenomen.... Met een bloe dend hart had hij zijn taak volbracht. Het was een dier schrille tegenstellingen, die het leven van een kunstenaar zoo dikwijls biedt. Maar zijn laatste lied was dan ook, zij 't dan berustend in den aan- biddelijken wil der Goddelijke Voorzienig heid, de uitklaging geweest van het diep- geforterd hart... Zoo stond nu Pedro aan het graf van zijn geliefde: daar bij de gesloten groeve, déér barstte hij in jammerklachten uit. Neen, Beatrix! ik kan niet van u scheiden, uw koud gebeente trekt mij naar het gesteente, dat u dekt. Ik kan niet meer terug naar 't gewoel der wereld. Ik kan niet meer de plaatsen terugzien waar uwe vriendelijke lach mij zoo vaak tegenblónk, waar uwe deugden meer dan uwe schoon heid mij den diepsten eerbied inboezemden, naar de plaats, waar wij elkander hebben leeren kennen en die mij met u een para dijs geleek, en nu, zonder u, voor mij een woestenij gelijk zou zijn... En toch... ik moet.... 0 God! ach, wie begrijpt mijn smart.... Zoo zuchtte de arme jongeling! Zoo treurde hij langen, langen tijd.... Totdat langzamerhand de dorpers het kerkgebouw betraden voor de II. Mis van Aschwoensdag, dien stillen dag, welke in onze kerken droef-plechtige gezangen den tijd van boete inleid. Het was, als werd een zoete balsem op zijn wonde gelegd, en een wijle volgde hij aandachtig het H. Offer. Maar dan... dan dwaalde zijn gedachten weer af naar zijn geliefdeEn uit zijn hart welde meer troostvolle ontboezemin gen. „Ach, ik ben misschien te veel nog aan de wereld gehecht, want is zij nu niet voor eeuwig gelukkig? Verheugen zich de Engelen niet in haar schoonheid en streelt niet de vlekkelooze Moedermaagd het kind, dat haar zoo gaarne vereerde? Is het niet de God van Eeuwigheid, Dien zij in eindeloos geluk aanschouwt? En ik... zou haar zulk een geluk benijden? Neen, Beatrix, hoe hard het mij ook valt, ik wil berusten in Gods II. Wil, en gij zult er mij des te liever om hebben, mijn beminde! Maar en dat beloof ik U hier plechtig mijn hart, dat voor u bestemd was,- zal niemand op aarde meer toebehooren; nimmer zal Uw beelid uit; mijn ziel verdwijnen. Ik wil wonen bij Uw assche en menigmaal, als de vale nachtnevelen op het aardrijk hare vleu gelen gespreid zullen hebben, of als de bleeke maan zilverstralen, tooverachtïg door de ruiten van dit kerkgebouw zal werpen, dan zal ik aan Uwe assche deze belofte herhalen, dan zal ik bidden bij Uw graf! Zoo zullen wij vereenigd blijven totdat ook mijn stoffelijk gebeente bij het Uwe zal worden gevoegd." „Memento homo, quia pulvis es". „Ge denk o mcnsch, dat gij stof zijt," klonk het van achter de Communiebank uit den mond van den priester-geestelijke en eer biedig knielde de vrome schare een voor een neder bij het ontvangen der ge- Wijde asch. „Memento homo, quia pulvis es"! weer klonk het in de ziel van den zanger, die met de anderen nederknielde; Alle aard- sche glorie was den kunstenaar in het niet gezonken bij het graf van zijn gelief de had hij de ijdelheid der wereld leeren beseffen... En als ae H. dienst was afgeloopen zat daar nog de troubadour, verzonken in eerbiedig gebed tot God... langen langen tijd Dan stond hij op... begaf zich naar de groote kloosterpoort... Aan den grijsaard die hem open deed verzocht hij cm bin nengelaten te worden teneinde den prior te spreken.... Jaren... vele jaren zag de bleeke maan op zijn nachtelijken tocht een gestalte dwa len en vertoeven in het kerkje, bij de graf steen van Beatrix... 't Was Pedro, de troubadour. Zijne leden waren omsloten door de ruwe pij der zonen van St. Fran- ciscus. De kleine Zakkenroller. De dikke, in een zware pelsjas gesto ken heer, die zich snel door de menschen- menigte in de groote winkelstraat heen- spoedde, voelde plotseling, dat er iets aan zijn jaszak gebeurde en snel greep hij een kleine, ijskoude hand, welke hij met alle kracht, waarover hij beschikte, en dat was geen klein beetje, vasthield en kneep. Tegelijk hoorde hij een zacht steunen en voelde hij, dat de eigenaar van de hand pogingen deed zich los te wringen, 't Vol gend oogenblik keerde hij zich om en keek den dief aan. 't Was een kleine, in lom pen gehulde jongen, zoo mager, dat hem het vel als 't ware over de beenderen hing. De kleine zakkenroller was zoo ont steld, dat hij wit als een lijk werd en weenen nog spreken kon. De eerste woorden van den dikken heer werden gesproken in woede. Gij kleine dief, gij kleine schavuit. Ik zal u leeren andere menschen te bestelen en dat op uw leeftijd. Ik zal de politie waarschuwen. De kleine stond daar, doodelijk ver schrikt met groote verward rondkijkende oogen en sidderde. De dikke heer schudde hem heftig. De jongen scheen te wiUen spreken, doch kon geen woord uiten, bleef stom staan in elkaar gedoken, als schikte hij zich in zijn lot. Een groote volksmenigte had zich om beiden verza meld en zooa'ls 't gewoonlijk gaat, het publiek koos naar de bedreigingen en uitlatingen te oordeelen, partij voor den ongelijk hebbende, voor den jongen. De heer trak, of liever, sleepte, het kind woedend met zich. Doch hij was geen hardvochtig mensch, was zelfs zeer ge voelig aangelegd. Plotseling voelde hij de overgroote tegenstelling, die daar was. Hij zoo groot en zwaar, elegant gekleed, en zijn kleine zakkenroller, nietig en in lompen gehuld. Toen begreep hij, dat het niet goed zou zijn als aanklager op te treden. Doch ook ergerde hem de houding van 't publiek, dat hem lang niet vrien delijk gezind was. Kom, zeide hij, ik zal met u naar het politietbureau rijden. Hij wenkte een taxi-auto en stiet den jongen, die zich geheel overgegeven had, er in, zelf ging hij tegenover den knaap zitten. Zeg mij nu de waarheid, beval hij met krachtige stem. Hoe heet ge? Hoe oud zijt ge? Wat doen uw ouders? Sedert wanneer hebt ge deze liefelijke gewoonte om te stelen? Maar de jeugdige dief begon zoo erbar melijk te weenen, dat de dikke mijnheer een weinig van streek raakte. Veel gemoe delijker zeide hij: Kom, ween nu niet, antwoord. Negen jaar ben ik... Vader is dood... al twee jaar... Moeder kan niet meer wer ken... Zij is ziek... En ik en mijn zusjes hebben honger. Twee en... er zijn er drie dood... Ik Hoeveel zusjes hebt ge? heet Victor. De dikke heer had de kleine koude hand jes losgelaten. Met belangstelling betuur- de hij het kleine, grauwbleeke gezichtje, waarover de tranen biggelden. Waar woont uw moeder dan? vroeg hij vriendelijker. Het kind gaf snikkend een adres op, er gens in een der achterbuurten. De heer riep den chauffeur iets toe. Deze schrok en jammerde: Mijnheer gaat toch zeker weer met mij terug? En de auto vloog het politia-bureau voorbij. Het kind was wat kalmer geworden en zijn geleider begon weer te praten. Vertel me nu eens, sedert wanneer ge steelt; en wie het je geleerd heeft? Voor het eerst, mijnheer. Jan heeft het mij geleerd. Wie is Jan? Ik ken hem niet... Hij heeft mij op straat aangesproken. Hij is juist zoo oud als ik. Maar hij is 'n gemeene jongen... Hij liet 't rnij zien, hij nam het geld af van den dronken man. Maar dat heb ik niet ge daan... En... nu wilde ik het vandaag eens beproeven... Wij hebben sedert gisteren niets dan drie aardappelen gehad... en ik heb honger en de zusjes ook, die schreeuw den dezen morgen erg... en toen ben ik bij een buurman gegaan en ik heb viooltjes gekocht... maar de politie heeft ze mij af genomen, omdat ik geen vergunning heb, en buurman moet vanavond tien centiet- men hebben, anders slaat hij mij... en toen ben ik gaan bedelen, maar ik kreeg niets en... en... toen heb ik 't bij u beproefd... Nietwaar, mijnheer, ge brengt me niet naar het politiebureau? Ik zal met u meegaan om te zien, of ge de waarheid gesproken hebt. Dan zal ik zien wat ik doe. Toen zwegen beiden. De kleine jongen begon plezier in 't autotochtje te krijgen* Hij lachte door zijn tranen heen, veegde nu en dan zijn "bogen uit met zijn kleine, koude knuistjes... De auto reed nu door een buurt, waar de heer nooit geweest was. 't Zag er over al vuil en onverzorgd uit en de straten waren niet alle even ongevaarlijk. Einde- lijk hield men voor een deerlijk vervallep huis stil. Mijnheer zal goed doen zich wat te haasten. Men kan hier vennoord worden, bromde de chauffeur, angstig lettend op de in lompen gehulde menschen, die de huizen uitliepen, om naar de auto, daar een ongewoon ding, te kijken. Doch het waren slechts arme, nieuws gierige menschen en de dikke mijnheer scheen nog al moedig te zijn. Nu was hij onder geleide van zijn kleinen misdadiger en hij strompelde, want 't was erg donker, drie half vergane, krakende trappen op eq trad een kamer binnen, zooals hij er norj. nooit een gezien had. De zoldering was in plaats van wit grijszwart, en de muren waren kaal en vochtig. De vloer bestond uit kapotte tegels. In een hoek lagen twee vuile stroozakken. Verder vormden twee wrakke stoelen en een voorwerp, dat een tafel moest verbeelden, het eenige meubi lair. Een bleeke, vervallen uitziende, nog jonge vrouw zat bij het venster dat slecht sloot en waarvan de gebroken ruiten met dagbladen beplakt waren. Op haar armen droeg de vrouw een kindje, dat zoo moge lijk nog bleeker was dan zij. De dikke mijnheer zag het tooneeltje met ontzetting aan. Het was de eerste maal, dat hij werkelijke, waarachtige el lende zag en hij schaamde zich over zich zelf, vond nu, dat de menschen niet zulk een ongelijk hadden toen zij hem op straat uitscholden. Hij wist niet wat te zeggen en toch voeldé hij dat 't moest; de vrouw zag hem verwonderd vragend aan. Met een stem, die hij zelf vreemd vond, zei de hij: Het is niets... werkelijk niet... Het kind zal u inlichten... een vergissing... neem me niet kwalijk. In de woning van den kleinen dief wend de moeder alle pogingen aan om van haar kind te weten te komen, wat er was ge- beurd. Bij stukken en brokken kwam het er uit. Toen zij na lang vragen de geheele waarheid had vernomen, barstte zij in tranen uit: Mijn God, mijn God. Nu heeft het niets, niets dan dat eene, maar ook dat vele, dien grooten schat: eerlijkheid. Uw vader is straatarm, van honger haast ge storven, maar hij was eerlijk. Geen cent wilde hij, die hem niet toekwam. Victor, kind, gij een dief, hoe zijt ge er toe geko men; wat scheelt er aan? Toe lieveling, beloof mij, dat ge 1t niet meer zult doen.... Maar Victor, die in den auto zoo geweend had, scheen thans bijzonder optimistisch gestemd te zijn. Ja, Jan heeft 't mij geleerd, verklaar de hij koeltjes. En dan nog, die heer heeft zelfs een goudstuk gegeven en mij in den auto thuisgebracht. Maar als hij 't aangegeven had, zoudt ge in de gevangenis gestopt zijn, deugniet. Och kom, Jan heeft 't mij haarfijn uitgelegd. Zij geven het nooit aan, als gij het maar goed aanlegt. Ge steekt de hand in de zakken van zulk een dikken heer die goed gekleed is, ge wordt gepakt en dan vertelt ge dat ge van honger bijna dood gaat. En dan komen ze kijken en geven wat. Als het niet mee wilt loopen, krijgt ge een paar klappen, maar daarme de is 't uit. Zij brengen u nooit naar het politiebureau, daar zijt ge te klein voor. Jan heeft al vier maanden zoo „gewerkt". En hij heeft dikwijls weken, dat hij 50 fr. krijgt en meer. Zijn vader blijft thuis en doet, of hij ziek is en geen werk kan doen. En als Jan met de heeren komt, doet zijn vader of hij kwaad is, en wil opstaan om Jan te slaan. Maar dan vragen de heeren den vader den jongen niet te slaan en ge ven hem wat, dikwijls een frank, dikwijls meer, maar nooit minder. Dan zegt vader, dat hij altijd een eerlijk man is geweest... maar hij pakt het geld toch... Zoo heb ik 't nu ook geprobeerd. Ik moet toch wat doen, als ik te zwak ben om te werken.... Dat nooit, Vid. Ik wil niet, dat ge zoo gemeen zijt. Toe jongen, beloof mij, dat ge 't niet meer zult doen. Victor antwoordde niet. Dank zij 't goudstuk was er spoedig vuur en eten en buitendien kon men den huisheer een klein deel van de schuld betalen. Maar na acht dagen was er geen cent meer over en de kinderen kregen weer drie aardappelen. De zusjes weenden weer.... zij hadden honger... Den volgenden morgen keek Victor zijn moeder vastberaden aan en zeide: Ik ga. Zij schreeuwde hem na: Victor, Victor... jongen... ach, toe... Hij was de straat al op. Toen ging zij te rug, de kamer weer in... Moeder, zeide een uur later de oudste van de twee zusjes, buurvrouw heeft mij wat kolen gegeven, zal ik 't vuur aanma ken, dan is 't hier niet zoo koud. De arme vrouw sidderde. Neen, lieveling, zeide ze eindelijk en verborg het plotseling vuurrood geworden gelaat van het verwonderd kijkende kind. Het is beter dat wij geen vuur hebben, en hij haarzelf dacht zij:, als Victor straks thuiskomt en hij zou iemand meebrengen... Toen ging zij voor 't venster zitten met de papieren ruiten en keek door de gaten naar buiten en wachtte... langzaam daalde het duister en nog zat zij daar en dn^M aan haar Vie en haar verdriet en weendo zacht en lang.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 9