e ZeidóQh&Qoufimiï 6e JAARGANG. No. 1556 Nood leert bidden. De eeuwen door werd deze waarheid be vestigd, maar.... vele menschen doen nog steeds of zi; niet bestaat. Van do slagvelden komen thans herhaaU delijk treffende verhalen betreffende de' herleving van het godsdienstig keven,, waarbij vooral de overwinning van het menschelijk opzicht merkwaardig is. Openlijk komen de soldaten thans voor hun godsdienstige belijdenis uit; lang ver geten plichten worden weer waargeno men en vooral in de ure van het stervens gevaar wordt duidelijk, hoevelen snakken naar de vertroostingen van den gods dienst. Zooals nu de oorlog het toont in het groot, gaat het in het dagelijksch leven gedurig in het klein. De opmerkzame toï schouwer kan zulks vaak genoeg opmer ken. Maar dan dringt zich toch de vraag op: waarom wachtten zoovelen tot de nood komt, die tot bidden voert? Waarom wordt in tijden van voorspoed en vrede geleefd alsof er geen God was, wiens geboden, onderhouden moeten worden? Is 't niet, alsof de menschheid rampen noodig heeft om aan haar eeuwig heil herinnerd te worden? Deze vragen kwamen bij ons op onder 't lezen der oorlogstijdingen, waarvan wa boven gewaagden, en onwillekeurig kwam hiermede weder bij ons de gedachte aan 't vergaan der Titanic", toen insgelijks het verlangen der ziel naar God zoo tref fend tot uiting kwam. Deze dingen mogen waarlijk wel eens ernstig overwogen worden door allen, die pas in nood leeren bidden. En zou, wijl dezulken niet in die richting plegen te denken, niet daarom in deze tijden met Gods toelating de nood zoo hoog stijgen? V Hel befaamde Tarief. Het staat er zoo leukweg in het bericht van het correspondentiebureau: In tegen stelling met de tariefsherziening van minis ter Kolkman, zijn de plannen van minister Treub uitsluitend fiscaal bedoeld. Zoo leuk-weg wordt er... een valsche voor stelling de wereld ingestuurd, 't Is toch duizendmaal beweerd en aangetoond, dat ook minister Kolkman met zijn invoer rechten allereerst bedoelde de schat kist te bevoordeelen, en slechts indi- r e c t de bevoordeeling van de vaderland- sche industrie; dat dus ook minister Kolkman aan zijn tariefwet een fiscaal karakter beoogde te geven. En is het zoo \erschrikkelijk, dat hij bovendien de vaderlandsche industrie wenschte te bevoordeelen? Minister Treub zal toch ook zeker met onze binnenlandsche nijverheid rekening houden bij zijn eventueel in te dienen wetsontwerp? Gelukkig voor de vrijzinnige partijen dat zij nu de buitengewone omstandighc den ter hulp kunnen roepen om het over toord gooien van hun dogma ,,V r ij h a n- d e 1", hun versleten plunje, te rechtvaardi gen! Maar toch natuurlijk altijd in de veronderstelling, dat het bericht van het correspondentiebureau juist is -- toch meet het bevreemden, en ergernis wekken, ook al zijn de omstandigheden buitenge woon, dat men nu wil binnenhalen dat r-.onster het tarief waartegeh verle den jaar heel het land in het geweer is ge roepen. 't Kan verkeeren! Uit de Pers. Oorlogs-leening of -schatting. Uit De (a.-r.) Standaard: Niet alle bezorgdheid bleef uit over het geding tusschen Leemng en Kapitaalbe lasting. Toen dit geding opkwam, had men niet vermoed, dat het in zoo korten tijd tot zoo vrij hooge spanning zou leiden. Nu zijp we reeds zoover, dat 't over en weer niet meer gaat over beter of meer ge- wenscht, maar dat men eigen meening ab soluut wil doordrijven. Ga men hiermee toch niet door. In zoo ernstigen toestand als we thans doorleven, mag er met een Kabinetscrisis niet gespeeld worden. En daarom moet bij een geding, als thans oprees, het Kabinet de leiding behouden, en is 't steeds beden kelijk, zoo de critiek er op uit is, om aan de Regeering de wet te gaan stellen. In gewone tijden bestaat hiertegen geen overwegend bezwaar. Dan kon het ver kieselijk zijn een Kabinetswisseling mee te maken, zoo er metterdaad een ernstig gevaar voor onze sociale positie dcor kon afgekeerd. Maar zoo staat, 't thans niet. Alles is op dit oogenblik extra. Extra is de algemeene toestand. Extra is de compositie van het Kabinet, buiten de partijen om. En extra niet minder de positie van Mr. Treub in Financiën, dat pas Bertling ver loor. Treab laten vallen, en als Kabinet aan blijven, zou geen pas geven. Blijft derhalve Mr. Treub aan het lee- ningsplan vasthouden, dan komt 't ons voor plicht van alle partijen te zijn, hem hierbij den onmisbaren steun te verlee- nen. De zénuw van onze financieele kracht is uiterst gevoelig. Een stoot te kwader ure aan het gemeen Tertrouwen gegeven, zou fataal kunnen werken. Te meer, waar een strijd tusschen de Eerste en Tweede Kamer allicht gevolgd van den misstrap werd. Het Volk (S. D. A. P.) schrijft: Al blijven nu deze laat ons zeggen twee milliard, die in twaalf jaar tijds de bezit ters in Nederland rijker werden, ook zon der heffing niet ongeschonden, men kan niet zeggen, dat zij door het betalen van f 250 millioen tot den bedelstaf zouden worden gebracht. Met een zeer groot aan tal arbeidersgezinnen is dat wel het geval. Het leger der volledig werkloozen wordt door Oudegeest geschat op 80,000, en wij zouden niet weten, wie tot een schatting meer bevoegd is dan hij. Deze arbeiders en hun gezinnen worden uitgeput tot de wan hoop toe. Op hen nog eens de lasten van een oorlogsleeiiing mede te leggen, zou een schanddaad zijn, waartegen wij ons mei allé middelen waarover wij beschikken, behooren te verzetten. De ïegeering laat haar plannen nog al tijd maar druppelsgewijs doorlekken. Eén bengaalsch lichtstraaltje had een inder daad verbluffende werking. Er komt geen heffing, vernemen wij in een officieus be licht, omdat het verlies, daardoor aan de rijken toegebracht, zóó gering zou zijn, dat zij zich niet zouden inspannen om het terug te verdienen. En dan stond 'de natie voor een verlies, dat niet meer werd goed gemaakt. Nadat de ,,N. Rott. Crt." in een eerste artikel de vraag: oorlogsschatting of oor- logsleening? in dien zin heeft beantwoord, dat het er slechts op aankomt hoe de voor stellen, die aanhangig gemaakt moeten worden, er zullen uitzien, bespreekt het blad in een tweede artikel het „allesover- heerschende" punt: Wie zal het betalen? De ,,N. Rott. Crt." sluit zich aan bij de leidende gedachte van de heeren Bos en Stork, die zich voorstanders van een oorlogsschatting verklaarden. Het heeft iets aanlokkelijks om de buitengewone uit gaven 'van de laatste maanden op buiten gewone wijze van het staatsbudget af te wentelen. Dit is oud-Hollandsch solied. Maar de „N. Rott. Crt." heeft tegen hun voorstellen, dat de oorlogslasten geheel worden geschoven op de aangeslagenen in de vermogenbelasting. In beginsel wil het blad de geheele be volking haar deel in de oorlogsschatting doen dragen. Doch de middenstand en de arbeidende klasse zullen daartoe niet in staat zijn en moeten daarom van dien plicht worden ontslagen. En hieruit con cludeert de „N. Rott. Crt." dat de noodige gelden door directe heffing moeten worden verkregen. Wie buiten de beide genoemde groepen vallen, d. w. z. alle betergestelden, zijn dan ook echter tot meedragen geroepen, ver plicht. Dat hier, waar enorme sommen ver kregen moeten worden, voor sterke pro gressie in de bijdragen naar gelang van de welvaart van de individuen aanlei ding kan zijn, ligt voor de hand. Uit wel ke bronnen van inkomst de welvaart ver kregen is, doet overigens niets ter zake. Om eens een paar cijfers te noemen. Blij kens de jaarcijfers 1912 waren er in het jaar 1911/12 264 aangeslagenen in de be drijfsbelasting met inkomens van 10,000 tot 50,000 die niet in de vermogensbelas ting waren aangeslagen. Er is niet de minste reden, om deze menschen, die voor verre het grootste gedeelte inkomens bo ven de 13,000 hebben, niet doch hen, die een vermogentje bezitten van hetzelfde be drag, en die daarvan moeten léven, wel te doen meebetalen. Er is ook niet de minste reden om hen die een groot inkomen, doch slechts een klein vermogen hebben, slechts voor dat kleine gedeelte te belas ten. Bekijk de zaak maar eens even uit sluitend van het materieele stanrlpunt, waarvan de heer Stork het beziet: is be houd van den vrede voor iemand met een lucratief bedrijf, doch zonder vermogen, niet evenzeer een verzekeringspremie waard? Toch zou van hem, in het plan- Stork, geen premie worden geheven. Wij concludeeren. Tot bestrijding van de buitengewone uitgaven zijn alle Nederlan ders geroepen, aan wie ondanks de on gunst der tijden voldoende welvaart is bij gebleven, onverschillig of- de welvaart voortspruit uit roerend of on'roerend vermogen, of uit bedrijf. Zij allen zullen naar de mate van hun draagkracht een buitengewone bijdrage hebben te verstrek ken. Of dit geschieden zal door een schat ting in eens hetgeen ons niet wel doen lijk lijkt, als men ook de bedrijfsinkom- sten wil treffen dan wel door een oor logsbelasting, een complex van oorlogs belastingen wellicht, aan een oorlogslee- ning, annex en vervallend zoodra de lee ning is afgelost, is principieel zonder be- lang. Al waar het op aankomt is, dat de lasten worden opgebracht als "iets duidelijks tij delijks en buitengewoons, als het ware van de gewone staatsmiddelen apart, zoorlat na den oorlog de intellectueele en oecono- mische ontwikkeling van volk en land haar loop zal hernemen, en bij hetgeen hier voor noodig is met de oorlogsuitgaven geen rekening zal zijn te houden. Het leeningsontwerp. Aan een beschouwing in de ,,Tijd" over het leeningsontwerp ontleenen we het vol gende: Wat het voorstel betreft om 275 millioen te leenen tegen 5 pet. en wat er aan mocht ontbreken later als gedwongen leening op te leggen tegen 4 pet., de kans van aan neming lijkt ons goed te staan. Tot April krijgt de Minister van Financiën daardoor de handen vrij en is bovendien gerekend op de schade, die de crisis ook in de drie volgende jaren 1915, 16 en 17 aan onze geldmiddelen zal berokkenen. Immers in de 275 millioen zitten 73 millioen, die de Minister tot 75 heeft afgerond, welke uit sluitend zijn 'verantwoord als oorlogete korten en wel 13 voor 1914 en drie afloo- pende bedragen van 15, 10 en 5 pet. van een begrootingscijfer van 200 millioen in de drie volgende jaren. Daartegenover staat, dat de leening niet voorziet in de gewone tekorten, die mede de vlottende schuld tot 185 millioen heb ben opgevoerd en die dus nog door later aan te wijzen middelen moeten worden aangezuiverd. Men zal nu vragen, of de voor ons land vrij groote leening zal slagen bij de don kere wolken, die nog over ons Staatscre- diet hangen. Daaromtrent is geen zeker heid en de Regeering heeft daarom als dreigement de gedwongen leening in han den gehouden. Wij meenen intusschen dat er goede redenen zijn om aan te nemen, dat de 275 millioen er wel komen zullen. In gewone jaren wordt er telkens een aan zienlijk bedrag in allerlei papieren opge legd en al kan dit nu zeker in veel min dere mate plaats hebben, daar stajit dan tegenover: lo. dat er nu sedert Augustus geen fondsenhandel is geweest en er dus nergens iets te koop was; 2o. dat de lust om het geld te beleggen in buitenlandsche sche fondsen bij tal van rustige fondsen houders, die niet speculeeren, wel sterk zal zijn verminderd, zooal niet geheel zal zijn vergaan. Bovendien is de wijze, waarop de Re geering ook kleine geldbezitters in de ge legenheid wil stellen aan de leening deel te nemen uitlokkend genoeg en het is zelfs waarschijnlijk, dat velen hun geld van de Spaarbank zullen halen om er kleine Staatspapieren voor te koopen. Het „Centrum" zegt o.m.: Zooals het ontwerp nu luidt, kan nl. van het jaar 1918 af de leening in eens of in versneld tempo worden afgelost, indien dit alsdan wenschelijk en mogelijk wordt geoordeeld. Van dat jaar af kan derhalve ook, in dien de meerderheid in de Staten-Generaal dat mocht wenschen, de leening, hetzij geheel, hetzij voor een deel, worden afge lost uit de opbrengst van een te heffen vermogensbelasting in eens. Dit is een belangrijke bepaling, die wel licht straks een punt wordt op partij programs, of een leus bij de verkiezingen. Te meer, wijl de leening, mocht zij in den voorgestelden vorm worden aangeno men, zich duchtig zal laten gevoelen aan de belastingbetalers. De opcenten-schroef wordt weer sterk aangedraaid, en dat terwijl juist in den laatsten tijd met die schroef reeds nijpend is gewerkt. Maar net is dan ook een dure leening, die, naar de Regeering raamt, jaarlijks 26.5 millioen zal vergen. Dat het „gedwongen deel" niet groot zal zijn, valt op goede gronden te verwachten, want wie 5 pCt. voor zijn geld kan krijgen, wil niet het risico loopen, dat hij er maar 4 ontvangt. Men mag dus wel aannemen, dat het land tegen 5 ten honderd het overgroote deel der benoodigde som zal binnenkrijgen. Maar waarom een zoo hoogen interest voorgesteld? Een 4 pGt. leening ware werkelijk geen onbillijkheid, wat de regeering zelve be wijst door die rente te verbinden aan het gedwongen deel der leening. Zooals de zaak thans wordt voorgesteld is zij al te kostbaar en wordt haar druic op de belastingbetalers noodeloos ver zwaard. Beter een gedwongen leening voor hen, die over fortuin beschikken en dan toch nog een behoorlijke uitkeering van hun geld krijgen, dan een vrijwillige, die de belastingbetalers, ook de vele kleine belas tingbetalers, dwingen zal méér aan den Fiscus te offeren. Het blad besluit met deze juiste bemer king In elk geval mag worden gehoopt, dat de Kamer het aangeboden ontwerp zal be- oórdeslen naar zijn inhoud en niet op over wegingen, die daarbuiten staan. „Het Volk" schrijft: Eén en al opcenten dus, geheven niet van de rijken alleen, maar van allen, die bij dragen in bedrijfs- en personeele belasting, en, door de opcenten op de accijnzen, van de armsten eveneens. Het is bar! Meer willen wij er op dit oogenblik niet van zeggen. Het oenige wat dit plan in een milder licht brengt, is de begpaling, dat n£i 3 jaar de heele leening geconverteerd kan worden zoodat regeering en volksvertegen woordiging dan in de gelegenheid zijn, een heel nieuw plan, een democratisch plan, in de plaats van het plan-Treub te stellen. De strekking dezer bepaling moet ernstig worden onderzocht; wij onthouden ons dus op het oogenblik van een al te snel oordeel. Maar wel staat vast, dat deze kwestie, van zoo overwegende beteekenis voor den toe stand der arbeidersklasse, en van alle kleine luyden, de belangstelling vraagt van het heele volk. Met godsvrede-praatjes ko men wij er nu niet meer. Er zal moeten worden gestreden. Laat ieder zich gereed houden! De crisis en onze Landbouw. In de „Nieuwe Haagsche Courant" was o. a. beweerd, dat met name de landbou wende bevolking geen reden tot klacht heeft, behoudens wellicht enkele arbeiders, wier loon, en zonder reden vaak, verlaagd werd. Menigeen in dit bedrijf zou zelfs zoete oorlogswinst hebben opgestreken. Tegen deze bewering'ontvangt het blad van „zeer geachte zijde" een tegenspraak, waaraan wij het een en ander willen ont leenen. Ik kan begrijpen, zegt de schrijver: Ik kan begrijpen, dat de redactie van de „Nieuwe Haagsche Courant" tot het neer schrijven van deze conclusie gekomen is, zich ook baseerende op het van regeerings- wege uitgegeven overzicht over den econo- mischen toestand, dat o. a. mededeelt: „de landbouwende bevolking genomen in den meest ruimen zin des woords heeft van den crisis tot heden geen belangrijken nudccü- gen invloed ondervonden". Toch is de re- geerings-mededeeling zeer zeker minder optimistisch, dan uw: „de landbouwende bevolking heeft geen reden tot klacht." Laat ik beginnen met dadelijk toe te ge ven, dat verschillende categoriën land bouwers zoete oorlogswinsten hebben op gestreken. Ik denk dan allereerst aan de tarwe-verbouwende boeren in Groningen en Zeeland: de tarweprijzen waren hoog; \yel stond daartegenover dat de strooprijzen laag waren, maar toch waren de tarwe prijzen zóó hoog, dat er door deze boeren veel geld is verdiend. Eveneens stom ik toe, dat sommige ar beiders door hun werkgevers gedwongen zijn met lager loon genoegen te nemen. Er waren toch in Augustus en September zooveel werkloozen, dat de boeren op ver schillende plaatsen handen genoeg konden vinden en de loonen daardoor de laagte ingingen. Toch zijn er heel wat boeren, die door de maatregelen vanwege de regeering ge nomen ernstig zijn benadeeld. Ik denk al lereerst aan de vele kleine roggeboeren, die tegelijkertijd sterk aan varkensfokkerij doen. Wel is de roggeprijs dit jaar zeer hoog geweest en werd die door den Minis ter van Landbouw bij onteigening bepaald op f 11 de 100 Kg. Wanneer men nu weet, dat de gemiddelde rogegprijs in 1913 f 7.40 was en in 1912 f 8.65, dan is men geneigd te denken, dat de roggeboeren evenals de tarweboeren „zoete oorlogswinsten" ge maakt hebben. En toch, zegt de schrijver, is niets min der waar. Wat toch is het geval? De tarweboeren verkoopen hun tarwe, maar de roggeboeren doen dit gewoonlijk niet. Er komt slechts betrekkelijk weinig binnenlandsche rogge op onze markten; de meeste rogge, die op onze markten ver kocht wordt, is in andere jaren uit Rusland en Duitschland afkomstig. De aanvoer uit dezo beide landen is door den oorlog ge- FEUILLETON. In 's levens maalstroom. (Ilct auteursrecht van deze vertaling is voorbehouden). 27) Neen; die is altijd nog te Nice; zij zal er den winter doorbrengen. En uw papa? Papa ook! Mijn broeder Robert en ik zullen de gansche familie vertegenwoordi gen, ik op het lyceum, hij in.de rue de 1 a P o m p e.... 't Is dus aan'u, dat hij in den herfst mijn kleine ledikantje geleend heeft. Is het uw ledikant geweest? vroeg juffrouw Hermine. Wel dan ben ik er nog meer mede in mijn schik. Marcelle is er zwaar ziek in geweest. Ziek? 't Is anders de moeite niet waard om daar ziek voor te worden, zeide hij met een guitig gebaar. Is die kleine uw nichtje, juffrouw? Neen, 't is mijn kleine vriendin, ant woordde juffrouw de Beaurenom ernstig. Marcelle kwam tegen haar aanleunen, heel dicht; die beweging was welspreken der dan liefkoozingen. Mijn compliment, jongejuffrouw, zei- de Jules met een elegante buiging. Juf frouw Hermine zou mij haar vriend niet noemen. Ik veronderstel, dat gij altijd wel heel braaf zult zijn. Zeker, antwooi^de de oude dame. Maar gij zijt onrechtvaardig, Jules. Gij weet wel, dat gij wel mijn vriend zijt. Hebt gij de geschiedenis der manchette van den schapenbout vergeten? O, neen! zeide Jules met een 2ucht. hebt mij toen voor een leelijk standje be waard. Wat was er gebeurd, vroeg Marcelle nieuwsgierig. Ik had de keukenmeid over manchet ten voor de coteletten hooren spreken, zeide Jules, het hoofd naar Marcelle wen dend, maar ik wist niet wat dat was. Toen wij nu op zekeren dag een schapenbout hadden, nam ik mama's kanten manchet ten en wond die om het vette been... Toen de keukenmeid dat zag,... gij begrijpt.... Maar ik heb nog wel andere grapjes uit gehaald- Je bent verschrikkelijk ondeugend, zeide juffrouw Beaurenom met een uiter lijk, dat zij zoo streng mogelijk wilde doen zijn. Dat zullen we, met uw goedvinden, nu maar allemaal op rekening van liet verledene schrijven, juffrouw Hermine. Ik ben nu een brave jongen, dat zult u zien; 't is Robert, die dat kunststuk volvoerd heeft. Waarom komt hij mij nooit bezoeken. Jules haalde de schouders eens op met een gezicht, of hij de wijsheid in pacht had. 't Zijn een paar huishennen, hij en zijn hond. Zij houden elkaar wederkeerig en voortdurend gezelschap. Ze moeten bei den ontzaglijk geleerd worden, ieder op zijn manier natuurlijk. Robert studeert zijn boeken stuk, en zijn hond vernielt ze Al zijn zakgeld gaat er aan heen, met telkens andere te koopen. Welke hond? vroeg juffrouw Her mine. Een hond zoowat zoo groot, en Jules hield zijn hand ter hoogte van zijn oog. Ik houd niets van dat dier, maar tracht toch goede maatjes met hem te zijn. Ter wille van zijn tanden? opperde Marcelle. Neen, ter wille van mijn broer; 't is een goede jongen, dien ik niet graag ver driet zou aandoen. Dat is geen valschheid, nietwaar juffrouw Hermine? Rose moest eens hartelijk lachen, maar hernam terstond weder haar ernstig uiter lijk. Neen zeide juffr. Hermine, insgelijks lachend, dat is geen valschheid. Gij hebt gelijk, altijd loyaal te willen wezen, zelfs tegenover een hond. Zeg eens aan uw broer, dat "hij mij eens een visite komt maken. Ik wil wel eens met hem praten en wat nieuws 'van uw ouders hooren. O, wat dit laatste betreft, kan ik u beter inlichten dan hij! zeide Jules zoo be slist mogelijk, 't Is aan mij, dat mama schrijft. Jules zit altijd in zijn boeken. Als u eens wist, wat de keukenmeid hem te eten geeft. Niet op twee maar op drie stui vers komt hem een broodje van één stui ver te staan. Als het eens op een vrijen dag regent, zal ik wat orde in de zaken brengen. Zult gij de keukenmeid wegzenden, vroeg Hermine met een ongeloovig ge zicht. Dat niet, maar ik*zal haar rekening opmaken en haar het verschil afhouden met een briefje: Van te voren ontvangen... zooveel.... Wat 'n bestelling! zeide de oude da me. Kom ga met Marcelle spelen en tracht mijn tuin nu eens niet te bederven. De kinderen snelden heen. Jules haalde zijn raketten en het spel werd hervat. Maar na eenige oogenblikken hield de knaap met een ontmoedigd uiterlijk op. Hè, zeide hij. Aan den kant van den muur, zonder elkaar te zien, was het veel aardiger. HOOFDSTUK XXI. Robert. Gelukkige dagen! Marcelle had nu een vriend, nagenoeg van haar leeftijd, die belangstelde in haar denkbeelden en haar werk, die haar voor den gek hield en La- tijnsche toespraken tot haar hield... Welk Latijn. De klassieke schrijvers moeten zich omgekeerd hebben in hun graven. Maar het waren slechts de achtermid dagen die de kinderen bij elkaar konden zijn, en die vonden zij te kort. Het spelen over den muur was al lang gelaten, sinds de hond van Robert Breault raketten en volants op een goeden dag had stuk gebeten, toen Jules vergeten had ze weg te bergen. Zij hielden elkaar nu vaak bezig met lezen uit hetzelfde boek, waar bij ze op elkander wachtten om de bladen om te slaan. Wie kan zeggen, welke geheimzinnige invloed er uitgaat van dat gezamenlijk lezen, \vaarbij dezelfde denkbeelden de hersenen bezig houden, de vingers gelijk tijdig naar denzelfden hoek van de pagina grijpen, de oogen dezelfde regels volgen en blikken in plaats van woorden voldoende zijn om voor omslaan te waarschuwen. De indruk, door de lectuur gemaakt, ver schilt vaak, de een verveelt zich, de ander schept er vermaak in, maar de invloed van die gezamenlijke ontspanning werkt toch op de jeugdige harten: 't is het brood en het zout van die gastvrijheid des geestes. Jules en Marcelle hadden bovendien boe ken, die vanaf het begin dezer eeuw de vreugde der jonge geslachten hebben uit gemaakt. Robinson Crusoe deed hen droo- men van wondere reizen; zij bouwden zich in de lage struiken een hut van de latten van het kippenhok. De hond van Robert, bij hooge gunst toegelaten op de dagen,, dat juffrouw Ilermines kat werd opgeslo ten, werd bevorderd tot leeuw der woestijn en de jeugdiige verdwaalden gingen mee? dan eens op de vlucht voor het verschrik kelijke ondier, dat plotseling 'van achter een boóm te voorschijn trad. Op een zekeren avond der maand Juni, dat Jules doof gebleven was voor do ver wijderde stooten van zeker fluitje, 't welk de gaaf bezat hem naar huis te roepen, kwam een donker uitziend jongmensch met een aankomenden knevel en blauwe, diep liggende, kalme oogen, door het geopende hek der tuin van juffrouw Hermine. bin nen. Mijn broeder! riep Jules uit, een wei nig verlegen, maar toch nog weer in zijn schik.. Moet ik je komen halen voor het diner, zeide Robert op half verwijtenden toon. Juffrouw de Beaurenom vertoonde zich' op den drempel van haar woning. Zijt ge daar eindelijk, 'volhardende kluizenaar. Welk ongewoon voorval drijft u hierheen? De oorzaak is Jules, die mijn waar schuwing, om thuis te komen, niet heeft willen hooren. Ik ben u anders wel ver-' plicht, mejuffrouw. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1914 | | pagina 1