e ZeidóQh&Qoufimiï
6e JAARGANG.
No. 1556
Nood leert bidden.
De eeuwen door werd deze waarheid be
vestigd, maar.... vele menschen doen nog
steeds of zi; niet bestaat.
Van do slagvelden komen thans herhaaU
delijk treffende verhalen betreffende de'
herleving van het godsdienstig keven,,
waarbij vooral de overwinning van het
menschelijk opzicht merkwaardig is.
Openlijk komen de soldaten thans voor
hun godsdienstige belijdenis uit; lang ver
geten plichten worden weer waargeno
men en vooral in de ure van het stervens
gevaar wordt duidelijk, hoevelen snakken
naar de vertroostingen van den gods
dienst.
Zooals nu de oorlog het toont in het
groot, gaat het in het dagelijksch leven
gedurig in het klein. De opmerkzame toï
schouwer kan zulks vaak genoeg opmer
ken.
Maar dan dringt zich toch de vraag op:
waarom wachtten zoovelen tot de nood
komt, die tot bidden voert? Waarom wordt
in tijden van voorspoed en vrede geleefd
alsof er geen God was, wiens geboden,
onderhouden moeten worden? Is 't niet,
alsof de menschheid rampen noodig heeft
om aan haar eeuwig heil herinnerd te
worden?
Deze vragen kwamen bij ons op onder 't
lezen der oorlogstijdingen, waarvan wa
boven gewaagden, en onwillekeurig kwam
hiermede weder bij ons de gedachte aan
't vergaan der Titanic", toen insgelijks
het verlangen der ziel naar God zoo tref
fend tot uiting kwam.
Deze dingen mogen waarlijk wel eens
ernstig overwogen worden door allen, die
pas in nood leeren bidden. En zou, wijl
dezulken niet in die richting plegen te
denken, niet daarom in deze tijden met
Gods toelating de nood zoo hoog stijgen?
V Hel befaamde Tarief.
Het staat er zoo leukweg in het bericht
van het correspondentiebureau: In tegen
stelling met de tariefsherziening van minis
ter Kolkman, zijn de plannen van minister
Treub uitsluitend fiscaal bedoeld.
Zoo leuk-weg wordt er... een valsche voor
stelling de wereld ingestuurd, 't Is toch
duizendmaal beweerd en aangetoond, dat
ook minister Kolkman met zijn invoer
rechten allereerst bedoelde de schat
kist te bevoordeelen, en slechts indi-
r e c t de bevoordeeling van de vaderland-
sche industrie; dat dus ook minister
Kolkman aan zijn tariefwet een fiscaal
karakter beoogde te geven. En is het zoo
\erschrikkelijk, dat hij bovendien
de vaderlandsche industrie wenschte te
bevoordeelen? Minister Treub zal toch ook
zeker met onze binnenlandsche nijverheid
rekening houden bij zijn eventueel in te
dienen wetsontwerp?
Gelukkig voor de vrijzinnige partijen
dat zij nu de buitengewone omstandighc
den ter hulp kunnen roepen om het over
toord gooien van hun dogma ,,V r ij h a n-
d e 1", hun versleten plunje, te rechtvaardi
gen! Maar toch natuurlijk altijd in de
veronderstelling, dat het bericht van het
correspondentiebureau juist is -- toch
meet het bevreemden, en ergernis wekken,
ook al zijn de omstandigheden buitenge
woon, dat men nu wil binnenhalen dat
r-.onster het tarief waartegeh verle
den jaar heel het land in het geweer is ge
roepen.
't Kan verkeeren!
Uit de Pers.
Oorlogs-leening of -schatting.
Uit De (a.-r.) Standaard:
Niet alle bezorgdheid bleef uit over het
geding tusschen Leemng en Kapitaalbe
lasting.
Toen dit geding opkwam, had men niet
vermoed, dat het in zoo korten tijd tot
zoo vrij hooge spanning zou leiden. Nu
zijp we reeds zoover, dat 't over en weer
niet meer gaat over beter of meer ge-
wenscht, maar dat men eigen meening ab
soluut wil doordrijven.
Ga men hiermee toch niet door.
In zoo ernstigen toestand als we thans
doorleven, mag er met een Kabinetscrisis
niet gespeeld worden. En daarom moet bij
een geding, als thans oprees, het Kabinet
de leiding behouden, en is 't steeds beden
kelijk, zoo de critiek er op uit is, om aan
de Regeering de wet te gaan stellen.
In gewone tijden bestaat hiertegen geen
overwegend bezwaar. Dan kon het ver
kieselijk zijn een Kabinetswisseling mee
te maken, zoo er metterdaad een ernstig
gevaar voor onze sociale positie dcor kon
afgekeerd.
Maar zoo staat, 't thans niet.
Alles is op dit oogenblik extra.
Extra is de algemeene toestand.
Extra is de compositie van het Kabinet,
buiten de partijen om.
En extra niet minder de positie van Mr.
Treub in Financiën, dat pas Bertling ver
loor.
Treab laten vallen, en als Kabinet aan
blijven, zou geen pas geven.
Blijft derhalve Mr. Treub aan het lee-
ningsplan vasthouden, dan komt 't ons
voor plicht van alle partijen te zijn, hem
hierbij den onmisbaren steun te verlee-
nen. De zénuw van onze financieele
kracht is uiterst gevoelig.
Een stoot te kwader ure aan het gemeen
Tertrouwen gegeven, zou fataal kunnen
werken.
Te meer, waar een strijd tusschen de
Eerste en Tweede Kamer allicht gevolgd
van den misstrap werd.
Het Volk (S. D. A. P.) schrijft:
Al blijven nu deze laat ons zeggen twee
milliard, die in twaalf jaar tijds de bezit
ters in Nederland rijker werden, ook zon
der heffing niet ongeschonden, men kan
niet zeggen, dat zij door het betalen van
f 250 millioen tot den bedelstaf zouden
worden gebracht. Met een zeer groot aan
tal arbeidersgezinnen is dat wel het geval.
Het leger der volledig werkloozen wordt
door Oudegeest geschat op 80,000, en wij
zouden niet weten, wie tot een schatting
meer bevoegd is dan hij. Deze arbeiders en
hun gezinnen worden uitgeput tot de wan
hoop toe. Op hen nog eens de lasten van
een oorlogsleeiiing mede te leggen, zou een
schanddaad zijn, waartegen wij ons mei
allé middelen waarover wij beschikken,
behooren te verzetten.
De ïegeering laat haar plannen nog al
tijd maar druppelsgewijs doorlekken. Eén
bengaalsch lichtstraaltje had een inder
daad verbluffende werking. Er komt geen
heffing, vernemen wij in een officieus be
licht, omdat het verlies, daardoor aan de
rijken toegebracht, zóó gering zou zijn,
dat zij zich niet zouden inspannen om het
terug te verdienen. En dan stond 'de natie
voor een verlies, dat niet meer werd goed
gemaakt.
Nadat de ,,N. Rott. Crt." in een eerste
artikel de vraag: oorlogsschatting of oor-
logsleening? in dien zin heeft beantwoord,
dat het er slechts op aankomt hoe de voor
stellen, die aanhangig gemaakt moeten
worden, er zullen uitzien, bespreekt het
blad in een tweede artikel het „allesover-
heerschende" punt: Wie zal het betalen?
De ,,N. Rott. Crt." sluit zich aan bij
de leidende gedachte van de heeren Bos
en Stork, die zich voorstanders van een
oorlogsschatting verklaarden. Het heeft
iets aanlokkelijks om de buitengewone uit
gaven 'van de laatste maanden op buiten
gewone wijze van het staatsbudget af te
wentelen. Dit is oud-Hollandsch solied.
Maar de „N. Rott. Crt." heeft tegen hun
voorstellen, dat de oorlogslasten geheel
worden geschoven op de aangeslagenen in
de vermogenbelasting.
In beginsel wil het blad de geheele be
volking haar deel in de oorlogsschatting
doen dragen. Doch de middenstand en de
arbeidende klasse zullen daartoe niet in
staat zijn en moeten daarom van dien
plicht worden ontslagen. En hieruit con
cludeert de „N. Rott. Crt." dat de noodige
gelden door directe heffing moeten worden
verkregen.
Wie buiten de beide genoemde groepen
vallen, d. w. z. alle betergestelden, zijn dan
ook echter tot meedragen geroepen, ver
plicht. Dat hier, waar enorme sommen ver
kregen moeten worden, voor sterke pro
gressie in de bijdragen naar gelang van
de welvaart van de individuen aanlei
ding kan zijn, ligt voor de hand. Uit wel
ke bronnen van inkomst de welvaart ver
kregen is, doet overigens niets ter zake.
Om eens een paar cijfers te noemen. Blij
kens de jaarcijfers 1912 waren er in het
jaar 1911/12 264 aangeslagenen in de be
drijfsbelasting met inkomens van 10,000
tot 50,000 die niet in de vermogensbelas
ting waren aangeslagen. Er is niet de
minste reden, om deze menschen, die voor
verre het grootste gedeelte inkomens bo
ven de 13,000 hebben, niet doch hen, die
een vermogentje bezitten van hetzelfde be
drag, en die daarvan moeten léven, wel te
doen meebetalen. Er is ook niet de minste
reden om hen die een groot inkomen,
doch slechts een klein vermogen hebben,
slechts voor dat kleine gedeelte te belas
ten. Bekijk de zaak maar eens even uit
sluitend van het materieele stanrlpunt,
waarvan de heer Stork het beziet: is be
houd van den vrede voor iemand met een
lucratief bedrijf, doch zonder vermogen,
niet evenzeer een verzekeringspremie
waard? Toch zou van hem, in het plan-
Stork, geen premie worden geheven.
Wij concludeeren. Tot bestrijding van de
buitengewone uitgaven zijn alle Nederlan
ders geroepen, aan wie ondanks de on
gunst der tijden voldoende welvaart is bij
gebleven, onverschillig of- de welvaart
voortspruit uit roerend of on'roerend
vermogen, of uit bedrijf. Zij allen zullen
naar de mate van hun draagkracht een
buitengewone bijdrage hebben te verstrek
ken. Of dit geschieden zal door een schat
ting in eens hetgeen ons niet wel doen
lijk lijkt, als men ook de bedrijfsinkom-
sten wil treffen dan wel door een oor
logsbelasting, een complex van oorlogs
belastingen wellicht, aan een oorlogslee-
ning, annex en vervallend zoodra de lee
ning is afgelost, is principieel zonder be-
lang.
Al waar het op aankomt is, dat de lasten
worden opgebracht als "iets duidelijks tij
delijks en buitengewoons, als het ware van
de gewone staatsmiddelen apart, zoorlat
na den oorlog de intellectueele en oecono-
mische ontwikkeling van volk en land haar
loop zal hernemen, en bij hetgeen hier
voor noodig is met de oorlogsuitgaven
geen rekening zal zijn te houden.
Het leeningsontwerp.
Aan een beschouwing in de ,,Tijd" over
het leeningsontwerp ontleenen we het vol
gende:
Wat het voorstel betreft om 275 millioen
te leenen tegen 5 pet. en wat er aan mocht
ontbreken later als gedwongen leening op
te leggen tegen 4 pet., de kans van aan
neming lijkt ons goed te staan. Tot April
krijgt de Minister van Financiën daardoor
de handen vrij en is bovendien gerekend
op de schade, die de crisis ook in de drie
volgende jaren 1915, 16 en 17 aan onze
geldmiddelen zal berokkenen. Immers in
de 275 millioen zitten 73 millioen, die de
Minister tot 75 heeft afgerond, welke uit
sluitend zijn 'verantwoord als oorlogete
korten en wel 13 voor 1914 en drie afloo-
pende bedragen van 15, 10 en 5 pet. van
een begrootingscijfer van 200 millioen in
de drie volgende jaren.
Daartegenover staat, dat de leening niet
voorziet in de gewone tekorten, die mede
de vlottende schuld tot 185 millioen heb
ben opgevoerd en die dus nog door later
aan te wijzen middelen moeten worden
aangezuiverd.
Men zal nu vragen, of de voor ons land
vrij groote leening zal slagen bij de don
kere wolken, die nog over ons Staatscre-
diet hangen. Daaromtrent is geen zeker
heid en de Regeering heeft daarom als
dreigement de gedwongen leening in han
den gehouden. Wij meenen intusschen dat
er goede redenen zijn om aan te nemen,
dat de 275 millioen er wel komen zullen.
In gewone jaren wordt er telkens een aan
zienlijk bedrag in allerlei papieren opge
legd en al kan dit nu zeker in veel min
dere mate plaats hebben, daar stajit dan
tegenover: lo. dat er nu sedert Augustus
geen fondsenhandel is geweest en er dus
nergens iets te koop was; 2o. dat de lust
om het geld te beleggen in buitenlandsche
sche fondsen bij tal van rustige fondsen
houders, die niet speculeeren, wel sterk
zal zijn verminderd, zooal niet geheel zal
zijn vergaan.
Bovendien is de wijze, waarop de Re
geering ook kleine geldbezitters in de ge
legenheid wil stellen aan de leening deel
te nemen uitlokkend genoeg en het is zelfs
waarschijnlijk, dat velen hun geld van de
Spaarbank zullen halen om er kleine
Staatspapieren voor te koopen.
Het „Centrum" zegt o.m.:
Zooals het ontwerp nu luidt, kan nl. van
het jaar 1918 af de leening in eens of in
versneld tempo worden afgelost, indien
dit alsdan wenschelijk en mogelijk wordt
geoordeeld.
Van dat jaar af kan derhalve ook, in
dien de meerderheid in de Staten-Generaal
dat mocht wenschen, de leening, hetzij
geheel, hetzij voor een deel, worden afge
lost uit de opbrengst van een te heffen
vermogensbelasting in eens.
Dit is een belangrijke bepaling, die wel
licht straks een punt wordt op partij
programs, of een leus bij de verkiezingen.
Te meer, wijl de leening, mocht zij in
den voorgestelden vorm worden aangeno
men, zich duchtig zal laten gevoelen aan
de belastingbetalers.
De opcenten-schroef wordt weer sterk
aangedraaid, en dat terwijl juist in den
laatsten tijd met die schroef reeds nijpend
is gewerkt.
Maar net is dan ook een dure leening,
die, naar de Regeering raamt, jaarlijks
26.5 millioen zal vergen.
Dat het „gedwongen deel" niet groot zal
zijn, valt op goede gronden te verwachten,
want wie 5 pCt. voor zijn geld kan krijgen,
wil niet het risico loopen, dat hij er maar
4 ontvangt.
Men mag dus wel aannemen, dat het
land tegen 5 ten honderd het overgroote
deel der benoodigde som zal binnenkrijgen.
Maar waarom een zoo hoogen interest
voorgesteld?
Een 4 pGt. leening ware werkelijk geen
onbillijkheid, wat de regeering zelve be
wijst door die rente te verbinden aan het
gedwongen deel der leening.
Zooals de zaak thans wordt voorgesteld
is zij al te kostbaar en wordt haar druic
op de belastingbetalers noodeloos ver
zwaard.
Beter een gedwongen leening voor hen,
die over fortuin beschikken en dan toch
nog een behoorlijke uitkeering van hun
geld krijgen, dan een vrijwillige, die de
belastingbetalers, ook de vele kleine belas
tingbetalers, dwingen zal méér aan den
Fiscus te offeren.
Het blad besluit met deze juiste bemer
king
In elk geval mag worden gehoopt, dat
de Kamer het aangeboden ontwerp zal be-
oórdeslen naar zijn inhoud en niet op over
wegingen, die daarbuiten staan.
„Het Volk" schrijft:
Eén en al opcenten dus, geheven niet van
de rijken alleen, maar van allen, die bij
dragen in bedrijfs- en personeele belasting,
en, door de opcenten op de accijnzen, van de
armsten eveneens.
Het is bar!
Meer willen wij er op dit oogenblik niet
van zeggen. Het oenige wat dit plan in een
milder licht brengt, is de begpaling, dat n£i
3 jaar de heele leening geconverteerd kan
worden zoodat regeering en volksvertegen
woordiging dan in de gelegenheid zijn, een
heel nieuw plan, een democratisch plan,
in de plaats van het plan-Treub te stellen.
De strekking dezer bepaling moet ernstig
worden onderzocht; wij onthouden ons dus
op het oogenblik van een al te snel oordeel.
Maar wel staat vast, dat deze kwestie, van
zoo overwegende beteekenis voor den toe
stand der arbeidersklasse, en van alle
kleine luyden, de belangstelling vraagt van
het heele volk. Met godsvrede-praatjes ko
men wij er nu niet meer. Er zal moeten
worden gestreden. Laat ieder zich gereed
houden!
De crisis en onze Landbouw.
In de „Nieuwe Haagsche Courant" was
o. a. beweerd, dat met name de landbou
wende bevolking geen reden tot klacht
heeft, behoudens wellicht enkele arbeiders,
wier loon, en zonder reden vaak, verlaagd
werd. Menigeen in dit bedrijf zou zelfs
zoete oorlogswinst hebben opgestreken.
Tegen deze bewering'ontvangt het blad
van „zeer geachte zijde" een tegenspraak,
waaraan wij het een en ander willen ont
leenen. Ik kan begrijpen, zegt de schrijver:
Ik kan begrijpen, dat de redactie van de
„Nieuwe Haagsche Courant" tot het neer
schrijven van deze conclusie gekomen is,
zich ook baseerende op het van regeerings-
wege uitgegeven overzicht over den econo-
mischen toestand, dat o. a. mededeelt: „de
landbouwende bevolking genomen in den
meest ruimen zin des woords heeft van den
crisis tot heden geen belangrijken nudccü-
gen invloed ondervonden". Toch is de re-
geerings-mededeeling zeer zeker minder
optimistisch, dan uw: „de landbouwende
bevolking heeft geen reden tot klacht."
Laat ik beginnen met dadelijk toe te ge
ven, dat verschillende categoriën land
bouwers zoete oorlogswinsten hebben op
gestreken. Ik denk dan allereerst aan de
tarwe-verbouwende boeren in Groningen en
Zeeland: de tarweprijzen waren hoog; \yel
stond daartegenover dat de strooprijzen
laag waren, maar toch waren de tarwe
prijzen zóó hoog, dat er door deze boeren
veel geld is verdiend.
Eveneens stom ik toe, dat sommige ar
beiders door hun werkgevers gedwongen
zijn met lager loon genoegen te nemen.
Er waren toch in Augustus en September
zooveel werkloozen, dat de boeren op ver
schillende plaatsen handen genoeg konden
vinden en de loonen daardoor de laagte
ingingen.
Toch zijn er heel wat boeren, die door
de maatregelen vanwege de regeering ge
nomen ernstig zijn benadeeld. Ik denk al
lereerst aan de vele kleine roggeboeren,
die tegelijkertijd sterk aan varkensfokkerij
doen. Wel is de roggeprijs dit jaar zeer
hoog geweest en werd die door den Minis
ter van Landbouw bij onteigening bepaald
op f 11 de 100 Kg. Wanneer men nu weet,
dat de gemiddelde rogegprijs in 1913 f 7.40
was en in 1912 f 8.65, dan is men geneigd
te denken, dat de roggeboeren evenals de
tarweboeren „zoete oorlogswinsten" ge
maakt hebben.
En toch, zegt de schrijver, is niets min
der waar.
Wat toch is het geval?
De tarweboeren verkoopen hun tarwe,
maar de roggeboeren doen dit gewoonlijk
niet. Er komt slechts betrekkelijk weinig
binnenlandsche rogge op onze markten; de
meeste rogge, die op onze markten ver
kocht wordt, is in andere jaren uit Rusland
en Duitschland afkomstig. De aanvoer uit
dezo beide landen is door den oorlog ge-
FEUILLETON.
In 's levens maalstroom.
(Ilct auteursrecht van deze vertaling is
voorbehouden).
27)
Neen; die is altijd nog te Nice; zij zal
er den winter doorbrengen.
En uw papa?
Papa ook! Mijn broeder Robert en ik
zullen de gansche familie vertegenwoordi
gen, ik op het lyceum, hij in.de rue de
1 a P o m p e.... 't Is dus aan'u, dat hij in
den herfst mijn kleine ledikantje geleend
heeft.
Is het uw ledikant geweest? vroeg
juffrouw Hermine. Wel dan ben ik er nog
meer mede in mijn schik. Marcelle is er
zwaar ziek in geweest.
Ziek? 't Is anders de moeite niet waard
om daar ziek voor te worden, zeide hij met
een guitig gebaar. Is die kleine uw nichtje,
juffrouw?
Neen, 't is mijn kleine vriendin, ant
woordde juffrouw de Beaurenom ernstig.
Marcelle kwam tegen haar aanleunen,
heel dicht; die beweging was welspreken
der dan liefkoozingen.
Mijn compliment, jongejuffrouw, zei-
de Jules met een elegante buiging. Juf
frouw Hermine zou mij haar vriend niet
noemen. Ik veronderstel, dat gij altijd wel
heel braaf zult zijn.
Zeker, antwooi^de de oude dame.
Maar gij zijt onrechtvaardig, Jules. Gij
weet wel, dat gij wel mijn vriend zijt.
Hebt gij de geschiedenis der manchette
van den schapenbout vergeten?
O, neen! zeide Jules met een 2ucht.
hebt mij toen voor een leelijk standje be
waard.
Wat was er gebeurd, vroeg Marcelle
nieuwsgierig.
Ik had de keukenmeid over manchet
ten voor de coteletten hooren spreken,
zeide Jules, het hoofd naar Marcelle wen
dend, maar ik wist niet wat dat was. Toen
wij nu op zekeren dag een schapenbout
hadden, nam ik mama's kanten manchet
ten en wond die om het vette been... Toen
de keukenmeid dat zag,... gij begrijpt....
Maar ik heb nog wel andere grapjes uit
gehaald-
Je bent verschrikkelijk ondeugend,
zeide juffrouw Beaurenom met een uiter
lijk, dat zij zoo streng mogelijk wilde doen
zijn.
Dat zullen we, met uw goedvinden,
nu maar allemaal op rekening van liet
verledene schrijven, juffrouw Hermine. Ik
ben nu een brave jongen, dat zult u zien;
't is Robert, die dat kunststuk volvoerd
heeft.
Waarom komt hij mij nooit bezoeken.
Jules haalde de schouders eens op met
een gezicht, of hij de wijsheid in pacht had.
't Zijn een paar huishennen, hij en
zijn hond. Zij houden elkaar wederkeerig
en voortdurend gezelschap. Ze moeten bei
den ontzaglijk geleerd worden, ieder op
zijn manier natuurlijk. Robert studeert
zijn boeken stuk, en zijn hond vernielt ze
Al zijn zakgeld gaat er aan heen, met
telkens andere te koopen.
Welke hond? vroeg juffrouw Her
mine.
Een hond zoowat zoo groot, en Jules
hield zijn hand ter hoogte van zijn oog.
Ik houd niets van dat dier, maar tracht
toch goede maatjes met hem te zijn.
Ter wille van zijn tanden? opperde
Marcelle.
Neen, ter wille van mijn broer; 't is
een goede jongen, dien ik niet graag ver
driet zou aandoen. Dat is geen valschheid,
nietwaar juffrouw Hermine?
Rose moest eens hartelijk lachen, maar
hernam terstond weder haar ernstig uiter
lijk.
Neen zeide juffr. Hermine, insgelijks
lachend, dat is geen valschheid. Gij hebt
gelijk, altijd loyaal te willen wezen, zelfs
tegenover een hond. Zeg eens aan uw
broer, dat "hij mij eens een visite komt
maken. Ik wil wel eens met hem praten
en wat nieuws 'van uw ouders hooren.
O, wat dit laatste betreft, kan ik u
beter inlichten dan hij! zeide Jules zoo be
slist mogelijk, 't Is aan mij, dat mama
schrijft. Jules zit altijd in zijn boeken. Als
u eens wist, wat de keukenmeid hem te
eten geeft. Niet op twee maar op drie stui
vers komt hem een broodje van één stui
ver te staan. Als het eens op een vrijen
dag regent, zal ik wat orde in de zaken
brengen.
Zult gij de keukenmeid wegzenden,
vroeg Hermine met een ongeloovig ge
zicht.
Dat niet, maar ik*zal haar rekening
opmaken en haar het verschil afhouden
met een briefje: Van te voren ontvangen...
zooveel....
Wat 'n bestelling! zeide de oude da
me. Kom ga met Marcelle spelen en tracht
mijn tuin nu eens niet te bederven.
De kinderen snelden heen. Jules haalde
zijn raketten en het spel werd hervat.
Maar na eenige oogenblikken hield de
knaap met een ontmoedigd uiterlijk op.
Hè, zeide hij. Aan den kant van den
muur, zonder elkaar te zien, was het veel
aardiger.
HOOFDSTUK XXI.
Robert.
Gelukkige dagen! Marcelle had nu een
vriend, nagenoeg van haar leeftijd, die
belangstelde in haar denkbeelden en haar
werk, die haar voor den gek hield en La-
tijnsche toespraken tot haar hield... Welk
Latijn. De klassieke schrijvers moeten zich
omgekeerd hebben in hun graven.
Maar het waren slechts de achtermid
dagen die de kinderen bij elkaar konden
zijn, en die vonden zij te kort.
Het spelen over den muur was al lang
gelaten, sinds de hond van Robert Breault
raketten en volants op een goeden dag had
stuk gebeten, toen Jules vergeten had ze
weg te bergen. Zij hielden elkaar nu vaak
bezig met lezen uit hetzelfde boek, waar
bij ze op elkander wachtten om de bladen
om te slaan.
Wie kan zeggen, welke geheimzinnige
invloed er uitgaat van dat gezamenlijk
lezen, \vaarbij dezelfde denkbeelden de
hersenen bezig houden, de vingers gelijk
tijdig naar denzelfden hoek van de pagina
grijpen, de oogen dezelfde regels volgen en
blikken in plaats van woorden voldoende
zijn om voor omslaan te waarschuwen.
De indruk, door de lectuur gemaakt, ver
schilt vaak, de een verveelt zich, de ander
schept er vermaak in, maar de invloed
van die gezamenlijke ontspanning werkt
toch op de jeugdige harten: 't is het brood
en het zout van die gastvrijheid des
geestes.
Jules en Marcelle hadden bovendien boe
ken, die vanaf het begin dezer eeuw de
vreugde der jonge geslachten hebben uit
gemaakt. Robinson Crusoe deed hen droo-
men van wondere reizen; zij bouwden zich
in de lage struiken een hut van de latten
van het kippenhok. De hond van Robert,
bij hooge gunst toegelaten op de dagen,,
dat juffrouw Ilermines kat werd opgeslo
ten, werd bevorderd tot leeuw der woestijn
en de jeugdiige verdwaalden gingen mee?
dan eens op de vlucht voor het verschrik
kelijke ondier, dat plotseling 'van achter
een boóm te voorschijn trad.
Op een zekeren avond der maand Juni,
dat Jules doof gebleven was voor do ver
wijderde stooten van zeker fluitje, 't welk
de gaaf bezat hem naar huis te roepen,
kwam een donker uitziend jongmensch met
een aankomenden knevel en blauwe, diep
liggende, kalme oogen, door het geopende
hek der tuin van juffrouw Hermine. bin
nen.
Mijn broeder! riep Jules uit, een wei
nig verlegen, maar toch nog weer in zijn
schik..
Moet ik je komen halen voor het
diner, zeide Robert op half verwijtenden
toon.
Juffrouw de Beaurenom vertoonde zich'
op den drempel van haar woning.
Zijt ge daar eindelijk, 'volhardende
kluizenaar. Welk ongewoon voorval drijft
u hierheen?
De oorzaak is Jules, die mijn waar
schuwing, om thuis te komen, niet heeft
willen hooren. Ik ben u anders wel ver-'
plicht, mejuffrouw.
(Wordt vervolgd.)