Nieuwjaarswenschen. DE TWEE VRIENDEN. Tweede Blad behoorende bij De LeidscheCourant van Dinsdag 24 Dec. no. 977. Reeds meerdere jaren hebben wij gelegenheid geboden om op goed- koope en doeltreffende wijze de gebruikelijke Nieuwjaarswenschen bijfadvertentie in „DE LE1DSCHE COURANT" te plaatsen. Ook dit jaar zullen wij de gele genheid daartoe openstellen en wel in het nummer van Dinsdag 31 December, per vakje als onder staand voor O.SS, Dubbele grootte, dubbele prijs voor f 0.50. Plaatsing alléén bij vooruit- bet ai 1 i n g. KERSTNACHT door Joz. De Voght. De Heiland geboren te Bethlehem! Hoog' zaten de sterren en keken naar H em Zoo lieflijk zacht Dien stillen nacht, En, schooner dan ooit, blonk hun lachende licht De banigende herders in 't wakker gezicht. In sterrenglans daalde er een engelenwacht, Zong lijzig een lied door den luisterenden nacht, Een igloriezang, Een vredeklank, De herderkens hoorden 't en liepen doof 't veld, Hen na is ons zoekende ziele gesneld. Maria omarmde haar Kindeken teer, En leigde 'tomzwachtend in 't kribbeken neer, Aan 'tweenen viel Haar blijde ziel, Want Jezuken lag er zoo koud en zoo arm, Och, maakte onze laaiende liefde Hem warm De herderkens vielen 't, inzali|g gemoed, Met Maria en Jozef aanbiddend te voet, Het goddelijk kind, Ons aller vriend! Aandachtig in dank voor de kribbe geknield Gevoelden we ©ns héél met Gods liefde bezield. Het engelenkoor en zijn luister vezwond De herderkens hebben de boodschap Verkond, En stille pracht Werd weer de nacht, Maar, de zon als zij 't hoofd door den donkeren stiel- Hoorde over de wereld één gioria-lied. (De Lelie). Het verloren Kind. Een Kerstvertelling. Het was de avond voor het Kerstfeest: de heer Godfrin, de financier, administra teur van verscheidene groote maatschap pijen en afgevaardigde, zat in den weel- FEUILLETON. 74) Jean zeide Er moet wel' een verrader zijn ge weest, voor w>ien wij geen geheimen had den en diie ons heeft aangeklaagd, die den weg heeft gewezen aan den hand langer dier gevloekte Nationale Conven- tiej welke niet meer is d'an een samen raapsel van ellendelingen, door de hel over ons ongelukkig land uitgestort. Pierre Lasson vroeg: Meent gij! den verrader te kennen? Ja. En hebt gij bewijzen tegen hem? Nog niet genoeg, maar die zal ik wel vinden. Hij dwaalde met zijn vriend en den boschwachter door het huis, waar hij meende nog eenig spoor te zullen vinden van hen, die niet meer waren; hij: be schouwde hun gedachtenissen, de voor werpen, die hun hadden toebehoord, de portretten, gescheurd door sabelhouwen en doorboord met.bajonetsteken, de klee deren, ontwijd door ruwe handen; hij beschouwde dit alles, alsof hij zich 'het beeld daarvan, voor eeuwig in het ,ge- derigen eetsalon van zijn woning in de voorstad Saint-Honoré. Hjj was juist san het dessert, toen de deur geopend werd er eensklaps zijn zoontje, de kleine! Raoul, een aardig kind van vier jaar, binnentrad, geleid door zijn Duitsche gouvernante. „Goeden dag, Raoul/' - „Goeden dag, Papa/' Papa wierp1 het servet weg en de klei ne klauterde aanstonds opl zijn knie. De vader nam de kleine hand van het kin4 in de zijne en kuste ze herhaaldelijke „Papa.... het Kerstkindje.... zal het iets in mijn schoen leggen vroeg Raoul. „Zeker, .indien gij braaf geweest zijt", antwoordde de vfa'd'eren zich tot degou- vernante wendende, vroeg hij!: „Zijt u goed over Raoul tevreden, juffrouw De Duitsche juffrouw kreeg een kleur en stelde zich voor alle ,antwoord met een glimlachje tevreden, dat ten volle' de nieuwsgierigheid van mijnheer God frin omtrent het gedrag van .zijn zoontje scheen te voldoen. „Het is mooi weer vandaag", hernam de financier, „maar koud. Indien u .met Raoul gaat wandelen, zorg dan, dat hjj goed toegestopt is, juffrouw." Het Traulein glimlachte weer. Mijn heer Godfrin omhelsde een laatste maal het kind en begaf zich daarna haastig! naar de vestibule, waar de bediende hem zijn pelsjas hielp aantrekken en achter hem het portier sloot van een sierlijk rijtuig. Mijnheer Godfrin was Weduwnaar. Zijn vrouw was kort na de geboorte van Raoul gestorven. |D|e Vader vergoodde het kind, dat zijn trotsch en zijn hoop' was. Hij droomde van grootsche plannen voor hem in de toekomst. Hij werkte van den morgen tot den avond om geld op te stapelen, altijd meer geld, met de ge dachte hem eens een vorstelijk vermogen na te laten. Maar midden in de 'drukte [van zaken en (politiek vond hij' dagelijksch nauwelijks eenige minuten om zich met zijn geliefd kind bezig te houden. Daar door was de arme kleine geheel over gelaten aan de zorg van zijn Diuit^che gouvernante en- de dienstboden. Mijnheer Godfrin wist niet een edel gebruik van zijn geld te maken, hij had niet begrepen, dat het geld enkel waard is, begeerd te worden voor zooveir het dient om goed te doen en dat het for tuin in de handen van den gjke slechts een machtig middel "moet zijn hen te hulp te komen, die in nood verkeeren en lij den. Den geheelen middag reed deze rijke geëerde, maar zelfzuchtige man, die niet de ware genoegens des levens kende, in zijn prachtig rijtuig door de stad om zaken te doen. Toen hij tegen den avond naar huis reed, dacht hij er aan, dat het morgen Kerstmis was en dat Raoul ge schenken verwachtte. Hij gaf aan den koetsier het adres op' van een groot speelgoedmagazijn. Diaar kocht hij een houten paard, een doos met looden sol daten en een hoop prachtig Speelgoed. Een uur later staple mijnheer Godfrin uit het rijtuig en trad zijn woning bin nen. Hij wilde zich naar zijn kamer be geven, toen hij in de vestibule de "dienst boden in een kring zag staan, allen met ontdaan gelaat, en in een hoek op! een bank de gouvernante, die een kreet van angst slaakte, toen zij hem bemerkte en aanstonds achter beide handen haar met tranen bedekt gelaat verborg. Mijnheer Godfrin had eert voorgevoel van een on geluk. „Wat moet dat beteekenen (Wat is er getreurd?" Charles, de kamerknecht, keek zijn meester met medelijdenden blik aan en mompelde angstig: „De jongeheer Raoul „Mijn zoon, mijn kind? Wat is er gebeurd „Verloren, mijnheer! Die domme Duit sche!.... Verloren sinds vier uur in den middag De vader wankelde en de gouvernante wierp zich voor zijn voeten met huile rige stem roepende: .„Vergiffenis 1 Ver giffenis I" „Waar hebt ge hem uit het gezSdht verloren, ellendige? .Zeg de waarheid, heugen wilde griffen. Ten slotte zei hij tegen zijn metgezel: Nu zal ik u voor eenige uren ver laten. Gij kunt hier uitrusten. Gagnard zal over u waken, terwijl gij vertoeh onder het dak, waar ik gehoopt had nog zooveel gelukkige dagen te zudien slijten. Waar gaat gij heen? Naar Lamballe. Zal ik met u meegaan? Waartoe? Herstel uwe krachten, daar zullen wij nog behoefte aan hebben. Onze paarden zijn zeer vermoeid, wi. zullen hen sparen en ik kan wel te voet gaan. Pierre Lasson herhaalde met zijn ge- 1 wone volgzaamheid: Zooals gij1 wilt, ik vraag niet naar uw geheimen. Ik heb er slechts een en dat kent gi» reeds lang. Ik bemin een meisje, !da niets verloren heeft, ouders noch 'bezit ting, en dat, naar ik geloof, toch evei treurig is als ik. Haar wil ik weerzien al was het rrfaar voor een oogenblik. Thérèse Nollan? Ja. 'li Ga dan. De graaf want Jean de Trémazaj had den titel van zijn vader geërfd bracht zijn vriend' naar de kamer, die hi vroeger had: bewoond, en deed hem neer liggen op zijn bed; hij verzekerde zich, of ilf vermoord jeWaar hebt ge hem verlorenWaar Maar het ongelukkige meisje kon geen antwoord geven, zij kon alleen schreien en om vergiffenis smeeken. „Aan den kant van de poort van As- nière", antwoordden de dienstboden. Als waanzinnig van smart sprong de ongelukkige vader weer in het rijtuig, nog steeds gevuld met de mooiste ge schenken voor Raoul. Bij den prefectuur aangekomen, stel de men dadelijk alles in het werk voor den invloedrijken afgevaardigde, de pre fect telefoneerde zelf naar den commis saris van politie. De ongelukkige vader bleef geduren de vijf minuten alleen. Welke vreese- lijke oogenblikken voor het arme vader hart! Daarna verscheen de pjrefect, een glimlach op de lippen, tevredenheid was op zijn gelaat te lezen„Gevonden Mijnheer Godfrin slaakte een luiden kreet van vreugde, thans was hii half waanzinnig van blijdschap. Hij vloog op den prefect toe en drukte diens handeq hartstochtelijk, als wilde hij ze ver pletteren. De prefect hernam, na eenige oogen blikken„Hij is opgenomen door een zekeren Pierron., groentekoopman, rue des Cailloux te Levallois-Perret". Mijnheer Godfrin bedankte den prefect en vloog weer in z'n rijituig. „Vlug, koet sier. Vlug! Zijn ontroering, zijn angst, zijn vreug de hadden hem doen begrijpen, hoezeer hij zijn kind liefhad! Vlug koetsier". Hij die daar in den kou'den Kerstf- nacht in het rijtuig zit, denkt er niet| aan, millioenen en millioenen voor zijn zoon op te staplelen, hem te doen schit teren in de wereld. Hij zal hem niet meer overlaten aan de zorg van vreem den, hij zal voortaan zelf zorgen voor zijn kleinen Raoul. Hij zal de zuster van zijn vader laten komen. De oude tante, die eenvoudige ziel, voor wie hij zich vroeger schaamde omdat ze landelijk eenvoudig was. Zij zal over haar kleinen neef waken„Vlug koetsier!" Het rijtuig houdt ^til. Bij het licht der heldere lantaarns vari het rijtuig be merkt mijnheer Godfrin een Jaag, nede rig huisje. Het nummer klopt, hier moet die Pierron wonen. Aanstonds wordt de deur geopend en verschijnt een man, een groote kerel met rooden snor. Hij be schouwt een oogenblik het prachtige span en den rijken heer in den mooie pelsjas en zegt dan vroolijk: „U is 'zeker de vader, mijnheer? Wees niet bang, den jongen is niets overkomen". Hij leidt den bezoeker binnen en voegt i er bij, den vinger op den mond leggend^ „Sst! hij slaapt" 'j Bij het licht van eert" kleinen lam'p!, die zeer slecht verlicht en een onaangenamen geur verspreidt, bemerkt mijnheer God frin een kast, waaraan een lade ont breekt, eenige stoelen en eem rode ta- fel, waarop een half gevulde flesch staat, drie glazenen in een schaal een stuk vleesch. Den groentekoop'man neemt de lamp r en op de teenen loopend, verlicht hii een loek der kamer, waar in een zindelijk bed, twee jongens diep in slaap' ligl- jen. In den jongste der twee kinderen schouder de andere beschermend zijn arm jelegd heeft, herkent de rijke financier zijn zoontje. „De twee snaken vielen van slaap bij- ia om", zegt Pierron, terwijl hij zijn •uwe stem tracht te verzachten. „Daar k niet wist, wanneer men den kleine zou komen halen, heb ik hem maar te aed gelegd en ben .toen naar den com- nissaris gegaan, om hem van het geval n kennis, te stellen. Gewoonlijk heeft éidore zijn bedje onder de pannen, maar k dacht bij mij zelfDaar zijn ze beter, k kan wel een nacht den slaap missen." Maar mijnheer Godfrin luistert nau welijks. In een voor hem geheel nieuwe jntroering beschouwt hjj de twee sla- rende kinderen. Zij liggen in een oud jzeren bed, onder een grijsachtige ka zernedeken. W,elk een treffende groepi j iochtansWat schijnt nu Raoel, die zijn ief fluweelen pakje aangehouden heeft, n de armen van Z'n makker zwak en tee- derl Die vader, een oogenblik van zijn lat de wapenen van Pierre geladen en n goeden staat waren, en ging .heen, .erwijl hij zeide: Slaap gerust, Gagnard waakt. In den stal; vond hij zjjn' nog gezadeld raard staan. Hier nam hij voor zijn wa- renen dezelfde voorzorgen als hij voor liie van zijn vriend 'had gedaan, en daar.op /erliet hijl La Guyonnicre, waar niemand urn tegenwoordigheid had opgemerkt, rehalve zijn hond Miraut, dje den drem- ;el van T ledige huis niet wilde verlaten. Op de naburige hoeve was een oude, ïalf doove vrouw achtergebleven, gelijk ïan een oud' huismeubel, dat men niet neer kan gebruiken, maar waaraan men e zeer gehecht is om er van te scheiden. De pachter en zijn vrouw, meegenomen net de anderen door Si card om de Bre- ïonsche samenzwering nog des te be langrijker te doen schijnen en de popur 'ariieit van den Onomkoopbare nog des e sterker te doen toenertien, waren buiten 'ervolging gesteld voor een misdaad tegen le natie, die zijl zelfs nog niet vermoed ladden', maar vertoefden nog steeds in lé gevangenis. Wanneer zouden zijl hun hoeve weer zien, die ledig en verwoest was als het casteel, in welik's schaduw zijl zoo rustig :n gelukkig hadden geleefd? Jean de Jrémazan had den weg, die yan La Guyonnière naar Lamballe voerde, kind beroofd, benijdt het gebruinde en gezonde gelaat van den jarmen jongen 'van den groentekoopman. „Is dat je zoon vraagt hij den koop- 'man. „Neen, meneer," antwoordt de man. „Ik ben nooit getrouwd geweest Twee jaar geleden stierf een buurvrouw, eene arme weduwe, haar kind onverzorgd ach terlatende. Toen heb ik den jongen bij me genomen. Ik heb geen groote ver dienste en spoedig ben ik voor mijn goe de daad beloond geworden. Hij is nau welijks zeven jaar, maar hij maakte zich reeds zeer verdienstelijk voor me. Eeni ge jaren geleden heb ik door een onge luk een mijner armen .verloren en nu kan ik zonder hulp niet goed uit de voeten. Vroeger was ik zoo'n flink werk man, mijnheer, die tien frank per dag (maakte! Zidore is een vlug kereltje, hij heeft "uw zoontje hulpeloos en verlaten op straat gevonden." „Hoe", roept mijnheer Godfrin „dat kind heeft „Ja mijnheer hij is een wakker kerel tje. Hij kwam uit de school, toen hij uw kind ontmoette, dat tranen bij tuiten schreidde. Hij sprak hem aan, troostte hem zoo goed hij kon. Alleen begreep! hij niet goed wat uw zoontje vertelde. Engelsche en Duitsche woorden, maar /er was geen middel, om zijn naam en zijn adres er uit te krijgen. Zidore heeft hem toen meegenomen. Ik was niet ver uit de buurt. Ik was mijn salade aan het verkoopen. De vrouwen, die ons om ringden, kwaakten als kikvorschen „Brengt hem bij den commissaris!" Maar Zidore protesteerde daartegen. „De kleine zal bang worden," zei hij Daarbij wilde uw jongen hem niet meer verlaten. Zooveel te érger voor mij ik kon niet voortgaan met verkoopen en moest mijn kroppen salade mee naar huis (nemen. Zii hebben samen een stuk brood gegeten en zijn daarna samen naar bed gegaan. Aardige kinderen beiden, vindij u niet?" 't Was vreemd, wat er in de ziel van mijnheer Godfrin omging. Maar nu 'had men voor den rijken man 'n tip! van 't gordijn opgelicht, idat het leven der armen verbergt, zoo moedig in hun ellende, zoo liefdadig onder elkaar. De edelmoedigheid van dien man, die het hulpelooze weeskind tot zich had ge nomen, de goedheid van dien kleinen knaap van de straat, dat alles ontroerde mijnheer Godfrin. Neen, hij zou zich niet tevreden stellen zijn beurs te openen, hij wilde beter en meer doen voor Zidore en Pierron den verminkte, hii wilde hun een geruste en blijde toekomst bereiden. Hij wilde zich ook herinneren, dat er nog andere armen eii gebrekkigen zijn dan Pierron nog andere verlaten wees kinderen dan Zidore. Zoo droomde de rijke financier voor de twee slapende kinderen. „We hebben nu niets anders meer te doen dan uw kind in het rijtuig te dra gen," zei de koopman, „want i\b zal bij u veel beter zijn dan bij mij. O, ge hoeft hem slechts in uw armen te ne men, hij zal er niet wakker door worden Men slaapt zoo vast op' dien leeftijd. Eerst moeten wij hem echter zijn schoe nen aantrekken En den blik van den groentekoop'man volgend, bemerkte mijnheer Godfrin (dicht bij den haard, waar nog een klein vuurtje smookte, twee paar kinder schoenen, de fijne bottines van Raoel en de breede schoenen van Zidoreen ieder paar bevatte een taai-taaiman en wat suikergoed. „Let daar niet op-, mijnheer," mom pelde Pierron verlegen. „Zidore'heeft alvorens naar bed te gaan, dat in zjjn schoenen en in die van uw zoon gelegd. Men kan wel zeggen, dat het maar gek heid is, doch de kinderen gelooven nog altijd aan het Kerstkindje. Toen ik van den commissaris terugkeerde, heb ik, daar ik niet wist of men uw kind nog vóór den nacht zou komen terughalen, die dingetjes gekochtu bbgrijpit.. opdat de jongens bij hun ontwaken Mijnheer Godfrin had tranen in zijn oogen. Plotseling verliet hjj het vertrek en trad na verloop van eenige minuten weer al zoo dikwijls geloopen, dat hij Jiem in de duisternis zonder aarzeling kqn terugvinden. Hij volgde de paden door de rotskloven en langs den zoom van het woud. Zijn hart klopte met felle slagen. Hij naderde zijn aangebeden Thé rèse, voor wie hij de vorige dagen en de afschuwelijke tooneelen, welke hij aanschouwd had, vergat. Weldra zou hij bij haar zijn. Maar naast dat lieftallige hoofd, ernstig en bijna, indrukwekkend in de reine schoon heid harer gelaatstrekken, bevondi zich een ander, waarvan hij1 het niet kon scheiden en dat op hem terugstootend werkte. Het was het hoofd van Hubert Nollan, haar broeder. Ook dat zag! hij weer, met dat duivel achtige lachje, zooals hij het had; aan schouwd tusschen die schoone, gevierde tooneelspeelster en den vertegenwoor diger der Nationale Conventie, die in Bretagne het onheil had gebracht. Hij had daar gestaan op zijn balkon, in vroolijk gezelschap, terwijl zijn slacht offers, die hij aan Fouquier-Tinville had verkocht, langs zijn huis werden gevoerd om aari den beul te worden overgeleverd. Die man was de oorsprong van al het kwaad, de ineenzetter van die hel- sche intrige, de schandelijke verrader van zijn vrienden, bijna zijne weldoeners. Kon hij er nog aan twijfelen? binnen, de armen beladen met een prach tig hobbelpaard, de groote doos looden soldaten, mooie zweepen en al het ver dere, dat hij dien middag gekocht had ien dat in het rijtuig was blijven liggen. Hij legde zijn last neer naast de kleine schoenen, terwijl de groentekoopman 'hem verbaasd aankeek, jaarna nam hij 'de hand van den armen man in de zijne en met ontroerde stem zei hij: „Mijn vriend, mijn dierbare vriend ziehier de geschenken, die "liet Kerstkindje voor mijn kleinen Raoul heeft bestemd. Ik wil, dat hij ze hier na zijn ontwaken vin- de en ze deele met Zidore, die voortaan Zijn kameraad zijn zal. Ik wil mij met u en uw kind belasten en ik blijf steeds uw schuldenaar, want gij hebt er mij aan herinnerd, dat er arme menschen waren, mi;, slechten rijke, die leefde zonder daaraan te denken. Maar ik beloof het bii deze twee kinderen, dat ik het nim mer zal vergeten 1" Het Hemelsche Licht. een Kerstvertelling, door P. LUD. M. 'DANIELS, O. P, In "Bethlehem, vlak bij de weiden, waar de herders 'hun kudden lieten grazen, stond laag en klein onder een groep donkere olijven een witgepleisterd huisje. Daar leefden twee arme weezen gelukkig te 'zamen van het karige loon, dat Jozef, een flinke, sterke knaap, als herder bij een 'rijken landheer verdiende. Zijn ar beid was zwaar, maar met liefde en, fierheid Vervuilde hij zijn plicht, hij werk te immers voor Lia, z'n goede zusje, die na moeder's dood aan zijne zorgen was toevertrouwd. Lia was een zacht kind, een der schoonsten van Bethlehem's maagden en rein als een engel. Een pracht van git zwart haar' omgolfde haar bleeke gelaat, haar gestalte was rank en slank, heel haar verschijning straalde van frissche bekoorlijkheid... maar toch... die bijna altoos neergeslagen oogen, de bedacht zame tred van haar gang, en vooral een waas van stillen weemoed, dat haar fijne trekken tot nog zachter schoonheid ver innigde, :deden vermoeden, dat een groot leedl'haar jonge 1 even versomberde... Lia was blind... Dat was de wreede smart, die over haar zonnige ziel een droeve schaduw Wierp, het pijnlijk gemis, dat zij steeds gevoelde bij al haar dagelijksche doen, maar vooral in die lange uren van eenzaamheid, als Jozef'de wacht hield op 't veld. Dan vloeiden zoo vaak de brandende tranen vanonder de donkere, wimpers langs haar bleeke wangen, hartstochtelijk 'wrong ze de handen iri gebed tot God, smeekend' om licht, hon gerend naar het heerlijke licht, naar de zon en de sterren en de zilveren maan. Nooit had zij de zon aanschouwd, nim mer nog de olijlven en cypressen en te- rCbinthen zien groeien en bloeien, ze kende de bloemen niet, die zoo heerlijk de lucht doorgeurden. Niets had ze ge zien, nooit had ze gezien! En in 'on weerstaanbare behoefte om haar leed aan anderen uit te klagen, praatte ze dan 'fusschen .gebed en snikken door, tegen het lammetje, dat ze zelf had op gevoed. Haar zachte hand streelde z'n gekroesd-wollen vacht, ze kittelde z'n verstandige kopje en klaaglijk blaatte het trouwe diertje, als 'had het de .klaclit van blinde Lia verstaan.... .Eens gebeurde het, dat zij den heden dag eijg bedroefd was. In de synagoog had ze den geestdriftigen psalm van Ko ning David gehoord, die zoo heerlijk bezingt de pracht van Gods Schepping, den luister der zon, die over de bergen rijst, den rijkdom 'der bloemen langs den weg en de bladervolle schoonheid der boomen, 'die wortelen aan 'den water vliet. En als om 'haar hart (te doen bre ken van smart, had 'toen de Schrift geleerde verhaald van den Verwachte der volkeren, die naar Daniël's- profetie spoedig komen zou. Lia had sfil toe geluisterd. En terwijl dat blijde woord een jubel wekte 'in het gemoed van velen daar in den tempel, die naar den Messias uitzagen als naar den nieuwen Koning van een schitterend rijk, voelde De waarheid lag als tastbaar voor hem. 'Wie anders kende zooveel geheimen als hier ontsluierd waren? Maar aan welke drijfveer gehoor zaamde hijl? Dat zou Jean eenmaal weten, wan neer hij niet onder zijn taak bezyyaak. Wat hij ook deed, om die sombere gedachten te verdrijven, zij keerden on ophoudelijk tot hem terug, zij gonsden om hem heen als insecten, die men vruchteloos tracht te verdrijven, en die telkens op dezelfde plaats terugkeeren. Ondanks zichzelf, ondanks alle pogin gen, 'die hij', aanwendde, was het hem alsof de eerlooze daad van den broeder ook een smet wierp op de zuster en of hij haar minder lief had. Wordt somtijds niet een geheeje fa milie onteerd door een misdaad, die een 'der familieleden heeft gepleegd? Wreekt men zelfs niet de misdaden van de ouders aan de kinderen tot in het derde en vierde geslacht? O! zeker, dat is onrechtvaardig, maar het is soms sterker dan de wiL Hij bereikte Lamballe. De straten waren stil en als uitge storven, geen venster was meer verlicht. Evenals op den avond toen hij uit Engeland terugkeerde, begaf hij zich naar de woning van zijn vriend Gouray en klopte aan. (Wordt vervoegd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1912 | | pagina 3