Tweede Blad in 's levens maalstroom. 0e JAARGANG. No. 1537 3)e ^idóolic (Bou/cmit Vrijdag 30 October I9I4. Uit de Pers. De uitgewekenen. Het Huisgezinschrijft: Geleidelijk, keeren de Belgische uitgeweke nen naar hun land terug. Zoo vlug als de intocht, die een panische vlucht was, kan de uittocht niet gaan. Er zullen weken mee gemoeid zijn eer do honderdduizenden naar hun haardsteden zijn teruggekeerd. Maar de schrik is tot staan gekomen. Het gezond verstand heeft zijn echten herno men. Het doellooze leegloopen wordt tot een last. De wensch naar de eigen haardstede komt sterker op. Het woord der voorgangers mist zijn invloed niet. Al deze factoren werken. Een extra-aandrang onzerzijds kan dus worden gemist. En hij blijft te beter achter wege, omdat hij, uit hoe goede bedoelingen ook voortspruitend, allicht verkeerd zou worden uitgelegd. Als een wensch om van de vreemdelingen, die ons tot last zijn, hoe eer hoe liever ontslagen te worden. Ons mededoogen mag nfet in dat licht verschijnen, hetwelk er allen glans aan z u ontnemen. Wat wij voor de Belgen hebben gedaan is geen plotselinge opwelling geweest, geen itroovuuntje. En tegen zijn zin behoeft geen enkel uit gewekene terug te keeren. Y\ ant men vergcte toch niet, dat tiendui zenden voorshands niet naar hun land terug kunnen. De ellendigen, die ziek en berooid zijn, zij, die hun huis en hof hebben verloren, die hun kostwinner door dood of gevangen schap of interneering kwijt zijn; die ojj terugkeer in Duitsche gevangenschap zou den geraken. Voor een groot aantal vrouwen en kinde ren vooral zal ons land voorloopig, mis schien nog geruimen tijd, de eenige schuil plaats blijven. Wij kunnen en willen en mogen die ni?t van ons afstooten. Ze hebben zich aan ons medédoogen over gegeven. Hun vertrouwen mag en zal niet be schaamd worden. Laat, indien in hun bedroefd-angstige zie len twijfel mocht rijzen, het geruststellende woord luide worden gesproken, dat de zorg voor hen ons heilig is. Laten de economen rekenen en cijferen, de christelijke liefde zal voor hen brood en kleeding weten te vinden en een teed'-r woord voor hun gefolterd gemoed. Wat wij in zóó droevige omstandigheden zouden wenschen dat ons geschiedde, zullen wij den naaste, die reeds zóóveel missen moet, niet willen onthouden. De nieuwe minister van Landbouw. Het „Vaderland" concludeert uit een kor te beschrijving van den persoon, van den nieuwen Minister en den door Ii-m ver- richtte arbeid: ,,Kan men dus van zijn optreden als mi nister de beste verwachtingen koesteren, het blijft natuurlijk een open vraag of hij niet alleen nu, in den tijd dat de Tweede Kamer bij uitstek meegaand is, maar ook later als rustiger tijdperk aanbreekt, wat voor een minister in de politieke arena met onrusti ger tijdperk gelijk staat, zijn man voldoen de zal kunnen staan. Politieke ervaring mist hij toch geheel, maar... dit kan soms ook een voordeel zijn. De nieuwe minister behoort tot de vrij zinnig-democratische partij, en is herhaal delijk voor een Kamer-candidatuur aange zocht, maar heeft die steeds geweigerd. Wij spreken den wensch uit, dat hij in alle opzichten zal blijken the right man te zijn." Politieke ervaringen mist hij., en minister Bertling is afgetreden om plaats te maken voor een op politiek terrein meer ervaren man. De „Nieuwe Crt." schrijft o.m.: Moge de heer Posthuma parlementaire ervaring missen nu de afdeeling Arbei dersverzekering, welker leiding aan zooda nige ervaring het meest behoefte heeft, in handen van den nieuwen minister van Fi nanciën blijft, is er geen reden om zich over dit gemis bij voorbaat te verontrusten. Daaraan zal overigens in hooge mate wor den tegemoetgekomen door de bijzondere gave om zijn gedachten te formuleeren en zijn meening duidelijk en bondig uiteen te zetten, welke hij in menige vergadering heeft getoond. Met vertrouwen zien wij minister Posthu ma op een voor het land gewichtig oogea- blik plaats nemen in het bewind, aan het hoofd van een departement, van welks lei ding en werkzaamheid voor het behoud en het herstel van de welvaart der natie zoo veel afhangt. Landbouw. Het „Huisgezin" schrijft: De nieuwe minister van Landbouw is een landbouwdeskundige. De eerste. Veegens, Talma, Treub waren zeer knappe ministers, maar van landbouw wisten ze niets. De nieuwe minister zal van politiek niet veel afweten, maar weet zooveel te meer van den landbouw. Nu de arbeidersverzekering van het de partement van Landbouw is losgemaakt, is onwetendheid in de politiek niet alleen dubbel verschoonbaar, eer een aanbeve ling. Het departement kan op een zuiver zake lijk beheer rekenen. Nijverheid en Handel maken ook deel uit van het departement, maar de Land bouw, zoo lang verwaarloosd en als stief kind bejegend, heeft toch den voorrang. Er is aan den landbouw nog zooveel goed te maken, vooreerst, en op de tweede plaats moet er voor gewaakt, dat de landbouw, en de landbouwer, niet in den druk gera ken bij wat in deze bange dagen, immers in het algemeen belang, wordt verordend. Den boer zijn rogge tegen een bepaalden px'ijs afnemen en voor zijn zuivelproducten een maximum prijs vaststellen, kan nood zakelijk zijn. Maar defi boer noodzaken, ander vee voeder te koopen tegen zoo hoogen prijs dat hij er met zijn producten niet uit kan, is nooit goed te praten. Het behoud van den landbouw en den landbouwer is een levensbelang voor de maatschappij. De nieuwe minister zal voor dit belang een open oog toonen. Hij kent het, hij ziet het, en behoeft zich niet te verlaten op adviseurs, wier inzichten met elkaar in botsing komen. De benoeming van den heer Posthuma mag dus voor den landbouw, niet alleen voor deze dagen, een geruststelling wor den genoemd, als men liever niet van een triomf wil spreken. Middenstands-brieven. II. De resultaten, door een krachtige actie voor de R.-K. Middenstandsorganisatie be reikt, zijn zeer bevredigend te noemen, 't Ligt voor de hand, dat eerst het oog werd gericht op de centra's van handel en in dustrie, de groote steden. Vooral vond die actie een krachtigen ruggesteun in net warm tintelend woord van den eminenten Robert Regout op den Delftschen katholie kendag tot den middenstand gesproke-i, waarin een krachtige opwekking lag t*n niet langer te dralen en den middenstand in het Bisdom Haarlem werd beduid, dat hij alleen dan wat tot stand kan brengen, als door nauwe aansluiting, door gezonde organisatie van de massa; langs juist uit gestippelde lijnen van weten-wat-men- wilde, een macht zoude worden gescna- pen, waarmede in de toekomst rekening moest worden gehouden. Nog klinken in onze ooren de salvo's van instemming waarmede de vergaderden deze nieuwe denkbeelden begroetten. En toen daarna Mgr. den Bisschop van Haarlem den mid denstand het „Vereenigt u" toeriep en uitsprak dat het de wensch van Z. D. H. was, dat nu niet langer werd gedraald, was voor goed bij velen de overtuiging gerijpt, dat langer wachten weinig blijk zou geven van geloof aan eigen kracht, en van uit die overtuiging rijpten de plan nen, en, besproeid met den dauw van 's Bisschops zegen, werden deze tot daden die den Roomschen middenstand ten zegen zouden strekken. En langzamerhand re zen de Middenstandsvereenigingen in de volle glorie van hun jonge frischheid als uit den grond en schakelden zich tot een Bond in het Bisdom Haarlem. Steden en dorpen schaarden zich allengskens om den Diocesanen Banier, waarop met gul den letteren was geschreven het princiep, het beginsel van het Roomsch-zijn, waar in kracht zou worden gevonden voor den moeilijken strijd, waaraan al de daden, die men zou stellen, moesten worden ge toetst. Immers, levende door en arbeiden de voor dat beginsel, zouden niet alleen de stoffelijke belangen worden behartigd, doch ook de geestelijke. En met warme belangstelling werden de nieuwe idée's ontvangen; de geesten wer den ontvankelijk voor de goede beginselen en daden werden gesteld. De dageraad van een nieuw zonnig leven voor den midden stand brak door de wolken. Een strijd moest door velen gestreden tegen de in geroeste neutrale sleur waarin zij zoo lang hadden geleefd. Doch het waren man nen van zaken, die slechts kort beraadden en ten slotte kozen wat het zwaarste woog. Zóó was het mogelijk, dat de jonge orga nisatie krachtig wies tot een boom, die zijn takken uitspreidt over ons gansche Dio cees. Een organisatie, die niet slechts zichzelve krachtig ontwikkeld, maar tevens den strijd aanbindt tegen den neu tralen geest, die vele onzer middenstanders bezielt, aanvankelijk uit niet beter weten, doch ook uit menschelijk opzicht. Juist dat is zulk een machtige factor in ons Hanze-leven: De kracht gevoelen om rnet die oude inzichten te breken; den moed be zitten voor zijn overtuiging een offer te brengen en zijn krachten te geven aan den opbouw van eigen huis, waarin te leven als broeders* van één beginsel, naast verhef fing van zijn stand, ook de uit dat beginsel voortkomende levensinzichten bijbrengt. De kern van het Roomsche vereenigings- leven ligt dieper dan het betalen van zijn paar gulden contributie of een vergadering- bezoek. In den omgang met zijn geloofsge- nooten rijpt meer en meer de moed voor zijn overtuiging uit te komen, de durf zich in het openbaar te wijden aan alles wat in nauw verband staat met de werken des geloofs, de plicht zich in veel te beteugelen en de vreugd de zwakkeren te steunen. Want dat is ontegenzeggelijk waar: Lid te zijn van een Roomsche Hanze heeft reeds velen er toe gebracht deel te nemen aan het katholiek openbaar leven, heeft menig een de plaats in het maatschappelijk le ven gegeven, waarin hij in staat is, wat in zijn beginsel leeft, in daden om te zetten. De geschiedenis is nog wel jong, doch kan reeds spreken van mannen, die voor Kerk en Staat steunpilaren zijn en tevens een roem voor hun stand, een levend getuige nis, dat ook in den middenstand leven mannen, die bezitten een rotsvast geloof, een krachtig initiatief in het bestuur van hun zaak, eigenschappen, ook voor het openbaar leven van groote beteekeuis. HANS VAN LEIDEN. Onderwijs. Vervroegde voorschot op de Rijksbijdrage over 1914. In het „Huisgezin" schrijft mgr. A. F. Diepen: Teneinde tegemoet te komen in de finan- cieele moeilijkheden van schoolbesturen, die door de huidige tijdsomstandigheden dringend behoefte aan kasgeld hebben, is bij koninklijk besluit van 6 October j.l., dat inmiddels in werking is getreden, be paald, dat aan schoolbesturen, die een daartoe strekkend verzoek aan den minis ter indienen, reeds thans, in plaats van in Februari 1915, een voorschot op dc Rijksbijdrage over 1914 kan worden ver leend. Deze maatregel der regeering zal door onze schoolbesturen zeer zeker op prijs ge steld worden. Zij behooren echter, alvorens tot zulke aanvragen over te gaan, wel te bedenken, dat zij eerlijkheidshalve daartoe alleen da.a moeten besluiten, indien de huidige om standigheden een dringende behoefte aan kasgeld voor hen teweeg brachten. Daardoor toch onderscheidt zich deze ver vroegde uitkeering van die, welke sedert 1910, in Februari van ieder jaar werd mo gelijk gemaakt, dat de laatste gegrond was op een algemeen erkenden toestand, die -lus voor elk bestuur geldend was, terwijl deze vervroegde uitkeering een geval ver- lenders telt van bijzondere noodzakelijkheid, geboren uit de huidige omstandigheden. Daarom ook moet in de aanvrage uit drukkelijk vermeld worden „waarom en in hoeverre dringend behoefte aan kasgeld bestaat", en is het te venvachten, dat de minister, indien die behoefte niet voldoen de blijkt of niet voldoende uit de huidige tijdsomstandigheden gemotiveerd wordt, op het verzoek afwijzend zal beschikken. Wie zich zelf anders redden kan, make geen gebruik van de thans geboden regee- ringshulp, doch wachte tot Februari a.s. met zijn aanvrage om voorschot. De tekst van het K. B. is opgenomen in de „Staatscourant" 243 en overgenomen in de „Kath. School" en het „Kath. Schoolblad" van 22 October j.l. Hoe de H. Vader leeft. Naar wij vernemen heeft Z. H. Paus Be- nedictus XV in het Vaticaan dezelfde ver trekken op de derde verdieping in gebruik genomen, welke Z. H. Paus Pius X z.g. bewoonde. De buitendeur, die naar de Loggia voert, blijft gesloten, de toegang binnen leidt over een ijzeren wenteltrap, beginnende bij de tweede verdieping ach ter de ontvangkamers. De particuliere vertrekken bestaan uit vier eenvoudig- deftig gemeubileerde kamers: een voorka mer, de ontvangzaal, de eetzaal en de slaapkamer. De geheele overige reeks ver trekken, welke daarbij aansluiten, fs voorloopig onbewoond; vermoedelijk wor den verscheidene dezer kamers ingericht tot woning voor den dienstdoenden geheim- kamerheer, Mgr. Migone. De H. Vader staat zeer vroeg op: des zomers en des winters om 5 uur. Dan kleedt Z. H. zich, geholpen door zijn kamerdie naar Mariano Fagiano. Deze dient reeds lang zijn meester getrouw, en al vanaf den tijd, dat Mgr. Delia Chiesa substituut- Staatssecretaris was. De tot nu toe gebrui kelijke kleeding der kamerdienaars, een lange violette toog met roode mouwopsla gen, is door Paus Benedictus XV afge schaft; Mariano bedient in zwarten rok met witte passementen, en voor de Scopinl Segreti, die de mindere diensten in de pauselijke vertrekken verrichten, is in plaats der soutane de uniform van lakei ingevoerd. Precies om zes uur begeeft de Heilige Vader zich naar zijn particuliere kapel op dc tweede verdieping, waar Z. II. met as sistentie van een der leden van de-hofhou ding, Mgr. Bianchi of Mgr. Gianni, liet H. Misoffer opdraagt. Gewoonlijk is er dan een of ander familielid of een bevoor rechte persoon tegenwoordig, om uit de hand van Christus' Stedehouder de II. Communie te ontvangen. Nadat de Paus nog een II. Mis van dankzegging heeft bijgewoond, gebruikt hij het ontbijt en brengt daarna eenigen tijd in breviergebed door. Om even na achten zit hij reeds in den leuningstoel van zijn privaat-boekerij, om de gewichtigste der ingekomen corres pondenties zelf te lezen. Het is hetzelfde vertrek op de tweede verdieping, waarin Paus Pius X zijn bijzondere audiën ties gaf. Om 9 uur laat de kardinaal-staatssecre- tarist zich hier aandienen. Nadat deze zijn mededeelingen heeft gedaan, welke meestal een uur in beslag nemen, beginnen de particuliere audiënties. Paus Benedictus XV heeft, op vorbeeld van Paus Leo XIII, de anticamera weer laten inrichten, d. w. z. in de drie voorzalen, welke naar de eigenlijke ontvangkamers voeren, houden de pauselijke gendarmen wacht: een piket Palatijnsche garden onder bevel van een officier en een piket edelwachten voor den eeredienst. De volgende geestelijke kamerheeren, die het grootste vertrouwen des Pausen ge nieten, heeft Z. H. in hun ambt bevestigd: Mgr. Caccia-Dominioni, schenker, en Mgr. graaf Arborio Mella di St. Elia, gezant schapssecretaris. Voorts benoemde hij: Mgr. Migone, met wien hij reeds vroeg vriendschapsbetrekkingen' onderhield en die hem als secretaris naar Bologna ver gezelde, en Mgr. Rudolf Gerlach, uit Beie ren, kloederen-bewaarder, met wien de Paus ongeveer veertien jaar geleden op de adellijke priesteracademie kennis mankte. Na de particuliere audiënties leidt de Maestro di Camera, Mgr. de Zamper, den H. Vader door de reeks pronkkamers, waar religieuzen rnet haar leerlingen, geestelijken met hun eerste-communican- ten of vormelingen-deputaties uit het aartsdiocees Genua of Bologna enz. zijn zegen afwachten. Van buitenlandsch of pelgrimsbezoek is in dezen oorlogstijd geen sprake. Tegen half twee gebruikt Z. H. het mid dagmaal, en, naar het voorbeeld van Paus Leo XIII, geheel alleen, waarbij zijn ka merdienaar hem bedient. Dit is de eenige tijd, welke den Paus overblijft, om zich met zijn broeder, den admiraal, of met een ander familielid te onderhouden. Alle andere uren van den dag zijn bezet. Na het middagmaal trekt de Paus zich terug voor het gebed, en tegen 3 uur maakt hij, wanneer het weer het toelaat, een rij toer in den tuin van het Vaticaan. Otn vier uur beginnen wederom de bezoeken, die soms tot 9 uur 's avonds voortduren. Eerst na het avondeten vindt de Paus tijd, aan zijn eigen aangelegenheden te denken. Te middernacht staakt Z. H. den arbeid om zich ter ruste le leggen. Daar hij gewoon is, alles zelf te doen, heeft hij terstond na zijn verkiezing eigenhandig de telegramformulieren ingevuld, waarbij hij zijn verheffing op den Stoel van Pe trus aan de gekroonde hoofden mededeel de. Met het schrijven van autogrammen gaat hij evenwel spaarzamer om dan zijn voorganger. Den kamerheeren is ten zeer ste op het hart gedrukt er op te letten, dat niemand, die in audiëntie wordt ontvan gen, onder zijn kleed of soutane een ver zoekschrift, of plaat verbergt, waarvoor hij naar de handteekening van den Paus sol liciteert. „Tijd." FEUILLETON. (Het auteursrecht vau dozo vertaling is voorbehouden). 't Is wel mogelijk, vrouw Galin, ïeide zij na een oogenblik te hebben nage: dacht, ik heb er ook over gedacht; maar daar zit nog iets tusschen, ziet ge... Welke vader maakt zich zoo van zijn vrouw en tijn kind af? Zij keken elkaar verbaasd aan. Wie zegt u, dat Jiij er zich van heeft willen afmaken, zeide de waschvrouw, die op haar denkbeeld terugkwam. Hij heeft toch een telegram gezonden, om te vra gen, wat er van haar geworden was. Dat doet toch geen man, die zich stil wil ver wijderen. Een aardig telegram! riep juffrouw Tarrot smalend uit. Betaald antwoord, bureau restant. Bureau res tant, begrijpt gij! Geen adres. Als hij pas des morgens was aange komen had hij misschien nog geen hotel, die rnan, zeide vrouw Galin, die het er op gezet had, hem te verdedigen. Dat is zijn zaak. Als hij op de zijnen gesteld was, was het aan hem om naspo ringen te doen; dat is mijn meening. En wilt gij er nu alles van weten. Welnu, de arme vrouw wist wel, waaraan zich te houden, en zij is van verdriet gestorven. Van verdriet, herhaalde de wasch vrouw ongeloovig. Heeft de dokter niet ge- *ogd, dat zij overleden was aan een slag aderbreuk? Juist; en 't is van verdriet dat men een slagaderbreuk krijgt. In mijn vak moet men wel zoo'n beetje van de genees kunde weten, begrijpt gij. Ik ken ze wel, de vrouwen, aan wie de dokter stroop van vingerhoedkruid voorschrijft; het zijn niet de gelukkigsten van het wijk, hoor. Die arme vrouw heeft veel verdriet gehad en 't is van 't weenen, dat haar hart tot stil stand is gekomen. Vrouw Galin antwoordde niets; die re deneering ging haar begrip te boven. Hij heeft haar verlaten, hield vrouw Tarrot vol, zachtkens sprekend. Hij was een slecht echtgenoot en een slechte va der. Had zij een trouwring? vroeg de waschvrouw plotseling. Ja, maar niet gegraveerd. Dit was meer. Onbekommerd over een minder gewichtige bijzonderheid, hadden de echtel. Montfort verzuimd hun namen te doen graveeren in den ring. dien de pries ter aan Marie's vingers had gestoken. Deze had voorts een bijgeloovige vrees om er zich van te scheiden, zelfs niet voor een uur, en zij had hem dan ook later niet aan den graveur willen afstaan. Beide vrouwen zwegen, ieder voor zich nadenkend over het lot van de jonge1 doode. Indien zij werkelijk van 'verdriet gestorven was, welk een droevig bestaan moest zij dan geleid hebben! Op dit oogenblik werden de kinderen zoo wild in haar spel met de kat, dat twee stoelen met geweld omvielen; de kleinen lachten er geweldig om. Vrouw Tarrot nam een stok en sloeg er mede legen den muur der kamer. Moeder? vroeg de stem van Louise, terwijl haar gezicht verscheen voor een luikje, waarmede men in den winkel uitzag. Wilt gij je wel eens wat rustiger hou den, gromde vrouw Tarrot. Gij breekt mijne stoelen. 't Zijn de twee oude maar, moeder, riep Marcelle. En zij zijn nog in 't geheel niet gebroken. Wij zullen stiller zijn, beloofde Louise. 't Is goed; als gij nu maar woord houdt. Raapt de stoelen op. Ja, moeder, riep een luid zilveren stemmetje. Het luikje werd gesloten en men hoorde de kinderen de stoelen zoo voorzichtig recht zetten, dat de vier pooten achtereen volgens op den grond kwamen. Zij zegt, dat haar vader veel van haar hield, hernam de waschvrouw, haar eerste denkbeeld nog niet loslatend. Vrouw Tarrot haalde de schouders op. Zij houden allen veel van hun kinde ren, zoolang het hun behaagt, zeide zij met minachting. Maar slechts de moeders blijven liefhebben; spreek mij niet van de vaders, 't Is niet om mijn overleden echt genoot, dat ik zoo spreek, want hij bezat een goed hart voor zijn kinderen. Dit is echter zeldzamer dan ge denkt. Vanwaar had de goede vrouw Tarrot die vreemde denkbeelden over het vader schap? Zij zou het' u niet kunnen zeggen. Er zijn van die meeningen, welke in het brein ontstaan, zonder dat men weet waar om. 't Zijn niet altijd de meest juiste, maar wel die, waaraan men het meest vasthoudt. Hij wilde zijn fortuin maken, zeide moeder Tarrot, den vrijen loop latend aan haar reeds lang gerijpte, maar daarom nog niet altijd goede gedachten. Men gaat altijd naar Amerika om fortuin te maken. Vrouw en kind warén hem daarbij een struikelblok en daarom heeft hij haar ach tergelaten met 50 francs. Niets eenvoudiger dan dat. Ik zou er toch het mijne van willen hebben, ging de min of meer stijfhoofdige vrouw Galin voort. Ik zou aan den kapi tein van de Canada schrijven. Hij Is met de C a n a d a vertrokken; de comman- dan moet dus weten wat er van hem ge worden is. De Canada heeft sinds dien tijd al drie reizen gedaan, bracht de drogiste hiertegen in met al de waardigheid van een betere opvoeding. Maar om u pleixier te doen zal ik naar Havre schrijven. Mis schien heeft men daar eenige aanwij zingen. Indien de brave vrouw, weinig bekend als zij was met den briefstijl, er in geslaagd ware, den kapitein belangstelling in te boezemen voor een plotseling overleden vrouw en voor een kind, verlaten in een groote stad, zou deze misschien wel een onderzoek hebben ingesteld en eenige nut tige wenken hebben gegeven. Bij zijn terugkomst te Havre zes we ken waren weder verloopen vond hij den brief der eenvoudige winkelierster. Zij vroeg hem eenige inlichtingen omtrent ze keren Montfort, die van Havre naar Parijs getelegrafeerd had naar een hotel, om te weten te komen, wat er geworden was \an een dame en een klein meisje. Hij begreep niets van de brabbeltaal, welke de twee vrouwen waarschijnlijk in het zweet baars aanschijns hadden opgesteld. Daar zij een postzegel voor het antwoord hadden inge sloten en de kapitein een eerlijk man was, berichtte hij op staanden voet, dat in zijn registers wel den naam van zekeren Mori- fort voorkwam, maar dat hij riooit met dien persoon, die trouwens zeer stilzwij gend was, had gesproken en ook, tot zijn spijt, niet wist, wat er van hem na zijn aankomst te New-York geworden was. De droombeelden van vrouw Galin gin gen in rook op, wat haar vreesclijk spijt- te. Zij had in haar verbeelding een aardi gen roman bedacht: de kapitein was ver trouwelijk geworden met Monfort, die hem zijn geschiedenis verteld had. Getrof fen door de rampen, door welke Marcello en hare moeder waren bezocht, had de kapitein zich gehaast, Monfort inedc te deelen, dat zijn dochtertje niets meer op dc wereld bezat dan hem. Dé vader snelde naar Parijs, waar hij zijn dochtertje ge zond wedervond, enz. Zij durfde van een en ander zelfs niet meer te gewagen, toen zij het strenge ge zicht zag van haar vriendin. Gij ziet, zeide deze, nadat zij vrouw, Galin voorlezing had gedaan van den brief, dien zij zorgvuldig opvouwde, om hem bij het kleine archief van Marcelle tc voegen, gij ziet, 't is een stilzwijgende, norsche kerel. Hij heeft geen woord ge zegd gedurende den overtocht, zeker uit vrees van zich te verpraten. Hij is voor goed weg, wees daar zeker van, en do kleine blijft bij ons. Dit is juist wat gij verlangt, niet waar, vroeg vrouw Galin, niet zonder ren zweempje plagerij. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1914 | | pagina 1