Kruisweg met relIKxvieve roering. Zaterdag: 7 uur H. Communie. 8 uur H. Mis. Zondag 7 Maart Aahbiddingsfeest. Deze week gelegeitheid tot biechten iederen dag vóór en na de H. Mis. Woensdag na het Lof. Vrijdag van 67 N uur en na het Lof. Zaterdag v.m. tot 12 u. n.m. van 3 tot 8 uur. liouüerdag-avond, van half 8 tot 9 uur Her- halingsonderwgs- Pa t ronaatsmeisjesde zaal geopend voor dienstboden. Van half 8half 10 kookles voordePatro- naatsmeiejes. Vrijdag-avond, van half 89 uur verstellen voor de meisjes van 't Patronaat. Van half 8 tot half 10 gezellige bijeenkomst van meisjes. Afdeeling Vrouwenbond. ZOETERMEER. Parochie van den H. Nicolaus. Zondag: H. Missen 7 uur en half 9; half 11 Hoogmis; half 2 Catechismus; half 3 Lof. 7 uur H. Familie. Maandag: H. Missen 7 en 8715 uur. 12 uur Catechismus. 6.30 Lof tier eere van Sinit Joseph. Dinsdag: H. Missen 7 en 8.15 uur. 12 uur Catechismus. Woensdag: H. Missen 7 en 8.15 uur. 12 uur Catechismus. G.30 uur Sint Joseph-Lof. Donderdag: II. Missen 7 uur en 8.15 uur. 12 uur Catechismus. 3.30—5 uur biecht- hooren. Vrijdag: Eerste, Vrijdag. H. Missen 7, 8.15 uur. 7 uur gezongen H. Mis voor de Le den v. d. Boederschap van het H. Hart. 12 uur Catechismus. 6.30 uur Lof. Zaterdag: II. Missen 7 en 8.15 uur. 4 uur Bieclithooren. Voorzien van de laatste H. Sacramen ten Margaretha Smit—v. Leeuwen; Hen- drika SebelKnippersluisj Jacobus v. d. Heiden. ZOETERWOUDE. Parochie van den H. Joannes Onthoofding. Zondag 7l/2 en 8 uur stille H. Missen; 10 uur plechtige Hoogmis. 1 uur Cate chismus; 2 uur Vesper en Lof voor den wereldvrede; 6 u. Patronaat St. Alaysius. Maandag 7 en 81,4 uur H. Mis; 3 uur Catechismus; 2 uur Lof tot opening van de maand Maart. Oefening ter eere van den H: Joseph. Dinsdag 7 uur II. Mis in het Liefdege sticht; 8V4 uur H. Mis; 8 uur Catechis mus; 2 uur Lof ter eere v. d. H. Joseph. Woensdag: 7 en 8.15 uur H. Mis; 8 uur Ca techismus. Donderdag 7 uur H. Mis; 81,4 uur gezon gen II. Mis; 8 uur Catechismus. Na de 2e H. Mis gelegenheid om te biechten. Vrijdag 7 en 8*4 uur H. Mis. Na de H. Mis van 814 uur de godvruchtige oefe ning van den Kruisweg, lste Vrijdag der maand, bijzonder toe gewijd aan de vereering van Jezus Aller heiligst Hart. Zaterdag 7 en 814 H. Mis. Gelegenheid om te Biechten namiddag van 3—5 en 6—7 uur. ZOETERWOUDE—LEIDERDORP. Parochie van de H. Maria Onb. Ontvangenis. Zondag: 2e van de Vasten. He-den begint het 40 uur gebed. De I-I. M.issen om half zeven, half acht en tien. uur. Van 1--3 bieclithooren. 3 uur Vesper; 7.30 uur Lof. - Maandag: de H. Missen om 7, 8.30 en 10 uur. 4 uur overweging, daarna bieclit hooren. 7.30 uur Lof. Dinsdag: 7, 8.30 en 10 uur H. Missen; 4 u. overweging; 7.30 uur Lof, processie en Te Deum. Woensdag: de H. Missen om half 8, 8 urn en half 9; 7.30 uur Lof ter eea-e van den II. Jozef. Donderdag: half 8 uitreiking der H. Com munie; de H. Mis om half 9. Van 5 tot 6 uur gelegenheid om te biechten. Vrijdag: 1-e Vrijdag der maand. Uitreiking der H. Communie om 7 uur; de II. Mis om 8 uur; half 8 Lof en Rozenhoedje. Zaterdag: half 8 uitreiking der H. Com munie; half 9 H. Mis; half 8 Rozenhoedje. AGENDA'S. Ned. R. K. Volksbond. Afd. Leiden en Omstreken. Zondag, 28 Febr. 's middags 12i/2 uur ver gadering van het Ondersteuningsfonds. Agen da; Verkiezing kasnazieners; voorstel Y. Schou ten in verband met het aannemen van leden boven den 50-jarigen leeftijd; en wat verder rer tafel kan komen. Maandag, 1 Maart, 9 uur Bondsverg. Agenda: Aflossing der bestaande en sluiting eener nieuwe leening ten behoeve der Teekenschool, verslag verificateurs. 9—10 uur Brands)oflen- cominissie. Donderdag, 9 uur Bestuursvergadering. Zaterdag, 89 uur Bibliotheek910 uur Bpaar- en Voorschotbank. St. Jozefsgezellen-Vereeniging. Zondag, is de zaal open van 121/g2*/2 en Hl van 57 uur voor de leerlingen; van 8-10 «rpl. bijeenkomst voor de Gezellen, ten °/4 kegelclub „Hout of Fout". aaufda?> verpl. Vergadering vanGeli.Gcz. jg ten Sy2 uur verkiezing van Commissarissen, 1 on stemmen over nieuwe leden. Dinsdag, en Donderdag is de zaal beschik - baar voor de Gezellen. Woensdag, ten 9 uur rep. Gymnastiek. Donderdag, Kegelclub Afd. 'Geh. Gezellen I »A"c negen", teu 9 uur, te half 9 Vergade- nnc van den raad van het Hoofdbestuur. Vrjjdog, yi/2 uur gecombineerde Vergade ring van Geh. Commissarissen. U' zitting spaarkas' en bibliotheek a °P de gewone uren. Zita-Vereeniging. Zondag, geopend vanaf 12 uur; van half 4 in, ur Zangles, van half 5 tot half 6 ii dsdienetonderricht voor alle meisjes jan het Patronaat. Van half 6 tot half 7ont- ®Pannrtlg. Spaarkas, Bibliotheek Patronaats- Reisjes. i i j i°t 10 uur gezellige bijeenkomst Mn en der winkeljuff. en dienstboden. ji« JJ.aan(,a?r, geen Kookles, te a^> van 11 tot 12 uur voormiddags fiph«an uu* '6 avonds arbeidsbeurs. In- u, V00r verschillende betrekkingen; fl V tien uur knipcursus. baaisnicK^"/2 UUr ^er^a''ng6onderwijs Patro- biW?<inS^a®"avon<^ van 10 uur, gezellige 10 in» 1 voo.r dienstboden; van 8 tot half g® ïflafoJ .°Vrsus het verstellen, voor Patro- Cl8Jes- Spaarkas en Bibliotheek van nt k)ptroio.Ur'v ^9?^ met-leden kunnen worden ten). \an 8—9y2 uur Costumccursns. Een laatste dienst. Uit een Duitschen soldatenbrief ....Bij B. vonden wij hem, den gesneu velden Franschen infanterist. Waarschijn lijk was hij achtergebleven toen zijn arm verbrijzeld werd en was hij vergeten en verlaten doodgebloed. Een kruisbeeld stond aan den weg, tusschen de boomen en met een hekje er omheen. Daar had de gewonde zich nog heengesleept nadat de granaatscherf zijn arm verbrijzeld had en daar was hij bezweken. We hadden de roode broek door het geboomte zien sche meren en hem zoo gevonden. Voordat we hem begroeven nam ik zijn portefeuille en heikenningsteeken; een brief viel er uit. Een dameshand; veel lieve woorden, waar bevende angst en Liefde uit klonken en toch ook weer een geloovig afwachten. ,,Mijn eenige troost is, dat ons leger steeds zegeviert, en dat ge de Duitschers telkens overwint..7' en verder: „De kleine kan nu al bijna loopen; als je thuis komt, zal hij je tegemoet dribbelen.... Schrijf me, al is het maar één enkel woord..." „Ik moest mijn oogen met mijn hand bedekken" 7 zegt de schrijver van den veldpostbrief „en mijn~kaken op elkaar klemmen, zóó greep me die brief aan..." We hébben hem bij het kruisbeeld be graven en een kruis mët~zijh naam op zi]n giraf gezet. Wanneer zal zij het vernemen, die zoo verlangend op hem wacht?" Welk nut hebben ze? Een Duitsch journalist, Paul Schweber, schrijft in een zijner oorlogscorrespon- ties: „Langzaam stoomt de groote trans porttrein naar Luxemburg uit het Wester station te Trier. Hij is volgepropt met ka tholieke religiieusen. broeders zusters, die zich ter verpleging der gewonden naar de slagvelden van Longwy en elders te- geven. „Jarenlang", zoo zedde mij een evange lische dame te Trier openhartig, „hebben wij, vrouwen, die voor man, Eind en huis houding zorgen, ons vergeefs afgevraagd, welk nut heden ten dage nog de afzonde ring der kloosterzusters hebben kon voor het frisch opbruisend leven der natie. 'Thans echter ben ik er geheel mede ver zoend!" En ze ging voort aan Paul Schwe ber te verklaren h oe de zusters- voorbereid - zijn voor haar taak, hoe zij jaren te vo ren reeds gezorgd hebben en onderricht zijn ;isn geoefend in het aiekenverp legen. „Het is wei veel koketter en" aangenamer, met witte kleeren, hooge kapsels de. sta tions- op en neer "te wandelen, prentbrief kaarten te verdeélen,- zich door de gewon den kirijgservaringen te doen vertellen tot men er van griezelt, en hun ververschin- gen te presenteeren dit alles is veel aan genamer dan vuile .verbanden te vernieu wen, en smerige uniformen te reinigen.... Verlangend zien zulke dametjes naar de fotografen uit, opdat zij ook op de oorlogs- prenten der geïllustreerde tijdschriften zullen verschijnen! God zij dank, heett de grocrte generale staf geen enkel dezer „Kurbetenkel" naar het front doorgela ten!" En de dame dankte den hemel, dat onze ervaren liefdezusters en broeders van baimhartighiid het zware."werk mede op zich nemen! In een lang artikel schreef de oorlogs correspondent van het „Berliner Tage- blatt" uiterst waardeerend over het stille kloeke werk der edele religieuzen op de slagvelden, en in hst „Leipziger Tage- blatt" van 13 dezer heeft een medewerker een besohrijving gegeven van een bezoek aan hot St. Norbert-K rankenh aus te Scho nenberg, waarin roerend tot uiting komt hoe edele taak voor gansch het land de godgewijde vrouwen in deze dagen ver vullen. En zou het vaderland zijn dank voor al deze opoffering omzetten in ver dachtmaking der geestelijkheid, van welk land dan ook? De twee Broeders. Twee broeders reisden in Lapland. Het was bitter koud en zij zaten in eene slede. Zij waren van hoofd tot voeten in pelzen gewikkeld, doch desondanks waren zij bijna bevroren in de ijzige koude. Onderweg bemerkten zij een ai-men rei ziger verstijfd van koude, die dreigde cm te komen in de sneeuw. „Laten wij ophouden en hem helpen", sprak een der broeders, „wij kunnen hem het leven redden." „Zeker, en het onze daarbij verliezen", antwoordde de ander. „Zijn wij zelf niet op het punt van te bevriezen. Slechts een dwaas zou het in zijn hoofd krijgen om op zulk een dag als deze op te houden. Ik zou mijn pels niet willen afwerpen om honderd reizigers in het leven te houden." „Ik ben haast bevroren, net zoo goed als gij", hernam de eerste, „maar ik kan het niet van mij verkrijgen dezen man te laten omkomen, ik moet hem gaan hel pen." En de daad bij het woord voegend, steeg hij uit de slede, begaf zich naar den man, wreef zijne slapen en gaf hem te drinken van den wijn, dien hij bij zich had. De pogingen, die hij aanwendde, verwarmde zijne eigen leden en hij nam den reiziger op den rug en droeg hem naar de slede. „Broeder", zeide hij, „zie, ik heb het leven van dezen vreemdeling gered, en daarbij, geloof ik, tevens mijn eigen leven. Ik ben thans heel warm van de beweging, die ik gemaakt heb." Doch zijn broeder gaf geen antwoord. Hij zat rechtop in zijne pels en in de slede, koud en dood. Door anderen te helpen, helpen wij ons 7P1vpii „ctr^ H. IJZËRMANS, Een vriend in den nood. (Episode uit het leven van Mozart.) Kommervolle gepeinzen trokken Mozart door het hoofd, terwijl hij op een voor middag alleen in zijn kamer vertoefde; hij zag er bijna uit als ware alle levenslust voor goed bij hem uitgedoofd.. Van tijd tot tijd luisterde hij opmerkzaam en on geduldig of hij zijn Constance niet hoorde aankomen. Dan zette hij zich weder voor het klavier ontlokte het de wonderlijk ste harmoniën. Doch spoedig sprong hij op, want heden kon zelfs de muziek, die hem anders altijd troost had gebracht hem niet boeien en geheel in haar rijk voerqp. Daarbij was het in de kamer zeer koud, zoodanig dat hem de vingers bijna verstijfden. Hij trad naar de kachel om zich te warmen een droevig lachje vloog -echter over zijn gelaat; de kachel had vandaag nog geen vuur gezien; even min waren er nog niet de minste toebe reidselen gemaakt voor 't middagmaal, hoewel het al naar twaalf liep. Daarvoor was geen tijd geweest: Constance was im mers naar eeri hardvochtigen geldschieter gegaan, om uitstel en geduld te vragen, want deze zou morgen beslag komen leg gen indien heden niet de reeds vervallen twee honderd gulden terugbetaald wer den. Hoe zonnig had Mo'zart zich in de brui- degomsdagen de toekomst voorgetooverd en hoe gaarne had hij zijn lieve Constance, die hij steeds met dezelfde pnwankelbare liefde beminde, over een rozenpad door het leven geleid. Toevlucht en steun was zij hem in zijn streven én arbeid gebleven; een teedere troosteres, als hem de moed ontzonk. Nu hij dit alles zoo overdacht, was het hem, als stond hij weer met haar voor 't altaar. Zoo overvloedig hadden zij daar beiden geweend, en toch, het waren tranen van overstelpende vreugde geweest. Zelfs de priester was er door bewogen geworden, toen hij de diepe ontroering van 't bruids paar aanschouwde. En welke bange, zwa re dagen waren sinds dien tijd gekomen, maar toch nog altijd vol van het zaligst huwelijksgeluk. Rusteloos had hij gewerkt en getobd, om aan de zijnen een behagelijk levensgeluk te verschaffen, doch dit wilde hem niet ge lukken. Dat viel hem zoo hard. In de verte zag hij het wel schemeren en de toe komst hem bemoedigend toelachen toch scheen het hem menigmaal toe, alsof hij het beloofde land wel aanschouwen, doch nimmer betreden zou.... Daar ging de deur langzaam open en zijn Constance trad binnen. Hoe bleek en lijdend was haar nog altijd liefelijk ge laat, hóe rood geweend w,aren hare oogen en welk een strijd kostte het haar hart, om zich uiterlijk goed te houden. Haar mond trok pijnlijk te zamen, Ter wijl zij hem tot een lachje wilde dwingen, dat niet gelükte. Constancy riep Mozart verschrikt uit, want bij had-alles ia-haar stem gele zen. Gecii hulp alzoo, mijn lieve,1 goedo Cppstance. Hij sloot haar in zijn armen en haar verkropt gevoel barstte in stroomen van tranen los, terwijl zij haar hoofd als een kind aan zijn borst verborg. Met een door snikken verstikte stem verhaalde zij hem toen, hoe zij gevraagd en gebeden had, om den onbarmhartigen geldschieter te verteederen en zij bestierf het bijna, toen zij met deze woorden ein digde: Wolfgang, toen zijn scherpe stem als een tweesnijdend zwaard mij in het hart bleef dringen, toen ik geen redding en geen hulp meer zag, heb ik met opgehe ven handen weenende den onbarmhartige om uitstel gesmeekt; doch alles te vergeefs. Constance, riep Mozart in diepe droefheid uit, waarom hebt gij dat gedaan en u dusdanig vernederd, wat zul tl gij geleden hebben. Terwijl zij haar armen vaster om zijn hals sloeg sprak zij met de grootste in nigheid: Wolfgang, ik deed het gaarne, ik deed het immers voor u en mijn liefde voor u is zoo groot, dat het mij gelukkig maakt, indien ik voor u een offer kan brengen. Zacht drukte hij haar hoofd terug en liefdevol zag hij haar met zijn betraande oogen aan. Mijn dierbare vrouw, niet arm ben ik, maar de rijkste mensch, die de aarde draagt. En niet voor alle keizerskronen, niet voor al de heerlijkheden dezer aarde zou ik u willen missen. Met mijn muziek en mijn Constance laat God mij alles dragen. En weer keerde de blijde bruidsdagen voor hen als terug en bemoedigend sprak hij: Hij kome, die onmeedoogende schuld- eischer en eigene zich onze bezittingen toe; mijn grootste schat, uwe liefde kan hij mij niet ontrooven en evenmin mijn dierbare kunst. En verhongeren zullen wij zeker niet, want ook bij ons zal het spoedig blijken: De goede God, Hij leeft nog. Zij echter schudde ernstig het hoofd en op beslisten toon sprak zij: Neen, neen, Wolfgang, dat mag niet gebeuren, denk aan de schande, als het algemeen bekend wordt. Gedenk ook uwe vele benijders. Welke lasteringen zuF^n zij daaruit trekken, als de inboedel in beslag genomen wordt, welk leedvermaak zal dit hun schenken. Haar wangen gloeiden van een edel schaamrood, toen zij met diepe ontroering en bevende stem verder sprak: Hulp moeten wij hebben en zoo wil ik dan mijn dierbaarste schat, het hoog ste aandenken uwer liefde, dat ik tot nog toe zoo zorgzaam bespaard heb, voor eenigen tijd uit de handen geven. Het is uw bruidsgeschenk, het paarlen collier, dien gij mij op den bruiloftsdag met deze woorden overhandigdet: Hij zal het teeken van den band zijn, die ons onverbreekbaar in nood en in lij den, in den hellen zonneschijn van het geluk te zamen bindt. Nooit had ik ge dacht, dat ik mij daarvan zou moeten scheiden. Het verscheurt mijn hart reeds uw uwentwil, dat dit gebeuren moet want ik weet immers hoe dierbaar u ook het kleinood is. Medelijdend boog zich Mozart naar Constance en omhelsde haar teederlijk^ terwijl zijn oogen weer vol tranen schoten. Gij wilt den paarlen collier ten offer brengen, waaraan gij als aan uw leven gehecht zijt? sprak hij treurig. Wolfgang wij willen alleen het geld daarop leenen. Dat het toch zoover moest komen, sprak hij smartelijk. Het is het laatste aandenken, dat mij van mijn goede moe der-zaliger is overgebleven. Och, hoe on beschrijfelijk heeft ze mij bemind en hoe heeft zij steeds gejuicht, als zij van mijn lauweren hoorde spreken. Ook heeft zij den collier eens als bruid gedragen en voor niets ter wereld gaf ik hem weg. Gij alleen mocht hem bezitten en als ik u den collier op den bruiloftsdag om den hals hing, was het mij, of de zegen mijner onvergetelijke moeder u voortaan moest vergezellen. En nu zal hij beleend worden, ondanks dat moeder op haar sterfbed nog verzocht heeft, ik zou hem als geluk aan brengend in eere houden en daarvoor zor gen, dat hij nooit in vreemde handen kwam. Wolfgang het zal slechts voor korten tijd zijn en met de eerste groote sommen gelds, die, weer in hijis komen, zullen wij hem inlossen; zeker zal dit spoedig kunnen gebeuren. Hiermede troostte zij haar man, terwijl ze zelf den grootsten troost noodig had, want het was of er een groot deel van haar hart mee gemoeid was. In het logement „de Zilveren Slang" dieinde een levend familielid, het was de rechtschapen ^Tozefj de rechterhand van den kastelein en de vriend van alle stamgas ten. Hij had aan Mozart reeds menigen dienst bewezen en was de aangewezen man tot het vinden van een vertrouwd persoon ,die bereid zou zijn de noodige tweehonderd gulden op den collier te ge ven, welke een aanzienlijke grootere waar de had. En werd dus om hem gezonden en niet lang duurde het of daar weergalmden zware stappen en fluitend kwam de ge- wenschte de trap op. Hij was verzot op muziek en niet voor niets was Mozart ook een der stamgasten der „Zilveren Slang" geworden. Fluiten was Jozefs grootste genoegen, dat door zijn voortreffelijk muzikaal gèh'oor behoor lijk tot zijn recht kwam. Liever zou hij echter gezongen hebben, indien dé kaste lein hem dit niet op straffe van ontslag verboden had, daar Zijn stem eerder op het gekras van een raaf dan óp den zang van een nachtegaal geleek. Overigens be zat l\ij een hart van goud en op zijn breed" gelaat troonde een aarts^oedigheid. Ik wensch u een goeden morgen, zeide hij, $n trad 'de kamer binnen-. Het viel Constance zeer zwaar, terwijl zij uit de kast het halssnoer nam, en in ge schikte wóórden de zaak adn "Jozef Uitleg de. Toen zij nu, nadat zij hem alles had meegedeeld, de etui opende, drukte zij eén innigen kus óp het halssnoer, en óók paar len uit haar oogen vielen er op. Geheel eigendommelijk vertrok Jozef zijh breed gezicht, toen hij met een eenigszins onvaste stem vroeg: „Alzoo, als lieve bruid heeft mevrouw Mozart het gedragen? En als een aanden ken heeft uw echtgenoot het van zijn goe de en brave moeder zaliger ontvangen? Mozart wischte zich een traan uit het oog. Als Jozef nu de liefdevolle vrouw zoo innig bedroefd op het sieraad in haar handen zag staren, schoot ook zijn gemoed vol en met zichzelf verlegen, krabde hij zich het hoofd, terwijl hij in afgebroken woorden uitstiet: Zoo, zoo, het schoone sieraad zal ik. God bewaar mij, naar een woekeraar of ander beleener brengen, om er geld op te borgen. En mooie interesten zult gi voor dat uitleenen moeten betalen. Wat verdienen die menschen toch gemakkelijk hun geld. Indien iemand van onze soort 'n honderd of twee te zamen heeft gespaard, kan hij ze in de kleerkast laten liggen en duizenden angsten uitstaan, dat ze gestolen of door de muizen opgevreten worden. Daar heb ik nu een paar honderd en een goede vijftig gulden te zamen en be grijp nu toch, mijn lieve mevrouw Mozart, dat ik van dat geld niets dan zorg heb, omdat er bij ons zooveel vreemde men schen in en uitgaan. Denkt gij, dat, als een eerlijk en braaf mensch eens uit lee nen gaat, hij bij iemand onzer komt? God beware mij. Den woekeraars moeten de groote intersten in de kaken geworpen worden en ik wenschtte toch ook zoo gaarne, dat mijn spaarpenningen eens iets konden opbrengen. Jozef, sprak Mozart diep bewogen. Och loop heen. Jozef staat niet hoog meer bij u aangeschreven, anders zoudt gij hem ook wel wat laten verdienen en het geld van mij ter leen nemen. Gij wilt alzoo het geld op den collier voorschieten? vroeg Constance, wie een steen van het hart viel. Het geld voorschi.et.en, vervolgde Jozef ernstig, natuurlijk wil ik dat. Maar op dat halssnoer is geen ziel ter wereld die er aan denkt. Wel, mevrouw Mozart, dan zou ik van schaamte voor de lieden moe ten wegkruipen als ik wan u een pand aan nam. Jozef, gij hebt eenig goed hart, sprak Mozart, terwijl hij hem de hand toestak. Och wat. een goed hart een duivel ben ik als ik kwaad word. Gij kunt het ge rust gelooven, ik doe het alleen om den interest en buitendien is de heer Mozart zoo een alom beroemd man, dat het geld snoedig als stof bij hem in huis zal vliegen. Die nietswaardige menschen verdienen het niet eens, dat gij zulke mooie muziek voor hen componeert, wier gelijke op de geheele wijde wereld niet te vinden is. En nu snel naar huis om gold te halen. Toen vatte hii nog de heide kleine han den van Constance in de zijne en smee- kend sprak hij, terwijl hij op het sieraad wees: Van dat halssnoer moogt gij u nooit scheiden, want er rust altijd geluk en ze gen op het dierbare aandenken eener af-' gestorvene moeder. Zoolang men nog goe de vrienden heeft, moet men niet daar naar grijpen. Doch vergeef mij, dat ik eenvoudige, gewone man, mij uw vriend heb genoemd, dat gelijkt naar niets. Toen sl,oot Mozart hem in de armen doch Jozef rukte zich los en liep de deur uit, om niet de tranen te laten zien, die hem over de wangen stroomden. Niet lang duurde het of daar keerde hij terug met het geld in een korf, waarin hij voorzichtig eenige flesschen wijn en warme spijzen meebracht. Als gast moest hij de eereplaats inne men tusschen het echtpaar, dat van zijn zware zorgen bevrijd, zich het eten lekker liet smaken. Toen nu Mozart de glazen opnieuw boordevol met den goudkleurigen Oosten rijker gevuld had, sprak hij met een van ontroering bevende stem: Als de nakomelingschap eens mijn werken geheel begrijpt en zich dan mij ner in liefdevolle herinnering gedenkt, dan zal men ook de eenvoudigen man uit het volk, den edelen Jozef uit de „Zilveren Slang" die mij als offervaardige vriend hulprijk ter zijde stond, niet vergeten. Een „Hoch" op zulk een vriend. Vroolijk klonken de glazen, hartelijk werden de handen gedrukt, menige traan mengde zich met den wijn. (L. Koerier). De verlegenheid. De verlegenheid is ons geen van allen onbekend. Er zijn weinig menschen, die er prat op kunnen gaan, nooit last te hebben van verlegenheid. En 't is goed zoo. Want gemis aan zekere schroom en verlegen heid in 9ommige omstandigheden, zou blijk geven van grofheid en gemis aan fijn gevoel. Maar al is ieder mensoh wel eens ver legen, daarom is iedere verlegenheid nog niet goed te keuren. Verlegenheid is vooral eigen aan zeker tijdperk der jeugd. Voor de jongelui begint diit tijdperk veelal om en om hét achttien de jaar; voor de meisjes op het zestiende jaar. Menigeen zal dit vreemd vinden. Bij jongelui van achttien jaar meent men meestal geen spoor van verlegenheid te kunnen ontdekken. En de verlegenheid wordt op dezen leeftijd ook meestal zoo zorgvuldig mogelijk bedekt gehouden. Men tracht die verlegenheid te' bemantelen door een hooghartig optreden. Er stormen op dezen leeftijd ieder uur van den dag nieuwe indrukken op de ziel -aan. Maar mén meent, dat 't kleingeestig én onman nelijk zijn zou, van' deze indrukken te doen blijken. Ontroering te toonen is b.v. uit den booze. Een Stoïcijnsche houding schijnt beter te passen. Zoo .wordit de hooghartigheid voor' de zulken een toevlucht, waaraéhtèr zij hun ne verlegenheid verbergen. Soms slagen zij er in, daarmede hunne verlegenheid werkelijk té overwinnen. Maar dit betee- kent nog geen vooruitgang. Want de hoog hartigheid is hun dan een tweéde natuur geworden. Door hunne gevoeligheid steeds het zwijgen op te leggen, worden zij koud en onverschillig, ook dan, wanneer een beetje gevoel niet misplaatst zou zijn. De verlegenheid heeft echter, voor de pjonge meisjes, veel goeds. Natuurlijk niet iedere verlegenheid. Maar de verlegen heid, die voortkomt uit een oprecht gevoel van bescheidenheid en van nederigheid, misstaat niet. Daarbij kan de verlegenheid zeer goed "olenen tot het bewaren der on schuld. De verlegenheid doet de gevaren, vluchten. En in dit geval heeft de verle genheid ook een goeden oorsprong. Zij komt voort uit de vrees ook maar op do een of andere wijze in aanraking te ko men met het kwaad. Die verlegenheid zou hier beter fijn gevoel genoemd kunnen worden. Wie dit fijn gevoel mist, zal uit den aard der zaak zwakker staan in den strijd tegen het kwade. Wie dit fijn ge voel het zwijgen oplegt, berooft zich van een machtig hulpmiddel tegen het kwaad. Zoo zien wij dus, dat niet iedere xerle- genhedd afkeurenswaardig is. Wel moeten wij echter die verlegenheid bestrijden, die in ons de enengde doodt. t)at ts de verle genheid, die ons niet op het juiste oog en- blik doet ingrijpen, die ons onbeholpen en linksch maakt tegenover onze medemen- schen en een rem is voor de volle ontwik keling van ons kunnen. Die verlegenheid is ten slotte eene vrees voor het leven. Wij zijn te schuw en te schuchter om aan te pakken, wat aange pakt moet worden. Wij zien er tegen op, ons te toonen, zooals wij in werkelijkheid zijn met alles, wat wij kennen en kunnen. Daardoor doen wij niet alleen ons zeiven tekort, maar ook onze omgeving. Deze verlegenheid moeten wij met alle gracht bestrijden. Ten slotte is ook hier weer een kwestie van wilskracht. Wanneer wij niet verlegen willen zijn, dan zullen wij de ongemotiveerde verlegenheid, die ons het leven en den maatschappelijken omgang onaangenaam maakt, spoedig overwinnen. Wanneer wij in onze omgeving men schen aantreffen, die met verlegenheid te kampen hebben, dan kunnen wij veel doen om hen over dit gebrek heen te helpen. Zoo spoedig toch wordt de verlegene en schuwe als iemand van mindere ontwik keling van verstand en hart beschouwd. Gewoonlijk echter is een verlegen mensch iemand van groote gaven, waarmede hij echter door zijne onbeholpenheid zijne omgeving niet van nut zijn kan. Door kalme vriendelijkheid moet meri zoo iemand vertrouwen weten In te boezemen. Het vertrouwen te winnen van een schuw en verlegen mensch, zal voor ons eene groote genoegdoening zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 5