Tweede Blad.
6e JAARGANG.
No. 1600
e £<2icbcli^Soii/toi4it
Zaterdag 16 Januari 1915.
Brieven uit Minnesota.
Onamia.
Reeds lang had ik het plan gehad, weer
eens een briefje te schrijven in de „Leid-
sclie Courant" 't was in Augustus ik
dacht toen echter: kom laat ik nog wat
wachten, in dezen oorlogstijd heeft de re-
j dacteur al zijn beschikbare ruimte noodig
voor z'n verschrikkelijke nieuwsberichten.
Maar nu is die oorlog al bijna 4 maanden
schrik en verderf aan het verspreiden, en
het einde is nog niet te .voorzien, zoodat ik
bang begin te worden al mijn stof te ver
geten. Het is daarom dan dat ik dezen
brief schreef, op gevaar af van met den
redacteur in onmin te geraken. Maar wie
weet. misschien houdt Z.E. ook wel van
een afwisseling.
Laat ik eens beginnen met Wakkon, de
plaats die ik iederen 3den Zondag van de
maand bezoek. De lezer herinnert zich nog
wel, dat wij daar verleden jaar een kerk
hebben gebouwd. Zij was toen echter rog
niet ingezegend, wijl wij volstrekt geen
kerkmeubilair hadden. Toen het kruis op
de toren stond, was de beurs leeg, en
moesten we wel, of we wilden of niet, het
oude altaar uit de publieke hal (2 schragen
en 1 plank) halen om daarop de H. gehei
men te vieren. Voor banken namen we
eenige spijkervaten, legden daarop enkele
planken en de zitplaats was klaar. De
toestand aldus zijnde, konden we al slecht
de Bisschop verzoeken om de kerk te ko
men inzegenen. De goede lui wilden Z.D.H.
eern goeden dunk van Wakkon geven en
zij vroegen de plechtigheid uit te stellen
tot dit jaar. En gewerkt hebben ze. Voor
eerst zorgden ze voor een altaar. Een pro
testante timmerman wilde hef. maken voor
niets, mits men hem hout en model gaf.
Ik knipte "een altaar uit een catalogus (het
stond geprijst aan 175 doll.) de dames ga
ven een feestje voor de kerk, uit de op
brengst daarvan kocht men het hout en
onze goede schrijnwerker maakte het al
taar zoo flink na dat een vreemdeling niet
kon gelooven, dat het vervaardigd is door
een dorpstimmerman. Ook voor banken,
communiebank en biechtstoel werd ge
zorgd en in Juni was het kerkje van bin
nen zoowel als van buiten afgewerkt.. Nu
werd het tijd om aan de inwijding te gaan
denken.
Mgr. zag echter vanwege zijn hoogen
ouderdom er erg tegen op om de tamelijk
moeielijke reis naar Wakkon te maken, te
meer daar de kinderen van Wakkon ver
leden jaar in Onamia gevormd waren, en
zond daarom een zijner consultoren (kan-
nunik) om de plechtigheid te verrichten.
Met de grootst mogelijke luister had de
plechtigheid plaats, en de Roomsche kerk
van Wakkon is thans een gebouw, dat ge
tuigt van den godsdienstzin en offervaar
digheid dier parochie, en de gemeente tot
eer strekt.
Werden zulke groote zaken te Wakkon
tot stand gebracht, Onamia wilde niet ten
achter blijven, en wilde ook iets doen tot
luister van God's Huis. Men wilde de kerk
verrijken met een goede Communiebank.
De dames organiseerden een feestje, een
souper met icecraem als dessert, waarvan
iedere Amerikaan schijnt te houden zij
troffen het dat het dien dag juist ver
schrikkelijk heet was, en er du9 verschil
lende schoteltjes icecream verorberd wer
den. De opbrengst was verrassend. Meer
dan 50 doll, was er over na aftrek 'der
kosten, en de Communiebank kon besteld
worden. Zoo bezit onze kerk een waarlijk
schoone Communiebank.
Een betere dageraad is ook aan 't glo
ren over Megratt, onze 3de missie. De
omstandigheden waren daar al erg be
droevend. De waarlijk brave menschen
daar, die zich zooveel opofferingen ge
troost hadden om een kerkje te bouwen,
hadden den moed verloren, toen de kerk
meester-schatbewaarder er met de kas
van door was gegaan. Een aanvraag om
hulp aan de vereeniging tot uitbreiding
der Kath. Kerk in Amerika, had echter
goed gevolg. Edelmoedige weldoeners ble
ven niet achter, met het gevolg dat het
grootste gedeelte der schuld thans ge
delgd is, en dat het vertrouwen op de toe
komst in dermate weder is opgewekt dat
bij mijn maandeliiksch bezoek de parochia
nen wederom goed opkomen en pogen ook
het inwendige der kerk in orde te brengen.
Moge St. Antonius onder wiens bescher
ming de kerk is gebouwd ens bijstaan.
Verder ontving ik ongeveer een maand
geleden een welkom bezoek. Mijn neef P.
Ruygrok en zijn vriend Fr. Hooymans,
beiden Was9enaarsc.he jongens, gelijk ik,
en thans in Amerika verblijvend, wilden
eens komen zien hoe wij hier in noorde
lijk Minnesota leefden. Het deed mij goed
de oude vrienden nog eens te ontmoeten,
en de oude grappen, samen beleefd, nog
eens op te halen, en als het ware te doen
herleven. Zij van hunnen kant vonden
Onamia een lief plaatsje, vooral hadden
ze het op de bosschen en het meer, dat
vlak voor onze deur ligt. Toen ze dan ook
een geweer vonden, en van mijn kerkmees
ter verlof kregen zijn roeiboot te gebrui
ken, zoo dikwijls en zoo lang ze maar wil
den, waren ze den ganschen dag of in het
hout of op het water om een konijn of
eend te schieten en zoodoende br. Bertus
ter hulp te komen in de keuken. Nu hazen
en konijnen waren hun te slim af, maar
menig eendje kregen ze onder schot en
brachten het tehuis.
Ik schreef dit briefje reeds eenigen tijd
geleden, ik had gedacht, dat het tegen
Kerstmis in de ,,L. Crt." zou kunnen
staan. Maar het is tot mijn spijt later ge
worden, en Nieuw Jaar zal reeds voorbij
zijn, als- u dit onder de oogen komt. Men
heeft in Holland echter een maand tijd om
Nieuwjaar te wenschen.
Geachte lezers en weldoeners, uit het
verre Minnesota wensch ik u van gan-
scher harte een Zalig Nieuwjaar, een jaar
waarin de alom gewenschte vrede weer
voorspoed gaat geven en rust.
fr. J. VAN DER HULST.
Kruisheer.
Uit de Pers.
De groote leening.
De Oorlogsleening is een groot succes
gebleken, zegt het „Huisgezin",
Dit stemt tot voldoening, op de eerste
plaats tegenover het buitenland, waar de
belangstelling in onzen financieelen toe
stand niet steeds geheel onverdacht bleek.
Was er over de vraag der dekking van
de oorlogskosten verschil van inzicht, tot
het welslagen der vrijwillige leening heb
ben allen meegewerkt.
Ook zij, die aan een gedwongen leening
de voorkeur hadden gegeven.
Meer dan eens is reeds geconstateerd,
dat tot het succes dezer vrijwillige leening
de niet-vermogenden in aanzienlijke mate
hebben bijgedragen.
Tot op zekere hoogte is dit ongetwijfeld
verblijdend.
Het toont, hoe ook de middelstand en
de kleine man zich in dit uur solidair
voelt met het algemeen belang.
En voor zoover de inschrijvingen zullen
voldaan worden uit gereed geld of uit
geld, dat is vrijgemaakt zonder andere en
respectabele belangen te schaden, is hun
deelneming toe te juichen.
Maar van den anderen kant is het nieC
geheel zonder bedenking, dat groote som
men zijn onttrokken aan spaarbanken en
aan kleine ondernemingen, welke niet
steeds zonder bezwaar en zonder offers
aan de daaruit voor hen ontstane moei
lijkheden het hoofd zullen hebben te bie
den.
Dit is de schaduwzijde van het succes
der leenihg.
Een bezwaar, dat vooral aan den hoogen
rentevoet is toe te schrijven.
Een lager percentage vier of vier en
een half percent had heel waF inschrij
vingen teruggehouden, welke men, ach
teraf bezien, ook had kunnen missen.
Hiertegenover staat, dat dan de leening
wellicht niet ware volteekend, hetgeen
evenmin gewenscht ware.
Alles te zamen is er reden tot voldaan
heid, maar tot een voldaanheid welke ge
temperd wordt door de overweging, dat
het welslagen der leening niet geheel zon
der schaduwzijden is.
De Nederlandsche Pers en de
Neutraliteit.
In de „Venl. Crt" schrijft Mgr. dr. W.
H. Nolens
Van de Nederlandsche pers wordt in
deze dagen veel verlangd. Vooral met be
trekking tot de neutraliteit.
Het is heel gemakkelijk volstrekt neu
traal te blijven, als ge niets "behoeft te zeg
gen, en niets zegt. Maar van de pers ver
langt men juist, dat ze wel wat zegt.
Een oordeel over feiten, toestanden en
handelingen der oorlogvoerende partijen
kan ze desnoods uitstellen tot later, maar
ze dient toch oorlogsberichten te geven,
die naar het schijnt, niet uitvoerig genoeg
zijn.
De officieele berichten zijn meestal kort,
en weerspreken elkaar niet zelden; voor de
tegenpartij luiden ze in den regel ongun
stig. Dan ze maar van beide kanten opge
nomen, en om ze aan te vulen, oorlogs
correspondenten er op af gestuurd. En dan
begint de critiek der lezers.
Erger is de critiek van het buitenland.
Voor zoover in het buitenland met de
Nederlandsche pers rekening gehouden
wordt, geschiedt dit meestal met de berich
ten en beschouwingen, die voor de eene
of andere partij minder aangenaam zijn.
Het kan voorkomen en het is voorgeko
men, dat aan eenzelfde blad verweten
wordt, dat het opvallend anti-Duitsch, en
tegelijkertijd van andere zijde, dat het
even opvallend anti-Belgisch is.
Zeil daar nu maar tusschon door.
Een troost voor de Ned. pers moge zijn
de verklaring van den Minister van Bui
ten landsche Zaken, „dat in Jiet oog van
de Regeering, de Nederlandsche pers, se
dert het uitbreken van dezen oorlog, den
hoogsten lof verdient" en dat zij, op wei
nige uitzonderingen na, heeft getoond, te
begrijpen en te gevoelen, dat het juist in
een land, waar zij over zoo groote vrij
heid beschikt, haar plicht is, om zich in
toom te houden."
Dat de buitenlandsche pers nauwkeu
rig toeziet op hare Nederlandsche zuster ls
begrijpelijk. Maar ze lette ook op zich zelf.
Indien zij van haren kant meer critisch
en voorzichtig te werk ware gegaan, zou
den er niet zoo bij voortduring en hard
nekkig valsche berichten verspreid zijn,
met name in de Fransche bladen over het
schenden van Neerlands neutraliteit.
Maar ook de Duitsche gaat niet vrij uit.
Of 't ook mis was.
Behalve door ons werd ook in andere
bladen aanmerking gemaakt op.de vreemd
soortige sympathiebetuiging des heeren
Vliegen jegens het afvallige Rijksdaglid
Weill.
Ilet Volk schrijft nu nader:
„liet spreekt van zelf dat de briefkaart
van Vliegen aan Weill de uiting van een
geheel persoonlijk gevoelen was. Ware dat
niet het geval, zijn schrijven had niet
eerst door middel van de „Humanité" in
Holland bekend behoeven te worden. Als
voorzitter van onze partij of als lid van
de Nederlandsche Tweede Kamer heeft
Vliegen deze briefkaart natuurlijk niet ge
schreven.
„Intusschen is het de vraag of onze
partijgenoot niet ook bij zijn persoonlijke
uiting voorzichtiger had gehandeld, zich
eenige zelfbeperking op te leggen. Uit een
artikeltje in de „Nieuwe Rotterdamsche
Ct" blijkt, dat zijn briefkaart reeds wordt
gebruikt voor een zijdelingsche aanspo
ring tot den minister van Oorlog om niet
al te matig te zijn in zijn eischen.
„Tegenover deze totaal onjuiste opvat
ting van Vliegen's briefkaart stellen wij er
prijs op nogmaals er aan te herinneren,
dat onze partij van den aanvang van den
oorlog af het standpunt heeft ingenomen
van de meest strikte neutraliteit."
Of Vliegens briefkaart ook mis wa9, dat
ze nu door 's mans eigen orgaan zoo vier
kant ter zijde wordt gesteld.
Staten-Generaal.
TWEEDE KAMER.
De mobilisatie.
De minister van Oorlog Leeft ter be
antwoording van de opmerkingen, «elke
meer in 't bijzonder ten opzichte van de
mobilisatie in het Voorloopig Verslag der
Tweede Kamer nopens zijn begrooting
werden opgenomen, een nota ingediend,
waaraan wij het volgende ontleenen
Optreden van de militaire
autoriteiten. Het is onjuist, dat
personen zijn gedwongen geworden over
haast hun woningen te verlaten, welke
zouden moeten worden opgeruimd. Wèl
zijn bewoners vanwege de militaire auto
riteit gewaarschuwd geworden, dat hun
woningen wellicht binnenkort opgeruimd
zouden moeten worden.
Dat die bewoners gemeend hebben toen
in allerijl hun woningen te moeten ont
ruimen, terwijl de opruiming tot dusverre
nog niet behoefde plaats hebben, kan geen
aanleiding zijn der militaire autoriteit te
verwijten, dat zij „al te voorbarig tot
alarmeerende maatregelen is overgegaan".
Inkwartiering en vorde
ring. Het is uit den aard der zaak niet
doenlijk na te gaan of sommige comman
danten voor de bedragen, welke de wet
toekent voor inkwartiering, meer zouden
hebben aangeschaft dan bepaald noodig
was om de kwartieren goed in orde te
maken.
Schade, aangericht door het kappen van
houtgewas, hetgeen in het belang der
verdediging meermalen noodig is geweest,
wordt steeds ten volle vergoed.
Geest in het leger. Over het
algeheel genomen, mag worden gezegd
dat de geest in het leger goed is, ai ko
men uit den aard der zaak in een zoo uit
gebreide organisatie wel gevallen voor
van minder juiste houding of optreden.
Wanneer dergelijke gevallen zich voor
doen, wordt niet nagelaten daartegen met
kracht op te treden.
De leden, die van meening zijn, dat
zulks door de officieren niet krachtig ge
noeg geschiedt of dat niet met den noo-
digen tact wordt gehandeld, zouden goed
doen in dit opzicht bepaalde feiten en
personen te noemen opdat een onderzoek
kan worden ingesteld.
Voeding, huisvesting en
kleeding. De regeling van de voe
ding dient aan de commandanten ter
plaatse overgelaten te blijven. De ver
strekking van visch levert voor sterkere
afdeelingen groote bezwaren op. Intus
schen laten de voorschriften die verstrek
king toe, waar zij uitvoerbaar is.
De huisvesting en dekking voldoen aan
redelijke eischen. De zeer bijzondere om
standigheden, met name de groote sterkte
der troepen en de noodzakelijkheid om
gebruik te maken van nood-onderkomens,
brengen mede, dat, zooals terecht door
vele leden is opgemerkt, de ruimte en in
richting van het logies niet zoo goed zijn
als in gewone tijden. Waar gegronde
klachten voorkomen wordt door de be
trokken autoriteiten steeds getracht daar
in te voorzien.
Dat niet dadelijk aan alle aanvragen om
uitrusting is kunnen worden voldaan,
vindt zijn oorzaak o. a. in het groot aan
tal militairen, die opnieuw gekleed moes
ten worden, omdat hun kleeding niet
meer voldeed aan de te stellen eischen.
Voorts werü in de magazijnen niet be
schikt over voor de groote oorlogssterkte
toereikende reserve-voorraden, waarvan de
aanschaffing in den loop der jaren uit
zuinigheidsoverwegingen achterwege bleef.
Verloven. Het algemeene standpunt
door den minister ingenomen met betrek
king tot het verleenen van verloven in den
tegenwoordigen tijd, is reeds uiteengezet
in een vorige nota.
De opmerking, als zouden zij, die belast
zijn met de leiding van groote bedrijven,
minder gemakkelijk verlof kunnen krij
gen dan eenigen tijd geleden, vindt wellicht
haar aanleiding in het feit, dat nu en dan
eenigen van hen, nadat zij éénmaal of
meer dan eens voor korteren of langeren
duur verlof hebben genoten, op een aan
vraag om verlenging van verlof een afwij
zend antwoord ontvangen. Ten onrechte
hebben zij dan echter de verwachting ge
koesterd, dat verlenging niet zou worden
geweigerd. Meermalen wordt verlof slechts
verleend met de bedoeling, den dienst
plichtige de gelegenheid te geven, orde op
zijn zaken te stellen. Ook is de toestand in
een bedrijf soms van dien aard, dat de
dringende noodzakelijkheid van de aan
wezigheid van den bedrijfsleider zich
slechts van tijd tot tijd doet gevoelen.
Aan hen, die in hun garnizoen of in de
nabijheid daarvan, zaken hebben, wordt
zooveel mogelijk vergund zich daaraan na
afloop van hun dienst te wijden.
Het kan echter niet worden toegelaten,
dat bedoelde personen als regel niet deel
nemen aan alle diensten, vooreerst, om
dat de oefeningen in oorlogsverband daar
onder zouden lijden, en ten tweede, om
dat alsdan de noodzakelijke dienstverrich
tingen des te zwaarder op de overige mi
litairen zouden drukken.
Datzelfde geldt ten opzichte van het be
zoeken van hoogescholen.
Vrijheid van lectuur. Van
principieel belang is, dat aan de betrok
ken commandanten die verantwoordelijk
zijn voor de handhaving van orde en tucht
bij de onder hun bevel staande troepen,
vrijheid wordt gelaten in de keuze van
daartoe strekkende maatregelen, voor
zoover deze op zich zelf veroorloofd zijn
te achten, wat met het verbod om bepaal
de dagbladen of andere gedrukten in de
kazernes enz. te verspreiden, ongetwijfeld
het geval is.
Op dien grond is de minister niet bereid
tot inmenging, ook dan niet wanneer hij
voor zich zelf een maatregel niet doelma
tig acht.
Dienst op Zondagen. Inden
eersten tijd na de mobilisatie, toen zeer,
veel te regelen viel en in belang der vei
ligheid van den Staat bijzondere diensten
moesten worden gevorderd, was het niet
mogelijk deze op Zondag geheel achterwege
te laten. Ook thans nog is dit het geval in
de grensstreken, waar de waakzaamheid
naar binnen en buiten onafgebroken moet
worden betracht.
Voor het overige worden, voor zooveel
den minister bekend is, des Zondags de
gewone oefeningen niet gehouden.
Tegengaan van onbehoor
lijk gedrag. Het vloeken en bezigen
FEUILLETON.
DE DUIKER.
Hij maakte zich rimpels op het gelaat,
veranderde den vorm van zijn neus, ver
lengde zijn mond en maskerde de oogen.
Op zijn wangen bracht hij bakkebaardjes
aan, en hij kocht een groote dosis prui
ken. Toen hij zich zoo in den spiegel be
keek was hij nogal tevreden over zich
zeiven.
Langzamerhand kreeg hij zoo'n groot
plezier in die bezigheid, dat hij voor niets
ter wereld van zijn plan zou hebben afge
zien.
Niettegenstaande den tijd, dien hij daar
voor noodig had, veranderde de graaf
oogenschijnlijk in niets van gewoonte en
vertoonde zich vooral eiken avond op de
club.
De kapper, die hem dat vermommen zoo
goed geleerd had, had hem een kamer af
gestaan. Hij ging er zich kleeden, en wan
neer hij zijn tochten geëindigd had, trok
hij er weder zijn gewone kleederen aan.
Na verloop van twee maanden was hij
volleerd in het vak, en hij begon nu eigen
lijk voor goed zijn onderzoek.
De heer de Pancorvo woonde aan de
rue de Valois du Roule.
Tegenover den hoofdingang van zijn
woning lag een wijnhuis, het eenige in die
deftige straat. Daar kwamen de lieden
van de wijk veel te zamen.
Dp den dag voor kermis verscheen er
des morgens in het wijnhuis van vader
Labriche een groote kerel, waarvan men
niet kon zeggen, tot welken stand hij eigen
lijk behoorde. Het was echter niemand an
ders dan graaf Henri de Servon, die zich
een glas absinthe liet inschenken.
Vader Labriche, ex-kamerdienaar van
een markies, had van zijn oud beroep een
zekere waardigheid overgehouden.
Er was niemand, die zich overal zoo
goed kon indringen als Labriche.
„Aardig koud, mijnheer Labriche", zei-
de Henri beleefd, den wijnkoopman groe
tend, die daar achter den schenktafel in
majesteit troonde.
„Met recht"* antwoordde de deftige
waard, aan de bestelling voldoend; „maar
ik meen, dat u hier nog niet dikwijls ge
zien is, want ik ken u volstrekt niet."
„Antoine,.., mijnheer Labrifchel Antoi-
ne... van den markies de Vence, die aan
de rue de Herry woonde, ge weet weL Het
verwondert mij niet, dat ge mij niet meer
herkent. Sedert den dood van mijn markies,
reis ik met een Amerikaan, en het is nu
voor het eerst sedert drie jaar, dat ik den
voet in den fauboug zet. Ik .zou wij er wel
weder willen vestigen, want het is geen
dienen bij die Amerikanen voor een man
als ik, en wanneer ge een plaatsje weet,
mijnheer Labriche..."
„We zullen eens uitkijken, jongen, we
zullen eens uitkijken. Maar wat die Ame
rikanen betreft, daar hebt ge gelijk in.
Kijk, hierover woont er ook een, men zegt
dot hij eenige malen milionnair is, en hij
heeft zelfs geen kamerdienaar."
„Onmogclijkl"
„Het is toch zooals ik zeg, bij heeft een
neger koetsier, dien hij uit zijn land heeft
medegebracht, en nog een Ierschen lum
mel die van alles doet."
„Maar men zegt, dat hij zes paarden op
stal heeft."
„Dat is waar; ook heeft hij twee stal
jongens om ze te verzorgen. Dan nog twee
groote kerels, welke ik niet gaarne des
nachts in een bosch zou ontmoeten, en die
een taal spreken, welke niemand be
grijpt."
„Ik ken de kleur van hun geld..." ver
volgde de tapper.
„Dat begrijp ik," zeide Servon.
„Maar ik heb nooit de kleur van hun
woorden gezien."
„Misschien zijn zij stom, mijnheer
Labriche."
„En ik zeg je, dart. zij een vreemde taal
spreken."
„O ja, dat is waar."
„Zij komen eiken avond hier drinken,
en wanneer ge dat ziet, zult gij zoowel als
ik denken, dat er iets niet in den haak is.
Zij treden binnen, betalen vooruit, drin
ken haastig hun brandewijn en verdwij
nen in de straat."
„Waarheen gaan zij dan, mijnheer La
briche?"
„Kijk, dat is iets. wat ik nooit heb kun
nen te weten komen. Maar zeker is het,
dat zij een eigenaardig leven leiden. Luis
ter. Ongeveer twee maanden geleden is
er een half dood thuis gekomen hij is in
meer dan drie weken niet buiten geweest,
en de ander heeft hem verzorgd en ge
neesmiddelen van hun land toegediend.
Zij wilden geen geneesheer."
„Uit welk land komen zij, mijnheer
Labriche?"
„Dat weet ik niet. Maar ge treft het...
daar komen zij juist met twee prachtige
paarden van den Amerikaan uit den stal."
Henri de Servon keerde zich om en keek
de straat in.
Werkelijk, uit den stal van Pancorvo
kwamen twee prachtige paarden, geleid
door twee kerels, waarvan men ontstel
len zou.
Gekleed in Engelsche stalj assen, ver
toonden de vreemde stalknechts onder hun
mutsen een hoekig gelaat, van donkere
tint en groote snorren. Zij hadden een tij
gerachtig voorkomen.
Die stalj assen voegden niet bij hun
uiterlijk. Het geleken wel Calabrische roo-
vers in livreikostuum.
„Waarlijk, zij zien er niet aangenaam
uit", zeide Henri de Servon, „maar dat
kan mij niet schelen; ik zou toch wel bij
den Amerikaan in dienst willen treden.
Zeg, vader Labriche, indien ge eens hoort,
dat hij een kamerdienaar wenscht, zoudt
ge mij dan een handje willen helpen?"
„Dat kan ik wel doen, jongen; ik zal er
met den intendant, Paddy, zooals zij hem
noemen, over spreken, wanneer hij zijn
grog komt drinken, en wanneer ge deze
week eens aankomt...."
„Zeker, ik zal aankomen, jk hoop, dat
ge mij dan goed nieuws kunt mededeelen.
Nu heb ik geen tijd meer."
Henri de Servon betaalde.
„Dank u, Antoine, tot uw dienst."
Antoine ging heen na den kastelein de
hand gedrukt te hebben.
Het geen de Servon vernomen had, was
niet van dien aard, om zijn vermoedens te
doen verdwijnen. De stalknechten van den
heer de Pancorvo schenen er best toe in
staat de voorbijgangers aan te vallen, en
voor iemand van zulk een stand als de heer
de Pancorvo was het feit alleen, dat hü
geen enkelen Franschman in dienst had,
op zijn minst zonderling.
De graaf wilde dien dag zijn onderzoo-
kingen niet voortzetten.
Hij vergenoegde er zich mede, de woning
van de Pancorvo eens rond te loopen, en
bemerkte aan een hoek van den tuin een
kleine, lage deur, welke op een eenzaam
straatje uitkwam.
Indien de overzeesche gentleman waar
lijk het hoofd eener rooverbende was, kon
dat deurtje hem van zeer veel dienst rijn,
om ongemerkt in en uit te gaan.
Servon nam zich voor, dien uitgang te
bewaken en den heer de Pancorvo nog
meer dan ooit na te gaan. Reeds dien zelf
den avond wilde hij aan zijn plannen go-
volg geven, toen op zonderlinge wijze eens
klaps een geheel andere richting aan zijn
onderzoekingen werd gegeven.
Tegen zes uur van dien zelfden dag wal
de graaf in den kring, waar hij wenschte
te dineeren.
Om zeker te zijn een plaatsje aan de
groote tafel te vinden, moest men zich van
te voren inschrijven in een register, dot
daarvoor bestemd was.
Servon, die aan het whisten was en
vreesde verplicht te zijn alleen te dinee
ren, belde om een bediende en gelastte hem
zijn naam in het boek te schrijven.
(Wordt vervólgd4