Tweede Blad.
ee JAARGANU
No. 1583
Donderdag 24Decemberl914
De Liturgie van
Kerstmis.
Het Kerstfeest neemt in de rij der fees
ten van het kerkelijk jaar een geheel
eenige plaats in. De -eigenaardigheid er
van toont zich vooral in het voorrecht,
hetwelk ieder priester geniet, om op dezen
feestdag drie Missen te mogen lezen. Het
ontstaan van dit gebruik heeft een ge
schiedkundige en een mystieke oorzaak.
Reeds in de le eeuw werden te Jerusalem
de liturgische plechtigheden ter herden
king van Christus geboorte begonnen met
het opdragen van het H. Misoffer op de
plaats der geboorte, terwijl die plechtighe
den na het aanbreken van den morgen
wederom werden besloten met het opdra
gen van het H. Misoffer in de kerk der
Verrijzenis te Jerusalem. Deze plechtighe
den werden in de 5e eeuw, naar plaatse
lijke omstandigheden gewijzigd, ook te
Rome gevierd, waar echter bovendien bij
het aanbreken van den dageraad een der
de H. Mis werd opgedragen. Behalve op
dezen geschiedkundigen grond heeft de
H. Kerk dit gebruik tot nu toe gehand
haafd, ongetwijfeld ook om de diepzin
nige, geestelijke beteekenis, welke aan
deze drievoudige offerplechtigheid ten
grondslag ligt. En deze mystieke beteeke
nis vindt haar steunpunt in de leer der
H. Kerk over de drievoudige geboorte van
Christus, den Zoon Gods, n.l.
lo. Zijn eeuwige voortkomst uit God
den Vader;
2o. Zijn tijdelijke geboorte uit H. Maagd
Maria
3o. Zijn geestelijke wedergeboorte in de
harten der geloovigen. Wanneer wij nu
de gebeden der drie Missen op het Kerst
feest aandachtig beschouwen, dan zullen
wij deze drie gedachten in elk der drie
Missen vinden uitgedrukt. Maar toch
treedt in ieder Mis één dezer drie gedach
ten het meest op den voorgrond, en vormt
er de hoofdgedachte van, waarbij de an
dere twee zich harmonisch aansluiten.
Daarom neemt men over het algemeen de
volgende verdeeling aan
Jo. De eerste Mis, de N a c h t mi
herdenkt hoofdzakelijk de tijdelijke ge
boorte van Christus te Bethlehem
2o. De tweede Mis, de Dag eraads-
m i s, herinnert ons voornamelijk a!an de
geestelijke wedergeboorte van Christus in
de harten der geloovigen
3o. De derde Mis, de Dagmis, hul
digt hoofdzakelijk de eeuwige voortkomst
van Christus uit God Zijnen-Vader.
Door dit eigenaardig kenmerk nu vormt
de liturgie dezer drie M.issen, als "wij het
zoo noemen mogen, een geestelijk tooneel-
spel der geboorte van Christus, #en my
steriesnel in drie bedrijven, treffend van
voorstelling, indrukwekkend door drama
tische kracht en uitbeelding, verheven
leerrijk door de geloofs- en zedelessen
welke er in vervat zijn.
Plechtig-verheven wordt de Nacht-
m i s ingeleid met het profetische woord
,,Üe Heer zegt tot Mij Mijn Zoon zijt
Gij, Ik heb U heden voortgebracht." Het
is God zelf, die deze woorden tot den Mes
sias spreekt, om ter wille van ons de ge
ringheid Zijner tijdelijke geboorte te om
sluiten in de grootheid een schittering
van Zijn goddelijken oorsprong. Zóó wor
den wij voorbereid, om in het Evangelie
te hooren de blijde boodschap van Jesus
nederige geboorte, welke goddelijke ge
beurtenis door het penseel van den Evan
gelist voor onze oogen wordt geschilderd
in eenvoudige maar diep-treffende lijnen
en vormen, in zachte, maar warm-leven-
rliere kleuren. Maar dan worden wij bij
het stille gebed vóór de H. Communie
nog eens uitgenoodigd door de H. Kerk,
om den kleinen Jezus te huldigen als
onzen God. die in de schittering van het
heiligdom des hemels vóór de morgenster,
d. i. van alle eeuwigheid af, is voortge
bracht.
Het inleidingsgebed van de Dage
raadsmis doet de geboren Heiland
vóór ons verschijnen als het ware licht,
dat na de duistenis van den zondenacht,
bij het aanbreken van den nieuwen ge
nadedag ons hart verlicht: Daar klinkt
het zoo diepgevoeld mooi en zinnebeeldig
juist in verband met het aanlichten van
de morgenschemering ,,Een licht zal
heden over ons schijnen, want geboren is
ons de Heer." Die prachtige vergelijking
van het pasgeboren kind Jezus met een
licht, dat onze zielen verlicht, zet de H.
Kerk voort in de verdere gebeden dezer
Mis. om ons aan te sporen tot lofprijzing
en dankzegging van den God des lichts,
om in den glans van dat licht te blijven
wandelen, dat licht vooral te laten schij
nen in onze harten en zoo te blijven, wat
wij door de genade en de liefde van Jezus
Christus in dezen zaligen jiacht zijn ge
worden kinderen des lichts. Want al
leen dan zullen wij eens het kind van
Bethlehem jubelend mogsn begroeten en
loven als onzen Koning en Verlosser
(Communio).
Nauwelijks heeft de priester in de D a g-
m i s voor de derde maal het altaar betre
den. of in jubelende accoorden, indruk
wekkend en vol majesteit wordt de 'groote,
heil ige gebeurtenis van dezen dag nog
maals ons verkondigd „Een Kind is ons
geboren, een Zoon is ons gegeven, Die de
heerschappij draagt op Zijn schouders en
Wiens naam zal genoemd worden Afge
zant van den grooten raad." Dat Kind, op
dezen daer in Bethlehem voor ons geboren
en aan ons gegeven, is de Zoon Gods van
alle eeuwigheid, bekleed met goddelijke
macht en heerschappij, afgezonden om de
eeuwige raadsbesluiten Gods voor de ver
lossing van het mensclidom te volbrengen.
Dat kleine Kind is volgens het woord van
den Apostel Paulus in zijn brief aan de
Hebreeën de afstraling der heerlijkheid
en de gelijkenis der zelfstandigheid van
God den Vader; het draagt alles door het
woord Zijner kracht en brengt reiniging
voor de onreinen. Luisterstil hooren wij
de grootheid van dat kleine Kind verkon
digen in het Evangelie, door het orakel
der oneindige hemeltaal, door de stem
van God zeiven ,,In den beginne was
het Woord en het Woord was bij God en
het Woord was GodEn het Woord is
vleesch geworden en het heeft onder ons
gewoond." Doch dan kunnen wij ons niet
meer bedwingen overweldigd door Gods
grootheid, aangegrepen door een heilige
ontroering over Zijn diepe vernedering en
onbegrijpelijke liefde, werpen wij ons op
de knieën aanbiddend neder. En in de
overvloed onzer dankbaarheid leggen wij
met de H. Kerk in Zijn kleine handjes
den hemel en de aarde met al wat zij
bevatten als de gaven onzer huldigende
liefde, eeren wij met de Wijzen uit het
Oosten aan het einde der Mis Jezus en
erkennen Ilem als God-Mensch, Koning
en Opperpriester. Eerst dan keeren wij
naar huis terug, hart en handen vol god
delijke gaven, evenals de herders God lo
vend en verheerlijkend voor alles, wat wij
gezien en gehoord hebben op dezen heili
gen morgen.
Maar neen, als goede, dankbare kinde
ren Gods keeren wij nog eenmaal terug
naar het huis des Broods, naar de kribbe
van het stille tabernakel, om voor het
dalen van den avond in de Vespers nog
maals God te loven en te danken voor
Ziin liefde. Dan verzamelen zich alle be
ken van vreugde, jubel, dankbaarheid en
liefde tot een machtigen en bresden
stroom, van liturgische huldiging, welke
langs Jezus' kribbe voorbij vloeit. En wan
neer de Kerstmis-zon ter kimme gaat nei
gen. dan vat de H. Kerk nog eens al haar
Kerst jubel te zamen in een wonderbaar
naïeve- en toch weer ondoorgrondelijk
diepe, verheven beschouwing in de Mag
nificat-antifoon, vol heilige begeestering
en hemelsche geestdrift „Heden is
Christus-geboren, heden is de Zaligmaker
verschenen; heden zingen op aarde de En
gelen, verheugen zich de Aartsengelen;
heden verblijden zich de rechtvaardigen
en zeggen Glorie in den hooge aan God."
Dan keeren wij in een heilige, vredige
stemming terug naar den gezelligen bui-
selijken kring, om daar te verbreiden de
gevoelens van vreugde, vrede en liefde,
die in onze harten zïjn gewekt door het
liefelijk geheim van dezen feestdag, zoo
verlevendigd door de heerlijk mooie gebe
den en gezangen der H. Kerk, door haar
indrukwekkende en bezielende Kerstmis
liturgie.
Zoeterwoude.
Chr. S. DESSING.
Kapelaan.
JUDITHA.
Een Kerstlegende.
Te Jerusalem leefde ten tijde van Chris
tus geboorte een gedvreezende weduwe,
die haar eenig kind Juditha in de vreeze
des Heeren en in de hoop op de nabijzijnde
komst des Messias opvoedde.
Juditha nam dagelijks toe in deugd en
schoonheid; zij was de troost der weduwe,
de zon, die haar eenzaam leven verhelder
de en vermooide.
Eensklaps werd de hoofdstad van Judea
door een booze ziekte bezocht, die ook
Juditha ten grave sleepte. De weduwe was
als vernietigd. Zij kon niet begrijpen, dat
haar het eenige geluk, haar na den dood
van haar echtgenoot gelaten, onherroepe
lijk ontnomen was.
Met slependen tred schreed z;j dag en
nacht zuchtend door haar vertrekken, de
glazige oogen en het doodsbleeke„ gezicht
steeds'naar de plek gericht, waar Juditha
onder de koele graszoden rustte. De troost
woorden van vrienden en verwanten stuit
ten op haar hart als op een pantser af,
de slaap \lood haar oogleden, spijs en
drank verkwikten haar maar zelden.
Slechts één hoop bezielde haar: spoedig
te sterven, om weer met haar kind ver-
eenigd te worden.
Daar kwam het heilige Kerstfeest. De
weduwe was voor het verlaten bed van
Juditha neergezonken en bad. „Spoedig
moet de Messias komen", fluisterden haar
bleeke lippen, „en Hij zal ook mijn ziel
genezen."
De slaap, die haar zoo lang ontweken
had, streek over haar vermoeide oogen, en
in den droom zag de arme moeder zich
overgeplaatst naar de andere wereld.,
waar haar kind met de zalige geesten
verkeerde. Zij slaakte een vreugdekreet,
toen ze Juditha, met heur mooie, bruine
oogen en korallijnem lippen op zich zag
toezweven. Vol verlangen strekte zij de
armen naar haar uit en Juditha sprak
„Lief moedertje, wees gegroet en verheug
u met mij. Vandaag is allen menscnen,
levenden en dooden, een groot geluk ten
deel geworden. De Heer van hemel en
aarde is mensch geworden en heeft te
Bethlehem de gedaante van een kind aan
genomen, om ons allen te verlossen. Ver
heug u met mij, lieve moeder, want uw
kind is bovenmate gelukkig, en spoedig
zult ook gij bij ons komen, om voor eeuwig
met uw Juditha vereenigd te worden.
Bij deze laatste woorden boog de stra
lende geest zich vol liefde over de weduwe
en zweefde toen, met een glimlach om de
lippen, naar den kring der zaligen terug,
die het „Alleluja" aanhieven.
Nu ontwaakte de weduwe. Zij gevoelde
zich gesterkt, en de smart om het verlies
harer beminde dochter brandde niet meer
op haar ziel.
Den volgenden morgen vernam zij won
derbare dingen. Te Jerusalem had men een
ster gezien, die zich vroeger nooit aan den
hemel vertoond had en in de richting
naar Bethlehem getrokken was. Reizigers
uit Bethlehem vertelden, dat daar in een
stal een wonderschoon kind was geboren,
en dat hemelsche heerscharen de geboorte
A an het kind aan eenige arme herders op
het veld hadden geboodschapt.
Blijde verbazing maakte zich van alle
inwoners van Jerusalem meester. „De
Messias is gekomen", jubelde men, „de
koning van Israël is verschenen om Zijn
volk te verlossen."
De weduwe wierp zich dankbaar op de
knieën en bad vurig, overtuigd dat de
genade van den Mensch geworden God ook
over haar was gekomen, haar het droom
gezicht bezorgd en haar hart van den last
van kommer en verdriet bevrijd had.
Nog denzelfden dag vertrok de vrome
vrouw naar Bethlehem, huldigde het
Goddelijk Kind door aanbidding en ge-,
schenken en bleef een trouwe vereerster
van Jesus, tot de dood haar van haar
aardsch lfeven verloste en weer met Ju
ditha vereenigde.
HAAR KERSTEKIND.
Kerstvertelling uit het dorpsleven.
Door A. v. d. AAR.
...!Dien nacht.... dien wondermooien
Kerstnacht, deed ze met krachtigen draai
de deur van 't kleine huizeke op slot, 't
huizeke dat daar lag eenzaam en stille
aan de boorden van 't rivierke dat anders
hare golven rimpel plooide bij 't wind-
ruischen, maar nu effen lag te torsen
den zwaar-glinsterenden ijsvloer.
Rondomme werd niets vernomen dan nu
en dan wat getjoenk, komende van den
langen smallen stroom, kronkelend langs
de nu kale oevers....
Bij 't bleeke maanlicht en pinkelend-
stergeflonker verloor zich het gezichtsein
der in 'n wazigen nevel, waaruit liier en
daar waf Boomstronken afteekenden te
gen diep-blauwen hemel.;.. Boomen, nu
kaal en dood, omgevende rustige boeren
hofsteden....
En terwijl ze langzaam het kleine erf
verliet en den hoek omsloeg, die boven
aan den rivierdijk het looppad opvoerde,
blies de koude adem van den ruwen Noor-
dewind haar door het versleten kleed. Ze
trok huiverend haar omslagdoek dichter
om zich heen, ook haar handen er in ver
bergend
En, iets voorover gebogen, liep ze ter
wijl de wind door de wieken harer muts
speelde, voort.... voort...
't Was al jaren, dat ze dit deed, 't oude
rimpelige vrouwke....
Reeds jaren legde ze 't zelfde weggetje
af, eertijds met kittige drentelpasjes,
thans, nu de last der jaren haar begon
nen te drukken, met eenigszins moeilijker
stap, waarbij ze heupwiegend verder
kwam.
En nu was 't 's Heeren feest, 't feest
van Christus^ geboorte....
Ook nu ging zij. zooals in al die andere
jaren. Hem aanbidden....
A 1 die jaren!.... En ze peinsde, 't oude
moederke.... peinsde op dien langen weg,
waar piekerig-dor gras ruig-beijzeld stond
en plat bleef onder haren voet... en 't
maanlicht koud en klaar van den hemel
staarde....
Vroeger! ja, toen had zij óók al dien
weg af gelegd, óók op dezen nacht haar
kluizeke verlaten,.... maar ach, wat was
daar sinds dien eersten keer, toen zij met
hare man-zaliger dien weg betrad in al
de gelukzaligheid hunner jeugdige liefde,
niet voorgevallen! Haar echtgenoot, de
jonge, stoere werkman met z'n eerlijke
blauwe oogen, die haar diep in de ziel
blikten, die zoo kinderlijk-vroom den lie
ven Heiland aanbad in dien nacht dei
nachten, als Engelenzangen weerklonken
door de gewijde bogen van het oude dorps
kerkje.... En als zij thuis gekomen waren,
na de drie H. H. Missen te hebben bijge
woond, dan echoden nog de zangen na in
hunne harten en niet zelden werden nog
vele winteravonden de oude kerstliederen
herhaald bij 'tknappend haardvuurtje; la
ter, bij T wiegje van hun kindje, dat hun
ook op een kerstnacht geboren werd....
Hoe had 't toen in hun beider harte geju
beld bij die blijde kerstgave....
De vrouw was gekomen bij de kromming
van den weg; daar was 'n ander voetpad
langs 'n boezemwatertje, waar nog de spo
ren van den voorbij-geganen zomer merk
baar stonden: bruinig-geworden stengels
van biezen en andere water-planten, met
een witte ijzelkorst berijpt, veroorzaakten
nu en dan een knap-klagerig suis-geluid,
ontstaan door den wihd en het afbreken
der dor-bevroren stengels en het wegkijlen
op het ijsvlak....
En, als ze over het afsluithekje gestapt
was, zette zij haar overpeinzing voort.
Ja, dat was 'n zalige tijd... En toen nog
een knaap geboren werd en beide aanval
lig onder moeders vleugelen en vaders be
schermend en liefdevol toezicht opgroeiden,
toen ze leerden babbelen en door hun kin
derlijk gesnap haar de zorgen des levens
veraangenaamden... dat, dat was haar een
hemel geweest... een hemel van reine
vreugd....
Dan, als na die heimnisvolle kerstnach
ten de zilveren kinderstemmetjes de zan
ger der Engeltjes vertolkten, die zij nu
niet meer kon gaan hooren, als zij zoo ver-
trouwvol baden tot het lief Jesukijn in het
kribje, het kleine miniatuurkribje, dan
klonk die vrome zang door tot in haar
hart en jubelde hare lippen 't „Gloria" mee.
Maar toen was 't gekomen... 't verschrik
kelijke!....
Daar doemde voor haar op de oude mo
len, die nu in rust zijn wieken ten hemel
hief... Een star staarden haar blikken op
die wieken... haren oogen ontging al dat
schoone rondomme en onwillekeurig ver
traagde zij haar tred... En hoe dichter zij
den molen naderde, hoe strakker zij haren
blik er op vestigde... die koude, naakte
wieken, zij hadden haar eens ontnomen
het liefste van alles... zij hadden met één
slag haardieven verwoest..., die wieken...
Toen zij met haar kinderen op 'n
stormachtigen dag, als, sneeuw en regen
wild door de vlakte joegen, thuis was,...
toen... toen was hij zwaar gewond bij haar
gebracht door twee sterke mannen, de mo
lenaar en diens zoon.... Bij het gaan door
de laagte, die als uitwijkpad voor de
draaiende wieken gebruikt werd, had hij,
daar sneeuwjacht z'n oogen blindde, 't pad
gemist en... 'n geweldigen slag tegen 't
hoofd ontvangen'n Liefdevolle- en
pijnlijke blik en 'n „zorg voor m'n kinde
ren," 'n „Jesus, Maria en Joseph" 't was
alles was zij nog van hem had gehoord!"...
O, die wieken!.... En oud moedertje ver
snelde haren stap... ze wilde het niet meer
voor zich zien, het afgrijselijke!
„Zorg voor m'n kinderen!" druischte het
in hare ooren als ze 't hek doorging voor
bij den molen! En ze had hen gekoesterd
met al de verwarmende stralen der moe
derlijke liefde... Ze had hun geleerd dien
kleinen Jesus lief te hebben; .ze had de
deugdzame nagedachtenis van haar echt-
.genoote in hen levendig gehouden... ze
had hun deugden aangekweekt en hen het
kwaad leeren verfoeien...
Ze waren opgegroeid en op haren tocht
naar het oude kerkje vergezelden zij haar
steeds....
Later hadden Christiaan en Martin het
wegje herhaalde malen geloopen naar de
dorpschool... Ze overdacht die jaren van
moeilijk gesloof, hoe ze grootendecls uit de
liefdegaven en verdiensten van wat ver
stelwerk 'n bestaan .moest opscharrelen...
Maar... "dalai was voor haar kinderen,
voor hén was haar leven, later zouden ze
't haar vergoeden... Later...
Zoo was ze doorgedaan...
Ze werden groot...
En als ze de dorpschool verlaten hadden,
zouden ze reeds iets kunnen verdienen...
Tot zoo lang dus nog... Drie jaren scheelde
Martin in leeftijd met Christiaan; Chris
tiaan bleef dus nog op school, Martin
verdiende den eersten gulden voor Moe
der, dien hij haar overhandigde in al den
trots van z'n jonge jaren.
En toen Christiaan van de school kwam
verdiende hij al reeds 'n aardigen duit,
temeer daar de mensehen in den omtrek
den zoon van den weduwe niet slechts
gaarne mochten, maar ook betaalden uit
medelijden.... Dat wist ze....
En wederom had oud-moederke een
nieuwe vreugdevolle herinneringBij
al de zorgen om 't bestaan, hoe nijpend
ook, overviel 't haar toch als 'n blijde
verrassing....
En die verrassing was?....
De kleine Jesus eischte haren Christiaan
voor Zichzelven enL in kinderlijke on
schuld, vroeg deze haar „Moeder, mag
ik priester, mag ik missionaris worden?"
't Kleine kind beantwoordde uan den
drang der inspraken van den Goddelijken
kindervriend.
Door goede roenschen geholpen, stu
deerde hij....
Maar nóg tijdens de studie van Chris
tiaan werd Martin opgeroepen naar een
garnizoensplaats als milicien, 't Lot was
ongunstig voor 'm geweest.... O, hoe her
innerde ze zich dezen slag. Maar hij ware
nog te verduren geweest, als niet dat zorg-
vuldig-bewaakte teedere plantje geknakt
was geworden.... De slechte indrukken
der garnizoensplaats schenen als met één
slag te verwoesten wat zij zoo met zorg
had bewaakt.... En, thuis gekomen, was
hij de ruïne van 'n mensch....
Zeker, hare blijdschap was groot ge
weest, 'n onzegbare blijdschap, toen
Christiaan priester gewijd werd, maar
toen hij vertrekken ging naar Overzee,...
O, toen kromp haar hart ineen bij de ge
dachte: „Wat moet er nu van mij worden?"
Maar moeder bad... bad veel.
Op dien avond, den avond voor zijn af
reis. had Christiaan weenend aan Martin
gevraagd: „Zal jij nu voor moeder goed
blijven zorgen?
'n Onverschillig hoofdknikken was het
antwoord geweest.... Zijn trekken hadden
reeds iets afstootelijks gekregen... Hij
dronk.... En even onverschillig had hij
„gedag gezegd" bij z'n broers vertrek!....
En erger nog.... hij verliet moederke op
zekeren dag!
O. als moederke dacht, met hoe bloe
dend hart haar Christiaan vertrokken
was, dan gevoelde ze nog meer leed over
zijne smart, dan over de hare, en onwille
keurig nu ze hier zoo alleen en verlaten
liep, dwaalde hare geest af naar die verre
landen van over de zee!
„Zorg voor m'n kinderen!" Ach, hoe
wreed! „Jesuke, klein Jezuke!" bad ze
„help mij!" Mijn Martin verliet mij, en
ging verre weg, de ontaarde, en toch ook
liem bemin ik nog met al mijne moeder
liefde, ondanks alles. „O Jezuke ontferm
U over een arme vrouw, die U toch altijd1
bemind heeft!" En als paarlen blonken
de tranen in 't moederoog.... Ze wist niet,
waar hij zwierf, haar kerstekind.... Heden
vierde hij zijne geboortedag, gelijk met
Jesuke, en waar was hij?.... Zo wist 't
niet
De eenzame arme had het dorpje be
reikt.... Ze ging met de vromo kerkgan
gers het kerkje binnen, terwijl de kerst
klokken beierden....
....Dien nacht... dien wondermooien
Kerstnacht reed jn ïikschen draf een rij
tuig, bespannen met 'n tweetal paarden,
langs een eenzamen landweg in een pol
der.... de hardbevroren landweg liep van
de groote stad R. langs vele dorpen en
gehuchten, ook langs N., waar het oude
gothieke kerkje stond.
Op de bok zat in een groote pelsjas ge
doken de koetsier, van tijd tot tijd zijn
beesten tot grootoren spoed aansporend...
koud sneed de felle wind hem in 't aan
gezicht voor zoover 't althans niet door
kraag en muts beschermd was....
In 't rijtuigje zelve zat 'n man van mid
delbaren leeftijd met ernstig doch vriende
lijk voorkomen in stil gepeins.... Zoo nu
en dan keek hij eens door 't portier en
eenigszins ongeduldig scheen hij den af
stand te willen bepalen, die hem nog
restte... Maar dan viel hij weer achter
over in 't fluweel en dacht na....
Wie was deze reiziger?
Sinds gisterenavond was hij weder op
Hollandsch grondgebied, do nederigo
Franciskaan; het groote stoomschip In-
sulinde" had hem opgenomen aan het
verre strand, vanwaar hij terugkeerde
om eenigen tijd te rusten van zijn ver
moeiende taak: de vrede des Ileeren te
brengen aan 't arme heidendom!
Hoe gelukkig had hij zich gevoeld neg
eenmaal terug te mogen lïceron naar zijn
geboortegrond, waar zijn liefste moeder
ke leefde, misschien in armoede, in ellen
de.... Nooit had hij veel van haar verno
men, als wat breeder Revocatus hem een
paar malen had gomeld, zijn broeder had
zich geheel van haar teruggetrokken!
Hij was Christiaan, de jongste zoon der
weduwe!
En peinzend zat hij daar en vreemd bad
't 'rn aangenaam, dut hij dezen nacht
dien koetsier zoo moeielijk had kunnen
bewegen naar N. te gaan. Hij had op
moeten biedpn tot een hoogen prijs om
het gedaan te krijgen. Want hij wilde nog
voor het vierde uur in zijn dorpje zijn,
eerstens omdat hij wist dat moeder als
ze gezond was tor Nachtmis zou tijgen
en hoe verlangde hij niet naar haar
tweedons om ook na de II. II. Missen van
den ouden pastoor, zelve de II.II. Missen
op te dragen.
Zijn overpeinzingen werden onderbro
ken doordat het rijtuig hevig begon to ra
telen op de groote straatkeien, 't Dorpje
was in 't. zicht.... Daar doken reeds van
de zijwegen de vrome kerkgangers, man
nen. vrouwen en kinderen, van de zij
wegen op... De geestelijke kende dat alles
nog van voorheen....
De eerste huizen van 't dorpke snelden
't portier voorbij.... 't Tweespan vertraag
de de gelijkmatige stappen.... Een ruk....
En 't rijtuig stond stil.
Met een sprong van den bok komend,
opende de koetsier 't portier, 'n „asje
blieft" en de priester stapte uit.
„Hebt u 't niet verbazend koud gehad?"
vroeg hij vriendelijk.
,,'t Gaat-nog-al" bromde deze. ,,'k Zal
hier ten minste eerst inaar 'n hartsver-
sterking zien te krijgen en wat voor m'n
beesten."
„Gij hebt gelijk, vriend! Intussclien
nogmaals dank voor uwe welwillendheid.
Hier is 't geld, volgens afspraak.
„Dank u."
Na een „Goede reis" verliet de geeste
lijke de „Uitspanning" en schreed de
dorpstraat over, naar de plaats, waar 't
kerkje stond met pastorie. Met de geloo
vigen trad hij binnen....
De koetsier had zijn paarden op stal
gebracht, bercidzaam geholpen door 'n
paar boeren. Maar vreemd, vreemd was
't hem te moede, toen hij de hand drukte
van „dien pastoor" zooals hij zeide, die
zoo vriendelijk was en... „wat deksel! Als
eens.... 't was zoo half duister. Maar dat
was al te kras.... Dat zou al een verba
zend vreemd spel van het toeval zijn."....
En hij scheen een bliksemsnel opgekomen
gedachte vèr van zich te slingeren.
Luid weergalmde nog de klanken der
kerkklokken.
't Was, alsof zij hem riepen te komen
in het kerkje; 't was, alsof zij wederom
oude herinneringen in hem wakker
schudden. En in zich zelf sprekend, had
hij werktuigelijk de stal reeds verlaten,
en, de deuren dichttrekkend, mengde hij
zich onder de vrome kerkgangers.
„Maar als zij er eens was," vervolgde
hij zijne alleenspraak.
De klokken schenen iets luider te roe
pen. 't Was of zij hem hoorbaar toebeicr-
den:
..Komt allen aanbidden. Vrede op aarde
bij Christus' geboort."
„Zinsbedrog", sparrelde hij tegen.
„Geen vrede voor de ondankbaren, geen
vrede voor de ontaarden." „Weet gij
niet", fluistert een stem hem in, „hoe gij
h&ér voor jaren aan de armoe prijsgaaft?
Weet gij niet, hoe gij al uwe booze lusten
botvierdet? Weet gij niet? Er is voor u