In den Kerstnacht. Ingezonden Me tedeelingen. HERMAN F. A. DAMEN Zn. Tot waar zijn wij gekomen? het "blinde meisje haar ziel verscheurd door snijdend-wreede smart. De tranen drongen op naar haar oogen, die ze vast dichtkneep om haar droefheid voor anderen te verbergen. Ach, ook den Mes sias zk>U( 'ze nooit zien, als straks de volheid der tijden gekomen was. Was zHJ idan ook niet diep ongelukkig? Nauwelijks ithuis was de moeilijk-be dwongen smart heftig losgebarsten. Haar doffe oogen glinsterden van tranen en heel haar lichaam schokte van 't pijnlijk gesnik. Jozef had haar willen troosten. „Toe, zusje, bedaar nu; ben ik er dan niet, die zoo veel van je houd?" Toen had ze 't wild uitgekreten: „Maar ook ion kan ik 'niet zien. Niets kan ik zien! Al mijn dagen 'zijn donker. Mijln God, is dat leven?" Jozef zweeg en meewarig zat hij naast zijn zusje, haar 'hand in de zijne, en met de andere streelde 'hij1 liefkoozend haar zjj'ïge haren. Lia schreide aldoor, nu eens hartstochtelijk -woest, dan weer zacht kreunend als een pijnlijk-gewonde. Haar oogen waren uitgedroogd van tranen en haar borst hijgde diep naar adem. Moet ik dan altijd blind blijven?" brak ze opnieuw uit. „Mijn Gpd, ik wjl zien. Ik kan mijn leed niet langer dragen!" „Je moet kalmer zijn, Lia", zei Jozef teeder-bezorgd, „onderworpen aan God, zooals Joh en Tobias. God weet wat het beste voor m7n rusje is." Dat woord was een lichtstraal in haar donkere droefheid'. Ze wist het wel, maar in haar smart had ze-'t vergeten- Onderworpen aan God, ja dat moest ze zijn. Mocht ze wel zoo klagen en ongeduldig zijn? Neen, ze wilde niet meer klagen, maar alles Verduren, gelaten en blij'. Langzaafn kwam haar gemoed tot rust. En toen Jozef was heengegaan, spreidde ze haar bed, om in den slaap de droe\e werkelijkheid te vergeten. Maar Lia sliep niet, 'ze kón niet slapen. Zij lag da; r wakker in de donkerheid van haar lichc- ktos leven, terwijl 'de maan door een diep 'venstertje helder'naar binnen scheen. Eerst snikte ze nog zacht, toen werd ?e al kalmer. Ze vroeg God om vergeving. Neen, zij zou nooit meer zoo dwaas zijn... Eindelijk,vermoeid en afgemat, sluimerde zij in. 'Een stille lach gleed om haar mond, als zag zij in drooin wat de werkelijkheid haar nooit geschon ken had. Buiten welfde de klare nacht, groot van stilte, over het wijde veld. Aan den hoogen hemel schitterden de sterren in heidereten glans, als wilden ze uitschrijf ven in teekens van licht de vervulling der profetie, dat heden een Ster zou opgaan uit Jacob en de Verwachte der volkeren mensch zou worden. De herders zaten om de verwarmende wachtvuren, die ros opflikkerden in de koele helder heid van den maanblanken nacht. De schapen 'waren vast tegen elkaar ge drongen, hun wollen vachten dicht-aan- een, als een lang-harig tapijt, waarover het maanlicht in rimpeling van zilver en schaduw Vergleed. Alles 'was in rust. Maar daar opeens breekt de lucht open, een vloed van licht stort over de nachtelijke vlakte, en een engel van 'God blinkt in dien glans. Een groote glorie omstraalde de herders en. allen werden zij zeer bevreesd. Toto zei ;de engel 'hun: „Vreest niet,_ >vant •zie ,ik boodschap )x groote vreugde, dte voor geheel het volk wezen zal: dat u heden .een Zaligmaker is geboren, die Ch'listus 1de Heer is, in de stad van David. En dit zij' u ten teeken: ge zult eeii jwiclit vinden in doeken gewikkeld eri liggende in een kribbe". En als hij' dit gezegd had, en de 'herders nog roerloos staarden in het wonderbare licht, Was opeens een groote menigte hemeb sche geesten rond hem, die God lof- zongen en zeiden„Eere aan God in den ihooge en op aarde vrede aan de mpnschen Van goeden Wil." En [zoodra de engelen waren wegg*- wiekt ten hemel, spraken de herders tot elkander: „Laten we heengaan naar Bathlehem om te 'zien wat er geschied is en wat de Heer ons heeft geopen baard." Met grooten spoed gingen ze en vonden Maria en Jozef en het wicht, liggende jn een kribbe... J3ij de eerste klanken van het hemel- sche lied was Lia uit haar sluimering ontwaakt. Wat hoorde zij daar? E,en wondere zang klonk aan uit de verte, een machtig geluid, zoodat haar kamer tje volstroomde van jubelende muziek. Mijn ;God, wat zou dat zijn? Ze zit recht ,en luisterde met ingehouden aden. „Glorie aan God," zoo zongen de stem men, „vrede op aarde aan de menschen van goeden wil." Nimmer had ze zoo iets gehoord. 'Ze sprong op en stond nu voor het venstertje. Wat een goddelijle weelde van klank! Zij voelde haar hart doorzongen van jubel. Het was of haar ziel zwol van zaligheid, het werd in haar binnenste alles zoo licht en zoo ruim door het onzegbaar geluk, dat het lied .uitjubelde in den duisteren nacht. Daar zweeg opeens het koor der en gelen. Maar dan... als gelui van ve'e klokken, als het gedaver van zilveren klaroenen, klonk een stem over het veld: „•Zie, ik boodschap u groote vreugde, die yoor geheel het volk wezen zal: dat u heden een Zaligmaker is geboren, die Christus de Heer is, in de stad van David. 'En 'dit zij u ten teeken: gij zult een Wicht vinden, in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe..." De Messias 'geborenHet schokte door De... Messias... geboren, herhaalt ze na- 1 drukkelij'k, om zich in te denken in de wonderbare werkelijkheid van dit Vreiig- j debericht. „Gij zult een kind vinden," zij wil al heengaan om den Messias te zoeken. Maar nauwelijks heeft ze de huis deur 'geopend, of de 'kille nachtwind brengt 'haar 'weer opeens tot het klare besef van 1de blindheid, die ze in de vervoering van Tiaar geluk geheel ver geten 'had. Eén oogenblik welt de droef heid in haar op. Maar hoor... opnieuw juicht de 'zang. En de vreugde van dien jubel overstemt 'hare smart. O, dat moe ten engelen zijn, die zóó zingen, engelen zooals ze Verschenen aan Gedeon en Tobias, zooals 'de aartsvader Jacob! ze zag klimmen en dalen langs de lichtende hemelladider. „Glorie aan GodI" 't Was een overstrooming van gocldelijkcn klank. Ze valt neer op de knieën. „Glörie aan God," ?oo juichte ze mee, aanbiddend in zalige verrukking het wonder van Gods" liefde, dat van de'aarde een hemel maak te in dezen genadevollen nacht... Bewegeloos zat ze daar geknield, wit en rein in het hemelsche licht. Ze bad al maar door: „Glorie aan God". Zij merkte niet .dat de nachtlucht haar 'dun gekleede leden yerkilde en huiveren deed. Want een groote vreugde doortintelde haar, zij voelde zich als opgeheven boven de aar de en warm sloeg haar het hart van lief de... Toen plotseling de deur wend' openge worpen en Jozef binnenstoof. „Lia", ju beldie hijl geestdriftig,, en hij dacht niet meer aan haar droefheid van den vorigen dag, die misschien opnieuw zou] open breken, hij1 stond niet verwonderd1 haar geknield te zien voor 't open venster tje... „Lia, de Verlosser is geboren! Ik heb hem gezien; een kind in doeken en 'bet lag in zijd kribje, juist zoóals de Engelen ons hadden gemeld. Kcmi, laten we hem gaan aanbidden". Lia ontwaakte als uit een bljjden droom, blij vatte haar bij de hande „Wat een gelukkige nacht, mijn zusje". Toen voelde hij hoe koucl ze was. Liefdevol legde hij een wollen doek om haar schou ders en met tiaar hand in de zijne snel den zij voort, twee innig-gelukkige men schen, door den zwijgenden nadht. Achter hen aan kwam Lia's lammetje, dat stil naar buiten was geglipt, zonder dat ze 't merkten. Het mysterie van Kerstnacht vervulde de lucht. De hemelzang was verstomd, maap het leek of de klanken nog natrilden, wonderbaar-zoet, in de geheiligde lucht van het land der ge nade. De verklaarde verte was vól fluis tering en vreemd' gesidder, alsof wijd om engelenwieken ruischten en hemel geesten zweefden onzichtlbaar door den nacht. Om hen heen wasemde een zoete geur als van lentebloemen, pas-ontloken. Stil gingen zij voort, zwijgend; want hun zielen waren overstelpt van weelden, die geen menschelijke stem verhalen kan. In de verte zag Jozef den stal. Een Ticht-doorschenen wolk hing boven de heilige plaats, waar Jezus geboren was. „We zijn er haast", fluisterde hij tot Lia. Maar de warme toorij waarop bij sprak, doorgloeide zijn woorden, dat. ze Werden een jubel van zaligst geluk. Ze drongen nu zacht naar voren door de schare van geknielde herders heen, die medelijdend even opkeken naar arme "Lia uit het witte huisje bij de wei, die bLind was en den Messias niet zou kunnen aan schouwen. Op een kleinen afstand van de kribbeknielden ze peer. Dezelfd|e aandoening van straks beving opnieuw de reine ziel van Jozef. Innig vertrouwd ontwelden gebeden en zuchten aan zijn bewogen hart. Daar lag Jezus: een klein kindje, zoo teeder en aanvallig, de hand jes uitgestrekt, als wilde het allen nooden tot Hem te komen. De Messias! O, als Lia hem eens mocht aanschouwen! „Dierbare Zaligma ker", bad Jozef, „ach, laat hare oogen het heil zien, dat gij: bereidt hebt voor alle volken. Laat haar ziel zich in uw aanschijn verblijden. Heer, van dag tot dag heeft ze u verwacht, open nu haar bogen voor uw licht." Zoo smeekte hij, vurig, (met aandrang, de verzen van Koning Davids psalmen aaneenschakelend, zooals ze in zijn ge heugen' thans, als uiting van eigen ge voelens, naar voren drongen. Ook Lia bad. Ze zat daar stil. Een dorst van verlangen in den Jach om haar mond, een wijlding van vrede om heel haar wezen, nu haar hart den Mes sias zoekt, die daar liggen moet, met een wijde openstaring van haar licht- looze oogen, als zag ze reeds het vurig gewenschte. De weelde-blije Moedermaagd; zag met teeder welgevallen naar 't vrome meisje, dat daar zat, de handen gevouwen en vleiend in woordeloos gebed. En ze noo- diigde den jongen herder met minzaam gebaar zijn zusje nader te brengen... Jdu zat ze vlak bij Jezus. Hij zou haar kun nen genezen, kwam het plotseling groot- geloovig in haar op. "Ze wilde die ge dachte verdrijven, bang, dat zij ondank baar mocht schijnen. Maar Jezus had haar innigste denken doorgrond. Zijn kleine handje streelde even haar oogen en... daar opeens werd een jicht ont stoken in de duisternis, zij zag... Daar lag de lieve Jezus... Hij glimlachte zoo 'teer en strekte zijn handje naar haar toe, 'dat zij1 vereerde met innige kussen. En zij zag dien glimlach, zij zag dat handje... neen, het was Ê'een droom... D*e Messias had het licht in haar oogen ontvonkt... Zij 'zag. Wat zou ze aan God wedergeven yoor alles wat Hij haar geschonken had! Ack, zoo veel noodig. Daar hoorde ze haar lammetje zacht blaten. Ja, dat moest ha£r lammetje zijn. Het lag er zoo rustig en met z'n spitse kopje keek 'thaair zoo goedig aan. Ja, dat zou ze aan Jesus geven. Van de wol kon die arme Moeder een warm kleedje maken voor haar kind. En Jezus kon er mee spelen. Ja, dat was een goed geschenk. „Mag ik u dit geven, lief kindje, toe, ncom 'het maar aan,, het is mijn eigen lammetje. Zie, het is voor u." En op haar armen bood ze het aan. Jezus glimlachte teeder, en goedig knikte de grijze Sint Jozef; maar Maria, die wel wist wat haar kindje begeerde, zeide minzaam: „Hier, mijn lief meisje, neem uw geschenk. Gij kunt 't niet missen. Beloof den Verlosser altijd te beminnen. Mijn kindje vraagt uw hart." Glorievol rees de morgen van dien eersten Kerstdag over de gelukkige aarde. In 't Oosten gloeide de zon door de bleeke lucht. De velden rezen in den ochtenddoom en de palmen en olijven stonden nog nevelig in het vroege licht. Toen verlieten Jozef en Lia het oord der genade. Naast elkander gingen ze door het veld naar hun stille woning, ingetogen en zwijgend, om de kalme heerlijkheid niet te verstoren, waarvan hun ziel was doorklaard; in de blijde verv/achting vati een lichten levensdag, die zoo heerlijk nu was begonnen De zon rees prachtig. Maar Lia lette niet op de schoonheid rondom, die zij thans voor het eerst kon aanschouwen. Het aardsche licht verheugde haar niet, nu het hemelsche over haar ziel zoo genadevol was opgegaan „Aan de rechtvaardigen is een licht verschenen en vreugde aan de getrouwen van hart!" (Van Onzen Tijd.) Het was in den nacht van den 24sten December. Een ijzige wind woei door de Iersche velden, en joeg de zware sneeuw vlokken tegfan de deuren en vensters der huizen. Menige rijke dach.t met angst en medelijden aan het lot van zoovele' armen, die in hun ellendige woning noch' kleeding noch vuur, nodh voedsel hadden, om zich tegen de felle koude te beschut ten, en vormde reeds het vrome besluit, om morgen op het blijde Kerstfeest een rijk geschenk aan de armen uit te deelen. Doch niemand dacht waarschijnlijk aan den eenzamen zwerveling, die in den nacht ronddoolde, en wel het meest hulp noodig had. Het was een arme student, een verlaten Wees. Xrm inderdaadin zijn. verkleumde--! handen droeg hij den eenigen riikdom, die hij opl aarde bezat, eenige boeken, hem door een goedharti- gen vriend verstrekt, om zijn vurigen lust naaj; de studie te kunnen bevredigen. Reeds den geheëlen midd(ag was hij langs den kouden eenzamen weg voortgewan- deld, in de stellige hoop, nog voor liet vallen van den avond de Iersche stad Dublin te zullen bereiken maar hii had zich deerlijk omtrent den afstand ver gist. Het was reeds duister geworden en de steeds vallende sneeuw en de snerpende wind hadden .het voetpad, dat naar de stad leidde, voor liet oog onken baar gemaakt. De bjave jongeling voelde zich eindelijk geheel uitgeput en ver stijfd van de koude. Wel overmande hij zich nog herhaaldelijk en deed alle mo gelijke pogingen, om het doel van zijn reis te bereikendoch het was te ver geefs plotseling stond hij sjil, een kou de rilling greep hem aan, als verstijfde opeens het bloed in de aderen hij sloeg nog een spieekenden blik ten bemel, en viel bewusteloos neder in de sneeuw. Na weinige oógenblikkTTn was hii van alle kanten door de dikke vlokken be dekt. Niemand dan God alleen had hem in de duisternis zien vallen niemand dan God kende den nood, waarin de onge lukkige verkeerdedoch daarom ook zou de medelijdende Verlosser Zich zijner ontfermen. In dienzelfden nacht meldde zich iemand aan bij den pastoor der nabijge legen gemeente, en verzocht dringend hem aanstonds te willen volgen, dewijl 'een zieke verlangde te biechten. Die brave en ijverige herder der gemeente was pater O'Neil. Hij aarzelde geen oogen blik om zich op weg t>e begeven en! koude en sneeuw te trotseeren. Niet lang daarna Was hij zoo gelukkig het huis van den armen zieke te bereiken en hem met zijn priesterlijk woord te troosten. Toch dach.t hij bij het terug- keeren niet, in dien nacht geroepen te zijn, nog voor een andere ongelukkige een troostende engel te wezen. Terwijil hij niet dan mét moeite voortstapt door de hooge sneeuw, blijft h.ij eensklaps staan en keert zich om want het is hem, alsof hij met deri voet tegen een voor werp onder de sneeuw bedolven heeft' gestooten. Onmogelijk echter iets te onderschei den en hii wil zijn weg reeds vervol gen, als hij een zacht gekerm meent te hooren. Haastig ruimt hij nu de sneeuw laag weg, en „'Mijn God I" zoo roept h.ij uit, „een mensph hier begraven 1 geheel verstijfd van de koude 1" Het was de arme student. De liefde volle priester richt hem op1, draagt hem moedig op de schouders naar zijne wo ning, cn "t gelukte hem, na korten tijd den jongeling weer tot zichzelf te doen komen. Den geheelen nacht verliet hij geen oogenblik zijn ziekbedwant de 30 cent per regel ENISOVERALGRATISVERKKUGBAARVOORIEÜERKOOPER VAN HARGARINE A"^5CTPER POND groote vreugde'van den pastoor óp! het blijde Kerstfeest was dat jaar, zich naast den zieke neder te zetten, hem op de liefderijkste wijze te verplegen. Hij vernam ook, hoe nog kort geleden den student zijne beide ouders bijna te gelijkertijd door den dood waren on trui t. Nu had hjj zich naar Dublin willen be geven, in de hoop bij een verwijderden bloedverwant een onderkomen te vinden. Drie weken moest het nog duren, eer de jongeling de ondernomen reis kpn voorzetten. Hartelijk dankte onze stu dent Zijn redder, toen het oogenblik' daar was, waarop hij afscheid van hem kon nemen, en vurig drukte hjj zijn verlangen; uit, eenmaal in de gelegenheid te mogen Zijn, hem een wederdienst te bewijzen Dertig jaren waren sedert het ge denkwaardig Kerstfeest verloopen. De eerste jaren waren er steeds betrekkin gen tusschen den medelijdenden pastoor en z!ijn dankbaren beschermeling blijven bestaan, doch sinds langen tijd hadden zij niets van elkander gehoord. Brief op brief had de arme student nog geschil e- ven, doch ontving geen antwoord, on waande reeds zijn weldoener gestorven. Schoon vergrijsd en gebogen door d m ouderdom, werkte de 'ijverige herder nog onvermoeid aan het heil der hem toever trouwde kudde; doch God wilde hem toonen, dat geen aardsche belooning hem daarvoor wachtte. Hij-moest ten laatste zjjn opofferingen door eenjge kwaac- willigen met den zwaarsten ondank v< r- golden zien. 'uit wraakzucht werd hjj voor het gerecht gesleept. „Wie is die geestelijke en wat heeft hem hier onder de beschuldigden ge bracht zoo vroeg een der advocaten aan Zijn ambtgenooten. „Wie is zijn verdediger Helaas, de ongelukkige had er geen. Tevergeefs had pater O'Neil zich van den eenen advocaat tot den ar deren ge wend, om hunne bescherming in te ree- pen'; zij hielden hun hart voor alle ge voel van recht en menschelijkheid ge sloten, of deinsden terug, da;r de neef van den voorzitter de aanklager was, en men dus wel kon vermoeden welk von nis er zou worden geveld, er bleef hem niets meer over, dan met beangstigd hart de uitspraak der rechters af te wachten. Zoo aanstonds zou de zitting geopend worden, toen een vriendelijk heer.den grijzen pastoor op. c?en scho rder tikte en vroeg: „Waarom laat gij1 uwe zaak niet verdedigen? Welk beschuldiging heeft men tegen u ingebracht „Als zoude ik, afgeleefde grijsaard", zucht de priester, „een mijner parochia nen mishandeld hebben, terwijl! ik slechts zooals miyi plicht gebood, een dienst meisje bewogen heb haar dienst te ver laten." „Heeft hij getuigen?" „Ja, een zijner dienstboden, aan wien ik sinds jaren openlijk de Sacramenten heb moeten weigeren." Weldra was de advocaat genoegzaam ingelicht omtrent de zaak ei, besloot: „Wees gerust. Ik' zal voor u pleiten en allen van uwe onschuld overtuigen." En zoo deed ook de onbekende. In een meesterlijke pleitrede toonde hij aan de verbaasde menigte de onschuld van den pastoor zoo daghelder aan, dat de rechters hem onmiddellijk vrijspraken en alle aanwezigen den edelen advocaat met uitbundig gejuich begroetten. Als deze daarop; zijn cliënt bij het verlaten der rechtzaal volgde vroeg hij hem: „Is het waar, wac men van u verhaalt? Hebt gij eens een armen student het leven gered Wijnhandelaren Hofleveranciers Kanfoor: BurésteeM tot 's avonds 8 uur geopend. (5271) was inderdaad Gods voorzienigheid, wel ke mij in dien nacht voor Kerstmis naar een zieke riept Het spijt mij erg, dat ik sedert jaren niets meer van dien jongen heb vernomen." „Hoe was zijn naam vroeg de ander. „O'Donovan." „En zoudt gij vermoeden, dat ook uw verdediger dien naam draagt?" „Zijt gij dan zijn bloedverwant?" riep de pastoor vol vreugde uit. uNeen'G.gaf de ander lachend ten ant woord, „ik ben niemand anders dan O'Donovan zelf, of kent gij uwen Eduard niet meer?" Bij die woorden viel de grijze priesteil zijn redder weenende om den hals. Ja, hij herkende hem nu: het was de arme student. En als eenige dagen later wederom het Kerstfeest naderde, hield een deftig rijtuig stil voor de woning van patert O'Neil. Mr. O'Donovan en zijn echtge- noote stegen uit; zij kwamen het Kerst feest vieren bij den grijzen pastoor. „Ziet", isprak de grijze herder, „zoo heeft de kleine Zaligmaker dc weldaad eens te Zijner liefde in den Kerstnacht bewezen, mij ruimschoots vergolden." „En mij gelukkig gemaakt"^ hervatte Mr.-O'Donovan, „eerst mij het leven ge red, en thans de vreugde doen smaken, mijn grooten weldoener terug te vinden en een wederdienst te mogen bewijzen." (Ingezonden.) Gaan wij eens na hoe 'het er in de spijker- en iragehndustrie uitziet. De toe stand is tengevolge van den vrijhandel allertreurigst De Belgen, de Frans ch en, de Dluitschers, de Engelschen zijn hier allen te gast Hunne overproductie verkoopen ze hier aan lagere prijzen, dan waaraan onze 'industrie de waar leveren kan. Maar d.e Dluitschers worden door hum eigen lamdgenooten geprikkeld, om nog verder in Nederland door te dringen. De Dtuitsche walsdraadtrust kent uit- voerpremiën toe aan de Duitsche draad- nagelfabrieken. Wat doen de Belgische steen-fabrikan ten, om hier onze steenindustrie er orider te krijigen en zelf hunne waar inhet eigen land op pr'ijls ijle houden? - De steenfabrikanten daar te lande vormden een syndicaat en hebben den plicht, om in Bielgië ieder slechts een bepaald getal steenen te leveren, om daardoor die steenen in België op prijs te 'houden en allen gelegenheid' te geven hunne zaken gaande te houden. Die groote fabrieken leveren meer af en brengen dat te veel naar Nederland aap prijzen, waardoor zij hunne fabriek aan den gang kunnen houden, leveren diesnoods zonder wiinst W'at op dat gebied in Pruisen geschiedt, zullen 'wijl „nog later waarnemen. Ook die fabrieken: van aarden buizen, van grès-artnkelen, (die zoo prachtig aan 't opkomen waren ^voorbedden Tegelen, Belfeld, Reuver ,Swalmen), worden met ondergang bedreigd. België en Duitschland zetten hier hum te veel af* alweer aan ou der-de-markt-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1912 | | pagina 4