Kruisweg met relIKxvieve roering.
Zaterdag: 7 uur H. Communie. 8 uur H.
Mis.
Zondag 7 Maart Aahbiddingsfeest.
Deze week gelegeitheid tot biechten
iederen dag vóór en na de H. Mis.
Woensdag na het Lof. Vrijdag van 67
N uur en na het Lof. Zaterdag v.m. tot
12 u. n.m. van 3 tot 8 uur.
liouüerdag-avond, van half 8 tot 9 uur Her-
halingsonderwgs- Pa t ronaatsmeisjesde zaal
geopend voor dienstboden.
Van half 8half 10 kookles voordePatro-
naatsmeiejes.
Vrijdag-avond, van half 89 uur verstellen
voor de meisjes van 't Patronaat. Van half 8
tot half 10 gezellige bijeenkomst van meisjes.
Afdeeling Vrouwenbond.
ZOETERMEER.
Parochie van den H. Nicolaus.
Zondag: H. Missen 7 uur en half 9; half
11 Hoogmis; half 2 Catechismus; half 3
Lof. 7 uur H. Familie.
Maandag: H. Missen 7 en 8715 uur. 12 uur
Catechismus. 6.30 Lof tier eere van Sinit
Joseph.
Dinsdag: H. Missen 7 en 8.15 uur. 12 uur
Catechismus.
Woensdag: H. Missen 7 en 8.15 uur. 12 uur
Catechismus. G.30 uur Sint Joseph-Lof.
Donderdag: II. Missen 7 uur en 8.15 uur.
12 uur Catechismus. 3.30—5 uur biecht-
hooren.
Vrijdag: Eerste, Vrijdag. H. Missen 7, 8.15
uur. 7 uur gezongen H. Mis voor de Le
den v. d. Boederschap van het H. Hart.
12 uur Catechismus. 6.30 uur Lof.
Zaterdag: II. Missen 7 en 8.15 uur. 4 uur
Bieclithooren.
Voorzien van de laatste H. Sacramen
ten Margaretha Smit—v. Leeuwen; Hen-
drika SebelKnippersluisj Jacobus v. d.
Heiden.
ZOETERWOUDE.
Parochie van den H. Joannes Onthoofding.
Zondag 7l/2 en 8 uur stille H. Missen;
10 uur plechtige Hoogmis. 1 uur Cate
chismus; 2 uur Vesper en Lof voor den
wereldvrede; 6 u. Patronaat St. Alaysius.
Maandag 7 en 81,4 uur H. Mis; 3 uur
Catechismus; 2 uur Lof tot opening van
de maand Maart. Oefening ter eere van
den H: Joseph.
Dinsdag 7 uur II. Mis in het Liefdege
sticht; 8V4 uur H. Mis; 8 uur Catechis
mus; 2 uur Lof ter eere v. d. H. Joseph.
Woensdag: 7 en 8.15 uur H. Mis; 8 uur Ca
techismus.
Donderdag 7 uur H. Mis; 81,4 uur gezon
gen II. Mis; 8 uur Catechismus. Na de 2e
H. Mis gelegenheid om te biechten.
Vrijdag 7 en 8*4 uur H. Mis. Na de H.
Mis van 814 uur de godvruchtige oefe
ning van den Kruisweg,
lste Vrijdag der maand, bijzonder toe
gewijd aan de vereering van Jezus Aller
heiligst Hart.
Zaterdag 7 en 814 H. Mis. Gelegenheid
om te Biechten namiddag van 3—5 en
6—7 uur.
ZOETERWOUDE—LEIDERDORP.
Parochie van de H. Maria Onb.
Ontvangenis.
Zondag: 2e van de Vasten. He-den begint
het 40 uur gebed. De I-I. M.issen om half
zeven, half acht en tien. uur. Van 1--3
bieclithooren. 3 uur Vesper; 7.30 uur Lof. -
Maandag: de H. Missen om 7, 8.30 en 10
uur. 4 uur overweging, daarna bieclit
hooren. 7.30 uur Lof.
Dinsdag: 7, 8.30 en 10 uur H. Missen; 4 u.
overweging; 7.30 uur Lof, processie en
Te Deum.
Woensdag: de H. Missen om half 8, 8 urn
en half 9; 7.30 uur Lof ter eea-e van den
II. Jozef.
Donderdag: half 8 uitreiking der H. Com
munie; de H. Mis om half 9. Van 5 tot
6 uur gelegenheid om te biechten.
Vrijdag: 1-e Vrijdag der maand. Uitreiking
der H. Communie om 7 uur; de II. Mis
om 8 uur; half 8 Lof en Rozenhoedje.
Zaterdag: half 8 uitreiking der H. Com
munie; half 9 H. Mis; half 8 Rozenhoedje.
AGENDA'S.
Ned. R. K. Volksbond.
Afd. Leiden en Omstreken.
Zondag, 28 Febr. 's middags 12i/2 uur ver
gadering van het Ondersteuningsfonds. Agen
da; Verkiezing kasnazieners; voorstel Y. Schou
ten in verband met het aannemen van leden
boven den 50-jarigen leeftijd; en wat verder
rer tafel kan komen.
Maandag, 1 Maart, 9 uur Bondsverg. Agenda:
Aflossing der bestaande en sluiting eener
nieuwe leening ten behoeve der Teekenschool,
verslag verificateurs. 9—10 uur Brands)oflen-
cominissie.
Donderdag, 9 uur Bestuursvergadering.
Zaterdag, 89 uur Bibliotheek910 uur
Bpaar- en Voorschotbank.
St. Jozefsgezellen-Vereeniging.
Zondag, is de zaal open van 121/g2*/2 en
Hl van 57 uur voor de leerlingen; van 8-10
«rpl. bijeenkomst voor de Gezellen, ten
°/4 kegelclub „Hout of Fout".
aaufda?> verpl. Vergadering vanGeli.Gcz.
jg ten Sy2 uur verkiezing van Commissarissen,
1 on stemmen over nieuwe leden.
Dinsdag, en Donderdag is de zaal beschik -
baar voor de Gezellen.
Woensdag, ten 9 uur rep. Gymnastiek.
Donderdag, Kegelclub Afd. 'Geh. Gezellen
I »A"c negen", teu 9 uur, te half 9 Vergade-
nnc van den raad van het Hoofdbestuur.
Vrjjdog, yi/2 uur gecombineerde Vergade
ring van Geh. Commissarissen.
U' zitting spaarkas' en bibliotheek
a °P de gewone uren.
Zita-Vereeniging.
Zondag, geopend vanaf 12 uur; van half 4
in, ur Zangles, van half 5 tot half 6
ii dsdienetonderricht voor alle meisjes
jan het Patronaat. Van half 6 tot half 7ont-
®Pannrtlg. Spaarkas, Bibliotheek Patronaats-
Reisjes.
i i j i°t 10 uur gezellige bijeenkomst
Mn en der winkeljuff. en dienstboden.
ji« JJ.aan(,a?r, geen Kookles,
te a^> van 11 tot 12 uur voormiddags
fiph«an uu* '6 avonds arbeidsbeurs. In-
u, V00r verschillende betrekkingen;
fl V tien uur knipcursus.
baaisnicK^"/2 UUr ^er^a''ng6onderwijs Patro-
biW?<inS^a®"avon<^ van 10 uur, gezellige
10 in» 1 voo.r dienstboden; van 8 tot half
g® ïflafoJ .°Vrsus het verstellen, voor Patro-
Cl8Jes- Spaarkas en Bibliotheek van
nt k)ptroio.Ur'v ^9?^ met-leden kunnen worden
ten). \an 8—9y2 uur Costumccursns.
Een laatste dienst.
Uit een Duitschen soldatenbrief
....Bij B. vonden wij hem, den gesneu
velden Franschen infanterist. Waarschijn
lijk was hij achtergebleven toen zijn arm
verbrijzeld werd en was hij vergeten en
verlaten doodgebloed. Een kruisbeeld
stond aan den weg, tusschen de boomen en
met een hekje er omheen. Daar had de
gewonde zich nog heengesleept nadat de
granaatscherf zijn arm verbrijzeld had en
daar was hij bezweken. We hadden de
roode broek door het geboomte zien sche
meren en hem zoo gevonden. Voordat we
hem begroeven nam ik zijn portefeuille
en heikenningsteeken; een brief viel er
uit. Een dameshand; veel lieve woorden,
waar bevende angst en Liefde uit klonken
en toch ook weer een geloovig afwachten.
,,Mijn eenige troost is, dat ons leger steeds
zegeviert, en dat ge de Duitschers telkens
overwint..7' en verder: „De kleine kan
nu al bijna loopen; als je thuis komt, zal
hij je tegemoet dribbelen.... Schrijf me, al
is het maar één enkel woord..."
„Ik moest mijn oogen met mijn hand
bedekken" 7 zegt de schrijver van den
veldpostbrief „en mijn~kaken op elkaar
klemmen, zóó greep me die brief aan..."
We hébben hem bij het kruisbeeld be
graven en een kruis mët~zijh naam op zi]n
giraf gezet. Wanneer zal zij het vernemen,
die zoo verlangend op hem wacht?"
Welk nut hebben ze?
Een Duitsch journalist, Paul Schweber,
schrijft in een zijner oorlogscorrespon-
ties: „Langzaam stoomt de groote trans
porttrein naar Luxemburg uit het Wester
station te Trier. Hij is volgepropt met ka
tholieke religiieusen. broeders zusters,
die zich ter verpleging der gewonden naar
de slagvelden van Longwy en elders te-
geven.
„Jarenlang", zoo zedde mij een evange
lische dame te Trier openhartig, „hebben
wij, vrouwen, die voor man, Eind en huis
houding zorgen, ons vergeefs afgevraagd,
welk nut heden ten dage nog de afzonde
ring der kloosterzusters hebben kon voor
het frisch opbruisend leven der natie.
'Thans echter ben ik er geheel mede ver
zoend!" En ze ging voort aan Paul Schwe
ber te verklaren h oe de zusters- voorbereid -
zijn voor haar taak, hoe zij jaren te vo
ren reeds gezorgd hebben en onderricht
zijn ;isn geoefend in het aiekenverp legen.
„Het is wei veel koketter en" aangenamer,
met witte kleeren, hooge kapsels de. sta
tions- op en neer "te wandelen, prentbrief
kaarten te verdeélen,- zich door de gewon
den kirijgservaringen te doen vertellen tot
men er van griezelt, en hun ververschin-
gen te presenteeren dit alles is veel aan
genamer dan vuile .verbanden te vernieu
wen, en smerige uniformen te reinigen....
Verlangend zien zulke dametjes naar de
fotografen uit, opdat zij ook op de oorlogs-
prenten der geïllustreerde tijdschriften
zullen verschijnen! God zij dank, heett
de grocrte generale staf geen enkel dezer
„Kurbetenkel" naar het front doorgela
ten!" En de dame dankte den hemel, dat
onze ervaren liefdezusters en broeders
van baimhartighiid het zware."werk mede
op zich nemen!
In een lang artikel schreef de oorlogs
correspondent van het „Berliner Tage-
blatt" uiterst waardeerend over het stille
kloeke werk der edele religieuzen op de
slagvelden, en in hst „Leipziger Tage-
blatt" van 13 dezer heeft een medewerker
een besohrijving gegeven van een bezoek
aan hot St. Norbert-K rankenh aus te Scho
nenberg, waarin roerend tot uiting komt
hoe edele taak voor gansch het land de
godgewijde vrouwen in deze dagen ver
vullen. En zou het vaderland zijn dank
voor al deze opoffering omzetten in ver
dachtmaking der geestelijkheid, van welk
land dan ook?
De twee Broeders.
Twee broeders reisden in Lapland. Het
was bitter koud en zij zaten in eene slede.
Zij waren van hoofd tot voeten in pelzen
gewikkeld, doch desondanks waren zij
bijna bevroren in de ijzige koude.
Onderweg bemerkten zij een ai-men rei
ziger verstijfd van koude, die dreigde cm
te komen in de sneeuw.
„Laten wij ophouden en hem helpen",
sprak een der broeders, „wij kunnen hem
het leven redden."
„Zeker, en het onze daarbij verliezen",
antwoordde de ander. „Zijn wij zelf niet
op het punt van te bevriezen. Slechts een
dwaas zou het in zijn hoofd krijgen om op
zulk een dag als deze op te houden. Ik
zou mijn pels niet willen afwerpen om
honderd reizigers in het leven te houden."
„Ik ben haast bevroren, net zoo goed
als gij", hernam de eerste, „maar ik kan
het niet van mij verkrijgen dezen man te
laten omkomen, ik moet hem gaan hel
pen."
En de daad bij het woord voegend, steeg
hij uit de slede, begaf zich naar den man,
wreef zijne slapen en gaf hem te drinken
van den wijn, dien hij bij zich had. De
pogingen, die hij aanwendde, verwarmde
zijne eigen leden en hij nam den reiziger
op den rug en droeg hem naar de slede.
„Broeder", zeide hij, „zie, ik heb het
leven van dezen vreemdeling gered, en
daarbij, geloof ik, tevens mijn eigen leven.
Ik ben thans heel warm van de beweging,
die ik gemaakt heb."
Doch zijn broeder gaf geen antwoord.
Hij zat rechtop in zijne pels en in de slede,
koud en dood.
Door anderen te helpen, helpen wij ons
7P1vpii
„ctr^ H. IJZËRMANS,
Een vriend in den nood.
(Episode uit het leven van Mozart.)
Kommervolle gepeinzen trokken Mozart
door het hoofd, terwijl hij op een voor
middag alleen in zijn kamer vertoefde; hij
zag er bijna uit als ware alle levenslust
voor goed bij hem uitgedoofd.. Van tijd
tot tijd luisterde hij opmerkzaam en on
geduldig of hij zijn Constance niet hoorde
aankomen. Dan zette hij zich weder voor
het klavier ontlokte het de wonderlijk
ste harmoniën. Doch spoedig sprong hij
op, want heden kon zelfs de muziek, die
hem anders altijd troost had gebracht
hem niet boeien en geheel in haar rijk
voerqp. Daarbij was het in de kamer zeer
koud, zoodanig dat hem de vingers bijna
verstijfden. Hij trad naar de kachel om
zich te warmen een droevig lachje
vloog -echter over zijn gelaat; de kachel
had vandaag nog geen vuur gezien; even
min waren er nog niet de minste toebe
reidselen gemaakt voor 't middagmaal,
hoewel het al naar twaalf liep. Daarvoor
was geen tijd geweest: Constance was im
mers naar eeri hardvochtigen geldschieter
gegaan, om uitstel en geduld te vragen,
want deze zou morgen beslag komen leg
gen indien heden niet de reeds vervallen
twee honderd gulden terugbetaald wer
den.
Hoe zonnig had Mo'zart zich in de brui-
degomsdagen de toekomst voorgetooverd en
hoe gaarne had hij zijn lieve Constance,
die hij steeds met dezelfde pnwankelbare
liefde beminde, over een rozenpad door
het leven geleid. Toevlucht en steun was
zij hem in zijn streven én arbeid gebleven;
een teedere troosteres, als hem de moed
ontzonk.
Nu hij dit alles zoo overdacht, was het
hem, als stond hij weer met haar voor 't
altaar.
Zoo overvloedig hadden zij daar beiden
geweend, en toch, het waren tranen van
overstelpende vreugde geweest. Zelfs de
priester was er door bewogen geworden,
toen hij de diepe ontroering van 't bruids
paar aanschouwde. En welke bange, zwa
re dagen waren sinds dien tijd gekomen,
maar toch nog altijd vol van het zaligst
huwelijksgeluk.
Rusteloos had hij gewerkt en getobd, om
aan de zijnen een behagelijk levensgeluk
te verschaffen, doch dit wilde hem niet ge
lukken. Dat viel hem zoo hard. In de
verte zag hij het wel schemeren en de toe
komst hem bemoedigend toelachen toch
scheen het hem menigmaal toe, alsof hij
het beloofde land wel aanschouwen, doch
nimmer betreden zou....
Daar ging de deur langzaam open en
zijn Constance trad binnen. Hoe bleek en
lijdend was haar nog altijd liefelijk ge
laat, hóe rood geweend w,aren hare oogen
en welk een strijd kostte het haar hart,
om zich uiterlijk goed te houden.
Haar mond trok pijnlijk te zamen, Ter
wijl zij hem tot een lachje wilde dwingen,
dat niet gelükte.
Constancy riep Mozart verschrikt
uit, want bij had-alles ia-haar stem gele
zen. Gecii hulp alzoo, mijn lieve,1 goedo
Cppstance.
Hij sloot haar in zijn armen en haar
verkropt gevoel barstte in stroomen van
tranen los, terwijl zij haar hoofd als een
kind aan zijn borst verborg.
Met een door snikken verstikte stem
verhaalde zij hem toen, hoe zij gevraagd
en gebeden had, om den onbarmhartigen
geldschieter te verteederen en zij bestierf
het bijna, toen zij met deze woorden ein
digde:
Wolfgang, toen zijn scherpe stem als
een tweesnijdend zwaard mij in het hart
bleef dringen, toen ik geen redding en
geen hulp meer zag, heb ik met opgehe
ven handen weenende den onbarmhartige
om uitstel gesmeekt; doch alles te vergeefs.
Constance, riep Mozart in diepe
droefheid uit, waarom hebt gij dat gedaan
en u dusdanig vernederd, wat zul tl gij
geleden hebben.
Terwijl zij haar armen vaster om zijn
hals sloeg sprak zij met de grootste in
nigheid:
Wolfgang, ik deed het gaarne, ik
deed het immers voor u en mijn liefde
voor u is zoo groot, dat het mij gelukkig
maakt, indien ik voor u een offer kan
brengen.
Zacht drukte hij haar hoofd terug en
liefdevol zag hij haar met zijn betraande
oogen aan.
Mijn dierbare vrouw, niet arm ben ik,
maar de rijkste mensch, die de aarde
draagt. En niet voor alle keizerskronen,
niet voor al de heerlijkheden dezer aarde
zou ik u willen missen. Met mijn muziek
en mijn Constance laat God mij alles
dragen.
En weer keerde de blijde bruidsdagen
voor hen als terug en bemoedigend
sprak hij:
Hij kome, die onmeedoogende schuld-
eischer en eigene zich onze bezittingen
toe; mijn grootste schat, uwe liefde kan
hij mij niet ontrooven en evenmin mijn
dierbare kunst. En verhongeren zullen
wij zeker niet, want ook bij ons zal het
spoedig blijken: De goede God, Hij leeft
nog.
Zij echter schudde ernstig het hoofd en
op beslisten toon sprak zij:
Neen, neen, Wolfgang, dat mag niet
gebeuren, denk aan de schande, als het
algemeen bekend wordt. Gedenk ook uwe
vele benijders. Welke lasteringen zuF^n
zij daaruit trekken, als de inboedel in
beslag genomen wordt, welk leedvermaak
zal dit hun schenken.
Haar wangen gloeiden van een edel
schaamrood, toen zij met diepe ontroering
en bevende stem verder sprak:
Hulp moeten wij hebben en zoo wil
ik dan mijn dierbaarste schat, het hoog
ste aandenken uwer liefde, dat ik tot nog
toe zoo zorgzaam bespaard heb, voor
eenigen tijd uit de handen geven. Het is
uw bruidsgeschenk, het paarlen collier,
dien gij mij op den bruiloftsdag met deze
woorden overhandigdet:
Hij zal het teeken van den band zijn,
die ons onverbreekbaar in nood en in lij
den, in den hellen zonneschijn van het
geluk te zamen bindt. Nooit had ik ge
dacht, dat ik mij daarvan zou moeten
scheiden. Het verscheurt mijn hart reeds
uw uwentwil, dat dit gebeuren moet want
ik weet immers hoe dierbaar u ook het
kleinood is.
Medelijdend boog zich Mozart naar
Constance en omhelsde haar teederlijk^
terwijl zijn oogen weer vol tranen
schoten.
Gij wilt den paarlen collier ten offer
brengen, waaraan gij als aan uw leven
gehecht zijt? sprak hij treurig.
Wolfgang wij willen alleen het geld
daarop leenen.
Dat het toch zoover moest komen,
sprak hij smartelijk. Het is het laatste
aandenken, dat mij van mijn goede moe
der-zaliger is overgebleven. Och, hoe on
beschrijfelijk heeft ze mij bemind en hoe
heeft zij steeds gejuicht, als zij van mijn
lauweren hoorde spreken. Ook heeft zij
den collier eens als bruid gedragen en
voor niets ter wereld gaf ik hem weg. Gij
alleen mocht hem bezitten en als ik u den
collier op den bruiloftsdag om den hals
hing, was het mij, of de zegen mijner
onvergetelijke moeder u voortaan moest
vergezellen. En nu zal hij beleend worden,
ondanks dat moeder op haar sterfbed nog
verzocht heeft, ik zou hem als geluk aan
brengend in eere houden en daarvoor zor
gen, dat hij nooit in vreemde handen
kwam.
Wolfgang het zal slechts voor korten
tijd zijn en met de eerste groote sommen
gelds, die, weer in hijis komen, zullen wij
hem inlossen; zeker zal dit spoedig kunnen
gebeuren.
Hiermede troostte zij haar man, terwijl
ze zelf den grootsten troost noodig had,
want het was of er een groot deel van haar
hart mee gemoeid was.
In het logement „de Zilveren Slang"
dieinde een levend familielid, het was de
rechtschapen ^Tozefj de rechterhand van den
kastelein en de vriend van alle stamgas
ten. Hij had aan Mozart reeds menigen
dienst bewezen en was de aangewezen
man tot het vinden van een vertrouwd
persoon ,die bereid zou zijn de noodige
tweehonderd gulden op den collier te ge
ven, welke een aanzienlijke grootere waar
de had.
En werd dus om hem gezonden en niet
lang duurde het of daar weergalmden
zware stappen en fluitend kwam de ge-
wenschte de trap op.
Hij was verzot op muziek en niet voor
niets was Mozart ook een der stamgasten
der „Zilveren Slang" geworden. Fluiten
was Jozefs grootste genoegen, dat door
zijn voortreffelijk muzikaal gèh'oor behoor
lijk tot zijn recht kwam. Liever zou hij
echter gezongen hebben, indien dé kaste
lein hem dit niet op straffe van ontslag
verboden had, daar Zijn stem eerder op
het gekras van een raaf dan óp den zang
van een nachtegaal geleek. Overigens be
zat l\ij een hart van goud en op zijn breed"
gelaat troonde een aarts^oedigheid.
Ik wensch u een goeden morgen, zeide
hij, $n trad 'de kamer binnen-.
Het viel Constance zeer zwaar, terwijl
zij uit de kast het halssnoer nam, en in ge
schikte wóórden de zaak adn "Jozef Uitleg
de. Toen zij nu, nadat zij hem alles had
meegedeeld, de etui opende, drukte zij eén
innigen kus óp het halssnoer, en óók paar
len uit haar oogen vielen er op. Geheel
eigendommelijk vertrok Jozef zijh breed
gezicht, toen hij met een eenigszins onvaste
stem vroeg:
„Alzoo, als lieve bruid heeft mevrouw
Mozart het gedragen? En als een aanden
ken heeft uw echtgenoot het van zijn goe
de en brave moeder zaliger ontvangen?
Mozart wischte zich een traan uit het
oog. Als Jozef nu de liefdevolle vrouw zoo
innig bedroefd op het sieraad in haar
handen zag staren, schoot ook zijn gemoed
vol en met zichzelf verlegen, krabde hij
zich het hoofd, terwijl hij in afgebroken
woorden uitstiet:
Zoo, zoo, het schoone sieraad zal ik.
God bewaar mij, naar een woekeraar of
ander beleener brengen, om er geld op te
borgen. En mooie interesten zult gi
voor dat uitleenen moeten betalen. Wat
verdienen die menschen toch gemakkelijk
hun geld. Indien iemand van onze
soort 'n honderd of twee te zamen heeft
gespaard, kan hij ze in de kleerkast laten
liggen en duizenden angsten uitstaan, dat
ze gestolen of door de muizen opgevreten
worden. Daar heb ik nu een paar honderd
en een goede vijftig gulden te zamen en be
grijp nu toch, mijn lieve mevrouw Mozart,
dat ik van dat geld niets dan zorg heb,
omdat er bij ons zooveel vreemde men
schen in en uitgaan. Denkt gij, dat, als
een eerlijk en braaf mensch eens uit lee
nen gaat, hij bij iemand onzer komt? God
beware mij. Den woekeraars moeten de
groote intersten in de kaken geworpen
worden en ik wenschtte toch ook zoo
gaarne, dat mijn spaarpenningen eens
iets konden opbrengen.
Jozef, sprak Mozart diep bewogen.
Och loop heen. Jozef staat niet hoog
meer bij u aangeschreven, anders zoudt
gij hem ook wel wat laten verdienen en
het geld van mij ter leen nemen.
Gij wilt alzoo het geld op den collier
voorschieten? vroeg Constance, wie een
steen van het hart viel.
Het geld voorschi.et.en, vervolgde Jozef
ernstig, natuurlijk wil ik dat. Maar op dat
halssnoer is geen ziel ter wereld die er
aan denkt. Wel, mevrouw Mozart, dan
zou ik van schaamte voor de lieden moe
ten wegkruipen als ik wan u een pand aan
nam.
Jozef, gij hebt eenig goed hart, sprak
Mozart, terwijl hij hem de hand toestak.
Och wat. een goed hart een duivel
ben ik als ik kwaad word. Gij kunt het ge
rust gelooven, ik doe het alleen om den
interest en buitendien is de heer Mozart
zoo een alom beroemd man, dat het geld
snoedig als stof bij hem in huis zal vliegen.
Die nietswaardige menschen verdienen het
niet eens, dat gij zulke mooie muziek voor
hen componeert, wier gelijke op de geheele
wijde wereld niet te vinden is. En nu snel
naar huis om gold te halen.
Toen vatte hii nog de heide kleine han
den van Constance in de zijne en smee-
kend sprak hij, terwijl hij op het sieraad
wees:
Van dat halssnoer moogt gij u nooit
scheiden, want er rust altijd geluk en ze
gen op het dierbare aandenken eener af-'
gestorvene moeder. Zoolang men nog goe
de vrienden heeft, moet men niet daar
naar grijpen. Doch vergeef mij, dat ik
eenvoudige, gewone man, mij uw vriend
heb genoemd, dat gelijkt naar niets.
Toen sl,oot Mozart hem in de armen doch
Jozef rukte zich los en liep de deur uit, om
niet de tranen te laten zien, die hem over
de wangen stroomden.
Niet lang duurde het of daar keerde hij
terug met het geld in een korf, waarin hij
voorzichtig eenige flesschen wijn en
warme spijzen meebracht.
Als gast moest hij de eereplaats inne
men tusschen het echtpaar, dat van zijn
zware zorgen bevrijd, zich het eten lekker
liet smaken.
Toen nu Mozart de glazen opnieuw
boordevol met den goudkleurigen Oosten
rijker gevuld had, sprak hij met een van
ontroering bevende stem:
Als de nakomelingschap eens mijn
werken geheel begrijpt en zich dan mij
ner in liefdevolle herinnering gedenkt, dan
zal men ook de eenvoudigen man uit het
volk, den edelen Jozef uit de „Zilveren
Slang" die mij als offervaardige vriend
hulprijk ter zijde stond, niet vergeten. Een
„Hoch" op zulk een vriend.
Vroolijk klonken de glazen, hartelijk
werden de handen gedrukt, menige traan
mengde zich met den wijn. (L. Koerier).
De verlegenheid.
De verlegenheid is ons geen van allen
onbekend. Er zijn weinig menschen, die er
prat op kunnen gaan, nooit last te hebben
van verlegenheid. En 't is goed zoo. Want
gemis aan zekere schroom en verlegen
heid in 9ommige omstandigheden, zou
blijk geven van grofheid en gemis aan
fijn gevoel.
Maar al is ieder mensoh wel eens ver
legen, daarom is iedere verlegenheid nog
niet goed te keuren.
Verlegenheid is vooral eigen aan zeker
tijdperk der jeugd. Voor de jongelui begint
diit tijdperk veelal om en om hét achttien
de jaar; voor de meisjes op het zestiende
jaar.
Menigeen zal dit vreemd vinden. Bij
jongelui van achttien jaar meent men
meestal geen spoor van verlegenheid te
kunnen ontdekken. En de verlegenheid
wordt op dezen leeftijd ook meestal zoo
zorgvuldig mogelijk bedekt gehouden. Men
tracht die verlegenheid te' bemantelen
door een hooghartig optreden. Er stormen
op dezen leeftijd ieder uur van den dag
nieuwe indrukken op de ziel -aan. Maar
mén meent, dat 't kleingeestig én onman
nelijk zijn zou, van' deze indrukken te
doen blijken. Ontroering te toonen is b.v.
uit den booze. Een Stoïcijnsche houding
schijnt beter te passen.
Zoo .wordit de hooghartigheid voor' de
zulken een toevlucht, waaraéhtèr zij hun
ne verlegenheid verbergen. Soms slagen
zij er in, daarmede hunne verlegenheid
werkelijk té overwinnen. Maar dit betee-
kent nog geen vooruitgang. Want de hoog
hartigheid is hun dan een tweéde natuur
geworden. Door hunne gevoeligheid steeds
het zwijgen op te leggen, worden zij koud
en onverschillig, ook dan, wanneer een
beetje gevoel niet misplaatst zou zijn.
De verlegenheid heeft echter, voor de
pjonge meisjes, veel goeds. Natuurlijk niet
iedere verlegenheid. Maar de verlegen
heid, die voortkomt uit een oprecht gevoel
van bescheidenheid en van nederigheid,
misstaat niet. Daarbij kan de verlegenheid
zeer goed "olenen tot het bewaren der on
schuld. De verlegenheid doet de gevaren,
vluchten. En in dit geval heeft de verle
genheid ook een goeden oorsprong. Zij
komt voort uit de vrees ook maar op do
een of andere wijze in aanraking te ko
men met het kwaad. Die verlegenheid zou
hier beter fijn gevoel genoemd kunnen
worden. Wie dit fijn gevoel mist, zal uit
den aard der zaak zwakker staan in den
strijd tegen het kwade. Wie dit fijn ge
voel het zwijgen oplegt, berooft zich van
een machtig hulpmiddel tegen het kwaad.
Zoo zien wij dus, dat niet iedere xerle-
genhedd afkeurenswaardig is. Wel moeten
wij echter die verlegenheid bestrijden, die
in ons de enengde doodt. t)at ts de verle
genheid, die ons niet op het juiste oog en-
blik doet ingrijpen, die ons onbeholpen en
linksch maakt tegenover onze medemen-
schen en een rem is voor de volle ontwik
keling van ons kunnen.
Die verlegenheid is ten slotte eene vrees
voor het leven. Wij zijn te schuw en te
schuchter om aan te pakken, wat aange
pakt moet worden. Wij zien er tegen op,
ons te toonen, zooals wij in werkelijkheid
zijn met alles, wat wij kennen en kunnen.
Daardoor doen wij niet alleen ons zeiven
tekort, maar ook onze omgeving.
Deze verlegenheid moeten wij met alle
gracht bestrijden. Ten slotte is ook hier
weer een kwestie van wilskracht. Wanneer
wij niet verlegen willen zijn, dan zullen
wij de ongemotiveerde verlegenheid, die
ons het leven en den maatschappelijken
omgang onaangenaam maakt, spoedig
overwinnen.
Wanneer wij in onze omgeving men
schen aantreffen, die met verlegenheid te
kampen hebben, dan kunnen wij veel doen
om hen over dit gebrek heen te helpen.
Zoo spoedig toch wordt de verlegene en
schuwe als iemand van mindere ontwik
keling van verstand en hart beschouwd.
Gewoonlijk echter is een verlegen mensch
iemand van groote gaven, waarmede hij
echter door zijne onbeholpenheid zijne
omgeving niet van nut zijn kan. Door
kalme vriendelijkheid moet meri zoo
iemand vertrouwen weten In te boezemen.
Het vertrouwen te winnen van een
schuw en verlegen mensch, zal voor ons
eene groote genoegdoening zijn.