Nieuwjaarswenschen.
DE TWEE VRIENDEN.
Tweede Blad behoorende
bij De LeidscheCourant van
Dinsdag 24 Dec. no. 977.
Reeds meerdere jaren hebben wij
gelegenheid geboden om op goed-
koope en doeltreffende wijze de
gebruikelijke
Nieuwjaarswenschen
bijfadvertentie in „DE LE1DSCHE
COURANT" te plaatsen.
Ook dit jaar zullen wij de gele
genheid daartoe openstellen en wel
in het nummer van Dinsdag 31
December, per vakje als onder
staand
voor O.SS,
Dubbele grootte, dubbele prijs
voor f 0.50.
Plaatsing alléén bij vooruit-
bet ai 1 i n g.
KERSTNACHT
door Joz. De Voght.
De Heiland geboren te Bethlehem!
Hoog' zaten de sterren en keken naar H em
Zoo lieflijk zacht
Dien stillen nacht,
En, schooner dan ooit, blonk hun
lachende licht
De banigende herders in 't wakker gezicht.
In sterrenglans daalde er een
engelenwacht,
Zong lijzig een lied door den
luisterenden nacht,
Een igloriezang,
Een vredeklank,
De herderkens hoorden 't en liepen
doof 't veld,
Hen na is ons zoekende ziele gesneld.
Maria omarmde haar Kindeken teer,
En leigde 'tomzwachtend in 't kribbeken
neer,
Aan 'tweenen viel
Haar blijde ziel,
Want Jezuken lag er zoo koud en zoo
arm,
Och, maakte onze laaiende liefde Hem
warm
De herderkens vielen 't, inzali|g gemoed,
Met Maria en Jozef aanbiddend te voet,
Het goddelijk kind,
Ons aller vriend!
Aandachtig in dank voor de kribbe
geknield
Gevoelden we ©ns héél met Gods liefde
bezield.
Het engelenkoor en zijn luister vezwond
De herderkens hebben de boodschap
Verkond,
En stille pracht
Werd weer de nacht,
Maar, de zon als zij 't hoofd door den
donkeren stiel-
Hoorde over de wereld één gioria-lied.
(De Lelie).
Het verloren Kind.
Een Kerstvertelling.
Het was de avond voor het Kerstfeest:
de heer Godfrin, de financier, administra
teur van verscheidene groote maatschap
pijen en afgevaardigde, zat in den weel-
FEUILLETON.
74)
Jean zeide
Er moet wel' een verrader zijn ge
weest, voor w>ien wij geen geheimen had
den en diie ons heeft aangeklaagd, die
den weg heeft gewezen aan den hand
langer dier gevloekte Nationale Conven-
tiej welke niet meer is d'an een samen
raapsel van ellendelingen, door de hel
over ons ongelukkig land uitgestort.
Pierre Lasson vroeg:
Meent gij! den verrader te kennen?
Ja.
En hebt gij bewijzen tegen hem?
Nog niet genoeg, maar die zal ik
wel vinden.
Hij dwaalde met zijn vriend en den
boschwachter door het huis, waar hij
meende nog eenig spoor te zullen vinden
van hen, die niet meer waren; hij: be
schouwde hun gedachtenissen, de voor
werpen, die hun hadden toebehoord, de
portretten, gescheurd door sabelhouwen
en doorboord met.bajonetsteken, de klee
deren, ontwijd door ruwe handen; hij
beschouwde dit alles, alsof hij zich 'het
beeld daarvan, voor eeuwig in het ,ge-
derigen eetsalon van zijn woning in de
voorstad Saint-Honoré. Hjj was juist san
het dessert, toen de deur geopend werd
er eensklaps zijn zoontje, de kleine!
Raoul, een aardig kind van vier jaar,
binnentrad, geleid door zijn Duitsche
gouvernante.
„Goeden dag, Raoul/'
- „Goeden dag, Papa/'
Papa wierp1 het servet weg en de klei
ne klauterde aanstonds opl zijn knie. De
vader nam de kleine hand van het kin4
in de zijne en kuste ze herhaaldelijke
„Papa.... het Kerstkindje.... zal het iets
in mijn schoen leggen vroeg Raoul.
„Zeker, .indien gij braaf geweest zijt",
antwoordde de vfa'd'eren zich tot degou-
vernante wendende, vroeg hij!: „Zijt u
goed over Raoul tevreden, juffrouw
De Duitsche juffrouw kreeg een kleur
en stelde zich voor alle ,antwoord met
een glimlachje tevreden, dat ten volle'
de nieuwsgierigheid van mijnheer God
frin omtrent het gedrag van .zijn zoontje
scheen te voldoen.
„Het is mooi weer vandaag", hernam
de financier, „maar koud. Indien u .met
Raoul gaat wandelen, zorg dan, dat hjj
goed toegestopt is, juffrouw."
Het Traulein glimlachte weer. Mijn
heer Godfrin omhelsde een laatste maal
het kind en begaf zich daarna haastig!
naar de vestibule, waar de bediende hem
zijn pelsjas hielp aantrekken en achter
hem het portier sloot van een sierlijk
rijtuig.
Mijnheer Godfrin was Weduwnaar. Zijn
vrouw was kort na de geboorte van
Raoul gestorven. |D|e Vader vergoodde het
kind, dat zijn trotsch en zijn hoop' was.
Hij droomde van grootsche plannen voor
hem in de toekomst. Hij werkte van den
morgen tot den avond om geld op te
stapelen, altijd meer geld, met de ge
dachte hem eens een vorstelijk vermogen
na te laten. Maar midden in de 'drukte
[van zaken en (politiek vond hij' dagelijksch
nauwelijks eenige minuten om zich met
zijn geliefd kind bezig te houden. Daar
door was de arme kleine geheel over
gelaten aan de zorg van zijn Diuit^che
gouvernante en- de dienstboden.
Mijnheer Godfrin wist niet een edel
gebruik van zijn geld te maken, hij had
niet begrepen, dat het geld enkel waard
is, begeerd te worden voor zooveir het
dient om goed te doen en dat het for
tuin in de handen van den gjke slechts
een machtig middel "moet zijn hen te hulp
te komen, die in nood verkeeren en lij
den.
Den geheelen middag reed deze rijke
geëerde, maar zelfzuchtige man, die niet
de ware genoegens des levens kende,
in zijn prachtig rijtuig door de stad om
zaken te doen. Toen hij tegen den avond
naar huis reed, dacht hij er aan, dat het
morgen Kerstmis was en dat Raoul ge
schenken verwachtte. Hij gaf aan den
koetsier het adres op' van een groot
speelgoedmagazijn. Diaar kocht hij een
houten paard, een doos met looden sol
daten en een hoop prachtig Speelgoed.
Een uur later staple mijnheer Godfrin
uit het rijtuig en trad zijn woning bin
nen. Hij wilde zich naar zijn kamer be
geven, toen hij in de vestibule de "dienst
boden in een kring zag staan, allen met
ontdaan gelaat, en in een hoek op! een
bank de gouvernante, die een kreet van
angst slaakte, toen zij hem bemerkte en
aanstonds achter beide handen haar met
tranen bedekt gelaat verborg. Mijnheer
Godfrin had eert voorgevoel van een on
geluk.
„Wat moet dat beteekenen (Wat
is er getreurd?"
Charles, de kamerknecht, keek zijn
meester met medelijdenden blik aan en
mompelde angstig: „De jongeheer
Raoul
„Mijn zoon, mijn kind? Wat is er
gebeurd
„Verloren, mijnheer! Die domme Duit
sche!.... Verloren sinds vier uur in den
middag
De vader wankelde en de gouvernante
wierp zich voor zijn voeten met huile
rige stem roepende: .„Vergiffenis 1 Ver
giffenis I"
„Waar hebt ge hem uit het gezSdht
verloren, ellendige? .Zeg de waarheid,
heugen wilde griffen.
Ten slotte zei hij tegen zijn metgezel:
Nu zal ik u voor eenige uren ver
laten. Gij kunt hier uitrusten. Gagnard
zal over u waken, terwijl gij vertoeh
onder het dak, waar ik gehoopt had nog
zooveel gelukkige dagen te zudien slijten.
Waar gaat gij heen?
Naar Lamballe.
Zal ik met u meegaan?
Waartoe? Herstel uwe krachten,
daar zullen wij nog behoefte aan hebben.
Onze paarden zijn zeer vermoeid, wi.
zullen hen sparen en ik kan wel te
voet gaan.
Pierre Lasson herhaalde met zijn ge- 1
wone volgzaamheid:
Zooals gij1 wilt, ik vraag niet naar
uw geheimen.
Ik heb er slechts een en dat kent gi»
reeds lang. Ik bemin een meisje, !da
niets verloren heeft, ouders noch 'bezit
ting, en dat, naar ik geloof, toch evei
treurig is als ik. Haar wil ik weerzien
al was het rrfaar voor een oogenblik.
Thérèse Nollan?
Ja. 'li
Ga dan.
De graaf want Jean de Trémazaj
had den titel van zijn vader geërfd
bracht zijn vriend' naar de kamer, die hi
vroeger had: bewoond, en deed hem neer
liggen op zijn bed; hij verzekerde zich,
of ilf vermoord jeWaar hebt ge hem
verlorenWaar
Maar het ongelukkige meisje kon geen
antwoord geven, zij kon alleen schreien
en om vergiffenis smeeken.
„Aan den kant van de poort van As-
nière", antwoordden de dienstboden.
Als waanzinnig van smart sprong de
ongelukkige vader weer in het rijtuig,
nog steeds gevuld met de mooiste ge
schenken voor Raoul.
Bij den prefectuur aangekomen, stel
de men dadelijk alles in het werk voor
den invloedrijken afgevaardigde, de pre
fect telefoneerde zelf naar den commis
saris van politie.
De ongelukkige vader bleef geduren
de vijf minuten alleen. Welke vreese-
lijke oogenblikken voor het arme vader
hart! Daarna verscheen de pjrefect, een
glimlach op de lippen, tevredenheid was
op zijn gelaat te lezen„Gevonden
Mijnheer Godfrin slaakte een luiden
kreet van vreugde, thans was hii half
waanzinnig van blijdschap. Hij vloog op
den prefect toe en drukte diens handeq
hartstochtelijk, als wilde hij ze ver
pletteren.
De prefect hernam, na eenige oogen
blikken„Hij is opgenomen door een
zekeren Pierron., groentekoopman, rue
des Cailloux te Levallois-Perret".
Mijnheer Godfrin bedankte den prefect
en vloog weer in z'n rijituig. „Vlug, koet
sier. Vlug!
Zijn ontroering, zijn angst, zijn vreug
de hadden hem doen begrijpen, hoezeer
hij zijn kind liefhad! Vlug koetsier".
Hij die daar in den kou'den Kerstf-
nacht in het rijtuig zit, denkt er niet|
aan, millioenen en millioenen voor zijn
zoon op te staplelen, hem te doen schit
teren in de wereld. Hij zal hem niet
meer overlaten aan de zorg van vreem
den, hij zal voortaan zelf zorgen voor
zijn kleinen Raoul. Hij zal de zuster van
zijn vader laten komen. De oude tante,
die eenvoudige ziel, voor wie hij zich
vroeger schaamde omdat ze landelijk
eenvoudig was. Zij zal over haar kleinen
neef waken„Vlug koetsier!"
Het rijtuig houdt ^til. Bij het licht
der heldere lantaarns vari het rijtuig be
merkt mijnheer Godfrin een Jaag, nede
rig huisje. Het nummer klopt, hier moet
die Pierron wonen. Aanstonds wordt de
deur geopend en verschijnt een man, een
groote kerel met rooden snor. Hij be
schouwt een oogenblik het prachtige
span en den rijken heer in den mooie
pelsjas en zegt dan vroolijk: „U is 'zeker
de vader, mijnheer? Wees niet bang,
den jongen is niets overkomen".
Hij leidt den bezoeker binnen en voegt
i er bij, den vinger op den mond leggend^
„Sst! hij slaapt" 'j
Bij het licht van eert" kleinen lam'p!, die
zeer slecht verlicht en een onaangenamen
geur verspreidt, bemerkt mijnheer God
frin een kast, waaraan een lade ont
breekt, eenige stoelen en eem rode ta-
fel, waarop een half gevulde flesch staat,
drie glazenen in een schaal een stuk
vleesch.
Den groentekoop'man neemt de lamp
r en op de teenen loopend, verlicht hii een
loek der kamer, waar in een zindelijk
bed, twee jongens diep in slaap' ligl-
jen. In den jongste der twee kinderen
schouder de andere beschermend zijn arm
jelegd heeft, herkent de rijke financier
zijn zoontje.
„De twee snaken vielen van slaap bij-
ia om", zegt Pierron, terwijl hij zijn
•uwe stem tracht te verzachten. „Daar
k niet wist, wanneer men den kleine
zou komen halen, heb ik hem maar te
aed gelegd en ben .toen naar den com-
nissaris gegaan, om hem van het geval
n kennis, te stellen. Gewoonlijk heeft
éidore zijn bedje onder de pannen, maar
k dacht bij mij zelfDaar zijn ze beter,
k kan wel een nacht den slaap missen."
Maar mijnheer Godfrin luistert nau
welijks. In een voor hem geheel nieuwe
jntroering beschouwt hjj de twee sla-
rende kinderen. Zij liggen in een oud
jzeren bed, onder een grijsachtige ka
zernedeken. W,elk een treffende groepi
j iochtansWat schijnt nu Raoel, die zijn
ief fluweelen pakje aangehouden heeft,
n de armen van Z'n makker zwak en tee-
derl Die vader, een oogenblik van zijn
lat de wapenen van Pierre geladen en
n goeden staat waren, en ging .heen,
.erwijl hij zeide:
Slaap gerust, Gagnard waakt.
In den stal; vond hij zjjn' nog gezadeld
raard staan. Hier nam hij voor zijn wa-
renen dezelfde voorzorgen als hij voor
liie van zijn vriend 'had gedaan, en daar.op
/erliet hijl La Guyonnicre, waar niemand
urn tegenwoordigheid had opgemerkt,
rehalve zijn hond Miraut, dje den drem-
;el van T ledige huis niet wilde verlaten.
Op de naburige hoeve was een oude,
ïalf doove vrouw achtergebleven, gelijk
ïan een oud' huismeubel, dat men niet
neer kan gebruiken, maar waaraan men
e zeer gehecht is om er van te scheiden.
De pachter en zijn vrouw, meegenomen
net de anderen door Si card om de Bre-
ïonsche samenzwering nog des te be
langrijker te doen schijnen en de popur
'ariieit van den Onomkoopbare nog des
e sterker te doen toenertien, waren buiten
'ervolging gesteld voor een misdaad tegen
le natie, die zijl zelfs nog niet vermoed
ladden', maar vertoefden nog steeds in
lé gevangenis.
Wanneer zouden zijl hun hoeve weer
zien, die ledig en verwoest was als het
casteel, in welik's schaduw zijl zoo rustig
:n gelukkig hadden geleefd?
Jean de Jrémazan had den weg, die
yan La Guyonnière naar Lamballe voerde,
kind beroofd, benijdt het gebruinde en
gezonde gelaat van den jarmen jongen
'van den groentekoopman.
„Is dat je zoon vraagt hij den koop-
'man.
„Neen, meneer," antwoordt de man.
„Ik ben nooit getrouwd geweest Twee
jaar geleden stierf een buurvrouw, eene
arme weduwe, haar kind onverzorgd ach
terlatende. Toen heb ik den jongen bij
me genomen. Ik heb geen groote ver
dienste en spoedig ben ik voor mijn goe
de daad beloond geworden. Hij is nau
welijks zeven jaar, maar hij maakte zich
reeds zeer verdienstelijk voor me. Eeni
ge jaren geleden heb ik door een onge
luk een mijner armen .verloren en nu
kan ik zonder hulp niet goed uit de
voeten. Vroeger was ik zoo'n flink werk
man, mijnheer, die tien frank per dag
(maakte! Zidore is een vlug kereltje, hij
heeft "uw zoontje hulpeloos en verlaten
op straat gevonden."
„Hoe", roept mijnheer Godfrin „dat
kind heeft
„Ja mijnheer hij is een wakker kerel
tje. Hij kwam uit de school, toen hij uw
kind ontmoette, dat tranen bij tuiten
schreidde. Hij sprak hem aan, troostte
hem zoo goed hij kon. Alleen begreep!
hij niet goed wat uw zoontje vertelde.
Engelsche en Duitsche woorden, maar
/er was geen middel, om zijn naam en
zijn adres er uit te krijgen. Zidore heeft
hem toen meegenomen. Ik was niet ver
uit de buurt. Ik was mijn salade aan
het verkoopen. De vrouwen, die ons om
ringden, kwaakten als kikvorschen
„Brengt hem bij den commissaris!"
Maar Zidore protesteerde daartegen.
„De kleine zal bang worden," zei hij
Daarbij wilde uw jongen hem niet meer
verlaten. Zooveel te érger voor mij ik
kon niet voortgaan met verkoopen en
moest mijn kroppen salade mee naar huis
(nemen. Zii hebben samen een stuk brood
gegeten en zijn daarna samen naar bed
gegaan. Aardige kinderen beiden, vindij
u niet?"
't Was vreemd, wat er in de ziel
van mijnheer Godfrin omging. Maar nu
'had men voor den rijken man 'n tip!
van 't gordijn opgelicht, idat het leven
der armen verbergt, zoo moedig in hun
ellende, zoo liefdadig onder elkaar. De
edelmoedigheid van dien man, die het
hulpelooze weeskind tot zich had ge
nomen, de goedheid van dien kleinen
knaap van de straat, dat alles ontroerde
mijnheer Godfrin. Neen, hij zou zich niet
tevreden stellen zijn beurs te openen,
hij wilde beter en meer doen voor Zidore
en Pierron den verminkte, hii wilde hun
een geruste en blijde toekomst bereiden.
Hij wilde zich ook herinneren, dat er
nog andere armen eii gebrekkigen zijn
dan Pierron nog andere verlaten wees
kinderen dan Zidore.
Zoo droomde de rijke financier voor
de twee slapende kinderen.
„We hebben nu niets anders meer te
doen dan uw kind in het rijtuig te dra
gen," zei de koopman, „want i\b zal bij
u veel beter zijn dan bij mij. O, ge
hoeft hem slechts in uw armen te ne
men, hij zal er niet wakker door worden
Men slaapt zoo vast op' dien leeftijd.
Eerst moeten wij hem echter zijn schoe
nen aantrekken
En den blik van den groentekoop'man
volgend, bemerkte mijnheer Godfrin
(dicht bij den haard, waar nog een klein
vuurtje smookte, twee paar kinder
schoenen, de fijne bottines van Raoel
en de breede schoenen van Zidoreen
ieder paar bevatte een taai-taaiman en
wat suikergoed.
„Let daar niet op-, mijnheer," mom
pelde Pierron verlegen. „Zidore'heeft
alvorens naar bed te gaan, dat in zjjn
schoenen en in die van uw zoon gelegd.
Men kan wel zeggen, dat het maar gek
heid is, doch de kinderen gelooven nog
altijd aan het Kerstkindje. Toen ik van
den commissaris terugkeerde, heb ik,
daar ik niet wist of men uw kind nog
vóór den nacht zou komen terughalen,
die dingetjes gekochtu bbgrijpit..
opdat de jongens bij hun ontwaken
Mijnheer Godfrin had tranen in zijn
oogen.
Plotseling verliet hjj het vertrek en
trad na verloop van eenige minuten weer
al zoo dikwijls geloopen, dat hij Jiem
in de duisternis zonder aarzeling kqn
terugvinden. Hij volgde de paden door
de rotskloven en langs den zoom van
het woud. Zijn hart klopte met felle
slagen. Hij naderde zijn aangebeden Thé
rèse, voor wie hij de vorige dagen en
de afschuwelijke tooneelen, welke hij
aanschouwd had, vergat.
Weldra zou hij bij haar zijn. Maar
naast dat lieftallige hoofd, ernstig en
bijna, indrukwekkend in de reine schoon
heid harer gelaatstrekken, bevondi zich
een ander, waarvan hij1 het niet kon
scheiden en dat op hem terugstootend
werkte. Het was het hoofd van Hubert
Nollan, haar broeder.
Ook dat zag! hij weer, met dat duivel
achtige lachje, zooals hij het had; aan
schouwd tusschen die schoone, gevierde
tooneelspeelster en den vertegenwoor
diger der Nationale Conventie, die in
Bretagne het onheil had gebracht.
Hij had daar gestaan op zijn balkon,
in vroolijk gezelschap, terwijl zijn slacht
offers, die hij aan Fouquier-Tinville had
verkocht, langs zijn huis werden gevoerd
om aari den beul te worden overgeleverd.
Die man was de oorsprong van al
het kwaad, de ineenzetter van die hel-
sche intrige, de schandelijke verrader van
zijn vrienden, bijna zijne weldoeners.
Kon hij er nog aan twijfelen?
binnen, de armen beladen met een prach
tig hobbelpaard, de groote doos looden
soldaten, mooie zweepen en al het ver
dere, dat hij dien middag gekocht had
ien dat in het rijtuig was blijven liggen.
Hij legde zijn last neer naast de kleine
schoenen, terwijl de groentekoopman
'hem verbaasd aankeek, jaarna nam hij
'de hand van den armen man in de zijne
en met ontroerde stem zei hij: „Mijn
vriend, mijn dierbare vriend ziehier de
geschenken, die "liet Kerstkindje voor
mijn kleinen Raoul heeft bestemd. Ik
wil, dat hij ze hier na zijn ontwaken vin-
de en ze deele met Zidore, die voortaan
Zijn kameraad zijn zal. Ik wil mij met u
en uw kind belasten en ik blijf steeds uw
schuldenaar, want gij hebt er mij aan
herinnerd, dat er arme menschen waren,
mi;, slechten rijke, die leefde zonder
daaraan te denken. Maar ik beloof het
bii deze twee kinderen, dat ik het nim
mer zal vergeten 1"
Het Hemelsche Licht.
een Kerstvertelling,
door P. LUD. M. 'DANIELS, O. P,
In "Bethlehem, vlak bij de weiden, waar
de herders 'hun kudden lieten grazen,
stond laag en klein onder een groep
donkere olijven een witgepleisterd huisje.
Daar leefden twee arme weezen gelukkig
te 'zamen van het karige loon, dat Jozef,
een flinke, sterke knaap, als herder bij
een 'rijken landheer verdiende. Zijn ar
beid was zwaar, maar met liefde en,
fierheid Vervuilde hij zijn plicht, hij werk
te immers voor Lia, z'n goede zusje,
die na moeder's dood aan zijne zorgen
was toevertrouwd.
Lia was een zacht kind, een der
schoonsten van Bethlehem's maagden en
rein als een engel. Een pracht van git
zwart haar' omgolfde haar bleeke gelaat,
haar gestalte was rank en slank, heel
haar verschijning straalde van frissche
bekoorlijkheid... maar toch... die bijna
altoos neergeslagen oogen, de bedacht
zame tred van haar gang, en vooral een
waas van stillen weemoed, dat haar fijne
trekken tot nog zachter schoonheid ver
innigde, :deden vermoeden, dat een groot
leedl'haar jonge 1 even versomberde... Lia
was blind... Dat was de wreede smart,
die over haar zonnige ziel een droeve
schaduw Wierp, het pijnlijk gemis, dat
zij steeds gevoelde bij al haar dagelijksche
doen, maar vooral in die lange uren van
eenzaamheid, als Jozef'de wacht hield
op 't veld. Dan vloeiden zoo vaak de
brandende tranen vanonder de donkere,
wimpers langs haar bleeke wangen,
hartstochtelijk 'wrong ze de handen iri
gebed tot God, smeekend' om licht, hon
gerend naar het heerlijke licht, naar de
zon en de sterren en de zilveren maan.
Nooit had zij de zon aanschouwd, nim
mer nog de olijlven en cypressen en te-
rCbinthen zien groeien en bloeien, ze
kende de bloemen niet, die zoo heerlijk
de lucht doorgeurden. Niets had ze ge
zien, nooit had ze gezien! En in 'on
weerstaanbare behoefte om haar leed
aan anderen uit te klagen, praatte ze
dan 'fusschen .gebed en snikken door,
tegen het lammetje, dat ze zelf had op
gevoed. Haar zachte hand streelde z'n
gekroesd-wollen vacht, ze kittelde z'n
verstandige kopje en klaaglijk blaatte het
trouwe diertje, als 'had het de .klaclit
van blinde Lia verstaan....
.Eens gebeurde het, dat zij den heden
dag eijg bedroefd was. In de synagoog
had ze den geestdriftigen psalm van Ko
ning David gehoord, die zoo heerlijk
bezingt de pracht van Gods Schepping,
den luister der zon, die over de bergen
rijst, den rijkdom 'der bloemen langs den
weg en de bladervolle schoonheid der
boomen, 'die wortelen aan 'den water
vliet. En als om 'haar hart (te doen bre
ken van smart, had 'toen de Schrift
geleerde verhaald van den Verwachte
der volkeren, die naar Daniël's- profetie
spoedig komen zou. Lia had sfil toe
geluisterd. En terwijl dat blijde woord
een jubel wekte 'in het gemoed van
velen daar in den tempel, die naar den
Messias uitzagen als naar den nieuwen
Koning van een schitterend rijk, voelde
De waarheid lag als tastbaar voor hem.
'Wie anders kende zooveel geheimen
als hier ontsluierd waren?
Maar aan welke drijfveer gehoor
zaamde hijl?
Dat zou Jean eenmaal weten, wan
neer hij niet onder zijn taak bezyyaak.
Wat hij ook deed, om die sombere
gedachten te verdrijven, zij keerden on
ophoudelijk tot hem terug, zij gonsden
om hem heen als insecten, die men
vruchteloos tracht te verdrijven, en die
telkens op dezelfde plaats terugkeeren.
Ondanks zichzelf, ondanks alle pogin
gen, 'die hij', aanwendde, was het hem
alsof de eerlooze daad van den broeder
ook een smet wierp op de zuster en
of hij haar minder lief had.
Wordt somtijds niet een geheeje fa
milie onteerd door een misdaad, die een
'der familieleden heeft gepleegd?
Wreekt men zelfs niet de misdaden van
de ouders aan de kinderen tot in het
derde en vierde geslacht?
O! zeker, dat is onrechtvaardig, maar
het is soms sterker dan de wiL
Hij bereikte Lamballe.
De straten waren stil en als uitge
storven, geen venster was meer verlicht.
Evenals op den avond toen hij uit
Engeland terugkeerde, begaf hij zich naar
de woning van zijn vriend Gouray en
klopte aan. (Wordt vervoegd.)