In den Kerstnacht.
Ingezonden Me tedeelingen.
HERMAN F. A. DAMEN Zn.
Tot waar zijn wij gekomen?
het "blinde meisje haar ziel verscheurd
door snijdend-wreede smart. De tranen
drongen op naar haar oogen, die ze
vast dichtkneep om haar droefheid voor
anderen te verbergen. Ach, ook den Mes
sias zk>U( 'ze nooit zien, als straks de
volheid der tijden gekomen was. Was
zHJ idan ook niet diep ongelukkig?
Nauwelijks ithuis was de moeilijk-be
dwongen smart heftig losgebarsten. Haar
doffe oogen glinsterden van tranen en
heel haar lichaam schokte van 't pijnlijk
gesnik. Jozef had haar willen troosten.
„Toe, zusje, bedaar nu; ben ik er dan
niet, die zoo veel van je houd?" Toen
had ze 't wild uitgekreten: „Maar ook
ion kan ik 'niet zien. Niets kan ik zien!
Al mijn dagen 'zijn donker. Mijln God,
is dat leven?"
Jozef zweeg en meewarig zat hij naast
zijn zusje, haar 'hand in de zijne, en met
de andere streelde 'hij1 liefkoozend haar
zjj'ïge haren. Lia schreide aldoor, nu eens
hartstochtelijk -woest, dan weer zacht
kreunend als een pijnlijk-gewonde. Haar
oogen waren uitgedroogd van tranen en
haar borst hijgde diep naar adem. Moet
ik dan altijd blind blijven?" brak ze
opnieuw uit. „Mijn Gpd, ik wjl zien.
Ik kan mijn leed niet langer dragen!"
„Je moet kalmer zijn, Lia", zei Jozef
teeder-bezorgd, „onderworpen aan God,
zooals Joh en Tobias. God weet wat het
beste voor m7n rusje is."
Dat woord was een lichtstraal in haar
donkere droefheid'. Ze wist het wel, maar
in haar smart had ze-'t vergeten-
Onderworpen aan God, ja dat moest
ze zijn. Mocht ze wel zoo klagen en
ongeduldig zijn? Neen, ze wilde niet
meer klagen, maar alles Verduren, gelaten
en blij'.
Langzaafn kwam haar gemoed tot rust.
En toen Jozef was heengegaan, spreidde
ze haar bed, om in den slaap de droe\e
werkelijkheid te vergeten. Maar Lia sliep
niet, 'ze kón niet slapen. Zij lag da; r
wakker in de donkerheid van haar lichc-
ktos leven, terwijl 'de maan door een
diep 'venstertje helder'naar binnen scheen.
Eerst snikte ze nog zacht, toen werd ?e
al kalmer. Ze vroeg God om vergeving.
Neen, zij zou nooit meer zoo dwaas
zijn... Eindelijk,vermoeid en afgemat,
sluimerde zij in. 'Een stille lach gleed
om haar mond, als zag zij in drooin
wat de werkelijkheid haar nooit geschon
ken had.
Buiten welfde de klare nacht, groot
van stilte, over het wijde veld. Aan den
hoogen hemel schitterden de sterren in
heidereten glans, als wilden ze uitschrijf
ven in teekens van licht de vervulling
der profetie, dat heden een Ster zou
opgaan uit Jacob en de Verwachte der
volkeren mensch zou worden. De herders
zaten om de verwarmende wachtvuren,
die ros opflikkerden in de koele helder
heid van den maanblanken nacht. De
schapen 'waren vast tegen elkaar ge
drongen, hun wollen vachten dicht-aan-
een, als een lang-harig tapijt, waarover
het maanlicht in rimpeling van zilver en
schaduw Vergleed.
Alles 'was in rust. Maar daar opeens
breekt de lucht open, een vloed van
licht stort over de nachtelijke vlakte, en
een engel van 'God blinkt in dien glans.
Een groote glorie omstraalde de herders
en. allen werden zij zeer bevreesd. Toto
zei ;de engel 'hun: „Vreest niet,_ >vant
•zie ,ik boodschap )x groote vreugde, dte
voor geheel het volk wezen zal: dat u
heden .een Zaligmaker is geboren, die
Ch'listus 1de Heer is, in de stad van
David. En dit zij' u ten teeken: ge zult
eeii jwiclit vinden in doeken gewikkeld
eri liggende in een kribbe". En als hij'
dit gezegd had, en de 'herders nog
roerloos staarden in het wonderbare licht,
Was opeens een groote menigte hemeb
sche geesten rond hem, die God lof-
zongen en zeiden„Eere aan God in
den ihooge en op aarde vrede aan de
mpnschen Van goeden Wil."
En [zoodra de engelen waren wegg*-
wiekt ten hemel, spraken de herders tot
elkander: „Laten we heengaan naar
Bathlehem om te 'zien wat er geschied
is en wat de Heer ons heeft geopen
baard." Met grooten spoed gingen ze
en vonden Maria en Jozef en het wicht,
liggende jn een kribbe...
J3ij de eerste klanken van het hemel-
sche lied was Lia uit haar sluimering
ontwaakt. Wat hoorde zij daar? E,en
wondere zang klonk aan uit de verte,
een machtig geluid, zoodat haar kamer
tje volstroomde van jubelende muziek.
Mijn ;God, wat zou dat zijn? Ze zit
recht ,en luisterde met ingehouden aden.
„Glorie aan God," zoo zongen de stem
men, „vrede op aarde aan de menschen
van goeden wil." Nimmer had ze zoo iets
gehoord. 'Ze sprong op en stond nu
voor het venstertje. Wat een goddelijle
weelde van klank! Zij voelde haar hart
doorzongen van jubel. Het was of haar
ziel zwol van zaligheid, het werd in
haar binnenste alles zoo licht en zoo
ruim door het onzegbaar geluk, dat het
lied .uitjubelde in den duisteren nacht.
Daar zweeg opeens het koor der en
gelen. Maar dan... als gelui van ve'e
klokken, als het gedaver van zilveren
klaroenen, klonk een stem over het veld:
„•Zie, ik boodschap u groote vreugde,
die yoor geheel het volk wezen zal:
dat u heden een Zaligmaker is geboren,
die Christus de Heer is, in de stad van
David. 'En 'dit zij u ten teeken: gij zult
een Wicht vinden, in doeken gewikkeld
en liggende in een kribbe..."
De Messias 'geborenHet schokte door
De... Messias... geboren, herhaalt ze na- 1
drukkelij'k, om zich in te denken in de
wonderbare werkelijkheid van dit Vreiig- j
debericht. „Gij zult een kind vinden,"
zij wil al heengaan om den Messias te
zoeken. Maar nauwelijks heeft ze de huis
deur 'geopend, of de 'kille nachtwind
brengt 'haar 'weer opeens tot het klare
besef van 1de blindheid, die ze in de
vervoering van Tiaar geluk geheel ver
geten 'had. Eén oogenblik welt de droef
heid in haar op. Maar hoor... opnieuw
juicht de 'zang. En de vreugde van dien
jubel overstemt 'hare smart. O, dat moe
ten engelen zijn, die zóó zingen, engelen
zooals ze Verschenen aan Gedeon en
Tobias, zooals 'de aartsvader Jacob! ze
zag klimmen en dalen langs de lichtende
hemelladider. „Glorie aan GodI" 't Was
een overstrooming van gocldelijkcn klank.
Ze valt neer op de knieën. „Glörie aan
God," ?oo juichte ze mee, aanbiddend
in zalige verrukking het wonder van Gods"
liefde, dat van de'aarde een hemel maak
te in dezen genadevollen nacht...
Bewegeloos zat ze daar geknield, wit en
rein in het hemelsche licht. Ze bad al
maar door: „Glorie aan God". Zij merkte
niet .dat de nachtlucht haar 'dun gekleede
leden yerkilde en huiveren deed. Want
een groote vreugde doortintelde haar, zij
voelde zich als opgeheven boven de aar
de en warm sloeg haar het hart van lief
de...
Toen plotseling de deur wend' openge
worpen en Jozef binnenstoof. „Lia", ju
beldie hijl geestdriftig,, en hij dacht niet
meer aan haar droefheid van den vorigen
dag, die misschien opnieuw zou] open
breken, hij1 stond niet verwonderd1 haar
geknield te zien voor 't open venster
tje... „Lia, de Verlosser is geboren! Ik
heb hem gezien; een kind in doeken en
'bet lag in zijd kribje, juist zoóals de
Engelen ons hadden gemeld. Kcmi, laten
we hem gaan aanbidden".
Lia ontwaakte als uit een bljjden
droom, blij vatte haar bij de hande „Wat
een gelukkige nacht, mijn zusje". Toen
voelde hij hoe koucl ze was. Liefdevol
legde hij een wollen doek om haar schou
ders en met tiaar hand in de zijne snel
den zij voort, twee innig-gelukkige men
schen, door den zwijgenden nadht. Achter
hen aan kwam Lia's lammetje, dat stil
naar buiten was geglipt, zonder dat ze
't merkten. Het mysterie van Kerstnacht
vervulde de lucht. De hemelzang was
verstomd, maap het leek of de klanken
nog natrilden, wonderbaar-zoet, in de
geheiligde lucht van het land der ge
nade. De verklaarde verte was vól fluis
tering en vreemd' gesidder, alsof wijd
om engelenwieken ruischten en hemel
geesten zweefden onzichtlbaar door den
nacht. Om hen heen wasemde een zoete
geur als van lentebloemen, pas-ontloken.
Stil gingen zij voort, zwijgend; want hun
zielen waren overstelpt van weelden, die
geen menschelijke stem verhalen kan.
In de verte zag Jozef den stal. Een
Ticht-doorschenen wolk hing boven de
heilige plaats, waar Jezus geboren was.
„We zijn er haast", fluisterde hij tot
Lia. Maar de warme toorij waarop bij
sprak, doorgloeide zijn woorden, dat. ze
Werden een jubel van zaligst geluk. Ze
drongen nu zacht naar voren door de
schare van geknielde herders heen, die
medelijdend even opkeken naar arme "Lia
uit het witte huisje bij de wei, die bLind
was en den Messias niet zou kunnen aan
schouwen. Op een kleinen afstand van
de kribbeknielden ze peer. Dezelfd|e
aandoening van straks beving opnieuw
de reine ziel van Jozef. Innig vertrouwd
ontwelden gebeden en zuchten aan zijn
bewogen hart. Daar lag Jezus: een klein
kindje, zoo teeder en aanvallig, de hand
jes uitgestrekt, als wilde het allen nooden
tot Hem te komen.
De Messias! O, als Lia hem eens
mocht aanschouwen! „Dierbare Zaligma
ker", bad Jozef, „ach, laat hare oogen
het heil zien, dat gij: bereidt hebt voor
alle volken. Laat haar ziel zich in uw
aanschijn verblijden. Heer, van dag tot
dag heeft ze u verwacht, open nu haar
bogen voor uw licht."
Zoo smeekte hij, vurig, (met aandrang,
de verzen van Koning Davids psalmen
aaneenschakelend, zooals ze in zijn ge
heugen' thans, als uiting van eigen ge
voelens, naar voren drongen.
Ook Lia bad. Ze zat daar stil. Een
dorst van verlangen in den Jach om
haar mond, een wijlding van vrede om
heel haar wezen, nu haar hart den Mes
sias zoekt, die daar liggen moet, met
een wijde openstaring van haar licht-
looze oogen, als zag ze reeds het vurig
gewenschte.
De weelde-blije Moedermaagd; zag met
teeder welgevallen naar 't vrome meisje,
dat daar zat, de handen gevouwen en
vleiend in woordeloos gebed. En ze noo-
diigde den jongen herder met minzaam
gebaar zijn zusje nader te brengen... Jdu
zat ze vlak bij Jezus. Hij zou haar kun
nen genezen, kwam het plotseling groot-
geloovig in haar op. "Ze wilde die ge
dachte verdrijven, bang, dat zij ondank
baar mocht schijnen. Maar Jezus had
haar innigste denken doorgrond. Zijn
kleine handje streelde even haar oogen
en... daar opeens werd een jicht ont
stoken in de duisternis, zij zag... Daar lag
de lieve Jezus... Hij glimlachte zoo 'teer
en strekte zijn handje naar haar toe,
'dat zij1 vereerde met innige kussen. En
zij zag dien glimlach, zij zag dat handje...
neen, het was Ê'een droom... D*e Messias
had het licht in haar oogen ontvonkt...
Zij 'zag.
Wat zou ze aan God wedergeven yoor
alles wat Hij haar geschonken had! Ack,
zoo veel noodig. Daar hoorde ze haar
lammetje zacht blaten. Ja, dat moest ha£r
lammetje zijn. Het lag er zoo rustig en
met z'n spitse kopje keek 'thaair zoo
goedig aan. Ja, dat zou ze aan Jesus
geven. Van de wol kon die arme Moeder
een warm kleedje maken voor haar kind.
En Jezus kon er mee spelen. Ja, dat
was een goed geschenk. „Mag ik u dit
geven, lief kindje, toe, ncom 'het maar
aan,, het is mijn eigen lammetje. Zie,
het is voor u."
En op haar armen bood ze het aan.
Jezus glimlachte teeder, en goedig knikte
de grijze Sint Jozef; maar Maria, die
wel wist wat haar kindje begeerde, zeide
minzaam: „Hier, mijn lief meisje, neem
uw geschenk. Gij kunt 't niet missen.
Beloof den Verlosser altijd te beminnen.
Mijn kindje vraagt uw hart."
Glorievol rees de morgen van dien
eersten Kerstdag over de gelukkige aarde.
In 't Oosten gloeide de zon door de
bleeke lucht. De velden rezen in den
ochtenddoom en de palmen en olijven
stonden nog nevelig in het vroege licht.
Toen verlieten Jozef en Lia het oord
der genade. Naast elkander gingen ze
door het veld naar hun stille woning,
ingetogen en zwijgend, om de kalme
heerlijkheid niet te verstoren, waarvan
hun ziel was doorklaard; in de blijde
verv/achting vati een lichten levensdag,
die zoo heerlijk nu was begonnen
De zon rees prachtig. Maar Lia lette
niet op de schoonheid rondom, die zij
thans voor het eerst kon aanschouwen.
Het aardsche licht verheugde haar niet,
nu het hemelsche over haar ziel zoo
genadevol was opgegaan
„Aan de rechtvaardigen is een licht
verschenen en vreugde aan de getrouwen
van hart!" (Van Onzen Tijd.)
Het was in den nacht van den 24sten
December. Een ijzige wind woei door de
Iersche velden, en joeg de zware sneeuw
vlokken tegfan de deuren en vensters der
huizen. Menige rijke dach.t met angst
en medelijden aan het lot van zoovele'
armen, die in hun ellendige woning noch'
kleeding noch vuur, nodh voedsel hadden,
om zich tegen de felle koude te beschut
ten, en vormde reeds het vrome besluit,
om morgen op het blijde Kerstfeest een
rijk geschenk aan de armen uit te deelen.
Doch niemand dacht waarschijnlijk aan
den eenzamen zwerveling, die in den
nacht ronddoolde, en wel het meest hulp
noodig had. Het was een arme student,
een verlaten Wees. Xrm inderdaadin
zijn. verkleumde--! handen droeg hij den
eenigen riikdom, die hij opl aarde bezat,
eenige boeken, hem door een goedharti-
gen vriend verstrekt, om zijn vurigen
lust naaj; de studie te kunnen bevredigen.
Reeds den geheëlen midd(ag was hij langs
den kouden eenzamen weg voortgewan-
deld, in de stellige hoop, nog voor liet
vallen van den avond de Iersche stad
Dublin te zullen bereiken maar hii had
zich deerlijk omtrent den afstand ver
gist. Het was reeds duister geworden
en de steeds vallende sneeuw en de
snerpende wind hadden .het voetpad, dat
naar de stad leidde, voor liet oog onken
baar gemaakt. De bjave jongeling voelde
zich eindelijk geheel uitgeput en ver
stijfd van de koude. Wel overmande hij
zich nog herhaaldelijk en deed alle mo
gelijke pogingen, om het doel van zijn
reis te bereikendoch het was te ver
geefs plotseling stond hij sjil, een kou
de rilling greep hem aan, als verstijfde
opeens het bloed in de aderen hij sloeg
nog een spieekenden blik ten bemel, en
viel bewusteloos neder in de sneeuw.
Na weinige oógenblikkTTn was hii van
alle kanten door de dikke vlokken be
dekt.
Niemand dan God alleen had hem in
de duisternis zien vallen niemand dan
God kende den nood, waarin de onge
lukkige verkeerdedoch daarom ook zou
de medelijdende Verlosser Zich zijner
ontfermen.
In dienzelfden nacht meldde zich
iemand aan bij den pastoor der nabijge
legen gemeente, en verzocht dringend
hem aanstonds te willen volgen, dewijl
'een zieke verlangde te biechten. Die brave
en ijverige herder der gemeente was
pater O'Neil. Hij aarzelde geen oogen
blik om zich op weg t>e begeven en!
koude en sneeuw te trotseeren.
Niet lang daarna Was hij zoo gelukkig
het huis van den armen zieke te bereiken
en hem met zijn priesterlijk woord te
troosten. Toch dach.t hij bij het terug-
keeren niet, in dien nacht geroepen te
zijn, nog voor een andere ongelukkige
een troostende engel te wezen. Terwijil
hij niet dan mét moeite voortstapt door
de hooge sneeuw, blijft h.ij eensklaps
staan en keert zich om want het is hem,
alsof hij met deri voet tegen een voor
werp onder de sneeuw bedolven heeft'
gestooten.
Onmogelijk echter iets te onderschei
den en hii wil zijn weg reeds vervol
gen, als hij een zacht gekerm meent te
hooren. Haastig ruimt hij nu de sneeuw
laag weg, en „'Mijn God I" zoo roept h.ij
uit, „een mensph hier begraven 1 geheel
verstijfd van de koude 1"
Het was de arme student. De liefde
volle priester richt hem op1, draagt hem
moedig op de schouders naar zijne wo
ning, cn "t gelukte hem, na korten tijd
den jongeling weer tot zichzelf te doen
komen. Den geheelen nacht verliet hij
geen oogenblik zijn ziekbedwant de
30 cent per regel
ENISOVERALGRATISVERKKUGBAARVOORIEÜERKOOPER
VAN HARGARINE A"^5CTPER POND
groote vreugde'van den pastoor óp! het
blijde Kerstfeest was dat jaar, zich naast
den zieke neder te zetten, hem op de
liefderijkste wijze te verplegen.
Hij vernam ook, hoe nog kort geleden
den student zijne beide ouders bijna te
gelijkertijd door den dood waren on trui t.
Nu had hjj zich naar Dublin willen be
geven, in de hoop bij een verwijderden
bloedverwant een onderkomen te vinden.
Drie weken moest het nog duren, eer
de jongeling de ondernomen reis kpn
voorzetten. Hartelijk dankte onze stu
dent Zijn redder, toen het oogenblik' daar
was, waarop hij afscheid van hem kon
nemen, en vurig drukte hjj zijn verlangen;
uit, eenmaal in de gelegenheid te mogen
Zijn, hem een wederdienst te bewijzen
Dertig jaren waren sedert het ge
denkwaardig Kerstfeest verloopen. De
eerste jaren waren er steeds betrekkin
gen tusschen den medelijdenden pastoor
en z!ijn dankbaren beschermeling blijven
bestaan, doch sinds langen tijd hadden
zij niets van elkander gehoord. Brief op
brief had de arme student nog geschil e-
ven, doch ontving geen antwoord, on
waande reeds zijn weldoener gestorven.
Schoon vergrijsd en gebogen door d m
ouderdom, werkte de 'ijverige herder nog
onvermoeid aan het heil der hem toever
trouwde kudde; doch God wilde hem
toonen, dat geen aardsche belooning hem
daarvoor wachtte. Hij-moest ten laatste
zjjn opofferingen door eenjge kwaac-
willigen met den zwaarsten ondank v< r-
golden zien. 'uit wraakzucht werd hjj
voor het gerecht gesleept.
„Wie is die geestelijke en wat heeft
hem hier onder de beschuldigden ge
bracht zoo vroeg een der advocaten
aan Zijn ambtgenooten.
„Wie is zijn verdediger
Helaas, de ongelukkige had er geen.
Tevergeefs had pater O'Neil zich van
den eenen advocaat tot den ar deren ge
wend, om hunne bescherming in te ree-
pen'; zij hielden hun hart voor alle ge
voel van recht en menschelijkheid ge
sloten, of deinsden terug, da;r de neef
van den voorzitter de aanklager was, en
men dus wel kon vermoeden welk von
nis er zou worden geveld, er bleef hem
niets meer over, dan met beangstigd hart
de uitspraak der rechters af te wachten.
Zoo aanstonds zou de zitting geopend
worden, toen een vriendelijk heer.den
grijzen pastoor op. c?en scho rder tikte
en vroeg: „Waarom laat gij1 uwe zaak
niet verdedigen? Welk beschuldiging
heeft men tegen u ingebracht
„Als zoude ik, afgeleefde grijsaard",
zucht de priester, „een mijner parochia
nen mishandeld hebben, terwijl! ik slechts
zooals miyi plicht gebood, een dienst
meisje bewogen heb haar dienst te ver
laten."
„Heeft hij getuigen?"
„Ja, een zijner dienstboden, aan wien
ik sinds jaren openlijk de Sacramenten
heb moeten weigeren."
Weldra was de advocaat genoegzaam
ingelicht omtrent de zaak ei, besloot:
„Wees gerust. Ik' zal voor u pleiten en
allen van uwe onschuld overtuigen."
En zoo deed ook de onbekende. In
een meesterlijke pleitrede toonde hij aan
de verbaasde menigte de onschuld van
den pastoor zoo daghelder aan, dat de
rechters hem onmiddellijk vrijspraken en
alle aanwezigen den edelen advocaat met
uitbundig gejuich begroetten. Als deze
daarop; zijn cliënt bij het verlaten der
rechtzaal volgde vroeg hij hem:
„Is het waar, wac men van u verhaalt?
Hebt gij eens een armen student het
leven gered
Wijnhandelaren Hofleveranciers
Kanfoor: BurésteeM
tot 's avonds 8 uur geopend.
(5271)
was inderdaad Gods voorzienigheid, wel
ke mij in dien nacht voor Kerstmis naar
een zieke riept Het spijt mij erg, dat ik
sedert jaren niets meer van dien jongen
heb vernomen."
„Hoe was zijn naam vroeg de ander.
„O'Donovan."
„En zoudt gij vermoeden, dat ook uw
verdediger dien naam draagt?"
„Zijt gij dan zijn bloedverwant?" riep
de pastoor vol vreugde uit.
uNeen'G.gaf de ander lachend ten ant
woord, „ik ben niemand anders dan
O'Donovan zelf, of kent gij uwen Eduard
niet meer?"
Bij die woorden viel de grijze priesteil
zijn redder weenende om den hals. Ja,
hij herkende hem nu: het was de arme
student.
En als eenige dagen later wederom
het Kerstfeest naderde, hield een deftig
rijtuig stil voor de woning van patert
O'Neil. Mr. O'Donovan en zijn echtge-
noote stegen uit; zij kwamen het Kerst
feest vieren bij den grijzen pastoor.
„Ziet", isprak de grijze herder, „zoo
heeft de kleine Zaligmaker dc weldaad
eens te Zijner liefde in den Kerstnacht
bewezen, mij ruimschoots vergolden."
„En mij gelukkig gemaakt"^ hervatte
Mr.-O'Donovan, „eerst mij het leven ge
red, en thans de vreugde doen smaken,
mijn grooten weldoener terug te vinden
en een wederdienst te mogen bewijzen."
(Ingezonden.)
Gaan wij eens na hoe 'het er in de
spijker- en iragehndustrie uitziet. De toe
stand is tengevolge van den vrijhandel
allertreurigst De Belgen, de Frans ch en,
de Dluitschers, de Engelschen zijn hier
allen te gast
Hunne overproductie verkoopen ze hier
aan lagere prijzen, dan waaraan onze
'industrie de waar leveren kan.
Maar d.e Dluitschers worden door hum
eigen lamdgenooten geprikkeld, om nog
verder in Nederland door te dringen.
De Dtuitsche walsdraadtrust kent uit-
voerpremiën toe aan de Duitsche draad-
nagelfabrieken.
Wat doen de Belgische steen-fabrikan
ten, om hier onze steenindustrie er orider
te krijigen en zelf hunne waar inhet eigen
land op pr'ijls ijle houden? -
De steenfabrikanten daar te lande
vormden een syndicaat en hebben den
plicht, om in Bielgië ieder slechts een
bepaald getal steenen te leveren, om
daardoor die steenen in België op prijs
te 'houden en allen gelegenheid' te geven
hunne zaken gaande te houden.
Die groote fabrieken leveren meer af
en brengen dat te veel naar Nederland
aap prijzen, waardoor zij hunne fabriek
aan den gang kunnen houden, leveren
diesnoods zonder wiinst
W'at op dat gebied in Pruisen geschiedt,
zullen 'wijl „nog later waarnemen.
Ook die fabrieken: van aarden buizen,
van grès-artnkelen, (die zoo prachtig aan
't opkomen waren ^voorbedden Tegelen,
Belfeld, Reuver ,Swalmen), worden met
ondergang bedreigd.
België en Duitschland zetten hier hum
te veel af* alweer aan ou der-de-markt-