OFFICIEELE KERKLIJST 2)e ZeAdóoho, 6omati£ ra; Derde Blad. Wat onze tegenstanders beweren. gü£i Ka EüïS Euê! 3aE28s£2i fciüS ira VAN rai EüSl totü EOÈJI soa! ÏSTTSJ- Zaterdag 27 Februari 1915. DE TWEEDE ZONDAG VAN DEN VASTEN. Les uit den I. brief van den heiligen Pau'us aan de Thessalonicensers. IV. 1. Broeders! wij bidden en vermanen u in den Heere Jezus, dart., gelijk gij van ons geleerd hebt, hoe gij behoort te wandelen en aan God te behagen, gij ook alzoo wan delt, opdat gij meer en meer moogt voor uitgaan. Want gij weet, hoedanige beve len ik u gegeven heb door den Heere Jezus. Want dit is de wil Gods, dat gij liedüg zijt en u onthoudt van ontucht. Dat een ieder van u wete, zijn lichaam te be zitten in heiligheid en eer; niet in drift van begeerlijkheid, gelijk de Heidenen doen, die God niet kennen. Dat niemand zijnen broeder verdrukke, of bedriege in eenigen handel, want de Heer is een wrcc-ker van a>l deze dingen, gelijk wij u voorzegd en betuigd hebben. Want God heeft ons niet geroepen tot onzuiverheid, maar tot heiligheid. Door Jezus Ghristus, onzen Heer. Evangelie uit den H. Mattheus. XVII. 31. In dien tijd nam Jezus met zich Petrus en Jacobus, en Joannes, zijnen broeder, en leidde hen op een hoogen berg alleen. a hunne tegenwoordigheid verander de Hij van gedaante. Zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en zijne kleederen werden wit gelijk sneeuw. En ziet, Hem versche nen Mozes en Elias, met Hem sprekende. Doch Petrus sprak aldus tot Jezus: Heer, het is goed voor ons hier te zijn: laat ons drie denten maken, eene voor U, eene voor Mozes en eene voor Elias. Terwijl hij nog 9prak, overschaduwde hen eene wolk. En daar kwam eene stem uit de wolk zeggende: dit is mijn beminde Zoon, in Wiien ik mijn behagen genomen heb: luistert naar Hem. De Discipelen, dit hoorende, vielen op hun aangezicht, en waren zeer bevreesd. Doch Jezus, nabij komende, raakte hen aan, en zeide: staat op, en vreest niet. En hunne oog en ophef fende, zagen zij niemand dan Jezus alieen. En als zij den berg afgingen, gebood hun Jezus, zeggende: giseft. dit visioen aan niemand te kennen, voor dat de Zoon des Menschen van den dood zal verrezen zijn. Verklaring van het Epistel. Het is slechts een klein gedeelte van S. Paulus' brief, hetwelk ons op dezen Zondag wordt voorgelezen, maar die wei nige woorden bevatten een schat van yer- maningen van even groot belang voor de inwoners van Thessalonica als voor ons. Wat dan de aanleiding was voor deze vermaningen? Paulus had met zijn mede helper Siias te Thessalonica (het tegen woordige Saloniki in Griekenland) een bloeiende Christengemeente gestichte Slechts enkele weken, had de Apostel al daar kunnen vertoeven, want de onbekeer de Joden, die met leede oogen den groei van Paulus' 'aanhang onder de heidenen aanzagen, hadden een oproer verwekt te gen den Apostel en zijn medehelper en ben gedwongen de stad te verlaten. Maar ook na het vertrek der moedige geloofsver kondigers had de vervolging niet opge houden. Paulus had er zijne bekeerlingen wel op voorbereid. Maar waren zij pal blijven staan te midden der verdrukkin gen? Of hadden zij den moed verloren en waren zij teruggekeerd tot het oude hei dendom met al zijn zonden? Het is begrij pelijk, dat Paulus daarover in ongerust- heid verkeerde. Timotheus, zijn trouwe metgezel, moest een onderzoek instellen en wel verblijdend was grootendeels de tij ding, die deze van Thessalonica mede bracht: de Christenen waren onder al de vervolgingen standvastig gebleven, maar en ziedaar de aanleiding tot Paulut vermaningen sommigen waren weder om vervallen tot de oude zonden, vooral die van hebzucht en onzuiverheid. Broeders, zoo vermaant hen nu - de Apostel, richt uwen levenswandel in naar de voorschriften, die wij u tijdens ons verblijf onder u gegeven hebben. En, omdat m dit opzicht stilstand gelijk staat met achtöruitgang, legt u toe op steeds grooter deugd en streeft naar steeds hoogor vol maaktheid. Herinnert u, hoe ik telkens er °P gewezen heb u te bewaren voor de on- f>ero£eld'3 zucht na»ar rijkdom en naar zin genot. De echo van dit woord van den Apostel Vernemen wij in de eerste encycliek van onzen H. Vader Paus Benedictus XV. •.Goed beschouwd komen alle rampen, waaraan de doodzieke maatschappij thans 'jdt, uit dezen wortel der begeerlijkheid voort." Willen wij, dat God ons vader- and beware voor de rampen van den oorlog, willen wij, dat de algemeene vre- spoedig hersteld worde, dan dient zeker, c wapen des gebeds ter hand te wor- -n genomen, maar dan dient ook de lief de Gods in ons hart te worden aange kweekt, dan moeten wij ons ook, naar de vermaning van onzen Hoogwaardigen Bis schop, „onthouden van die vermakelijk heden, die, ofschoon in zich onschuldig, toch bezwaarlijk te vereenigen zijn met den geest van boetvaardigheid en verster ving"; dan moeten wij onze zonden van hebzucht „uitboeten door buitengewone aalmoezen, waarvoor deze tijd van druk zoo ruime gelegenheid geeft". (Vastenbrief 6 Febr. 1915.) H. N. P. J. BERKHOUT, Pr. Verklaring van het Evangelie. Een heerlijke tegenstelling biedt ons het tafereel, hetwelk in het Evangelieverhaal van dezen Zondag ons voor oogen wordt gesteld met dat, hetwelk wij verleden week aanschouwden. Het is alsof de H. Kerk daardoor bij ons wil wegnemen den pijn lijken indruk, welken onwillekeurig op ons heeft gemaakt de diepe vernedering, waar aan Jezus zich onderwierp door Zijn men- schelijke natuur in zekeren zit. id de macht des duivels te stellen. Wij zien den goddelijken Zaligmaker wederom op een berg; doch nu wordt ons vergund met onze sterfelijke oogen te aanschouwen een straal van Zijn goddelij ke heerlijkheid in Zijn wonderbare ge daante-verandering. Deze gebeurtenis had plaats aan het eind van Jezus' openbaar leven, kort vóór Zijn lijden. Immers dat was het groote doel, waartoe Jezus aan drie Zijner meest ijverige leerlingen den glans Zijner Godheid wilde doen zien, om daardoor hen voor te bereiden op en te sterken voor de zware beproeving, die hun geloof in -Hem zou hebben te doorstaan, als zij hun goddelijken Meester weldra zou den "zien overgeleverd aan zooveel smart en lijden, aan zoo diepe versmading en vernedering. Naast Hem, schitterend in denzelfden he- melschen lichtglans, verschijnen Mozes en Elias. Zij komen daar als de vertegen woordigers van het Oude Verbond, van de wet en de profeten. En te midden van al die heerlijkheid en schittering spreken zij met Jezus „over Zijn uitgang, dien Hij zou voleinden te Jeruzalem" (Luc. IX, 31), d. w. z. over Zijn naderend lijden en ster ven. Overweldigd door den voorsmaak der hemelsche vreugde, welke hij genoot, riep Petrus uit vol geestdrift: „Heer, het is ons goed hier te zijn! Laat ons drie tenten op slaan"! enz. Altijd wilde hij zich wel blij ven verzadigen aan dat goddelijk tafereel van hemelgeneugte. Doch Jezus antwoordt niet eens op dit verlangen van Petrus, om dat het hoewel niet zondig, toch in strijd was met den wil Gods. Daar plaatst zich opeens een lichtende wolk tusschen de drie verheerlijkten en de apostelen; en uit de lichtwolk, in het Oude Verbond het teeken van Gods tegenwoor digheid, klinkt de stem Gods: „Deze is Mijn welbeminde Zoon, in Wien Ik Mijn welbehagen heb: luistert naar Hem." Van God zelf ontvingen, de drie apostelen nog eens met nadruk het getuigenis, dat hun Meester inderdaad de Zoon van God was. Door den lichtglans en de stem Gods over weldigd, waren de apostelen bevend en sidderend op hun aangezicht gevallen. Eerst door het zachte woord van Jezus: „Staat op en vreest niet" kwamen zij weer tot zich zeiven en durfden de oogen opheffen. Maar verdwenen was de heer lijke verschijning, Jezus alleen zagen zij bij zich en hen omringde de doodsche stil te van den nacht. En terwijl zij den berg afdaalden gebood Jezus Zijn drie aposte len met nadruk, dat zij vóór Zijn verrijze nis met niemand zouden spreken over de heerlijke verschijning. Want nu was het yoo.' Jezus nog de tijd van lijden en ver nedering; eerst dan. zou Zijn goddelijke heerlijkheid aan de wereld openbaar mo ge worden. Ock voor ons moet bij de overweging van Jezus' smartelijk en smadelijk lijden de openbaring Zijner heerlijkheid een prikkel zijn tot krachtiger en levendiger geloofs overtuiging. En op dezen Zondag reeds moeten wij ons diep en ernstig doordrin gen van de waarheid door den apostel Paulus uitgedrukt in deze woorden: „Wij moeten met (Christus) lijden, om met (Hem) verheerlijkt te worden." (Rom. VIII 17). Dat is de dubbele waarheid welke op dezen Zondag de stem van Christus ons voorhoudt ter overweging. Laten wij dan ook naar Hem luisteren. CHR. S. DESSING. Kapelaan. Liturgische beschouwingen. HET ALTAAR. II. Het eerste „offer-altaar" waarop „Chris tus, ons Paaschlam, werd geslacht" 'was de tafel, welke stond in de zaal van het laatste Avondmaal en waarop onze godde lijke Hoogepriester Jezus Christus de H. Eucharistie instelde als offer en als spijze onzer zielen. De goddelijke Heiland had tot zijne Apostelen en hunne opvolgers de woorden gesproken: „Doet dit tot Mijne gedachte nis." Zij moesten dus dat onbloedige Of fer van het Nieuwe Verbond volgens Chris tus' bevel voortzetten. Vandaar dat wij dan ook weldra op verschillende plaatsen „offer-altaren" zien verrijzen. Die altaren hadden in den eersten tijd denzelfden vorm als in de zaal van het laatste Avondmaal, namelijk een houten tafel. Vandaar lezen wij bij den H. Paulus (I Cor. X 21): „Gij kent geen deelgenoot wezen van de tafel des Heeren en van de tafel der duivelen." Langzamerhand kwam er echter verandering in den vorm van het altaar. Door de toenemende ver eering der martelaren begon het een vro me gewoonte te worden om een altaar te bouwen boven hunne graven. En nu wer den de houten offertafels langzamerhand vervangen door steenen altaren, die den vorm kregen van een graftombe, waarin minstens eenige relieken der martelaren waren bijgezet en welke gedekt werd door een altaarsteen. Zoo ontstonden dus in de eerste eeuwen twee soorten van altaar vormen: de eene vorm was een tafel rus tend op vier kolommen (de oudere vorm) en de andere was een tombe, een soort kast (de nieuwere vorm). De laatste vorm (het steenen altaar) is overheer- schend geworden, en reeds het Concilie van Epaona in 517 bepaalde, dat men slechts de H. Mis mocht lezen, „op stee nen altaren" die met H. Chrisma gezalfd waren. Evenwel duurde het nog langen tijd eer de houten altaren geheel en al verdwenen waren. Oorspronkelijk had iedere kerk slechts één altaar, hetwelk het groote middel punt was om alle geloovigen door één of fer in één geloof innig samen te binden. Eerst in de 4de en 5de eeuw bracht men in eenzelfde kerk meerdere altaren aan, omdat het aantal priesters steeds grooter werd en het een algemeene gewoonte be gon te worden voor eiken priester om da gelijks het H. Misoffer op te dragen. Sinds het altaar een vaste plaats had gekregen, werden er langzamerhand aller lei kunstige vormen en versierselen aan gegeven. Daarover zulle.* wij ter gelege- nertijd nog een en ander mededeelen. J. P. VERHAAR pr. Waartoe dient al dat vasten toch! Dat iemand, aldus redeneert menigeen, op advies van zijn geneesheer zich ont houdt van spijzen, die voor hem schade lijk zijn, dat kan ik best begrijpen en dat vind ik zelfs zeer natuurlijk, doch dat een Roomsch-Katholiek, op bevel van zijne Kerkelijke Overheid, zich moet onthouden van sommige spijzen, die voor zijn lichaam in het geheel niet schadelijk zijn, ja zelfs moet vasten, dus slechts eenmaal daags een vollen maaltijd mag gebruiken, ziet, daar kan ik met mijn verstand niet bij. De mensch heeft maar één lichaam, en dat ééne lichaam moet men tijdens het korte verblijf op deze aarde zooveel moge lijk goed doen. Welk nut heeft dan het vasten en het zich onthouden van spijzen, die de gezondheid niet schaden? Waartoe dient al dat vasten toch! Zeker, de mensch heeft maar één lichaam, doch uit dat lichaam alleen be staat de mensch niet. Met het lichaam is allernauwst vereenigd de ziel, die onster felijk is en geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Daarom is zij het waardigste deel van den mensch. Nu is het allereerste doel van den mensch niet, het lichaam te koesteren, door het alles te geven, wat het verlangt, alsof van het geluk van het lichaam alleen alles afhangt, doch het al lervoornaamste doel van den mensch is te zorgen voor het eeuwig geluk zijner ziel. Immers zeide Christus niet: „Wat baat het den mensch of hij geheel de wereld wint, doch schade lijdt aan zijne Ziel." Welnu, om geen schade te lijden aan de ziel is het noodzakelijk, dat de mensch gehoorzaam is aan God, dus God's H. Wil getrouw vol brengt. Een feit is het, door de ondervin ding van een ieder bewezen, dat het lichaam door zijn kwade driften en harts tochten begeert tegen den geest, dus den mensch van den dienst van God zoekt af te trekken. Ï9 het dan niet noodzakelijk, dat de mensch zijn lichaam in bedwang houdt, het breidelt, gelijk het onstuimige al te dartele paard geteugeld wordt? Ook dit moet de mensch leeren. En zal hij dit niet leeren door nu en dan aan zijn lichaam iets te onthouden, wat op zich ge nomen zonder schade zou kunuen geno ten worden? Zoo zal de mensch zich veel gemakkelijker kunnen onthouden van dat gene wat hem volgens Gods H. wil niet geoorloofd is. Bovendien: vasten en zich versterven van hetgeen op zich genomen geoorloofd is, doet den mensch iets lijden. Welnu, in welken vorm men het lijden ook neemt, steeds is het een geschikt middelt om boete te doen voor verdiende straf, en tevens om God's gramschap te verzoenen. Heeft niet de Godmensch Jezus Christus door zijn lijden en dood voor do zonden der men schen aan zijn Vader voldoening gege ven? En als het waar is, hetgeen de H. Ja cobus in zijn brief schrijft, dat wij allen in vele zaken misdoen, dan is het niet te verwonderen, dat iedere mensch wel iets uit te boeten heeft. Ook daartoe is dus het vasteiuen zich versterven uiterst geschikt. Zooals wij ons nog wel herinneren uit het evangelie van verleden Zondag heeft Christus zelf ons een heerlijk voorbeeld gegeven om onze zinnelijke natuur van het nut van het vasten te overtuigen. L. J. M. JANSSEN SCHMIDT, Pr. VASTEN- EN ONTHOUDINGSWET. Woensdag en Vrijdag is het gebruik van vleesch verboden. Vrijdag is bovendien verboden het ge bruik van. gesmoJrten vet in plaats van boter. Maandag,, Dinsdag, Donderdag en Za terdag is hert voor hen, die door de wet van onrthouding gebonden zijn (die den leeftijd van zeven jaar hebben bereikt), geoorloofd éénmaal daags vleesch te ge bruiken en meermalen daags gesmolten vet in plaarts van borter. Zondag is het geoorloofd meermalen daags vleesch te gebruiken. Op alle dagen is het verboden vleesch en visch aan eenzelfden maaltijd te gebruiken. (Visch en gesmolten vet inplaats van boter is echter toegestaan.) Lourdes. De laatste Nederlandsche bedevaart (JuliAug. 1974) werd o. a. ook mede- maakt door Mej. Anna Franke, wonende Van Diemerstraat 43, Den Haag. In een allerongelukkigsten toestand, werd zij per ziekenauto naar het S. Spoor gebracht, ondanks de pertinente verklaring van den medicus, die haar sinds 17 jaren behan delde, dat zulk een reis den reeds dreigen den dood moest verhaasten. Maar haar vertrouwen op O. L. Vr. gaf haar boven- menschelijke kracht, zij doorstond de in spanning der lange reis, en reeds den 2den dag van haar verblijf te Lourdes mocht zij onder de H. Sacramentsprocessie een aan merkelijke beterschap waarnemen, welke geregeld toenam, zóó dat zij, die in geen jaren een voet had kunnen bewegen, nu, aan den arm van een geleidster, den be trekkelijk langen weg van het hospitaal naar die grot en de boven- of baziliekkerk zonder veel moeite kon afleggen. Na hare terugkomst in het Vaderland bezochten haar vele reporters en gaven toen een verslag volgens den indruk van het oogenblik, maar bleven natuurlijk meestal gereserveerd in hun uitspraak.... zenuwachtige overspanning, hysterie, ene. kon misschien in het spel zijn! Nu is er sedert ruim een half jaar ver- loopen, en daar ik mij destijds te Lourdes zeer omtrent dit geval heb geïnteresseerd, besloot ik deze week mej. A. Franke nog maals te gaan bezoeken. De deur werd mij geopend.... door haar zelve! Dus het feit was al terstond geconstateerd; zij loopt nogl En flink ook, zonder steun!— In de huiskamer gekomen, deed zij rnjj een omslachtig verhaal van al wat zij in 't laatste jaar had ondervonden: steeds vooruitgang onder elk opzicht! De been spieren moesten eerst nog een tijd gemas seerd worden, om den geregelden tred te krijgen, dien zij nu heeft!De maag, die vroeger alles weigerde, neemt nu alles flink op, en verwerkt het blijkbaar goed ook, want haar lichamelijke zwaarte is sedert met 22 pond toegenomen; van gal- steenen geen spoor meer; het ooglicht aan den rechterkant zeer veel verbeterd, (het linkeroog was reeds vroeger door een glazenoog vervangen). De oude medicus 6taat in zijn ongeloof perplex voor dit geval, en alhoewel hij van zijn standpunt het wonderbare in deze genezing niet wil erkennen, zegt hij rond uit: aan ieder dien gij stuurt, wil ik mon deling verklaren hoe gij vroeger geweest zijt, en dat in uw gestel op voor mij on verklaarbare wijze een geheele omkeer heeft plaats gehad. Zij geeft natuurlijk alle glorie aan O. L. Vr. van Lourdres en vindt het o zoo jam mer, dat de tijdsomstandigheden haar dit jaar wel niet zullen veroorlooven O. L. Vr. te gaan bedanken. Maar dan het volgend jaar zekerl Nog een eigenaardige episode uit deze geschiedenis. Gedurende de Lourdes-dagen kwam Dr. Feith meermalen aan haar ouderlijk huis vragen: „Nog geen bericht van Anna's overlijden? Zij moet dood zijn, want die reis kon zij niet doorstaan." Ein delijk las hij in een courant dat de Lour- des-reizigers 's avonds, zouden aankomen Den volgenden ochtend reeds ging hij or op uit: „Mucdei waar ligt Anna nu?" Anna ligt niet. „Vaar is ze dan?" 2!j is uit. ,,Uit? Waarheen? Te voet?" Ja, te voet, naar Grootmoeder. „Dat kan niet!" Gerust, Dokter, 't' is zoo. „Als d.\t waar i^, komt ik nooit meer hier aan huis. Kan zij naar grootmoeder loopen, dan kan zij ook naar mij loopen." Goed, doctor. Wanneer wilt gij has>»; ontvangen? „Morgen ochtend tien uur." 't Zij zoo. De Dokter vertrok. Den volgenden mor gen precies 10 uur werd bij hem aange beld, en de doodgewaande stond in levei> den lijve voor den in-verbaasden doctor! A. A. W. WATERREUt De gave des geloofs. Toen ik eens een uwer bedevaartplaat sen bezocht, was daar een zeer arme pro cessie, uit de Kempen, naar ik meen. Om trent den middag zaten ie pelgrims nabi) de kapel neer op het grasveld en geno ten tevreden hun schamelen maaltijd. Een kleine groep hield zich afgezonderd en bau den kruisweg. Een nog jong ouderpaar Zij vroegen God het behoud van een zeer lijdend kind, dat de vader in zijn armen droeg, terwijl een wat oudere kleine, met één hand moeders kleed en in de andere wat veldbloemen houdende, volgde. Stil' gingen zij den weg van smarten, in hun gebed opgaande, als waren zij alleen in de wereld. Aan het einde gekomen, hief de vader het bleeke lijderesje op, dat de heilige voeten van den gekruiste wijde kus sen. Een zachte straal van vertruosting verdreef een oogenblik bij den man de bekommering, hij zijn arme vrouw het lij den van het gelaat. Christus de Trooster sprak tot de twee bedroefde harten: Wilt niet weenen. Hebben zij hun kind behou den? Ik weet liet niet. Dit ééne weet ik, dat er veel groots kan omgaan in de volksziel, tot wie het dogma zoo spreekt, dat zij in vrome berusting haren kelk drinkt en het kruis draagt met den God mensch. Prof. dr. J. V. de Groot in een zijner voordrachten voor de studenten var de Katholieke Hoogeschool te Leuven Ongeloof is een eigendommelijkheid van zwakkelingen, van bekrompen, vreesach tig en in zichzelf gekeerde menschen. Goethe. Een zijner leerlingen vroeg eens aan den beroemden Pasteur, hoe het toch mo gelijk was, dat iemand na zooveel naden ken en studie nog geloovig kon zijn En Pasteur antwoordde: Juist omdat ik nagedacht en gestudeerd heb, ben ik geloovig gebleven als een Bretonsch man. En als ik nog meer na gedacht en nog meer gestudeerd had, zou ik geloovig geworden zijn als een Bre tonsch vrouw. Indien gij genoegzaam nadenkt, zal de wetenschap u dwingen tot het Geloof in God, dat de grondslag is van alle gods dienst. Gij zult de wetenschap erkennen niet als een vijandin van de godsdienst, maar als een steun. De beroemde natuurkundige Lord Keivin. Tweemaal stond ik voor een doodsbed, tweemaal zag ik toen het machtige won derwerk van den godsdienst de hoop, des hemels zag ik zegevieren over de verschrikkingen der vernietiging, de fris- sche lichtstraal der vreugde ontvlammen in het gebroken oog van den stervende. Schiller. De invloed van den godsdienst overleeft alle aardsche vreugd. Hij neemt toe in kracht, terwijl het organisme veroudert en het lichaam de ontbinding tegemoet gaat. Hij gelijkt op de heldere avondster aan den horizon des levens, die hiervan zijn wij zeker op een anderen tijd wederom morgenster zal worden en haar stralen uitschiet door de schaduwen en de donker heid van den dood. De chemicus Humphry Davy. De Weg des Hemels. Do menschen, die in den hemel komen, onderscheidt de H. Bernardinus in vier soorten. Die van de eerste soort bestormen met geweld den hemel door hunne vrijwillige, heldhaftige offers, boetedoeningen en ver stervingen, door hun lijden en oefeningen van deugd. Deze zijn de heiligen, aan v.io hot der katholieke Kerk nooit ontbroken heeft. Zij, die tot de tweede soort behooron, koopen zich den hemel door werken van christelijke barmhartigheid, zooals aal moezen. Het zijn do rijken, welke ter liefdo Gods hunne góederen aanwenden tot ver zachting van de armoede en tot leniging van den nood. De derde soort neemt bedaard maar zeker van den hemel bezit door, zonder in de wereld te worden opgemerkt en opzien te verwekken, bescheiden en ingetogen de dagelijksche plichten na te leven. Deze zijn de ootmoodigen, de armen, de ingekeerde, vrome zielen, welke de wereld verlooche nen en met de liefdö" Gods tevreden zijn. Die van de laatste soort worden als 't ware met geweld in den homel godrongen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 3