fweede Blad
Weekpraatje.
ti 's levens maalstroom.
59 JAARGANG
No. 1532.
fcaldaeHe (Boti/tont
aterdag 24 October I9I4.
1 Theorie en Praktijk.
Reeds meermalen is er in de laatste
lagen gelegenheid geweest om te kunnen
pnstateeren, hoe het socialisme practisch
^uitvoerbaar gebleken is. Zoolang het
jcialisme als een theorie den menschen
rrd voorgehouden en men hen zonder
ractische feiten te kunnen aanvoeren
rachtte te overtuigen, dat het socialis-
jsch stelsel deugdelijk en uitvoerbaar was,
ara bet in uitgebreidheid toe.
Tevergeefs zochten wij tot heden toe
laar een spoor, dat het algemeen voort-
nengingsproces in eenig opzicht, welk
ok, door de socialistische beginselen is
ewijzigd. Het socialisme heeft geprodu-
>eid resoluties op tallooze openbare mee
las, het heeft geproduceerd oritevreden-
eid en werkstakingen, maar nooit heeft
iet practisch werk verricht of is haar
iwrie in de practijk uitvoerbaar gebleken,
ntegendeel, bij elke botsing tusschen
ehorie en practijk moest de eerste als on-
ruikbaar het onderspit delven. Een spre-
end staaltje hiervan vinden wij weer in
el „Volk" van Woensdagavond. Terwijl
p de eerste pagina in een lang artikel
artijgenoot R. Kuijper de redactie heftig
e les leest, <mdat zij haar anti-militaris-
sch standpunt heeft verloochend, treffen
in het tweede blad een artikel aan van
en bekenden Belgischen anti-militarist
ig. Dewinne, redacteur van ,,Le Pepple"
Brussel. Deze, die thans in zijn arm
ind voor eigen oogen en aan eigen lijve
ellende van den oorlog heeft gezien en
evoeld en de practische waarde van een
»ed uitgerust leger heeft leeren kennen.
:hrijft daar:
,,Je voelt je gansch ontroerd als je
de uniformen ziet van onze soldaten,
die ons zoo lief zijn geworden, vooral
mij, bekend anti-militarist.
Een even later vervolgt hij:
,,0 mijn teergeliefd land, wanneer
zal uw martelaarschap toch ophou
den? Hebben mijn internationalisme,
mijn anti-inilitarisme, je niet al te
lang miskend? Nu je lijdt, voel ik me
aan je verbonden met al de vezels van
mijn bedroefd hart."
Dat is de stem der natuur. Een practi-
hen oorlog heeft hij meegemaakt, deze
uiige anti-militarist, en hij heeft inge-
en de onhoudbaarheid van zijn anti-mili-
ristische theorie. Eén aanraking met de
ractische werkelijkheid en hij is van een
aulus in een Paulus veranderd!
Deze bekeering moge een waarschuwend
ooibeeld zijn voor de socialistische ar-
3. Want gelijk deze, zullen ook alle
ndere schoon klinkende socialistische
leorieën opgaan als rook in den wind. En
et mag tevens een waarschuwend voor
leid zijn voor sommige hoofdpersonen in
e sociaal-democratie, zooals Enka, die
ezer dagen in Hillegom nog sprak van
m „nationalistische roes", die over ons
ind is gekomen en die wel zal ophouden
Is het socialisme eens internationaal
ordt; die haar anti-militaristische nci-
ingen luchtte door smalend over ons ieger
spreken en de mobilisatie af te schilde-
fn ,als een lummelen aan de grenzen en
en luieren in de schuren en kazernes,
't Is te hopen, dat zij niet zulk een harde
?s noodig heeft als haar Belgische partij-
enoot, om tot een ander en beter inzicht
komen. Wie zich aan een ander spiegelt,
riegelt zich- zacht.
Het zal menigen bakker en handelaar
aangenaam aangedaan hebben, toen hij
dezer dagen in de bladen las, dat de firma
Wessanen en Laan te Wormerveer door
de rechtbank te Haarlem veroordeeld is
om de balen tarwe en roggebloem te leve
ren tegen den prijs bepaald bij den koop.
De „Leidsche Courant" is een van de
eersten geweest die gewezen heeft op het
verbreken van contracten, waardoor de
kooper benadeeld, de verkooper bevoor-
deld werd. Niemand minder dan Mr. Aal-
berse heeft den Amsterdamschen bakkers
den raad gegeven te procedeeren en hij
heeft hetzelfde nog eens herhaald, toen hij
te Leiden voor de R. K. Middenstanders
het woord voerde. Mr. Aalberse twijfelde
er geen oogenblik aan, of de bakkers zou
den het pleit winnen. De uitspraak van de
Haarlemsche rechtbank heeft bewezen, dat
en Mr. Aalberse en ,,De Leidsche Courant"
een goeden kijk op de zaak hebben gehad.
En wat is het gevolg? Door de veroordee
ling van de firma Wessanen en Laan zijn
practisch alle andere meelhandelaren ver
oordeeld, die om dezelfde redenen de con
tracten verbroken hebben. Iedere bakker,
die nog tarwe- en roggebloem te vorderen
heeft tegen een bepaalden prijs, zal zijn
leverancier nog eens aanschrijven en vra
gen om de nog te leveren balen en anders
om vergoeding. Weigert de meelhandelaar,
dan zal ook hij zijn zaak aanhangig ma
ken, overtuigd als hij is, dat hij het ge
ding winnen zal. De groothandel, die toch
al ettelijke millioenen uit de benarde om
standigheden gesleept heeft, heeft loon
naar werken.
Langzaam beginnen de Belgische vluch
telingen naar hun land terug te keeren.
Voor het meerendeel zijn het de menschen,
die iets te verliezen hebben of, om een uit
drukking te gebruiken, die deze week nog
al eens in Leiden gebezigd is, ,,de bur
gers van een regelmatige broodwinning".
Deze uitdrukking heeft nog al aanleiding
tot discussie gegeven. Maakt nu maar eens
uit, zeiden Belgen, ondergebracht in de
gebouwen te Leiden, maakt nu maar eens
uit, wie „burgers van regelmatige brood
winning" zijn. In normale tijden zijn wij
het bijna allen, maar thans, nu er hon
gersnood in Antwerpen is, zie nu maar aan
je boterham te komen, laat staan je
broodwinning uit te oefenen. Die zoo opra
ken waren menschen, die weinig of niets
in België te verliezen hebben, die van de
eene week in de andere leven. Daarenbo
ven, worden die menschen beheerscht
door een vrees, die door geen overreding
te verdrijven is. In Vise, in Luik, in Leu
ven, in Mechelen, in Brussel zijn de Duts,
zeggen zij, beestachtig te keer gegaan. Ook
daar hebben zij zich in den beginne aar
dig voorgedaan en zijn ordelijk geweest.
Maar daarna! En dan hoort men verhalen,
die, al is de helft maar waar, verschrik
kelijk zijn. Zeker, er wordt overdreven,
maar na hetgeen jk deze week persoonlijk
van Belgische vluchtelingen gehoord heb,
schijnen en dingen gebeurd, die de vrees
van deze arme bannelingen wettigen, en
kan ik me best voorstellen, dat zij liever
hier blijven, al zouden zij dan ook maar
eenmaal per dag eten krijgen. Zij zijn
vooral bang, dat de Duts Antwerpen zal
sluiten als zij eenmaal terug zijn. Dat de
man zal gescheiden worden van vrouw en
kind en gebruikt zal worden voor allerlei
werk of gestoken zal worden in het sol
datenpak om te strijden voor de Duitsche
zaak en tegen de Belgische. Zij zijn be
vreesd, dat vrouw en kinderen zullen
overgeleverd worden aan den Duitschen
soldaat en wat zij er bij zeggen zal ik den
lezers van dit blad sparen. Neen, zoo spra
ken velen, wij zullen niet gaan, of de Hol
landers moeten ons dwingen. Zooals ik
reeds boven schreef, geen overredings
kracht is mogelijk om die Belgen te over
tuigen. Spreek hen er niet van, dat de
Duitschers wijzer geworden zijn, dat deze
er belang bij hebben, dat alles in Antwer
pen en omgeving het oude wordt, dat zij
begrijpen, dat de geheele beschaafde we
reld met arendsoogen nauwlettend hun
handel en wandel nagaat, zij gelooven u
niet. De vrees regeert over die arme on-
gelukkigen. Eerst wanneer zij van reeds
teruggekeerde landgenooten, goede en
gunstige berichten zullen ontvangen heb
ben, zullen zij er over denken terug te kee
ren naar de stad der vreeze. En neemt het
dien menschen, die niets hebben, die over
geleverd zijn aan hem, die zijn scepter
zwaait over hun stad, nu eens kwalijk.
Wanneer, om die uitdrukking nog eens te
gebruiken, de burgers van regelmatige
broodwinning ons land hebben verlaten,
zal er nog wel genoog overblijven om dien
armen stumperds een onderdag en voeding
te geven. Hen verdrijven mogen en kun
nen wij niet, langzamerhand zal de vrees
wijken en zullen ook zij terugkeeren naar
de stad hunner vaderen om weer met eigen
handen een stuk brood te verdienen. Zij
zullen de propagandisten worden voor het
gastvrij Vaderland.
In den Amsterdamschen gemeenteraad
is andermaal de verordening op de win
kelsluiting aan de orde geweest. Er was
zelfs een voorstel om de geheele verorde
ning in te trekken. Dit voorstel is evenwel
met groote meerderheid verworpen.
Aangenomen is evenwel een voordracht
van de commissie voor de strafverordenin
gen. B. .en W. .zijn nu bevoegd eene al
dan niet voorwaardelijke ontheffing te ver-
leenen van de verbodsbepalingen dezer
verordeningen ten aanzien van een winkel,
voor zoover die wegens zijn ligging of den
aard van zijn debiet op den verkoop na het
sluitingsuur is aangewezen.
Deze ontheffingen worden niet verleend
dan na verhoor van een commissie van
vijf leden en vijf plaatsvervangende leden,
dor.»- B. en W. te benoemen.
Twee dier leden en twee plaatsvervangen
de leden moeten zijn werkgevers, twee leden
en twee plaatsvervangende leden werkne
mers in het winkelbedrijf, terwijl het vijf
de lid, dat tevens voorzitter is, evenals zijn
plaatsvervanger, noch werkgever, noch
werknemer mag zijn. Vóór tot de benoe
ming der vier eerstbedoelde leden en
plaatsvervangehde leden wordt overge
gaan, worden de Kamers van Arbeid voor
de Voedings- en Genotmiddelen en voor
den Kleinhandel in de gelegenheid gesteld,
gezamenlijk eene aanbeveling in te dienen
van twee personen voor elk te benoemen
lid en plaatsvervangend lid.
In de bedoelde winkels mag de verkoop
na het sluitingsuur alleen geschieden
door den houder (winkelier), zijne echt-
genoote en zijne inwonende familieleden
boven de 16 jaren.
Van deze ontheffingen wordt door B. en
W. openbare kennisgeving gedaan.
Hij, wien een ontheffing, als hierbedoeld,
is verleend, is verplicht op een voor het
voorbijgaand publiek goed zichtbaar deel
van den pui van zijn winkel, een door B.
en W. vast te stellen opschrift of teeken
aan te brengen, ten bewijze, dat voor de
zen winkel eene zoodanige ontheffing is
verleend.
Voorts is bepaald dat de winkels 14 da
gen in plaats van een week vóór St. Nico-
laas mogen geopend blijven tot 11 uur
's avonds. Nog werd bepaald te verbieden
het medenemen yan artikelen uit café's,
lunchrooms, eethuizen, enz. na het slui
tingsuur.
Men zal bemerkt hebben, dat het niet
zoo heel gemakkelijk gaat ontheffing te
krijgen. De bepalingen zijn vrij bezwarend
en menige winkelier zal zijn zaak anders
moeten voeren om ontheffing te verkrijgen.
Of dit besluit van den Amsterdamschen
Raad ook zal nawerken in andere gemeen
ten. waar de 9 uur sluiting is ingevoerd, is
moeielijk te beantwoorden. Met die winkels,
waarvoor vrijstelling mogelijk is, worden
vooral bedoeld de winkels, waar 's avonds
na het uitgaan der theaters nog iets ge
geten kan worden. Die winkels treft men
natuurlijk het meest aan in steden waar
veel theaters en bioscopen zijn. Het be
sluit zal dus voor de meeste plaatsen in
ons land wel geen ver-strekkende gevol
gen hebben. PEDROSER.
Uit de Pers.
Geen aangename positie.
De veldprediker ds. S. K. Bakker blij tt
zich in zijn nieuwen werkkring niet te best
te kunnen vinden.
Vroeger al klaagde hij dat men hem in
de kerken niet op den kansel toeliet. Thans
beklaagt hij zich in „de Hervorming", dat
ook de soldaten, voor wier zieleheil hij toch
aangesteld is, niets van hem willen weten.
Met de katholieke aalmoezeniers gaat het
anders, en het doet ons genoegen, zegt -Ie
„Gelderlander" dit uit den mond van een
predikant te vernemen. Hij schrijft:
Zij heben hun gewoon ambtelijk werk
te doen, de mis bedienen, de biecht
hooren, een korte predikatie houden,
al gaat dit dan ook onder ongewone
omstandigheden. En hun menschen
komen vanzelf naar hen toe. Zij be
hoeven zich maar te laten zien en de
katholieke manschappen weten wat
willen en wat van henzelf verwacht
wordt. Hier komt zeer sterk aan den
dag de voorsprong dien de katholieke
kerk heeft door haar menschelijkerwijs
volmaakte organisatie. Toen de mobin
satie kwam, was alles dadelijk kl:
Monseigneur benoemde sub-aalmoeze
niers uit de verschillende plaatsen,
waar de divisie was gelegerd,die alvast
begonnen met van allerlei te organisee-
ren voor de katholieke manschappen.
Toen later de aalmoezeniers door de re
geering werden benoemd, vonden deze
de geheele machine reeds in gang gezet.
En de kerk is één. Wanneer een katho
liek soldaat, laat ik zeggen uit
Zeeuwsch-Vlaanderen, een pastoor uit
Delfzijl ziet, dan weet hij: daar hoor ik
bij, die man is er ook voor mij en heeft
geestelijk gezag over mij. En wanneer er
dienst gehouden wordt, gaat hij er he J*;.
Tusschen twee haakjes: men ziet da: ook
ds. Bakkér, met de gewone protestants ne
onkunde omtrent katholieke zaken, spreekt
van „de mis bedienen". Dat is liet werk van
den misdienaar, maar niet van den priester,
die het H. Misoffer opdraagt of in meer da-
gelijksclie taal, de Mis leest.
Dit daargelaten moet men erkennen, d.-c
hij eerlijk hulde brengt aan de bewonderens
waardige organisatie der Katholieke Kerk,
aan den ijver der aalmoezeniers en dc gods
dienstige belangstelling der katholieke sol
daten.
Ook van de protestanten der orthodoxe
richting verhaalt hij veel goeds; door h
was al vóór de moblisatie geregeld van al
lerlei voor de militairen gedaan; zij had
den in iedere groote gemeeente gezorgd voor
een militair tehuis. Hun predikanten had
den dadelijk zich met prijzenswaardige
ijver voor het geestelijk leven der militai
ren geïnteresseerd, zij hadden preekbeur
ten en bidstonden gehouden, zoodat dc
gereformeerde veldprediker den bodem tl
voor een goed deel bewerkt vond, toen h!;
vijf weken na den dag der mobilisatie zijr.
werk begon.
Maar de veldpredikers van de vrijzinnige
richting als ds. Bakker bevinden zich in
een onaangename positie. „Hier zijn wij",
klaagt dominee, „midden tusschen vele
duizenden mannen geplaatst, die niet om
ons hebben gevraagd, die ons niet begee-
ren en ons met onverschillige oogen aan
kijken, en aan wie wij wat moeten trachten
te geven".
Zou dominee niet zachtjes aan begrijpen
dat hetgeen hij te geven heeft van gering
belang moet zijn, als het zoo weinig wordt
begeerd. Wat de mensch in ernstige lo-
veysomstanüigheden en dus ook dc soldaat
in oorlogstoestand noodig heeft, dat is
positieve godsdienst. Dezen kan alleen de
Katholieke Kerk ten volle geven, en het
orthodoxe protestantisme voor zoover het
aan de hoofdpunten der christelijke leer
vasthoud. Het vrijzinnig protestantisme
daarentegen met zijn vaagheid, zijn inner
lijke tegenspraak, zijn twijfelzucht biedt
niet den minsten houvast en dus ook geen
steun of troost.
Het uitgewekenen-vraagstuk.
Over bovengenoemde quaestie schrijft
het „Ilsgz.":
De Belgische uitgewekenen kunnen naar
hun land terugkeeren, dit is het resul
taat geweest van het overleg van onze
regeering met het Duitsche opperbestuur.
Had onze regeering meer willen berei
ken dan dit resultaat?
Men zou geneigd zijn deze vraag beves
tigend te beantwoorden, vermits onze
regeering van haar aanvankelijk voorne
men om een proclamatie uit te vaardigen
heeft afgezien, en er zich toe heeft bepaald
de burgemeesters uit te noodigen zoo
spoedig mogelijk opgave te doen van Jo
personen die naar België willen terugkee
ren, om hen dan van regeeringswege daar
heen te vervoeren.
Van pressie, van eenigen aandrang zelfs
tot terugkeer schijnt onze regeering zich
te willen onthouden, voorhands althans.
Zij laat de menschen blijkbaar volkomen
vrij.
Die willen gaan zal zij terugbrengen.
Die niet willen kunnen blijven.
Wat kan de regeering tot deze afwach
tende en passieve houding hebben ge
noopt?
Binnen Antwerpen mogen alleen terug
komen die daar hun woonplaats en hun
regelmatige broodwinning hadden.
Wie dus van elders naar Antwerpen
waren gevlucht worden er niet toegelaten.
Evenmin de armen en bedeelden. Ook niet
het schuim, dat in een groote stad steeds
in een betrekkelijk aanzienlijk percentage
voorhanden is.
Heeft deze bepaling invloed geoefend op
de houding onzer regeering?
Of is het de weigering der Duitsche over
heid geweest om zich te verbinden, hij
een vergrijp tegen het Duitsche leger en
kel de schuldigen, en niet ook onschuldi-
gen, te doen boeten?
Juist dit houdt er, na hetgeen de on
dervinding te Leuven en elders neen ge
leerd, den schrik in.
En als iets van terugkeer naar Antwer
pen kan afhouden, dan is het dit inder
daad bange vooruitzicht: de daad van een
onvoorzichtige, van een waanzinnige, een
misdadiger, kan de noodlottigste gevolgen
voor anderen hebben.
Onze regeering wenscht blijkbaar geen
erkele verantwoordelijkheid te aanvaar
den. Zij doet niet meer dan haar mede
werking verleenen tot terugkeer van hen,
die uit eigen beweging teruggaan willen.
Zij volhardt in haar edelmoedigen op
zet: ons land is open en blijft open voor
de ongelukkigen. Geen woord, geen gebaar
zelfs, dat kon worden uitgelegd als rci
bewijs van ongeduld, als een toeken dat
ze van de uitwijkelingen liefst spoedig ont
slagen was
Dit behoeft natuurlijk niet te bpiettsn,
dat diegenen, die te Antwerpen en elders
hun zaken, hun bedrijf, hun broodwin
ning hebben, terugkeeren, ten einde het
normale leven voor zich zelf en voor do
samenleving voor zoover dit in oorlogs
tijd normaal zijn kan te herstellen.
Wanneer enkel de goede elementen terug
gaan, is voor hen en voor Antwerpen het
gevaar het geringst, is er feitelijk geen
gevaar.
't Is waar, Nederlanl blijft dun belast
FEUILLETON.
(Het auteursrecht van deze vertaling is
voorbehouden).
Een vrouw kwam uit de menigte naar vo-
en nam Marcelle bij de hand om haar
'eg te leiden.
- Ik ben er, zeide een zachte stem aan
oor van 't kleine meisje.
Marcelle zag degene, die tot haar sprak,
an en een soort van glimlach gleed over
'aar gelaat, want zij had haar nieuwe
riendin herkend.
Eene hand in die van Louise, de andere
1 die van de brave vrouw, die op zich had
enomen haar te begeleiden, liet zij zich
medevoeren, haar best doende degenen bij
e houden, die voor haar uit gingen met het
'jk lmrer moeder.
Zij bevond zich eindelijk in een leege zaal,
aar een onaangename reuk heerschte en
'e door twee walmende lampen schaarsoh
slicht werd. Men nam Marcelle mee naar
aangrenzende kamer, terwijl men in de
aal de kleeren van de overledene onder
st, om naar eenige aanwijzing te zoe-
ao. Men vond echter niets.
De kleine som gelds die Marie bezat,
^'ond zich in een gewone beurs. Het lin-
'angoed, geteekend M. P., volgens 't ge-
ruik in sommige provinciën, waar de ge-
iwdc vrouwen haar goed met haar eig$n
aam merken, dat linnengoed was, eer ge
bikt om de menschen op een dwaalspoor
brengen dan bij het onderzoek behulp
zaam te zijn. Papieren waren er niet. Mont-
fort had ze alle in zijn portefeuille. Zelfs («e
naam van het hotel, waar zij vertoefd had,
ontbrak.
Het droeve woord: laMargue, werd
uitgesproken. De vrouw, die Marcelle be
waakte huiverde.
De arme vrouw, zeide zij zachtkens.
Ondervraag het kind, zeide een stem.
Maar Marcelle wist niets, behalve haar
naam. Men ontving slechts vage inlichtin
gen, toen zij vertelde, met haar moeder
naar den trein te zijn geweest, om haar
vader weg te brengeiL
Niemand vermoedde intusschen, dat deze
naar H&vre was vertrokken, daar de aan
duidingen van het kind den ijverigen com
missaris aan het Oosterstation deden den
ken.
Wat zal men met dat kind aanvangen?
vroeg een stem vol medelijden.
Is hier iemand, die voorloopig voor
haar wil zorgen, vroeg de commissaris.
Ondanks zijn gewoonte, van met dergelij
ke gevallen te doen te hebben, scheen het
hem toch wel wat wreed, het arme wicht
naar het D p t te zenden.
Ik mijnheer de commisaris, zei de
vrouw, die haar had begeleid en reeds ge
troffen was door dc zachtheid en lieftallig
heid der aime vondelinge.
Maar voorzij tijd had gehad naar voren
te treden eTflrtch in het volle licht aan oe
omstanders te vertoonen, di-ong een kleine
gestalte tot voor de balustrade en een kin
derstem riep moedig:
Ik, mijnheerl
De menigte, even gereed tot lachen als tot
weenen, werd bij deze verschijning tot vroo-
lijkheid gestemd.
Wie? Gij? vroeg de commissaris, die
naderbij kwam om te zien, wie het voorstel
deed.
Ik, mijnheer, Louise Farrot, rue Bua-
din; mijn moeder heeft een drogistenwinkel
nabij het park Monthalon.
De vi'oolijkheid werd luidruchtiger; eeni
gen lachten zelfs luide.
't Lijkt wel een grap, zei de commis
saris, de wenkbrauwen fronsende.
Pardon, mijnheer, het is geen grap,
hernam Louise op verontwaardigden toon.
Moeder is zeer goed en houdt veel van kin
deren. Wij hebben Voor zes maanden mijn
kleine zusje verloren en ik ben er zeker van,
dat zij deze kleine wel in de plaats zal wil
len nemen.
Men lachte niet meer, maar zag elkaar
getroffen aan.
En gij? zeide de commissaris, zich tot
de vrouw richtend, die zich het eerst had
aangemeld.
Ik, mijnheer, ik ben waschvrouw van
fijne goederen. Ik ben weduwe en zonder
kinderen en wil de kleine wel voorloopig tot
mij nemen. Maar als de moeder van Louise
dit ook wil doen, zal zij beter zijn bij haar
dan bij mij. Ik ken haar; 't is een opper
beste vrouw.
Ga haar halen, zeide de commissaris
tot een agent. Juffrouw Farrot verscheen
weldra, verbaasd hhar dochtertje te vinden
op 't politiebureau, de allerlaatste plaats ter
wereld, waar zij haar dochtei-tje gezocht zou
hebben. Zij kende het ongeval en met een
paar woorden was zij op de hoogte gebracht
van het vreemde voorstel van Louise. Bewo
gen boog zij zich over Marcelle, die ver
moeid van het weenen, in de armen der
waschvrouw in slaap was gevallen.
Arme kleine, zeide zij; zij gelijkt in
derdaad op mijn lieve Céline, gij hebt wat
gedurfd, voegde zij er bij, zich tot haar
dochter wendend, met naar hier te gaan on
dit ongelukkige kind op te vragen. Ik zou
het nooit hebben durven doen. Maar die
kinderen, het is wat te zeggen tegenwoordig
met hen.
Wat besluit gij? vroeg dc commissaris,
ongeduldig.
Ik neem haar aan, mijnheer. Zij kan
slapen in het bedje van Céline.
Na de gebruikelijke formaliteiten ging juf
frouw Farrot naar huis, met de slapende
kleine in haar armen. Menige vrouw, 'lie
buiten op haar stond te wachten, wilde
haar eenig geld in de hand laten glijden.
Geef het aan den commissaris, zeide
zij trots; dat kan een spaarpot voor de
kleine geven; wat wij doen behoeft geen
belooning.
Een uur later sliep Mai-celle rustig in
het wiegje van het overleden kind en
Louise; die tegenover haar lag, beurde af
en toe het hoofd op, om te zien of zij er
wel was, zoo aangenaam, maar ook zoo
onwaarschijnlijk was het haar.
Dat is nu alles nog niets, zuchtte juf
frouw Farrot, maar wat haar morgen te
zeggen als zij naar haar moeder vraagt.
IV HOOFDSTUK.
De angst van den vader.
Den volgenden dag te twee uren be
vond Montfort zich aan het station bij 1 et
aankomen van den trein van Parijs. Ge
leund op de balustrade, die het perron
oplaat, zag hij de wagons naderen; de lo
comotief hield juist voor hem stand. De
machinist en de stoker stapten af, de be
ambten begonnen de bagagewagens te le
digen, cn aan al die portieren vertoonden
zich vermoeide ï-eizigers.
Deze daalden omzichtig het perron af en
wendden zich daarna om, ten einde man
den en koffers en groote pakken van on
der de banken te krijgen; moeders namen
schreiende kinderen op en zetten ze op
den bodem.
Montfort zag alle reizigers, die hem een
voor een voorbijgingen, aan; toen de laat
ste vertrokken was, wachtte hij nog altijd.
De omnibussen der hotels stonden daar; hij
monsterde ze alle maar zonder succes.
Daarop haastig het station binnentredend,
richtte hij zich tot den chef, die met een
gewichtig air heen en weer liep, de 1 an
cien vol papieren.
Was er niet een jonge vrouw met een
klein meisje in den trein? vroeg hij hem.
De chef zag hem verstoord aan.
Er waren zooveel vrouwen met kleine
meisjes; welke bedoelt gij?
Een vrouw in bruine japon met een
lief meisje van drie en een half jaar. Is
er onderweg geen ongeluk gebeurd?
Niet het minste ongeval.
Kunnen zij soms om de een of andere
x-eden verplicht zijn geweest, onderweg af
te stappen?
Men heeft mij niets gezegd, ik weet
niets. Als zij afgestapt zijn, zullen zij dat
wel zelf gewild hebben.
De chef ging met haastige schreden hóón.
Montfort bleef onbewegelijk staan, tei-
wijl allerlei veronderstellingen zijn goest
bestormden.
Wanneer komt de volgende trein van
Parijs? vroeg hij aan eer: conducteur.
(Wordt vervolgd)..