OFFICIEELE KERKLIJST
2)e ZeAdóoho, 6omati£
ra;
Derde Blad.
Wat onze tegenstanders beweren.
gü£i
Ka
EüïS
Euê!
3aE28s£2i
fciüS
ira
VAN
rai
EüSl
totü
EOÈJI
soa!
ÏSTTSJ-
Zaterdag 27 Februari 1915.
DE TWEEDE ZONDAG VAN
DEN VASTEN.
Les uit den I. brief van den heiligen
Pau'us aan de Thessalonicensers. IV. 1.
Broeders! wij bidden en vermanen u in
den Heere Jezus, dart., gelijk gij van ons
geleerd hebt, hoe gij behoort te wandelen
en aan God te behagen, gij ook alzoo wan
delt, opdat gij meer en meer moogt voor
uitgaan. Want gij weet, hoedanige beve
len ik u gegeven heb door den Heere
Jezus. Want dit is de wil Gods, dat gij
liedüg zijt en u onthoudt van ontucht. Dat
een ieder van u wete, zijn lichaam te be
zitten in heiligheid en eer; niet in drift
van begeerlijkheid, gelijk de Heidenen
doen, die God niet kennen. Dat niemand
zijnen broeder verdrukke, of bedriege in
eenigen handel, want de Heer is een
wrcc-ker van a>l deze dingen, gelijk wij u
voorzegd en betuigd hebben. Want God
heeft ons niet geroepen tot onzuiverheid,
maar tot heiligheid. Door Jezus Ghristus,
onzen Heer.
Evangelie uit den H. Mattheus. XVII. 31.
In dien tijd nam Jezus met zich Petrus
en Jacobus, en Joannes, zijnen broeder,
en leidde hen op een hoogen berg alleen.
a hunne tegenwoordigheid verander
de Hij van gedaante. Zijn aangezicht blonk
gelijk de zon, en zijne kleederen werden
wit gelijk sneeuw. En ziet, Hem versche
nen Mozes en Elias, met Hem sprekende.
Doch Petrus sprak aldus tot Jezus: Heer,
het is goed voor ons hier te zijn: laat ons
drie denten maken, eene voor U, eene
voor Mozes en eene voor Elias. Terwijl
hij nog 9prak, overschaduwde hen eene
wolk. En daar kwam eene stem uit de
wolk zeggende: dit is mijn beminde Zoon,
in Wiien ik mijn behagen genomen heb:
luistert naar Hem. De Discipelen, dit
hoorende, vielen op hun aangezicht, en
waren zeer bevreesd. Doch Jezus, nabij
komende, raakte hen aan, en zeide: staat
op, en vreest niet. En hunne oog en ophef
fende, zagen zij niemand dan Jezus alieen.
En als zij den berg afgingen, gebood hun
Jezus, zeggende: giseft. dit visioen aan
niemand te kennen, voor dat de Zoon des
Menschen van den dood zal verrezen zijn.
Verklaring van het Epistel.
Het is slechts een klein gedeelte van
S. Paulus' brief, hetwelk ons op dezen
Zondag wordt voorgelezen, maar die wei
nige woorden bevatten een schat van yer-
maningen van even groot belang voor de
inwoners van Thessalonica als voor ons.
Wat dan de aanleiding was voor deze
vermaningen? Paulus had met zijn mede
helper Siias te Thessalonica (het tegen
woordige Saloniki in Griekenland) een
bloeiende Christengemeente gestichte
Slechts enkele weken, had de Apostel al
daar kunnen vertoeven, want de onbekeer
de Joden, die met leede oogen den groei
van Paulus' 'aanhang onder de heidenen
aanzagen, hadden een oproer verwekt te
gen den Apostel en zijn medehelper en
ben gedwongen de stad te verlaten. Maar
ook na het vertrek der moedige geloofsver
kondigers had de vervolging niet opge
houden. Paulus had er zijne bekeerlingen
wel op voorbereid. Maar waren zij pal
blijven staan te midden der verdrukkin
gen? Of hadden zij den moed verloren en
waren zij teruggekeerd tot het oude hei
dendom met al zijn zonden? Het is begrij
pelijk, dat Paulus daarover in ongerust-
heid verkeerde. Timotheus, zijn trouwe
metgezel, moest een onderzoek instellen
en wel verblijdend was grootendeels de tij
ding, die deze van Thessalonica mede
bracht: de Christenen waren onder al de
vervolgingen standvastig gebleven, maar
en ziedaar de aanleiding tot Paulut
vermaningen sommigen waren weder
om vervallen tot de oude zonden, vooral
die van hebzucht en onzuiverheid.
Broeders, zoo vermaant hen nu - de
Apostel, richt uwen levenswandel in naar
de voorschriften, die wij u tijdens ons
verblijf onder u gegeven hebben. En, omdat
m dit opzicht stilstand gelijk staat met
achtöruitgang, legt u toe op steeds grooter
deugd en streeft naar steeds hoogor vol
maaktheid. Herinnert u, hoe ik telkens er
°P gewezen heb u te bewaren voor de on-
f>ero£eld'3 zucht na»ar rijkdom en naar zin
genot.
De echo van dit woord van den Apostel
Vernemen wij in de eerste encycliek van
onzen H. Vader Paus Benedictus XV.
•.Goed beschouwd komen alle rampen,
waaraan de doodzieke maatschappij thans
'jdt, uit dezen wortel der begeerlijkheid
voort." Willen wij, dat God ons vader-
and beware voor de rampen van den
oorlog, willen wij, dat de algemeene vre-
spoedig hersteld worde, dan dient zeker,
c wapen des gebeds ter hand te wor-
-n genomen, maar dan dient ook de lief
de Gods in ons hart te worden aange
kweekt, dan moeten wij ons ook, naar de
vermaning van onzen Hoogwaardigen Bis
schop, „onthouden van die vermakelijk
heden, die, ofschoon in zich onschuldig,
toch bezwaarlijk te vereenigen zijn met
den geest van boetvaardigheid en verster
ving"; dan moeten wij onze zonden van
hebzucht „uitboeten door buitengewone
aalmoezen, waarvoor deze tijd van druk
zoo ruime gelegenheid geeft". (Vastenbrief
6 Febr. 1915.)
H. N. P. J. BERKHOUT, Pr.
Verklaring van het Evangelie.
Een heerlijke tegenstelling biedt ons het
tafereel, hetwelk in het Evangelieverhaal
van dezen Zondag ons voor oogen wordt
gesteld met dat, hetwelk wij verleden week
aanschouwden. Het is alsof de H. Kerk
daardoor bij ons wil wegnemen den pijn
lijken indruk, welken onwillekeurig op ons
heeft gemaakt de diepe vernedering, waar
aan Jezus zich onderwierp door Zijn men-
schelijke natuur in zekeren zit. id de
macht des duivels te stellen.
Wij zien den goddelijken Zaligmaker
wederom op een berg; doch nu wordt ons
vergund met onze sterfelijke oogen te
aanschouwen een straal van Zijn goddelij
ke heerlijkheid in Zijn wonderbare ge
daante-verandering. Deze gebeurtenis had
plaats aan het eind van Jezus' openbaar
leven, kort vóór Zijn lijden. Immers dat
was het groote doel, waartoe Jezus aan
drie Zijner meest ijverige leerlingen den
glans Zijner Godheid wilde doen zien, om
daardoor hen voor te bereiden op en te
sterken voor de zware beproeving, die hun
geloof in -Hem zou hebben te doorstaan,
als zij hun goddelijken Meester weldra zou
den "zien overgeleverd aan zooveel smart
en lijden, aan zoo diepe versmading en
vernedering.
Naast Hem, schitterend in denzelfden he-
melschen lichtglans, verschijnen Mozes en
Elias. Zij komen daar als de vertegen
woordigers van het Oude Verbond, van de
wet en de profeten. En te midden van al
die heerlijkheid en schittering spreken zij
met Jezus „over Zijn uitgang, dien Hij
zou voleinden te Jeruzalem" (Luc. IX, 31),
d. w. z. over Zijn naderend lijden en ster
ven.
Overweldigd door den voorsmaak der
hemelsche vreugde, welke hij genoot, riep
Petrus uit vol geestdrift: „Heer, het is ons
goed hier te zijn! Laat ons drie tenten op
slaan"! enz. Altijd wilde hij zich wel blij
ven verzadigen aan dat goddelijk tafereel
van hemelgeneugte. Doch Jezus antwoordt
niet eens op dit verlangen van Petrus, om
dat het hoewel niet zondig, toch in strijd
was met den wil Gods.
Daar plaatst zich opeens een lichtende
wolk tusschen de drie verheerlijkten en de
apostelen; en uit de lichtwolk, in het Oude
Verbond het teeken van Gods tegenwoor
digheid, klinkt de stem Gods: „Deze is
Mijn welbeminde Zoon, in Wien Ik Mijn
welbehagen heb: luistert naar Hem." Van
God zelf ontvingen, de drie apostelen nog
eens met nadruk het getuigenis, dat hun
Meester inderdaad de Zoon van God was.
Door den lichtglans en de stem Gods over
weldigd, waren de apostelen bevend en
sidderend op hun aangezicht gevallen.
Eerst door het zachte woord van Jezus:
„Staat op en vreest niet" kwamen zij
weer tot zich zeiven en durfden de oogen
opheffen. Maar verdwenen was de heer
lijke verschijning, Jezus alleen zagen zij
bij zich en hen omringde de doodsche stil
te van den nacht. En terwijl zij den berg
afdaalden gebood Jezus Zijn drie aposte
len met nadruk, dat zij vóór Zijn verrijze
nis met niemand zouden spreken over de
heerlijke verschijning. Want nu was het
yoo.' Jezus nog de tijd van lijden en ver
nedering; eerst dan. zou Zijn goddelijke
heerlijkheid aan de wereld openbaar mo
ge worden.
Ock voor ons moet bij de overweging van
Jezus' smartelijk en smadelijk lijden de
openbaring Zijner heerlijkheid een prikkel
zijn tot krachtiger en levendiger geloofs
overtuiging. En op dezen Zondag reeds
moeten wij ons diep en ernstig doordrin
gen van de waarheid door den apostel
Paulus uitgedrukt in deze woorden: „Wij
moeten met (Christus) lijden, om met
(Hem) verheerlijkt te worden." (Rom. VIII
17). Dat is de dubbele waarheid welke op
dezen Zondag de stem van Christus ons
voorhoudt ter overweging. Laten wij dan
ook naar Hem luisteren.
CHR. S. DESSING.
Kapelaan.
Liturgische beschouwingen.
HET ALTAAR.
II.
Het eerste „offer-altaar" waarop „Chris
tus, ons Paaschlam, werd geslacht" 'was
de tafel, welke stond in de zaal van het
laatste Avondmaal en waarop onze godde
lijke Hoogepriester Jezus Christus de H.
Eucharistie instelde als offer en als spijze
onzer zielen.
De goddelijke Heiland had tot zijne
Apostelen en hunne opvolgers de woorden
gesproken: „Doet dit tot Mijne gedachte
nis." Zij moesten dus dat onbloedige Of
fer van het Nieuwe Verbond volgens Chris
tus' bevel voortzetten. Vandaar dat wij
dan ook weldra op verschillende plaatsen
„offer-altaren" zien verrijzen.
Die altaren hadden in den eersten tijd
denzelfden vorm als in de zaal van het
laatste Avondmaal, namelijk een houten
tafel. Vandaar lezen wij bij den H. Paulus
(I Cor. X 21): „Gij kent geen deelgenoot
wezen van de tafel des Heeren en van
de tafel der duivelen." Langzamerhand
kwam er echter verandering in den vorm
van het altaar. Door de toenemende ver
eering der martelaren begon het een vro
me gewoonte te worden om een altaar te
bouwen boven hunne graven. En nu wer
den de houten offertafels langzamerhand
vervangen door steenen altaren, die den
vorm kregen van een graftombe, waarin
minstens eenige relieken der martelaren
waren bijgezet en welke gedekt werd door
een altaarsteen. Zoo ontstonden dus in de
eerste eeuwen twee soorten van altaar
vormen: de eene vorm was een tafel rus
tend op vier kolommen (de oudere vorm)
en de andere was een tombe, een soort
kast (de nieuwere vorm). De laatste
vorm (het steenen altaar) is overheer-
schend geworden, en reeds het Concilie
van Epaona in 517 bepaalde, dat men
slechts de H. Mis mocht lezen, „op stee
nen altaren" die met H. Chrisma gezalfd
waren. Evenwel duurde het nog langen
tijd eer de houten altaren geheel en al
verdwenen waren.
Oorspronkelijk had iedere kerk slechts
één altaar, hetwelk het groote middel
punt was om alle geloovigen door één of
fer in één geloof innig samen te binden.
Eerst in de 4de en 5de eeuw bracht men
in eenzelfde kerk meerdere altaren aan,
omdat het aantal priesters steeds grooter
werd en het een algemeene gewoonte be
gon te worden voor eiken priester om da
gelijks het H. Misoffer op te dragen.
Sinds het altaar een vaste plaats had
gekregen, werden er langzamerhand aller
lei kunstige vormen en versierselen aan
gegeven. Daarover zulle.* wij ter gelege-
nertijd nog een en ander mededeelen.
J. P. VERHAAR pr.
Waartoe dient al dat vasten toch!
Dat iemand, aldus redeneert menigeen,
op advies van zijn geneesheer zich ont
houdt van spijzen, die voor hem schade
lijk zijn, dat kan ik best begrijpen en dat
vind ik zelfs zeer natuurlijk, doch dat een
Roomsch-Katholiek, op bevel van zijne
Kerkelijke Overheid, zich moet onthouden
van sommige spijzen, die voor zijn lichaam
in het geheel niet schadelijk zijn, ja zelfs
moet vasten, dus slechts eenmaal daags
een vollen maaltijd mag gebruiken, ziet,
daar kan ik met mijn verstand niet bij.
De mensch heeft maar één lichaam, en
dat ééne lichaam moet men tijdens het
korte verblijf op deze aarde zooveel moge
lijk goed doen. Welk nut heeft dan het
vasten en het zich onthouden van spijzen,
die de gezondheid niet schaden? Waartoe
dient al dat vasten toch!
Zeker, de mensch heeft maar één
lichaam, doch uit dat lichaam alleen be
staat de mensch niet. Met het lichaam is
allernauwst vereenigd de ziel, die onster
felijk is en geschapen naar Gods beeld en
gelijkenis. Daarom is zij het waardigste
deel van den mensch. Nu is het allereerste
doel van den mensch niet, het lichaam
te koesteren, door het alles te geven, wat
het verlangt, alsof van het geluk van het
lichaam alleen alles afhangt, doch het al
lervoornaamste doel van den mensch is te
zorgen voor het eeuwig geluk zijner ziel.
Immers zeide Christus niet: „Wat baat het
den mensch of hij geheel de wereld wint,
doch schade lijdt aan zijne Ziel." Welnu,
om geen schade te lijden aan de ziel is het
noodzakelijk, dat de mensch gehoorzaam
is aan God, dus God's H. Wil getrouw vol
brengt. Een feit is het, door de ondervin
ding van een ieder bewezen, dat het
lichaam door zijn kwade driften en harts
tochten begeert tegen den geest, dus den
mensch van den dienst van God zoekt af
te trekken. Ï9 het dan niet noodzakelijk,
dat de mensch zijn lichaam in bedwang
houdt, het breidelt, gelijk het onstuimige
al te dartele paard geteugeld wordt? Ook
dit moet de mensch leeren. En zal hij dit
niet leeren door nu en dan aan zijn
lichaam iets te onthouden, wat op zich ge
nomen zonder schade zou kunuen geno
ten worden? Zoo zal de mensch zich veel
gemakkelijker kunnen onthouden van dat
gene wat hem volgens Gods H. wil niet
geoorloofd is.
Bovendien: vasten en zich versterven
van hetgeen op zich genomen geoorloofd is,
doet den mensch iets lijden. Welnu, in
welken vorm men het lijden ook neemt,
steeds is het een geschikt middelt om boete
te doen voor verdiende straf, en tevens om
God's gramschap te verzoenen. Heeft niet
de Godmensch Jezus Christus door zijn
lijden en dood voor do zonden der men
schen aan zijn Vader voldoening gege
ven? En als het waar is, hetgeen de H. Ja
cobus in zijn brief schrijft, dat wij allen
in vele zaken misdoen, dan is het niet te
verwonderen, dat iedere mensch wel iets
uit te boeten heeft. Ook daartoe is dus het
vasteiuen zich versterven uiterst geschikt.
Zooals wij ons nog wel herinneren uit
het evangelie van verleden Zondag heeft
Christus zelf ons een heerlijk voorbeeld
gegeven om onze zinnelijke natuur van het
nut van het vasten te overtuigen.
L. J. M. JANSSEN SCHMIDT, Pr.
VASTEN- EN ONTHOUDINGSWET.
Woensdag en Vrijdag is het gebruik van
vleesch verboden.
Vrijdag is bovendien verboden het ge
bruik van. gesmoJrten vet in plaats van
boter.
Maandag,, Dinsdag, Donderdag en Za
terdag is hert voor hen, die door de wet
van onrthouding gebonden zijn (die den
leeftijd van zeven jaar hebben bereikt),
geoorloofd éénmaal daags vleesch te ge
bruiken en meermalen daags gesmolten
vet in plaarts van borter.
Zondag is het geoorloofd meermalen
daags vleesch te gebruiken.
Op alle dagen is het verboden vleesch en
visch aan eenzelfden maaltijd te gebruiken.
(Visch en gesmolten vet inplaats van boter
is echter toegestaan.)
Lourdes.
De laatste Nederlandsche bedevaart
(JuliAug. 1974) werd o. a. ook mede-
maakt door Mej. Anna Franke, wonende
Van Diemerstraat 43, Den Haag. In een
allerongelukkigsten toestand, werd zij per
ziekenauto naar het S. Spoor gebracht,
ondanks de pertinente verklaring van den
medicus, die haar sinds 17 jaren behan
delde, dat zulk een reis den reeds dreigen
den dood moest verhaasten. Maar haar
vertrouwen op O. L. Vr. gaf haar boven-
menschelijke kracht, zij doorstond de in
spanning der lange reis, en reeds den 2den
dag van haar verblijf te Lourdes mocht zij
onder de H. Sacramentsprocessie een aan
merkelijke beterschap waarnemen, welke
geregeld toenam, zóó dat zij, die in geen
jaren een voet had kunnen bewegen, nu,
aan den arm van een geleidster, den be
trekkelijk langen weg van het hospitaal
naar die grot en de boven- of baziliekkerk
zonder veel moeite kon afleggen.
Na hare terugkomst in het Vaderland
bezochten haar vele reporters en gaven
toen een verslag volgens den indruk van
het oogenblik, maar bleven natuurlijk
meestal gereserveerd in hun uitspraak....
zenuwachtige overspanning, hysterie, ene.
kon misschien in het spel zijn!
Nu is er sedert ruim een half jaar ver-
loopen, en daar ik mij destijds te Lourdes
zeer omtrent dit geval heb geïnteresseerd,
besloot ik deze week mej. A. Franke nog
maals te gaan bezoeken. De deur werd
mij geopend.... door haar zelve! Dus het
feit was al terstond geconstateerd; zij
loopt nogl En flink ook, zonder steun!—
In de huiskamer gekomen, deed zij rnjj
een omslachtig verhaal van al wat zij in
't laatste jaar had ondervonden: steeds
vooruitgang onder elk opzicht! De been
spieren moesten eerst nog een tijd gemas
seerd worden, om den geregelden tred te
krijgen, dien zij nu heeft!De maag, die
vroeger alles weigerde, neemt nu alles
flink op, en verwerkt het blijkbaar goed
ook, want haar lichamelijke zwaarte is
sedert met 22 pond toegenomen; van gal-
steenen geen spoor meer; het ooglicht
aan den rechterkant zeer veel verbeterd,
(het linkeroog was reeds vroeger door een
glazenoog vervangen).
De oude medicus 6taat in zijn ongeloof
perplex voor dit geval, en alhoewel hij
van zijn standpunt het wonderbare in deze
genezing niet wil erkennen, zegt hij rond
uit: aan ieder dien gij stuurt, wil ik mon
deling verklaren hoe gij vroeger geweest
zijt, en dat in uw gestel op voor mij on
verklaarbare wijze een geheele omkeer
heeft plaats gehad.
Zij geeft natuurlijk alle glorie aan O. L.
Vr. van Lourdres en vindt het o zoo jam
mer, dat de tijdsomstandigheden haar dit
jaar wel niet zullen veroorlooven O. L. Vr.
te gaan bedanken. Maar dan het volgend
jaar zekerl
Nog een eigenaardige episode uit deze
geschiedenis. Gedurende de Lourdes-dagen
kwam Dr. Feith meermalen aan haar
ouderlijk huis vragen: „Nog geen bericht
van Anna's overlijden? Zij moet dood zijn,
want die reis kon zij niet doorstaan." Ein
delijk las hij in een courant dat de Lour-
des-reizigers 's avonds, zouden aankomen
Den volgenden ochtend reeds ging hij or
op uit:
„Mucdei waar ligt Anna nu?"
Anna ligt niet.
„Vaar is ze dan?"
2!j is uit.
,,Uit? Waarheen? Te voet?"
Ja, te voet, naar Grootmoeder.
„Dat kan niet!"
Gerust, Dokter, 't' is zoo.
„Als d.\t waar i^, komt ik nooit meer
hier aan huis.
Kan zij naar grootmoeder loopen, dan
kan zij ook naar mij loopen."
Goed, doctor. Wanneer wilt gij has>»;
ontvangen?
„Morgen ochtend tien uur."
't Zij zoo.
De Dokter vertrok. Den volgenden mor
gen precies 10 uur werd bij hem aange
beld, en de doodgewaande stond in levei>
den lijve voor den in-verbaasden doctor!
A. A. W. WATERREUt
De gave des geloofs.
Toen ik eens een uwer bedevaartplaat
sen bezocht, was daar een zeer arme pro
cessie, uit de Kempen, naar ik meen. Om
trent den middag zaten ie pelgrims nabi)
de kapel neer op het grasveld en geno
ten tevreden hun schamelen maaltijd. Een
kleine groep hield zich afgezonderd en bau
den kruisweg. Een nog jong ouderpaar
Zij vroegen God het behoud van een zeer
lijdend kind, dat de vader in zijn armen
droeg, terwijl een wat oudere kleine, met
één hand moeders kleed en in de andere
wat veldbloemen houdende, volgde. Stil'
gingen zij den weg van smarten, in hun
gebed opgaande, als waren zij alleen in
de wereld. Aan het einde gekomen, hief
de vader het bleeke lijderesje op, dat de
heilige voeten van den gekruiste wijde kus
sen. Een zachte straal van vertruosting
verdreef een oogenblik bij den man de
bekommering, hij zijn arme vrouw het lij
den van het gelaat. Christus de Trooster
sprak tot de twee bedroefde harten: Wilt
niet weenen. Hebben zij hun kind behou
den? Ik weet liet niet. Dit ééne weet ik,
dat er veel groots kan omgaan in de
volksziel, tot wie het dogma zoo spreekt,
dat zij in vrome berusting haren kelk
drinkt en het kruis draagt met den God
mensch.
Prof. dr. J. V. de Groot in een zijner
voordrachten voor de studenten var
de Katholieke Hoogeschool te Leuven
Ongeloof is een eigendommelijkheid van
zwakkelingen, van bekrompen, vreesach
tig en in zichzelf gekeerde menschen.
Goethe.
Een zijner leerlingen vroeg eens aan
den beroemden Pasteur, hoe het toch mo
gelijk was, dat iemand na zooveel naden
ken en studie nog geloovig kon zijn
En Pasteur antwoordde:
Juist omdat ik nagedacht en gestudeerd
heb, ben ik geloovig gebleven als een
Bretonsch man. En als ik nog meer na
gedacht en nog meer gestudeerd had, zou
ik geloovig geworden zijn als een Bre
tonsch vrouw.
Indien gij genoegzaam nadenkt, zal de
wetenschap u dwingen tot het Geloof in
God, dat de grondslag is van alle gods
dienst. Gij zult de wetenschap erkennen
niet als een vijandin van de godsdienst,
maar als een steun.
De beroemde natuurkundige Lord
Keivin.
Tweemaal stond ik voor een doodsbed,
tweemaal zag ik toen het machtige won
derwerk van den godsdienst de hoop,
des hemels zag ik zegevieren over de
verschrikkingen der vernietiging, de fris-
sche lichtstraal der vreugde ontvlammen
in het gebroken oog van den stervende.
Schiller.
De invloed van den godsdienst overleeft
alle aardsche vreugd. Hij neemt toe in
kracht, terwijl het organisme veroudert en
het lichaam de ontbinding tegemoet gaat.
Hij gelijkt op de heldere avondster aan den
horizon des levens, die hiervan zijn wij
zeker op een anderen tijd wederom
morgenster zal worden en haar stralen
uitschiet door de schaduwen en de donker
heid van den dood.
De chemicus Humphry Davy.
De Weg des Hemels.
Do menschen, die in den hemel komen,
onderscheidt de H. Bernardinus in vier
soorten.
Die van de eerste soort bestormen met
geweld den hemel door hunne vrijwillige,
heldhaftige offers, boetedoeningen en ver
stervingen, door hun lijden en oefeningen
van deugd. Deze zijn de heiligen, aan v.io
hot der katholieke Kerk nooit ontbroken
heeft.
Zij, die tot de tweede soort behooron,
koopen zich den hemel door werken van
christelijke barmhartigheid, zooals aal
moezen. Het zijn do rijken, welke ter liefdo
Gods hunne góederen aanwenden tot ver
zachting van de armoede en tot leniging
van den nood.
De derde soort neemt bedaard maar
zeker van den hemel bezit door, zonder in
de wereld te worden opgemerkt en opzien
te verwekken, bescheiden en ingetogen de
dagelijksche plichten na te leven. Deze zijn
de ootmoodigen, de armen, de ingekeerde,
vrome zielen, welke de wereld verlooche
nen en met de liefdö" Gods tevreden zijn.
Die van de laatste soort worden als 't
ware met geweld in den homel godrongen.