AGENDA'S.
Ned. R. K. Volksbond.
AW. Leiden en Omstreken.
Maandag, 9—10 uur, Brandstoffeneommissic.
Donderdag, 9 uur. Bestuursvergadering.
Zaterdag, van 8—9 u. Bibliotheek; 9—10
uur Snaar- en Voorschotbank.
1 Zondag, 28 Febr. 's middags 12ya uur ver
gadering van het Ondersteuningsfonds. Agen
da- Verkiezing kasnazieners; voorstel Y. Schou
ten in verband met het aannemen van leden
boven den 50-jarigen leeftijd; en wat verder
ter tafel kan komen.
St. Jozefsgezellen-Vereeniging.
Zondag, is de zaal open van 127a2*/ji en
van 57 uur voor de leerlingen; ten 6 uur
prijzen uitdeeleu van de kegelclub „Klein
maar dapper", van 8-10 uur verpl. bijeenkomst
voor de Gezellen, ten 83/4 kegelclub „Hout
of'Fout".
Maandag, Dinsdag:, en Donderdag de
zaal beschikbaar voor de Gezellen.
Woensdag, ten 9 uur rep. Gymnastiek.
Donderdag, Kegelölub Afd. Geh. Gezellen
Alle negen", ten 9 uur.
Zaterdag, zitting spaarkas en bibliotheek
op de gewone uren.
Zita-Vereeniging.
Zondag, geopend vanaf 12 uur; van half 4
tot half 5 uur Zangles, van half 5 tot half 6
uur godsdienstonderricht voor alle meisjes
van het Patronaat. Van half 6 tot half 7 ont
spanning. Spaarkas, Bibliotheek Patronaats
meisjes.
's Avonds tot 10 uur gezellige bijeenkomst
in de lokalen der winkeljuf!', en dienstboden.
Maandag, geen Kookles.
Dinsdag, van 11 tot 12 uur voormiddags
en van 89 uur 's avonds arbeidsbeurs. In
lichtingen voor verschillende betrekkingen;
van 8 tot half tien uur knipcursus.
Van 8— 9l/a uur Herhalingsonderwijs Patro
naatsmeisjes.
Woensdag-avond van 8—10 uur, gezellige
bijeenkomst voor dienstboden; van 8 tot half
10 uur cursus in het verstellen, voor Patro
naatsmeisjes. Spaarkas en Bibliotheek van
8—9 uur, (ook niet-leden kunnen worden
toegelaten). Van 8—972 uur Costumecursus.
Donderdag-avond, van half 8 tot 9 uur Her
halingsonderwijs - Patronaatsmeisjes; de zaal
geopend voor dienstboden.
Van half 8half 10 kookles voor de Patro
naatsmeisjes.
Vrydag-avond, van half 89 uur verstellen
voor de meisjes van 't Patronaat. Van half 8
tot half 10 gezellige bijeenkomst van meisjes.
Afdeeling Vrouwenbond.
RoosSer der Reiraiten.
a. van het St. Clemenshuis te Noord-
wijkerhout.
22—25 -Febr. Vrouwen uit Volendam
(f4.-).
27 Febr.—2 Maart. Mannen en Jonge-
lingen (f 4.—)
9—12 Mrt. Heeren Middenstand uit ste
den (f 6.—)
15—19 Mrt. Jonge Dames uit den defti-
gen stand (10.
22—25 Mrt. Jonge Dames uit den Mid
denstand (f 6.—)
29 Mrt.^-l April. Heeren uit :den Defti-
gen stand (f 10.— j
3—6 April St. Jozephsgezellen-Vereeni-
ging (f 4.—)
811 April. Jongelingen H. B. S- en
Gymn. Hoogere Klassen (f4.
b. van het Retraitenhuis „De Thabor"
te Rotterdam.
22—25 Febr. Leden van de Vereeniging
Eeuwigd. Aanb. (f 10.—) Door een Pater
Norbertijn.
1—4 Maart. Leden der Derde Orde v. d.
H. Franciscus (f 10.Door een Pater
Franciscaan.
8—11 Maart. Leden der Derde Orde v. d.
H. Franciscus (f 6.Door een Pater
Franciscaan.
1518 Maart. Leden der Derde Orde v.
d. H. Franciscus f( 4.Door een Pater
Franciscaan.
22—25 Maart. Leden der Mariavereen.,
en andere Meisjes (f 4.Door een Pa
ter Capucijn.
2831 Maart. Meisjes (f4.Door een
Pater Augustijn.
7—10 April. Leden der Mariavereen. en
andere jonge Dames (f6.Door een Pa
ter Capucijn.
N. B. Men wordt verzocht zich voor deze
Retraiten öp te geven bij de Eerw. Geeste
lijkheid.
Een groote weldaad.
De grootste weldaad, die Qod den mensch
in de natuurlijke orde geven kan, is on
getwijfeld het geschenk eener waarlijk
christelijke moeder. Ik zeg met opzet niet
eerie tee de re liefdevolle moe
der, want als eene moeder zelf van wereld-
sche liefde vervuld is, dan is hare liefde
niet nuttig voor het kind, doch verderfe
lijk. Doch eene christelijke moeder is on
der alle Godsgeschenken het grootste...
Wanneer de moeder reeds lang in het
graf rust, doch de zoon door de stormen
des levens aangegrepen, heen en weer ge
slingerd wordt, nu op het punt staat zijn
geloof en zeden te verliezen en zich in hei
eeuwig verderf te storten,, dan zal dè
vrome, edele gestalte zijner christelijke
moeder _hem voor den geest komen, en
hem met wonderbare kracht terugvoereta
op' de paden van geloof en deugd. Wie bet
Christendom en zijne deugden, zijne in
nerlijke waarheid, zijne zuiverheid, zijne
tot het uiterste doorgedreven zich-zelf-
vergetende liefde in het leven eener chris
telijke moeder of haar evenbeeld, eene
christelijke zuster, heeft leeren kennen,
wie in zulk een familiekring den vrede
genoten heeft, dien Christus Zijnen vrede
noemt, dien ontrukt de herinnering (aan
dat alles) aan -iederen poel van verderf,
waarin de wereld hein slingert. Al wie de
deugd eenmaal in zulke heerlijke toon
beelden gezien heeft, hij kan niet zonder
tegenzin en verachting het kwaad zien,
*elfs al is hij er zelf door aangetast.
Mgr. von Ketteler.
Een vreemdsoortig bezwaar.
„Maar ik begrijp toch niet, merkte
zeker iemand eens op dat men altijd
zoo roemt op de éénheid van geloof bij de
katholieken, 't Is daar niets beter, dan bij
de Protestanten met hun overgroot getal
van secten. Ga meer eens_na, in het eene
diocees heeft men vastendag,' terwijl men
in het andere daarvan totaal niets kan
bemerken.
Zoo heeft Paus Pius X feestdagen afge
schaft, en zoo blijft het maar aan den
gang, dan dit en dan dat."
„Hoe heb ik het nu met je? Dat heeft
immers met het Geloof totaal niets te ma
ken. Dat zijn slechts disciplinaire maat
regelen, die dikwijls van geheel bijzondere
omstandigheden afhangen.^ Of denk je
sqjps, dat de Kerk op ééne plaats leert,
dat vasten iets goeds is en op de andere,
dat het iets kwaads is? Dan zouden de za
ken anders staan, maar dat is niet zoo."
„Maar die afschaffing van feestdagen
dan, dat is toch iets heel vreemds."
„Och zoo vreemd kan ik dat niet vin
den. Dat is door vroegere Pausen wel meer
gebeurd, wanneer er n.l. bijzondere rede
nen voor aanwezig waren. De verplichting
wordt daardoor slechts weggenomen, doch
daarmede wil Paus niet een gebod ge
ven dat men op dien dag moet werken.
En zelf dit zou met het Geloof niets te ma
ken hebben. Alleen als de Paus daarmede
had willen zeggen, dat die of die Heilige
voortaan niet meer als Heilige mocht be
schouwd worden, dan was het wat an
ders. Maar...."
„Ja... Nu héb ik toch een heel anderen
kijk op die zaken. Ik moet bekennen, dat
ik zelf niet begrijp, dat ik dat niet eerder
heb ingezien."
„St. Antoniue".
Een medaille van de H. Maagd.
Een verbannen Franschman, uit grafe
lijk bloed gesproten, die zoo gelukkig was
geweest zijn schatrijk vermogen uit de
roofgierige handen van Robespierre, Dan-
ton en Marat te redden, vertelde dikwerf
het volgende voorval uit zijn leven.
Reeds lang was ik in een gevangenis
van Parijs opgesloten en zag met nog
honderd lotgenooten de voltrekking van
het doodvonnis tegemoet. Op zekeren mor
gen trad de cipier binnen en las de na
men af van die waren aangewezen om de,
doodska'r te bestijgen en het hoofd te leg
gen onder de bloedende guillotine. Onder
het vijftigtal, dat op de doodenlijst was
opgeteekend, behoorde ook ik. Er ont
stond een onbeschrijfelijke verwarring.
Onder het vloekender ongedurige moor
denaars. weenden en snikten sommigen,
of vloekten in wanhoop de dwingelandij
wier offer zij waren, terwijl anderen
vreugdeliederen aanhieven vol dankbaar
heid jegens God, die het morgenrood hun
ner verlossing deed dagen.
Allen haddén reeds' den kerker verlaten
,en den lijdenstocht aanvaard; ik alleen
was, nog achtergebleven. „Ach, heb ge
duld, riep ik dein' cipier toe, ik heb mijn
medaille verloren, en zonder die kan jk
niet gaan."
..Medaille? wat voor medaille?" riep hij
gramstorig uit, en terwijl ik met angstige
overhaasting het stroo doorzocht, waarop
ik in den kerker lag, antwoordde ik:
„mijn medaille, de mijne."
„Voorwaarts, riep hij met een gebieden
gebaar, geen getalm."
„Ach. zoo smeekte ik op het vochtige
stroobed geknield, wees barmhartig, één
oogenblikje slechts. Geheel mijn leven lang
droeg ik die medaille bij mij, op de borst,
en nu op mijn laatsten tocht naar den
dood..." de droefheid over het verlies van
mijn dierbaar kleinood, versmoordde mijn
stem. Ik verwachtte een hevig en uitval
van toorn en meende dat de onverbidde-
liike man nu de wacht zou roepen om
mij weg te sleuren. Doch, o wonder!'Hij
bleef zoo bedaard mogelijk, glimlachte en
sprak:
„Nu blijf dan van daag zonder me
daille, om morgen mét uw medaille het
schavot te bestijgen." Met deze woorden
keerde hij mij den rug toe en wierp de
deur der gevangenis op den grondel. Op
hetzelfde oogenblik vond ik de medaille
terug; ik riep dencipier, maar te ver
geefs, hij scheen mij niet te hooren; toen
drukte ik de dierbare beeltenis der H.
Maagd aan dé lippen met zoo vurige
dankbaarheid, als had zij mij het leven
gered.
Den volgenden morgen werd de gevan
genisdeur weder geopend; een vreemde
cipiert* dien ik nooit te voren gezien had,
trad binnen en las de namen der veroor
deelden af. Ik was daaronder niet. De
reden hiervan bleef mij onbekend; wellicht
meende men, öf dat ik reeds was ter dood
gebracht, öf heimelijk ontvlucht.
Het zal een acht dagen later geweest
zijn, toen des avonds in den hof, die on
middellijk aan den kerker grensde en met
brandbare stoffen opgevuld was, het ge-
roep van „brand", „brand" werd aange
heven. Bijna op hetzelfde oogenblik vlo
gen de gevangenisdeuren open en een
krachtige stem, naar ik meende die van
den vroegeren cipier, donderde ons in de
ooren: „Redde zich wie kan, volg ons."
Bliikbaar was de brand niet toevallig
ontstaan. maar opzettelijk veroorzaakt,
om den gevangenen gelegenheid tot
vluchten te geven. Dit bemerkten wij
6poedig en ieder haastte zich om van de
gunstige gelegenheid gebruik te maken.
Helaas! slechts weinigen slaagden in hun
poging tot ontvluchten, want, toen de
wachten van hun eersten schrik bekomen
waren, bemerkten zij den toeleg en sloten
jaüle uitgangen af. Door het nachtelijk
duister begunstigd, trok ik ongehinderd
door de straten en stegen der stad, en be
reikte binnen weinige da-jen de grenzen
van den Rijn. In Straatsburg had ik na
melijk een ouden vriend mijns vaders ont
moet en deze verschafte mij de noodige
middelen om spoedig verder te ontkomen.
Mijn eenigst verlangen was nu mijne
echtgenoote en kinderen, twee meisjes
van 16 en 12 jaar, terug ie vinden. Na
mijne veroordeeJing hadden zij besloten
hun vaderland, dat hun geen troost bie
den kon, terstond te verlaten en in een
stad van Duitschland, zoo mogelijk in de
katholieke Rijnstreek hun woonplaats te
vestigen. Meer wist ik niet aangaande
mijne dierbaifm, die er geen oogenblik
aan twijfelden, of ik was als slachtoffer
der revolutie gevallen.
Ik wandelde nu door alle steden, dor
pen en vlekken langs den Rijn en zocht
nauwkeurig naar het verblijf der mijnen,
zonder wie voor mij het leven geen waar
de had. Zoo gingen twee lange troostlooze
jaren voorbij, zander dat mijne nasporin-
een het minste resultaat hadden opgele
verd. Langzamerhand kwijnde het zoote
vertrouwen weg.
Op zekeren dag woonde ik als gewoon
lijk het II. Misoffer bij. Ik bad nog, nadat
de Driester naar de sacristie was terug
gekeerd en bijna alle geloovigen de kerk
verlaten hadden. Nu is het mijn gewoon
te, nooit éen mij nog niet bekende kerk
te verlaten, of ik wandel ze langzaam
door, om te zien of er ook kunstschatten
worden gevonden. Die gewoonte volgde
ik toen ook en daar voerde mij mijn be
schermengel in een zijkapel, waar eene
dn diepen rouw gehulde dame, die met
twee meisjes voor het Mariabeeld was
neergeknield, mijn aandacht wekte. Blijk
baar was het een moeder met.hare kin
deren. Daar ik op ongeveer twintig schre
den afstands achter hen stond, kon ik
noch de dame, noch de kinderen in het
gelaat zien: maar toch was ik vast over
tuigd, dat dit mijne geliefden waren, naar
wie ik reeds twee jaren lang zoo reikhal
zend had uitgezien; en dit had mij zoö
verheugd en aangegrepen, dat ik mij bij
na niet kon staande houden. Ik verliet
de kapel en zocht in het schip der kerk
een geschikte plaats, vanwaar ik onge
merkt een ieder bespieden kon, ^ie de
kerk verliet.
Binnen weinig tijds zou dan*mijn voor
gevoel óf blijde zekerheid öf bittere te
leurstelling worden! Nog vijftien minuten
lang bleven wij in 't gebed verslonden
vijftien minuten, die door de angstige
spanning, waarin ik verkeerde, mij vijf
tien urén toeschenen toen ik eindelijk
hun gelaat koh beschouwen. Wie be
schrijft de gevoelens van mijn hart, toen
ik eindelijk mijn echtgehoote en kinderen
had weergevonden! Mijn ademhaling ver
snelde, het hart klopte hoorbaar en zoo
geweldig, als dreigde het te barsten, en
ik was verplicht mij tegen de muur vast
te drukken, om niet te bezwijken. Maar
ik had geen tijd te verliezen. Ik herstelde
mij zooveel mogelijk en volgde mijne dien
baren op eenigen afstand, tot zij zich in
een net maar klein landhuisje aan mijn
oog onttrokken. Ik won inlichtingen bij
een landbouwer in, erf vernam weldra,
dat zij sedert een jaar ongeveer dat huisje
hadden gehuurd en bewoond.
Ik waagde het niet 'de geweldige nei
ging mijns harten te volgen, om hen ter
stond) te omarmen en eéü vreugdekus op
het voorhoofd - te drukken,' de plotselinge
vreugde over-het onverwachte wèdérrien
had doodelijk kunnen zijn. Ik keerde
daarom naar mijn verblijfplaats terug,
en schreef aan mijne echtgenpote met ver
draaide hand de volgeïide régelen
Mevrouw,
„Een trouwe vriend van Mijnheer Uw
echtgenoot veroorlooft zich, UEd. een
evenzoo gewichtige als blijde tijding mede
te deelen. Uw echtgenoot is gelukkig uit
den kerker van Parijs ontsnapt en zoekt
UEd. sedert twee jaren in alle streken
van het Rijnland, waarschijnlijk zult gij
hem spoedig wederzien."
Eenige dagen later volgde een tweede
schrijven, waarin ik haar mededeelde,
dat haar echtgenoot van haar verblijf
plaats verwittigd was en zeer spoedig
met haar zou vereenigd zijn.
Den volgenden morgen sloten wij elkan
der in de armen. U de gevoelens en aan
doeningen te schilderen, waardoor ons
hart op dat gelukkig oogenblik werd over
meesterd, is mij onmogelijk. Wij dankten
de Goddelijke Voorzienigheid, die ons zoo
wonderbaar beschermd en hereenigd had,
en loofden de H. Maagd, aan wier voor
spraak wij voorzeker veel hadden te dan
ken. In het volgend voorjaar trokken wij
nahr Oostenrijk om daar in stille rust
onze dagen te eindigen.
Nog draag ik, zoo eindigde de edele
graaf, dezelfde medaille op de borst,
daaraan hoop ik getrouw te zijn tot aan
den dood; en als ik voor altijd van deze
aarde scheiden zal, dan ia het eenige
kleinood, wat in het graf mijn borst zal
sieren, de Medaille der H. Maagd."
De schandvlek.
Hoe had hij haar leeren kennen?
O, zoo gewoontjes!
Christiaan had haar 't eerst te Plom-
bières gezien. Zij gaf juist haar vader 'n
arm, in de rue de la Prèfecture.
Haar bevallige bewegingen haar kinder
lijke opmerkzaamheid, en nog veel meer.
waardoor de eene ziel tot de andere de
mysterieuze taal spreekt van 't oneindige^
dat alles trof hem...
Plombières is een vuist groot.
Christiaan zag baar nog eens en nog-
eens, hij lette op haar onder de muziek, in
de kerk, bij uitstapjes; en dat ging gemak
kelijk genoeg, zoo op reis, onder de va-
cantie in 'n badplaats, waai- men zoo
vrij is, waar betrekkingen nog gemakke
lijker worden aangeknoopt dan verbroken.
En toen na 3 weken de maag van Irene's
papa weer heelemaal op streek wa3... was
Christiaans hart geheel en al van streek.
In Parijs werd die ziekte nog erger...
Als welopgévoed jongraensch sprak Chris,
tiaan er over met zijn ouders, die voor
zichtig maar vlug een onderzoek instelden.
Acht dagen later hangt Papa zijn hoed
aan de kapstok en zegt tot zoontje: „Kerel,
je kunt aan den slag. 'n Excellente familie
hoor.... vrouwtje: non plus ultra, zedelijk
en lichamelijk goed gezond, zit de helft
van de week in goede werken... 'n fortuin
dat glad opweegt tegen-'t onze.... 21 jaar
oud... Nou, al» je zin in d'r hebt en je yrilt
met alle geweld de pij... niet in.„?"
Of hij zin in d'r had!...
En of hij de pij in wou.
En werkelijk 't liep als van een leien
dakje. De twee papa's en de twee mama's
konden met elkaar overweg, dat 't al niet
beter kon. En dat ging met een enthousias
me, dat deed terugdenken aan hun eigen
jonge jaren.
Puur bij toeval ontmoetten ze mekaar
bij het uitgaan van de kerk.
„Hé, heb ik u niet van den zomer in
Plombières gezien...?"...
„Juist... en... was u daar ook niet?"
„Juist... precies..."
„U is er heusch niet minder op gewor
den...
„Ja maar dat Plombières ook!... wat een
heerlijk water!... Mag ik u mijn oudsten
zoon voorstellen?"
„Meueer!... Mevrouw!... Juffrouw]..
En daar liepen ze samen een eindje over
den boulevard des Invalides, vroolijk keu
velend in het Paaschzonnetje met zijn
streelende lentekoestering...
„Weet u nog van die Val-d'Ajol? daar
hadt je zoo'n heel licht rijnwijntje?"...
„Zeker, zeker!...? Of ik dat nog weet...
Met opzet liet men de twee jongelui naaèt
elkaar loopen en Christiaan, heelemaal in
de war, vroeg ook aan Irene:
„Weet u nog...?
Maar toen ging 't niet meer over Rijn
wijn.
Juist als je op 't punt bent om aan
iemand iets van je geluk te verklappen:
wees dan op je hoede! want 't ongeluk
staat voor je deur! Zoo luidt een Russisch
spreekwoord.
Christiaan, die geen Russisch kende,
kon zijn blijdschap niet voor zich zelf
houden.
Hij verklapte 't aan een ouden onge-
trouwden vriend, die archivaris was.
„Groot nieuws!... binnenkort ben 'k ver
loofd!'"
„En... mag ik weten met wie?"
„Met mejuffrouw Irene Kalyste."
„Irene Kalyste!!...?"
„Hé... ken je haar?"
„Nu of ik die familie ken... is 't niet uit
de Vendée...?"
„Ja, die is 't..."
't Gesprek stokte een oogenblik.
„Wou je me soms wat zeggen...?" waad
de Christiaan.
„Ikke Nee!"
„En je kent haar...?"
„Ja..."
„Maar... hoe dan?"
„Och!... uit mijn oude paperassen... uit
mijn boeken..."
„Zóe... en wat staat er over ze in... in
die boekén...?"
„Ja, dat ben ik vergeten!..De ouders
vah je aanstaande zijn puike lui."
„Buitengewoon! zoo echte, gezeten Pö-
rijzenaars, ernstig, net, deftig.:, schat)
rijk.:."
,,0..: rijk?... dat zal wel waar zijn."
„Ja maar, zeg eens, ik geloof dat jij ook
meej- weet dan je zegt!"
„Neeb, heelemaal niet, hoori... ik weet
heusch niets, heusch niets, heusch niets,
heusch!...."
Den volgenden morgen belde Christiaans
vader bij den archivaris aan.
„Zeg..., m'n zoon vertelde me gisteren
van zijn gesprek met je... ik wil de beeie
waarheid hooren. Wij zijn van goede fa
milie, waar geen blaam... geen schandvlek
op rust. Je moet spreken of je wilt of niet!
Ik ben van je vrienden en die lui zijn
vreemd voor je... daar valt toch waarachtig
niet te kiezen."
„Ik dacht wel dat ge komen zoudt....?"
antwoordde de archivaris koel.
En hij sloeg een boek open dat al klaar
lag op zijn bureau; een paar lintjes staken
er uit om de bladzijden aan te wijzen.
Hij hield zijn vinger bij 'n bepaalde
alinea: en Christiaans vader las
Nog droeviger was het lot van de
Hospitaalzusters. Het geheele klooster, ka
pel en bibliotheek inbegrepen plus onder-
hoorigheden, te weten zes boerderijen, be
slaande een oppervlakte van vier honderd
hectaren, werden in den tijd van vijf minu
ten voor bijna niets toegewezen aan den
heer Mathieu Kalyste, den achtsten Septem
ber zeventienhonderd drie en negentig.
„De regeeringscommissaris wilde aldus
beloonen des heeren Kalyste goede dien
sten jegens de Republiek en de nuttige
wenken door hem gegeven om de contra
revolutie te smoren..."
„En dat zijn dezelfde...?" vroeg Chris
tiaans vader.
„'t Was hun bloedeigen overgrootvader...
ze stammen er direct van af."
„En dóarom zijn ze zoo gefortuneerd?"
„Ja... Die Mathieu Kalyste was een
sjofel notaris-klerkje..."
't Gesprek stokte een oogenblik... Precies
als den avond te voren.
,,'t Is de zuivere waarheid..." zei de ar
chivaris ten laatste.
„Ja... maar ik ben er je toch dankbaar
voor hoor!"... antwoorde de vader terwijf
hij hem een hand gaf.
Ondertusschen is dat huwelijk geketst.
De Kalyste's overdonderd... vragen zich
af „waarom"...?
„Reeds meer dan een eeuw, precies 117
jaar lang is de immerdurende gerechtig
heid na den dood, bezig, de schandvlek af
te wissen van een geslacht, en nog heeft
zij haar louteringswerk niet volbracht,
nog heeft zij geen medelijden met de tra
nen van hen, die geen schuld hebben.
Onder den vloek van dien schandvlek
staat daar nu een jong meisje... met rood
geschreide oogen... starend op het portret
van een jong nóan... edel... en slank. Aan
wiens trouw zij geloofde... Hoe dan toch...
waarom toch, houdt hij niet meer van
mij... hij die toch niet veinsde...?...
En mischien zal dat arme kind dit stuk
je lezen, dat heelemaal gaat over hè&r en
als ze het tijdschrift opvouwt zal z# vr®«
gen: „Wie i9 toch die verloofde...?
En begrijpen zal zij het niet.
PIERRE L'ERMITE.
DE ROOS.
Oorlogsschetsje.
De kleine zag het met glanzende oogjeflL
Ken heel regiment trok onder krijgskreten
door de straten en iedere soldaat droeg
een lichtroods roos op den veldgrauwen
uniform.
Een feestelijke stemming kwam over het
kleine meisje met die lustig los warre
lende haren het was als in Zondags-
stemming wanneer moedertje het witte
kleed aan heeft en een roodkleurige rooS
tusschen den rokgordel draagt.
Voor het kleine tuinraampje aan het
huis lichtten nog eenige nageteelde roos
jes in het vaasje.
Die bloeien daar nog voor vader, denkt
de kleine trots, wanneer pappetje
straks ook moedig ten oorlog trekt.
Eenige dagen later was het lieve,kleine
meisje bezag de laatste overgebleven roos
in de warmgestookte kamer op vaders
soldatenjas te spelden.
De moeder stond daarbij, met een dap
peren glimlach op de lippen, en zag door
een trillenden tranensluier het beeld der
roos, welker helkleurige bladeren op den
uniform vielen als vlokjes bloed, als
vlammende bloedvlekjes.
Dat trof haar moeder- en vrouwenhart
hard en scherp. Zij zag een menschen-
mond, welke levendig, trillend rood op
gaf, en dat Duitsch bloed zwaaf en heet
in vreemden bodem zinkt....
Veertig uur later zit haar echtvriend ini
den volgepropten soldatentrein.
De roos verwelkt op den veldgrauwen
uniform. Van sommige lieve minnewoord
jes was hem, ook al waren zij reeds lang
verklankt, een warme zoete herinnering
bijgebleven.
Als de roos ook stierf, dan zou haar
geur hem nog aan fluisterwoordjes en
handstrelinkjes herinneren.
De man denkt aan de lichtende kinder-
oogen, aan een stille kamer aan den tuin.
waarin eens deze roos in een vaas te geu
ren-bloeien stond.
Door deze gedachte kwam het, dat dc
roode roos uit de hand welke ze wildé
wegwerpen, in den zak van den veldgrau
wen uniform gleed...
Zwaar en raak sloegen de vijandelijke
kogels in.
A(an op man zeeg neer, om in dit leven
nooit meer op te staan.
Een soldaat lag daar met een hoofd-
woride en voelde het heete bloed over zijn
bevend, bleoke gelaat kruipen. Hij. pro
beerde zich op te richten, maar tever
geef sell was. deze. poging.
Niet sterven... neen hij wjlde nog niet
voor altijd verlaten, wat hij hier op aarde
lief had. Zij, die hij beminde, hadden zijn
mannelijke kracht, zijn mannelijke, be
scherming nog zoozeer van noodc.
Verwarde beelden doken voor zijn ver
zwakkend geestesoog op. Nevels beefden
en trilden door zijn brekende oogen.
Het werd donker om hem heen, hij kon
moeilijk meer het licht onderscheiden.
Was dat nu de laatste, groote duisternis,
waarin alles zou verzinken?...
De handen van den gevallen man gle
den in krampbeweging naar de borstzak..
De vingers bogen en knelden alsof zij iets
wilden wurgen, en omvatten de doode,
dorre bladeren eener roos. Dan LoSsen zij
zach op uit den verstijfden kramp alsof
andere handen ze zacht omvademd had
den en tot rust brachten.
Een lichten in de oogen, een lachen
gaat over het eerst vertwijfelde gelaat en
maakt alles licht en effen.
Een kind ziet hij... een gezellige huis
kamer waarin bloemen staan...
Daar gaat een mensch sterven... het oog
is gesloten, de adem gebroken...
Zijn laatste oogeribliikken waren nog ge
lukkig, waren deels gewijd aan God, deels
aan zijn klein gezin.
En daar ginds in het groote vaderland
staat een moeder in rouwkleederen, naast
haar blikt lachend een aardig meiske naar
pas ontloken rozen in het bloemen vaasje.
En dan zegt het kind, niet wetend wat pijn
zij haar moeder door deze woorden deed:
Kijk mama, eenzelfde roos als papa mee
nam. „Geld."
Een levend kruisbeeld.
In Frankrijk is het kruisbeeld uit school
en gerechtszaal verbannen. Zulks gaf aan
leiding tot het volgend tooneel. Zekeren
dag was het gerechtshof bijeengeroepen om
een uitspraak te doen in zake een samen
zwering tegen de republiek.
Een der getuigen komt binnen.
„Waarop moet ik zweren?" klinkt zijne
stem. „Waarop zal ik zweren, terwijl de
Gekruiste hier te vergeefs wordt gezocht!"
Onderzoekend gaat zijn oog opnieuw de
zaal rond. Dan vervolgt hij
„Als Christen ben ik een levend kruis
beeld en daarom: In naam des Vader en
des Zoons en des Heiligen Geestes, Amen.
Ik zweer de waarheid te zeggen."
Bij die kloeke verklaring ging er een
electrische schok door de aanwezigen.
Van de tribunes juichte en klapte men,
met een geestdriftig voetgetrappel als be
geleiding. Het was of men hunne wangen
gloeien zag onder een geduchten kaak
slag, toegebracht door een onzichtbare
hand.
De jonge man, die allen zulk een les
durfde geven, was Theodoor Botrel, do
Btetonsche zanger, dien men in zijn ge
boortestreek op de handen draagt, dien
het lichte en luchte Parijs zoo gaarne toe
juicht: die zeker is, overal waar hij zijn
liederen doet klinken, van een nieuvy;
schitterend succes.
Dat is een prachtige geloofsbelijdenis,
die ons tot stichting en voorbeeld moge
dienen. „De Rozenkrans."