VERBAZEND
RONA Cacao
Ingezonden Meue eeangen.
Van houtens
Onze Rechten.
DE TWEE VRIENDEN.
zoo voordeelig
in het gebruik is.
Ge maakt er meer koppen cacao van dan van
dezelfde hoeveelheid van welke andere soort ook.
Daarbij is de smaak zoo heerlijk.
'weede Blad, behoorende
ij DeLeidsche Courantvan
Saterdag 7 Dec. no. 963.
II.
Zooals ik in mijn eerste gedeelte al
mededeelde, onderscheidt een
oofdverdeeling van het recht, hetzelve
ok volgens al onze oude rechtsgeleer-
en in „Geschreven" en „niet geschre-
of gewoonterecht".
Geschreven recht.
Het algemeen geschreven recht be
tond uit de resolutiën der Staten van
e provinciën en uit de plakkaten der
iraven, Heeren, enz., aan wie door de
de bevoegdheid tot het uitvaar-
van zulke plakkaten gegeven was
het bijzonder of plaatselijk geschre-
en recht betreft, dit bestond uit de pri-
ilegïën of handvesten, welke vanwe
de Staten of overheid niet alleen dik-
aan een bijzondere stad of dorp
werden, maar soms ook aan
personen, particulieren dus.
Dok de keuren en ordonnantiën, waar-
'an de steden of dorpen de vaststelling
ïadden, waren onder het bijzonder ge-
recht begrepen. Wat het „niet
recht betreft, dit bestond
de oude gewoonten en gebruiken,
coowel de algemeene die in de geheele
irovincie van kracht waren, als de meer
lijzondere van steden, dorpen, enz.
Het gewoonterecht was de toevlucht
ndien het geschreven recht, hetzij door
of duisternis niet te raad-
Diegen was.
'Dat uit de verschillende privilegiën
zaak bezwaren ontstonden laat zich be
en voor de hand lag het ook,
er van een zuivere rechtspraak geen
zijn kon, te meer daar niet alleen
ïlk gewest, maar ook zelfs elke stad
ïn dorp in één gewest zijn bijzondere
/oorschriften en gewoonten had. Hoe
bijv. uit te maken, waar die voor
op korten afstand zóó uiteen
welk voorschrift moest worden
toegepast? Wera volgens eene gewoon
te beslist, dan moest vooraf worden uit
of die gewoonte wérkelijk be
Onderscheidt een hoofdverdeeling van
recht zooals ik reeds mededeelde het
zelve in „geschreven" en niet geschre
ven of gewoonterecht, een tweede ver
deel ing onderscheidt het in „van buiten
en „bij ons geboren recht".
Bestaat het laatstgenoemde recht, dat
we reeds behandeld hebben, het van
„buiten ingevoerde recht" wordt ver
deeld in
le. Romeinsch recht; 2e Canoniek of
Kerkelijk recht en 3e. Leenrecht.
Een der volmaakste rechten is zeker
het Romeinsche recht en wel door de
vele vormen, waarin het zich kon open
baren en door de uitstekende rechtsge
leerden, die de macht, hadden bindende
te geven. Omtrent den tijd van
linvoering hier te lande, is met zekerheid
niets bekend, doch het schijnt reeds ten
jtijde van Hugo de Groot de gewoonte
jjte zijn geweest, om, als het inlandsch
irecht te kort schoot, zijn toevlucht te
nemen tot het Romeinsch recht, was het
look alleen dan, wanneer ook het ge-
Iwoonterecht zweeg, of dat het daar-
hiede op een lijn gesteld werd. Door
Velen wordt aangenomen, dat het Ro-
hieinsche recht hier te lande bekend
Averd door de stichting der School „der
Glossatoren" door Irnerius te Bolog-
ne, aan welke inrichting vele Hollanders
'de lessen volgden.
Het Canoniek Recht. Is het waar, dat
■door de hervorming het wereldlijk gezag
gezag der Geestelijkheid aanmerkelijk is
'afgenomen en verkort, hunne rechtban
ken en hunne wetten zijn afgeschaft,
{joch bleef tot het einde der vorige eeuw
tiet Canoniek of kerkelijk recht nog van
kracht in vele gevallen bijv. bij huwelijk
'eeden, testament, enz.
Het Leenrecht. Toen het Leenrecht
hier zijn intrede deed, vond men uit den
FEUILLETON.
60)
Hij 'ging' ivoorbij de hoeve der Mathu-
'rins, die reeds was aangekocht door
grondspeculanten, welke de landerijen,
'die er toe behoorden, in bouwterreinen
hadden verdeeld voor stratenaanleg en
bereikte de rue Neuve-des-Petits-Champs
Waar hij zonder veel moeite het huis
vond, dat zijn vriendin hem had aange
duid.
Aan de deur zat een oude vrouw, wie
'hij vroeg:
Woont hier de burgeres Legner?
De oude vrouw keek met eenigszins
wantrouwigen blik den onbekenden vra
ger aan, maar het scheen dat hij haar
niet mishaagde, want zij antwoordde
.vriendelijk
J#vel, burger, moet gij haar spre
ken
Zij is een landgenoote van mij en
ik breng haar tijding uit haar dorp.
O! dat zal haar wel genoegen doen.
Waar is haar woning?
Op de derde verdieping, d - laatste
deur van de gang.
j-?-. En is zij thuis?
aard der zaak geene bepalingen dienaan
gaande in de bestaande wetten en even
min in het Romeinsch recht. Vandaar dan
ook, dat in het begin der twaalfde eeuw
hier te lande een verzameling gemaakt
werd van de gewoonten, rechten, die
uit gewoonten en gebruiken voortvloei
den, daaraan ontleend waren of daar
op steunden. Deze verzameling van ge
woonten of Consuetudines hielden be
palingen in, welke de betrekkingen tus-
schen de leenheeren en hunne leenman
nen en het daaruit voortspruitende recht
vaststelden.
De totstandkoming onzer eenvormige
Wetgeving.
Zooals uit een en ander blijkt,
heerschte er door deze verscheidenheid
van wetten, voorschriften enz. eene al
gemeene verwarring en schromelijkste
partijdigheid in de rechtspraak. Geen
wonder was het dus, dat door bepaal
de rechtsgeleerden verlangd werd naar
eene gecentraliseerde 'wetgeving, waar
aan evenwel voorloopig niet te denken
was. Elke provincie immers, was ten
tijde der Republiek, een souverein ge
west, bij wier Staten het wetgevende
gezag berustte. Wat evenwel niet ver
moed werd, geschiedde eindelijk door de
Staatsomwenteling van 1795, daar door
de Nationale Vergadering in 1796 beslo
ten werd tot invoering van eene volle
dige en algemeene landswet, zoowel
voor burgerlijke als voor lijfstraffelijke
zaken. Een gevolg daaraan werd helaas
niet gegeven, en hoewel de staatsrege
ling van 1798 opnieuw het vooruitzicht
opende op eene algemeene wetgeving,
door in art. 28 te eischen, dat een wet
boek zal gemaakt worden zoowel van
Burgerlijke als van Lijfstraffelijke wet
ten tegelijk met de wijze van "Rechtsvor
dering, op gronden door de staatsrege
ling verzekerd, en algemeen voor de
gansche republiek, welks invoering z§l
zijn uiterlijk binnen twee jaren, na de
invoering der Staatsregeling, werd door
de opvolgende staatsregelingen (1801
en 1805) evenwel weer van het goede
spoor afgeweken en werden de voorge
stelde ontwerpen door het Hoog Natio
naal Gerechtshof afgekeurd.
(Wordt vervolgd)
Warmond. VAN DELFT.
Uit de Pers.
Wel roof en geen roof.
De heer Van Koetsveld bespreekt in
zijn boek „Onze beginselen" (een toe
lichting op het program der Chr. Hist.
Unie) het historisch recht der kerken op
de bijdragen, die zij van den Staat ont
vangen.
Hij wijst op den roof der kerkelijke
goederen na den val van de Republiek
der Vereenigde Nederlanden en op het
later- gevolgde gedeeltelijk herstel van
het begane onrecht.
Er is echter nog. een vroegere roof
van kerkelijke goederen geweest, na de
Hervorming namelijk. De schrijver geeft
er deze voorstelling van
Sedert in deze landen de Christelij
ke kerk het heidendom verdrong, heeft
die kerk door giften, legaten en koop
zich een aanzienlijk vermogen verwor
ven.
Dat vermogen, aanvankelijk in het be
zit der Roomsche kerk, ging in de 16e
eeuw grootendeels in het bezit der Her
vormde kerk over. Het is wel te be
grijpen, dat de Roomschen, van hun
standpunt dien overgang beschouwend,
daarin een soort van roof zien. Toch
was hier van roof geen sprake. De voor
kerkelijke doeleinden bestemde goede
ren waren het eigendom der Christelij
ke kerk in Nederland, of juister ge
zegd van de tot die kerk behoorende
gemeenten en van kerkelijke stichtin
gen. Toen nu de kerk door de Hervor
ming gezuiverd werd, toen in die ge
meenten en stichtingen de geest der
Hervorming de heerschende werd, ver
loren zij toch daardoor haar eigendoms
recht niet
Het Huisgezin merkt hierbij op:
Wij laten rusten de „zuivering" der
Roomsche Kerk door de Hervorming,
Zeker, zij is 's avonds altijd thuis,
want zij is een braaf en eerlijk meisjev
Dank u.
Hij trad b'nnen.
Het huis zag er zeer rustig uit.
Beneden waren twee winkels, van een
bakker en een melkboer, rechts en links
van den hoofdingang.
De trap was spaarzaam verlicht door
een lantaarn, waarin een kaars brandde.
Jean de Trémazan vond zonder veel
moeite de deur van de woning der kant
werkster en klopte aan.
Aanstonds hoorde hij lichte voetstap
pen, die naderbij kwamen.
De deur werd geopend.
Hij werd verwacht, want liet meisje,
in een eenvoudig huiskleed, dat haar
zeer goed stond, ontving hem met een
enkel woord, maar dat veel zegde
Eindelijk!
En zij voegde er bij
Waarlijk, ik hoopte al niet meer op u.
Zij zag hem vrijmoedig aan, recht in
het gelaat-en mompelde op een toon
van diep medelijden
Wat ziet ge er treurig uit
Dat ben ik ook.
Zij nam hem bij de hand, voerde hem
haar kamer binnen en deed hem plaats
nemen op een stoel bij de tafel, waarop
haar werk lag, dat zij er had neergelegd,
toen hij aanklopte.
omdat dit uit den aard tot een on
vruchtbare controverse zou leiden. We
bepalen ons tot dat wat wij roof noemen,
en wat tde heer Van Koetsveld dien
naam niet geeft.
Indien een heele gemeente van den
katholieken tot den Hervormden gods
dienst overging, was het billijk dat het
kerkgebouw en de kerkgoederen meegin
gen.
Niet billijk was dit, wanneer een meer
derheid overging en de minderheid wat
men haar aandeel zou kunnen noemen
ontnomen werd.
JVtaar nog veel ionbillijker was het,
wanneer de gróote meerderheid katho
liek bleef en een kjeine, soms zeer klei
ne minderheid op alle goederen van de
katholieke gemeente beslag legde.
Welken glimp men hieraan ook geven
wil, het was en bleef roof.
Het Kapitaal en de Werkman.
Mr. van Houieri hceit in zijn laatste
Staatkundigen brief een woordje te zeg
gen aan het adres van mr. Troelstra.
Mr. Troelstra heeft n.l. in een manifest
dezelfde gedachte uitgesproken als Scha
per in de woorden„zij, d. i. de arbei
dende klasse, heeft er integendeel belang
bij, dat het kapitaal der natie zooveel
mogelijk binnenlands wordt geëxploi
teerd, om daar arbeidsgelegenheden te
scheppen."
Hierop zegt mr. Van Houten
Dit deel van „het kapitaal" wordt dus
ook door Troelstra als vriend en mede
stander in den strijd voor het bestaan
erkend en niet meer als vijand, met
wien men ten bloede toe strijden moet
als den stelselmatigen uitbuiter der ar
beidskracht. Als Schaper, Troelstra c.s.
deze beginselen tot leidraad nemen, zijn
zij op v.v zo niet hA hoofdpunt van
verschil aan mijn zijde gekomen.
Hier slaat de oude heer alweer den
spijker op den kop, zegt de Gelder
lander Zeker, in plaats van de werk
lieden tegen het kapitaal op te ruien,
zouden de heeren Troelstra en Schaper
oneindig beter in het belang der werk
lieden handelen als zij dezen aan het
verstand brachter, dat juist in vreed
zame samenwerking met het kapitaal
hun welvaart en vooruitgang gelegen is.
Maar dan zouden ze geen socialisten
meer zijn.
Intusschen is ook in het wijze woord
dat den heer Troelstra in een onbewaakt
oogenblik ontsnapt is, voor mr. Van
Houten een les gelegen.
De arbeidende klasse heeft er belang
bij, dat het kapitaal der natie zooveel
mogelijk binnenslands wordt geëxploi
teerd, om daar arbeidsgelegenheden te
scheppen.
Heeft mr. Van Houten dit wel goed
begrepen
ïs het niet juist de bedoeling van
minister Kolkman's tarief ontwerp, door
het weren van de buitenlandsche mede
dinging het kapitaal der natie gelegen
heid te geven, zooveel mogelijk binnens
lands te worden geëxploiteerd, om daar
arbeidsgelegenheden te scheppen?
Maar ook hiervoor sluit de scherp
zinnige oude heer hardnekkig het oog,
uit blinde liefde voor het verouderde
liberale vrijhandelsdogma.
Koloniaal debat.
De Stand a.a r d driestart
Tweemaal tien jaren bijna was het
Koloniaal debat in onze Staten-Gene-
raal rustig en kalm geworden. Van libe
rale zijde genoot men in de zegepraal
op de oud-Conservatieve richting be
haald een triomf daarom van te meer
beteekenis, omdat zelfs Thorbecke in dit
politiek geding naar den Conservatieven
kant neigde, en ook Groen van Prinste-
rer aanvankelijk niet met de Koloniale
politiek der jongeren dorst meegaan.
Sedert Keuclienius' optreden, en onder
Elouts drang, was hierin ten slotte een
gelukkige keer gekomen, en toen het
Conservatisme op Koloniaal gebied de
vlag streek, trokken Liberalen en An
tirevolutionairen zelfs vrijwel één lijn,
en wat vooral opmerkelijk was, ook in
de godsdienstige kwesties, die hier te
lande de geesten anders zoo scherp ver
deelden, trof men voor wat de Koloniën
Dicht bij hem zette zij zich neer.
Toen begon ,zij met zachte stem:
Weet ge, ik heb al begrepen dat
er een geheim in uw leven is en dat
gij vanmorgen door een overwegend be
lang werd aangetrokken tot die afschu
welijke rechtzaal, waar ik slechts als
een nieuwsgierige kwam, om mijn land-'
genooten te zien. O! gij kunt vol ver
trouwen tot mij spreken. Ik ben maar
een eenvoudig meisje, maar al dreigde
men mij op mijn beurt in de gevangenis
te werpen, ik zou u niet verraden. Wil
ik u eens zeggen wat ik denk
Men veroordeelde daar ongelukki
ger! waaraan gij verbonden waart, vrien
den van u, bloedverwanten misschien.
Het is waar.
Oik zag het dadelijk, al deedt
gij ook moeite om het te verbergen. Hoe
veel gevaren dreigden u, wanneer gij
u niet hadt kunnen bedwingen.
Dank zij u, Jeanne.
Gij herinnert u mijn naam
Ik zou wel een ondankbare moeten
zijn oln dien te vergeten.
Eensklaps vroeg hij:
Waarom hebt ge mij niet daden
lijk de volle waarheid gezegid?
V/at dan?
Hij keek de kamer rond die zij be
woonde.
Het meubilair was zeer eenvoudig.
aanging een niet ongelukkig accoord.
Vandaar dat lange jaren 't Koloniaal de
bat nauwelijks aan een antithese denken
deed.
Thans echter is dit weer uit.
Er zijn weer andere toestanden inge
treden. Het eenzijdig materalisme raakt
uit de mode. In alle kringen bijna kreeg
men weer smaak in de verborgen geeste
lijke dingen. Niet alleen hier, maar ook
onder de Europeanen in Indië. Vandaar
.de nieuw opgekomen belangstelling in
het Spiritisme, in de Christian Science,
in het Buddhisme, in de Theosophie, en
voor wat speciaal Indië aangaat, ook
in de Mohamedaatische mystiek. Dit al
les vond men interessant, hoog interes
sant zelfs. En dit te meer, daar 't te
vens dienst kon doen, om den naam
van den Christus te hoonen.
Natuurlijk heeft dit reactie gewekt, en
onzerzijds tot te meer inspanning geleid,
om de blijde boodschap van het Evange
lie in onze Koloniën uit te dragenJ
Doch dit mocht niet. En vandaar dat
Hadji en Loge, philosoof en theosoof
zich thans saam opmaken, om liever de
inlandsche bevolking tegen ons op te
zetten dan dat de Christennaam in In
dië omhoog zou gaan.
Dat dit uit kan loopen op een spelen
met vuur, is duidelijk.
Doch wat nood, als men de Hetze te
gen het Evangelie maar kan doorzetten.
Immers dat deze Hetze er achter zit,
staat vast op deze twee gronden.
Ten eerste, dat noch aan eenig Mo
hamedaan, noch aan eenig Animist, noch
aan eenig theosophisch Europeaan of In
diër ook maar de allergeringste dwang
wordt aangedaan. Aller Vrijheid is en
bliift volkomen geëerbiedigd.
En ten anderen staat 't evenzoo vast,
dat geen Mohamedaan noch Animist zich
een Overheid, dien naam waard, denken
kan, $ie niet kloek en beslist uitkomt
voor de Religie die ze zelve belijdt.-
Op deze twee vastigheden nu stuit
elke klacht over Idenburgs of Malefijts
machtsmisbruik onherroepelijk af.
De Week
in Het Buitenland.
In het Buitenland is de afgeloopen
week een werkelijke St. Ni colaas week,
week van verrassingen, geweest, die
iederen dag een nieuw feit bracht, waar
voor men een oogenblik beteuterd stond
en dat de pennen ailerwege geweldig in
beroering bracht.
De eerste surprise, die van den wa
penstilstand, scheen eerst een Aprilvisch
te zullen zijn, maar eindelijk voor de
derde maal bleek het nu werkelijk waar
te zijn, en was nu de verrassing al niet
groot meer, het feit dat Griekenland
niet met zijn bondgenooten één lijn trok,
gaf toch weer een pikant tintje aan het
geval.
Deze houding van Griekenland is dan
ook wel een zeer zonderlinge; het land,
dat eerst met geen stokken uit het ver
bond was te slaan, Iaat het nu oogen-
schijnlijk plotseling in de steek. Men
herinnert zich wellicht nog hoe in het
begin van den oorlog het is nog maar
kort geleden en hoe lang schijnt het
al niet door de massa der belangrijke
gebeurtenissen Turkije alle moeite
deed om Griekenland uit het Balkanver-
bond los te maken. Maar het weigerde
fier.
De verbondenen zonden hun dringen
de protestnota aan de Porie, waarop
deze met een oorlogsverklaring aan Ser
vië en Bulgarije antwoordde en net
deed alsof ze van Griekenlands gelijk
luidend schrijven niets wist. Toen ver
klaarde dat van zijn kant den oorlog, en
men herinnert zich nog de moeite die
het kostte om deze oorlogsverklaring te
doen aannemen door den Turkschen ge
zant te Athene en overseinen.
De oorlog begon en Griekenland nam
zijn deel in het krijgsbedrijf niet minder
bloedig dan de andere staten. Totdat
de Turk, van alle kanten besprongen en
in het nauw gebracht, om een wapen
stilstand vroeg aan de verbondenen, be
halve Griekenland, waarmede het onder-
handsche vredesonderhandelingen wilde
aanknoopen.
Door de open deuren van de bestede
zag men het bed met hagelwitte lakens.
De tafel was bedekt met kantwerk
en borduurwerk dat hersteld moest wor
den, linten, naalden, kluwen wol in ver
schillende kleuren.
Eenige stoelen, eene kas, een fornuis
en wat kookgerei, dat was alles.
Hij ging voort:
Ik weet zeker dat ik mij niet be
drogen heb. De portierster zegde het mij
zooeven, zonder dat ik er naar vroeg, dat
gij een braaf en eerlijk meisje zijt. Gij
speéldet een rol daar voor die rechtbank.
Welnu ja en toch verbeeld ik mij
niet dat ik meer waard ben dan de ande
ren, maar ik verdien mijn brood met
werken. Welnu, vanmorgen op de pu
blieke tribune van het gerechtshof, onder
al die mannen en vrouwen, die op ons
letten, heb ik maar gedaan alsof ik er
ook een was zooals zij, opdat zij zich
niet over mijn aanwezigheid zouden ver
wonderen, want owanneer men maar
de achterdocht opwekt van zulke leeg-
loopcrs, die teren op de kosten van de
Revolutie, dan kan dat al zeer gevaarlijk
zijn. Toen gij binuenkwaamt heb ik aan
stonds aan uw ontroering begrepen, dat
er iets buitengewoons in u moest om
gaan en dat gij ook daarheen aangetrok
ken werd door andere gevoelens dan
die der menigte, welke gekomen was om
zich te verlustigen in het zien der ver
oordeelden, die sterven zullen en dal,
evenals ik, of misschien meer nog dan
ik, gij belai\g steldet in het lot der on-
gelukkigen, voor wie de noodlottige kar
ren reeds gereed stonden.
Eensklaps hield zij op.
Zij had een snik gehoord en vroeg;
Weent gij?
Hij antwoordde:
Ja, ik ween. Dat is niet mannelijk,
niet waar en ik zou er mij over moeten
schamen, maar zoo God mij het leven
laat, dan zullen die tranen duur betaald
worden door hen, die ze mij doen stor
ten.
Hij stond op.
Wat gaat gij doen?
Vertrekken, Parijs weer verlaten*
Nu reeds?
Morgen bij het aanbreken van den
dag.
Waar gaat gij heen?
Ver van hier, om een ledig huis te
zien, een huis zonder bewoners. Wat
zeg ik? Eén huis? Verscheidene. Die
van de ongelukkigen, wier hoofden van
daag gevallen zijn en die thans rusten,
bij elkaar in één kuil geworpen op het
verlaten kerkhof van de Madeleine.
En vervolgens?
(Wordt vervolgd.)