Tweede Blad. ee JAARGANU No. 1583 Donderdag 24Decemberl914 De Liturgie van Kerstmis. Het Kerstfeest neemt in de rij der fees ten van het kerkelijk jaar een geheel eenige plaats in. De -eigenaardigheid er van toont zich vooral in het voorrecht, hetwelk ieder priester geniet, om op dezen feestdag drie Missen te mogen lezen. Het ontstaan van dit gebruik heeft een ge schiedkundige en een mystieke oorzaak. Reeds in de le eeuw werden te Jerusalem de liturgische plechtigheden ter herden king van Christus geboorte begonnen met het opdragen van het H. Misoffer op de plaats der geboorte, terwijl die plechtighe den na het aanbreken van den morgen wederom werden besloten met het opdra gen van het H. Misoffer in de kerk der Verrijzenis te Jerusalem. Deze plechtighe den werden in de 5e eeuw, naar plaatse lijke omstandigheden gewijzigd, ook te Rome gevierd, waar echter bovendien bij het aanbreken van den dageraad een der de H. Mis werd opgedragen. Behalve op dezen geschiedkundigen grond heeft de H. Kerk dit gebruik tot nu toe gehand haafd, ongetwijfeld ook om de diepzin nige, geestelijke beteekenis, welke aan deze drievoudige offerplechtigheid ten grondslag ligt. En deze mystieke beteeke nis vindt haar steunpunt in de leer der H. Kerk over de drievoudige geboorte van Christus, den Zoon Gods, n.l. lo. Zijn eeuwige voortkomst uit God den Vader; 2o. Zijn tijdelijke geboorte uit H. Maagd Maria 3o. Zijn geestelijke wedergeboorte in de harten der geloovigen. Wanneer wij nu de gebeden der drie Missen op het Kerst feest aandachtig beschouwen, dan zullen wij deze drie gedachten in elk der drie Missen vinden uitgedrukt. Maar toch treedt in ieder Mis één dezer drie gedach ten het meest op den voorgrond, en vormt er de hoofdgedachte van, waarbij de an dere twee zich harmonisch aansluiten. Daarom neemt men over het algemeen de volgende verdeeling aan Jo. De eerste Mis, de N a c h t mi herdenkt hoofdzakelijk de tijdelijke ge boorte van Christus te Bethlehem 2o. De tweede Mis, de Dag eraads- m i s, herinnert ons voornamelijk a!an de geestelijke wedergeboorte van Christus in de harten der geloovigen 3o. De derde Mis, de Dagmis, hul digt hoofdzakelijk de eeuwige voortkomst van Christus uit God Zijnen-Vader. Door dit eigenaardig kenmerk nu vormt de liturgie dezer drie M.issen, als "wij het zoo noemen mogen, een geestelijk tooneel- spel der geboorte van Christus, #en my steriesnel in drie bedrijven, treffend van voorstelling, indrukwekkend door drama tische kracht en uitbeelding, verheven leerrijk door de geloofs- en zedelessen welke er in vervat zijn. Plechtig-verheven wordt de Nacht- m i s ingeleid met het profetische woord ,,Üe Heer zegt tot Mij Mijn Zoon zijt Gij, Ik heb U heden voortgebracht." Het is God zelf, die deze woorden tot den Mes sias spreekt, om ter wille van ons de ge ringheid Zijner tijdelijke geboorte te om sluiten in de grootheid een schittering van Zijn goddelijken oorsprong. Zóó wor den wij voorbereid, om in het Evangelie te hooren de blijde boodschap van Jesus nederige geboorte, welke goddelijke ge beurtenis door het penseel van den Evan gelist voor onze oogen wordt geschilderd in eenvoudige maar diep-treffende lijnen en vormen, in zachte, maar warm-leven- rliere kleuren. Maar dan worden wij bij het stille gebed vóór de H. Communie nog eens uitgenoodigd door de H. Kerk, om den kleinen Jezus te huldigen als onzen God. die in de schittering van het heiligdom des hemels vóór de morgenster, d. i. van alle eeuwigheid af, is voortge bracht. Het inleidingsgebed van de Dage raadsmis doet de geboren Heiland vóór ons verschijnen als het ware licht, dat na de duistenis van den zondenacht, bij het aanbreken van den nieuwen ge nadedag ons hart verlicht: Daar klinkt het zoo diepgevoeld mooi en zinnebeeldig juist in verband met het aanlichten van de morgenschemering ,,Een licht zal heden over ons schijnen, want geboren is ons de Heer." Die prachtige vergelijking van het pasgeboren kind Jezus met een licht, dat onze zielen verlicht, zet de H. Kerk voort in de verdere gebeden dezer Mis. om ons aan te sporen tot lofprijzing en dankzegging van den God des lichts, om in den glans van dat licht te blijven wandelen, dat licht vooral te laten schij nen in onze harten en zoo te blijven, wat wij door de genade en de liefde van Jezus Christus in dezen zaligen jiacht zijn ge worden kinderen des lichts. Want al leen dan zullen wij eens het kind van Bethlehem jubelend mogsn begroeten en loven als onzen Koning en Verlosser (Communio). Nauwelijks heeft de priester in de D a g- m i s voor de derde maal het altaar betre den. of in jubelende accoorden, indruk wekkend en vol majesteit wordt de 'groote, heil ige gebeurtenis van dezen dag nog maals ons verkondigd „Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, Die de heerschappij draagt op Zijn schouders en Wiens naam zal genoemd worden Afge zant van den grooten raad." Dat Kind, op dezen daer in Bethlehem voor ons geboren en aan ons gegeven, is de Zoon Gods van alle eeuwigheid, bekleed met goddelijke macht en heerschappij, afgezonden om de eeuwige raadsbesluiten Gods voor de ver lossing van het mensclidom te volbrengen. Dat kleine Kind is volgens het woord van den Apostel Paulus in zijn brief aan de Hebreeën de afstraling der heerlijkheid en de gelijkenis der zelfstandigheid van God den Vader; het draagt alles door het woord Zijner kracht en brengt reiniging voor de onreinen. Luisterstil hooren wij de grootheid van dat kleine Kind verkon digen in het Evangelie, door het orakel der oneindige hemeltaal, door de stem van God zeiven ,,In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was GodEn het Woord is vleesch geworden en het heeft onder ons gewoond." Doch dan kunnen wij ons niet meer bedwingen overweldigd door Gods grootheid, aangegrepen door een heilige ontroering over Zijn diepe vernedering en onbegrijpelijke liefde, werpen wij ons op de knieën aanbiddend neder. En in de overvloed onzer dankbaarheid leggen wij met de H. Kerk in Zijn kleine handjes den hemel en de aarde met al wat zij bevatten als de gaven onzer huldigende liefde, eeren wij met de Wijzen uit het Oosten aan het einde der Mis Jezus en erkennen Ilem als God-Mensch, Koning en Opperpriester. Eerst dan keeren wij naar huis terug, hart en handen vol god delijke gaven, evenals de herders God lo vend en verheerlijkend voor alles, wat wij gezien en gehoord hebben op dezen heili gen morgen. Maar neen, als goede, dankbare kinde ren Gods keeren wij nog eenmaal terug naar het huis des Broods, naar de kribbe van het stille tabernakel, om voor het dalen van den avond in de Vespers nog maals God te loven en te danken voor Ziin liefde. Dan verzamelen zich alle be ken van vreugde, jubel, dankbaarheid en liefde tot een machtigen en bresden stroom, van liturgische huldiging, welke langs Jezus' kribbe voorbij vloeit. En wan neer de Kerstmis-zon ter kimme gaat nei gen. dan vat de H. Kerk nog eens al haar Kerst jubel te zamen in een wonderbaar naïeve- en toch weer ondoorgrondelijk diepe, verheven beschouwing in de Mag nificat-antifoon, vol heilige begeestering en hemelsche geestdrift „Heden is Christus-geboren, heden is de Zaligmaker verschenen; heden zingen op aarde de En gelen, verheugen zich de Aartsengelen; heden verblijden zich de rechtvaardigen en zeggen Glorie in den hooge aan God." Dan keeren wij in een heilige, vredige stemming terug naar den gezelligen bui- selijken kring, om daar te verbreiden de gevoelens van vreugde, vrede en liefde, die in onze harten zïjn gewekt door het liefelijk geheim van dezen feestdag, zoo verlevendigd door de heerlijk mooie gebe den en gezangen der H. Kerk, door haar indrukwekkende en bezielende Kerstmis liturgie. Zoeterwoude. Chr. S. DESSING. Kapelaan. JUDITHA. Een Kerstlegende. Te Jerusalem leefde ten tijde van Chris tus geboorte een gedvreezende weduwe, die haar eenig kind Juditha in de vreeze des Heeren en in de hoop op de nabijzijnde komst des Messias opvoedde. Juditha nam dagelijks toe in deugd en schoonheid; zij was de troost der weduwe, de zon, die haar eenzaam leven verhelder de en vermooide. Eensklaps werd de hoofdstad van Judea door een booze ziekte bezocht, die ook Juditha ten grave sleepte. De weduwe was als vernietigd. Zij kon niet begrijpen, dat haar het eenige geluk, haar na den dood van haar echtgenoot gelaten, onherroepe lijk ontnomen was. Met slependen tred schreed z;j dag en nacht zuchtend door haar vertrekken, de glazige oogen en het doodsbleeke„ gezicht steeds'naar de plek gericht, waar Juditha onder de koele graszoden rustte. De troost woorden van vrienden en verwanten stuit ten op haar hart als op een pantser af, de slaap \lood haar oogleden, spijs en drank verkwikten haar maar zelden. Slechts één hoop bezielde haar: spoedig te sterven, om weer met haar kind ver- eenigd te worden. Daar kwam het heilige Kerstfeest. De weduwe was voor het verlaten bed van Juditha neergezonken en bad. „Spoedig moet de Messias komen", fluisterden haar bleeke lippen, „en Hij zal ook mijn ziel genezen." De slaap, die haar zoo lang ontweken had, streek over haar vermoeide oogen, en in den droom zag de arme moeder zich overgeplaatst naar de andere wereld., waar haar kind met de zalige geesten verkeerde. Zij slaakte een vreugdekreet, toen ze Juditha, met heur mooie, bruine oogen en korallijnem lippen op zich zag toezweven. Vol verlangen strekte zij de armen naar haar uit en Juditha sprak „Lief moedertje, wees gegroet en verheug u met mij. Vandaag is allen menscnen, levenden en dooden, een groot geluk ten deel geworden. De Heer van hemel en aarde is mensch geworden en heeft te Bethlehem de gedaante van een kind aan genomen, om ons allen te verlossen. Ver heug u met mij, lieve moeder, want uw kind is bovenmate gelukkig, en spoedig zult ook gij bij ons komen, om voor eeuwig met uw Juditha vereenigd te worden. Bij deze laatste woorden boog de stra lende geest zich vol liefde over de weduwe en zweefde toen, met een glimlach om de lippen, naar den kring der zaligen terug, die het „Alleluja" aanhieven. Nu ontwaakte de weduwe. Zij gevoelde zich gesterkt, en de smart om het verlies harer beminde dochter brandde niet meer op haar ziel. Den volgenden morgen vernam zij won derbare dingen. Te Jerusalem had men een ster gezien, die zich vroeger nooit aan den hemel vertoond had en in de richting naar Bethlehem getrokken was. Reizigers uit Bethlehem vertelden, dat daar in een stal een wonderschoon kind was geboren, en dat hemelsche heerscharen de geboorte A an het kind aan eenige arme herders op het veld hadden geboodschapt. Blijde verbazing maakte zich van alle inwoners van Jerusalem meester. „De Messias is gekomen", jubelde men, „de koning van Israël is verschenen om Zijn volk te verlossen." De weduwe wierp zich dankbaar op de knieën en bad vurig, overtuigd dat de genade van den Mensch geworden God ook over haar was gekomen, haar het droom gezicht bezorgd en haar hart van den last van kommer en verdriet bevrijd had. Nog denzelfden dag vertrok de vrome vrouw naar Bethlehem, huldigde het Goddelijk Kind door aanbidding en ge-, schenken en bleef een trouwe vereerster van Jesus, tot de dood haar van haar aardsch lfeven verloste en weer met Ju ditha vereenigde. HAAR KERSTEKIND. Kerstvertelling uit het dorpsleven. Door A. v. d. AAR. ...!Dien nacht.... dien wondermooien Kerstnacht, deed ze met krachtigen draai de deur van 't kleine huizeke op slot, 't huizeke dat daar lag eenzaam en stille aan de boorden van 't rivierke dat anders hare golven rimpel plooide bij 't wind- ruischen, maar nu effen lag te torsen den zwaar-glinsterenden ijsvloer. Rondomme werd niets vernomen dan nu en dan wat getjoenk, komende van den langen smallen stroom, kronkelend langs de nu kale oevers.... Bij 't bleeke maanlicht en pinkelend- stergeflonker verloor zich het gezichtsein der in 'n wazigen nevel, waaruit liier en daar waf Boomstronken afteekenden te gen diep-blauwen hemel.;.. Boomen, nu kaal en dood, omgevende rustige boeren hofsteden.... En terwijl ze langzaam het kleine erf verliet en den hoek omsloeg, die boven aan den rivierdijk het looppad opvoerde, blies de koude adem van den ruwen Noor- dewind haar door het versleten kleed. Ze trok huiverend haar omslagdoek dichter om zich heen, ook haar handen er in ver bergend En, iets voorover gebogen, liep ze ter wijl de wind door de wieken harer muts speelde, voort.... voort... 't Was al jaren, dat ze dit deed, 't oude rimpelige vrouwke.... Reeds jaren legde ze 't zelfde weggetje af, eertijds met kittige drentelpasjes, thans, nu de last der jaren haar begon nen te drukken, met eenigszins moeilijker stap, waarbij ze heupwiegend verder kwam. En nu was 't 's Heeren feest, 't feest van Christus^ geboorte.... Ook nu ging zij. zooals in al die andere jaren. Hem aanbidden.... A 1 die jaren!.... En ze peinsde, 't oude moederke.... peinsde op dien langen weg, waar piekerig-dor gras ruig-beijzeld stond en plat bleef onder haren voet... en 't maanlicht koud en klaar van den hemel staarde.... Vroeger! ja, toen had zij óók al dien weg af gelegd, óók op dezen nacht haar kluizeke verlaten,.... maar ach, wat was daar sinds dien eersten keer, toen zij met hare man-zaliger dien weg betrad in al de gelukzaligheid hunner jeugdige liefde, niet voorgevallen! Haar echtgenoot, de jonge, stoere werkman met z'n eerlijke blauwe oogen, die haar diep in de ziel blikten, die zoo kinderlijk-vroom den lie ven Heiland aanbad in dien nacht dei nachten, als Engelenzangen weerklonken door de gewijde bogen van het oude dorps kerkje.... En als zij thuis gekomen waren, na de drie H. H. Missen te hebben bijge woond, dan echoden nog de zangen na in hunne harten en niet zelden werden nog vele winteravonden de oude kerstliederen herhaald bij 'tknappend haardvuurtje; la ter, bij T wiegje van hun kindje, dat hun ook op een kerstnacht geboren werd.... Hoe had 't toen in hun beider harte geju beld bij die blijde kerstgave.... De vrouw was gekomen bij de kromming van den weg; daar was 'n ander voetpad langs 'n boezemwatertje, waar nog de spo ren van den voorbij-geganen zomer merk baar stonden: bruinig-geworden stengels van biezen en andere water-planten, met een witte ijzelkorst berijpt, veroorzaakten nu en dan een knap-klagerig suis-geluid, ontstaan door den wihd en het afbreken der dor-bevroren stengels en het wegkijlen op het ijsvlak.... En, als ze over het afsluithekje gestapt was, zette zij haar overpeinzing voort. Ja, dat was 'n zalige tijd... En toen nog een knaap geboren werd en beide aanval lig onder moeders vleugelen en vaders be schermend en liefdevol toezicht opgroeiden, toen ze leerden babbelen en door hun kin derlijk gesnap haar de zorgen des levens veraangenaamden... dat, dat was haar een hemel geweest... een hemel van reine vreugd.... Dan, als na die heimnisvolle kerstnach ten de zilveren kinderstemmetjes de zan ger der Engeltjes vertolkten, die zij nu niet meer kon gaan hooren, als zij zoo ver- trouwvol baden tot het lief Jesukijn in het kribje, het kleine miniatuurkribje, dan klonk die vrome zang door tot in haar hart en jubelde hare lippen 't „Gloria" mee. Maar toen was 't gekomen... 't verschrik kelijke!.... Daar doemde voor haar op de oude mo len, die nu in rust zijn wieken ten hemel hief... Een star staarden haar blikken op die wieken... haren oogen ontging al dat schoone rondomme en onwillekeurig ver traagde zij haar tred... En hoe dichter zij den molen naderde, hoe strakker zij haren blik er op vestigde... die koude, naakte wieken, zij hadden haar eens ontnomen het liefste van alles... zij hadden met één slag haardieven verwoest..., die wieken... Toen zij met haar kinderen op 'n stormachtigen dag, als, sneeuw en regen wild door de vlakte joegen, thuis was,... toen... toen was hij zwaar gewond bij haar gebracht door twee sterke mannen, de mo lenaar en diens zoon.... Bij het gaan door de laagte, die als uitwijkpad voor de draaiende wieken gebruikt werd, had hij, daar sneeuwjacht z'n oogen blindde, 't pad gemist en... 'n geweldigen slag tegen 't hoofd ontvangen'n Liefdevolle- en pijnlijke blik en 'n „zorg voor m'n kinde ren," 'n „Jesus, Maria en Joseph" 't was alles was zij nog van hem had gehoord!"... O, die wieken!.... En oud moedertje ver snelde haren stap... ze wilde het niet meer voor zich zien, het afgrijselijke! „Zorg voor m'n kinderen!" druischte het in hare ooren als ze 't hek doorging voor bij den molen! En ze had hen gekoesterd met al de verwarmende stralen der moe derlijke liefde... Ze had hun geleerd dien kleinen Jesus lief te hebben; .ze had de deugdzame nagedachtenis van haar echt- .genoote in hen levendig gehouden... ze had hun deugden aangekweekt en hen het kwaad leeren verfoeien... Ze waren opgegroeid en op haren tocht naar het oude kerkje vergezelden zij haar steeds.... Later hadden Christiaan en Martin het wegje herhaalde malen geloopen naar de dorpschool... Ze overdacht die jaren van moeilijk gesloof, hoe ze grootendecls uit de liefdegaven en verdiensten van wat ver stelwerk 'n bestaan .moest opscharrelen... Maar... "dalai was voor haar kinderen, voor hén was haar leven, later zouden ze 't haar vergoeden... Later... Zoo was ze doorgedaan... Ze werden groot... En als ze de dorpschool verlaten hadden, zouden ze reeds iets kunnen verdienen... Tot zoo lang dus nog... Drie jaren scheelde Martin in leeftijd met Christiaan; Chris tiaan bleef dus nog op school, Martin verdiende den eersten gulden voor Moe der, dien hij haar overhandigde in al den trots van z'n jonge jaren. En toen Christiaan van de school kwam verdiende hij al reeds 'n aardigen duit, temeer daar de mensehen in den omtrek den zoon van den weduwe niet slechts gaarne mochten, maar ook betaalden uit medelijden.... Dat wist ze.... En wederom had oud-moederke een nieuwe vreugdevolle herinneringBij al de zorgen om 't bestaan, hoe nijpend ook, overviel 't haar toch als 'n blijde verrassing.... En die verrassing was?.... De kleine Jesus eischte haren Christiaan voor Zichzelven enL in kinderlijke on schuld, vroeg deze haar „Moeder, mag ik priester, mag ik missionaris worden?" 't Kleine kind beantwoordde uan den drang der inspraken van den Goddelijken kindervriend. Door goede roenschen geholpen, stu deerde hij.... Maar nóg tijdens de studie van Chris tiaan werd Martin opgeroepen naar een garnizoensplaats als milicien, 't Lot was ongunstig voor 'm geweest.... O, hoe her innerde ze zich dezen slag. Maar hij ware nog te verduren geweest, als niet dat zorg- vuldig-bewaakte teedere plantje geknakt was geworden.... De slechte indrukken der garnizoensplaats schenen als met één slag te verwoesten wat zij zoo met zorg had bewaakt.... En, thuis gekomen, was hij de ruïne van 'n mensch.... Zeker, hare blijdschap was groot ge weest, 'n onzegbare blijdschap, toen Christiaan priester gewijd werd, maar toen hij vertrekken ging naar Overzee,... O, toen kromp haar hart ineen bij de ge dachte: „Wat moet er nu van mij worden?" Maar moeder bad... bad veel. Op dien avond, den avond voor zijn af reis. had Christiaan weenend aan Martin gevraagd: „Zal jij nu voor moeder goed blijven zorgen? 'n Onverschillig hoofdknikken was het antwoord geweest.... Zijn trekken hadden reeds iets afstootelijks gekregen... Hij dronk.... En even onverschillig had hij „gedag gezegd" bij z'n broers vertrek!.... En erger nog.... hij verliet moederke op zekeren dag! O. als moederke dacht, met hoe bloe dend hart haar Christiaan vertrokken was, dan gevoelde ze nog meer leed over zijne smart, dan over de hare, en onwille keurig nu ze hier zoo alleen en verlaten liep, dwaalde hare geest af naar die verre landen van over de zee! „Zorg voor m'n kinderen!" Ach, hoe wreed! „Jesuke, klein Jezuke!" bad ze „help mij!" Mijn Martin verliet mij, en ging verre weg, de ontaarde, en toch ook liem bemin ik nog met al mijne moeder liefde, ondanks alles. „O Jezuke ontferm U over een arme vrouw, die U toch altijd1 bemind heeft!" En als paarlen blonken de tranen in 't moederoog.... Ze wist niet, waar hij zwierf, haar kerstekind.... Heden vierde hij zijne geboortedag, gelijk met Jesuke, en waar was hij?.... Zo wist 't niet De eenzame arme had het dorpje be reikt.... Ze ging met de vromo kerkgan gers het kerkje binnen, terwijl de kerst klokken beierden.... ....Dien nacht... dien wondermooien Kerstnacht reed jn ïikschen draf een rij tuig, bespannen met 'n tweetal paarden, langs een eenzamen landweg in een pol der.... de hardbevroren landweg liep van de groote stad R. langs vele dorpen en gehuchten, ook langs N., waar het oude gothieke kerkje stond. Op de bok zat in een groote pelsjas ge doken de koetsier, van tijd tot tijd zijn beesten tot grootoren spoed aansporend... koud sneed de felle wind hem in 't aan gezicht voor zoover 't althans niet door kraag en muts beschermd was.... In 't rijtuigje zelve zat 'n man van mid delbaren leeftijd met ernstig doch vriende lijk voorkomen in stil gepeins.... Zoo nu en dan keek hij eens door 't portier en eenigszins ongeduldig scheen hij den af stand te willen bepalen, die hem nog restte... Maar dan viel hij weer achter over in 't fluweel en dacht na.... Wie was deze reiziger? Sinds gisterenavond was hij weder op Hollandsch grondgebied, do nederigo Franciskaan; het groote stoomschip In- sulinde" had hem opgenomen aan het verre strand, vanwaar hij terugkeerde om eenigen tijd te rusten van zijn ver moeiende taak: de vrede des Ileeren te brengen aan 't arme heidendom! Hoe gelukkig had hij zich gevoeld neg eenmaal terug te mogen lïceron naar zijn geboortegrond, waar zijn liefste moeder ke leefde, misschien in armoede, in ellen de.... Nooit had hij veel van haar verno men, als wat breeder Revocatus hem een paar malen had gomeld, zijn broeder had zich geheel van haar teruggetrokken! Hij was Christiaan, de jongste zoon der weduwe! En peinzend zat hij daar en vreemd bad 't 'rn aangenaam, dut hij dezen nacht dien koetsier zoo moeielijk had kunnen bewegen naar N. te gaan. Hij had op moeten biedpn tot een hoogen prijs om het gedaan te krijgen. Want hij wilde nog voor het vierde uur in zijn dorpje zijn, eerstens omdat hij wist dat moeder als ze gezond was tor Nachtmis zou tijgen en hoe verlangde hij niet naar haar tweedons om ook na de II. II. Missen van den ouden pastoor, zelve de II.II. Missen op te dragen. Zijn overpeinzingen werden onderbro ken doordat het rijtuig hevig begon to ra telen op de groote straatkeien, 't Dorpje was in 't. zicht.... Daar doken reeds van de zijwegen de vrome kerkgangers, man nen. vrouwen en kinderen, van de zij wegen op... De geestelijke kende dat alles nog van voorheen.... De eerste huizen van 't dorpke snelden 't portier voorbij.... 't Tweespan vertraag de de gelijkmatige stappen.... Een ruk.... En 't rijtuig stond stil. Met een sprong van den bok komend, opende de koetsier 't portier, 'n „asje blieft" en de priester stapte uit. „Hebt u 't niet verbazend koud gehad?" vroeg hij vriendelijk. ,,'t Gaat-nog-al" bromde deze. ,,'k Zal hier ten minste eerst inaar 'n hartsver- sterking zien te krijgen en wat voor m'n beesten." „Gij hebt gelijk, vriend! Intussclien nogmaals dank voor uwe welwillendheid. Hier is 't geld, volgens afspraak. „Dank u." Na een „Goede reis" verliet de geeste lijke de „Uitspanning" en schreed de dorpstraat over, naar de plaats, waar 't kerkje stond met pastorie. Met de geloo vigen trad hij binnen.... De koetsier had zijn paarden op stal gebracht, bercidzaam geholpen door 'n paar boeren. Maar vreemd, vreemd was 't hem te moede, toen hij de hand drukte van „dien pastoor" zooals hij zeide, die zoo vriendelijk was en... „wat deksel! Als eens.... 't was zoo half duister. Maar dat was al te kras.... Dat zou al een verba zend vreemd spel van het toeval zijn.".... En hij scheen een bliksemsnel opgekomen gedachte vèr van zich te slingeren. Luid weergalmde nog de klanken der kerkklokken. 't Was, alsof zij hem riepen te komen in het kerkje; 't was, alsof zij wederom oude herinneringen in hem wakker schudden. En in zich zelf sprekend, had hij werktuigelijk de stal reeds verlaten, en, de deuren dichttrekkend, mengde hij zich onder de vrome kerkgangers. „Maar als zij er eens was," vervolgde hij zijne alleenspraak. De klokken schenen iets luider te roe pen. 't Was of zij hem hoorbaar toebeicr- den: ..Komt allen aanbidden. Vrede op aarde bij Christus' geboort." „Zinsbedrog", sparrelde hij tegen. „Geen vrede voor de ondankbaren, geen vrede voor de ontaarden." „Weet gij niet", fluistert een stem hem in, „hoe gij h&ér voor jaren aan de armoe prijsgaaft? Weet gij niet, hoe gij al uwe booze lusten botvierdet? Weet gij niet? Er is voor u

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1914 | | pagina 1