Uit de Pers. Een Martelaar. Tweede Blad, behoorende bij DeLeidsche Courant van Woensdag 22 Mei no. 796. KAMEROVERZICHT. TWEEDE KAMER. De Arbeidersziekteverzekering. De rechtsgrond der verplichte verzekering. De interpellatie Treub. Gisteren is dan eindelijk de behande ling der Ziektewet ingeluid met een lange redevoering van mr. Treub, welke deels van academische waarde was, deels practisch belang bezat. Het theoretische deel van de discus sies is de rechtsgrond van de verplichte verzekering. De lezer schrikke voor deze geleerde woorden niet terug. De quaes- tie, populair gesteld draait alleen hier- jt>mwaarom mag de Staat de verplichte verzekering invoeren Deze vraag is van veel belang. Van haar antwoord hangt immers af hoever de Staat met zijn ingrijpen mag gaan. Immers, de Staat mag niet alles doen. [Hij mag de vrijheid van de burgers niet meer beperken dan in het algemeen be lang wenschelijk en voor de handhaving hunner rechten noodig is. Waarom mag nu de Staat de verplichte verzekering invoeren Een arbeider heeft recht op een zoo danig loon, dat hij en zijn gezin daar- yan kan leven, niet slechts zoolang de arbeider tot werken in staat is, maar ook bij ziekte, invaliditeit en ouder dom. Wie zal echter beweren, dat de loonen op 'toogenblik aan* deze voorwaarde vol doen Daarom is het niet alleen voor den arbeider zelf, maar ook uit een maat schappelijk oogpunt van overwegend be lang, dat de arbeidsvoorwaarden in over eenstemming met dezen eisch worden gebracht. Wil een zoodanige regeling zijn ge waarborgd, dan moet op regelmatige en stelselmatige wijze een deel van het loon worden gereserveerd voor ziekte, inva liditeit en ouderdom. De ervaring, elders opgedaan leert, dat zulks het best kan in denvvorm van verzekering. Maar wil deze verzekering slagen, dan moet zij verplicht zijn. Want van v r ij w i 11 i g e verzekering komt niet veel terecht, vooral niet bij die arbei ders, die zwaar zuchten onder den druk van een groot gezin, dat met een klein loon moet rondkomen. Vandaar dus dat de Staat de verplich te verzekering invoert. Door de verplichte verzekering legt de JStaat, volgens den door ons ontwikkel den rechtsgrond, geen direct beslag op een deel van het loon, doch hij stelt voorwaarden vast, die bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst moeten worden nageleefd. Logisch volgt dus hier weer uit, dat de verzekering uitsluitend is voor de ar beiders, in dienst van een onderneming. De heeren Treub en Patijn zijn het met dezen rechtsgrond niet eens. Zij hebben een andere en wenschen als ge volg daarvan niet slechts de arbeiders, maar ook de menschen met kleine inko mens, de winkeliertjes e.d kortom alle on- en minvermogenden, in de wettelijke regeling betrekken. Zooals uit het bovenstaande blijkt, gaan wij met deze opvatting niet ac- ooord. In tegenstelling met de maat schappelijke klassen, die de heeren Treub ,en Patijn op 't oog hebben, zal de ar beider in den regel uit eigen werkzaam heid pp niets anders kunnen rekenenl kjan' op een loon, dat in de behoeften van ^jn gansche leven moet voorzien. jDe zelfstandige ondernemers, kleine of groote, hebben kans op extra voordeeleti juit hun bedrijf. Bovendien voert de iweg, zooals die door den heer Patijn werd aangegeven tot Staatspensionee- ring; een stelsel, dat voor ons princi pieel verwerpelijk is. Wij zouden ook fcunnen wijzen op tal van bezwaren van jpractischen aard. Op welke manier bijv. een goede regeling te vinden?. De overige punten van het debat la ten wij heden rusten, hoe aanlokkelijk1 het ook! schijnt om de onjuiste voorstel ling van den heer Treub als zou de Minister met zijn loontheorie in zuiver Marxisme zijn vervallen, te weerleggen. Doch deze punten komen later wel ter sprake. Wij hadden gisteren een avondzittingop den koop toe, waar het debat werd voort gezet over de interpellatie-Treub en de in verband daarmede ingediende „water en melk'Lmotie. De heer Nolens heeft terecht het negatieve karakter dezer mo tie aan de kaak gesteld. Zij zegt wel, dat de spoorweg-overeenkomsten van 1890 behooren te worden opgezegd, maar niet, wat daarna moet gebeuren. Zeker, de heer Treub wil Staatsexploitatie; daar heen drijft hij met alle middelen. Maar dr. Nolens merkte op, dat ieder vóór de motie zou kunnen stemmen, omdat daar door de uitspraak der Kamer in 1908 t eg e n Staatsexploitatie niet te niet wordt gedaan. In ieder geval krijgen wij een onderzoek, een spoedig onderzoek, naar Minister Kolkman toezegde, over het fi nancieel beleid der spoorwegen. De heer Treub, die de Staatscommissie verweten had opzettelijk scheeve voorstellingen te maken, tegen welke uitlating Minister Re- gout met kracht was opgekomen, erkende ten slotte zijn vergissing en deed amende honorable. Om op de Ziektewet nog even terug te komen, na mr. Patijn komt heden mr. Tydeman aan het woord. Dan volgen mr. Aalberse en Duys. Een eigenaardig incident. Men herinnert zich het incident tus- schen den Minister van Waterstaat en den heer Treub, ove reene door deze laatste in zijn rede van Dinsdag 14 Mei gebezigde uitdrukking, die in het Kort Verslag voorkomt, n.l. dat de Staatscom missie voor het onderzoek van de wer king der Spoorwegcontracten in haar rapport opzettelijk scheeve voorstellin gen had gegeven, zegt het V a d e r 1 a n d. De heer Treub antwoordde toen: „Ik heb het woord „opzettelijk" niet ge bruikt." De Minister: „Ik" heb het opgeschre ven en in het Kort Verslag terug gevon den." De heer Treub„U kunt het stenogram nalezen en vragen of ik er wijziging in heb aangebracht, en wanneer liet dan blijkt, dat ik dat niet heb gezegd, ver moed ik, dat u uwe woorden zult in trekken." Aan het slot der vergadering kwam de Minister op cie zaak terug. „Waar ik gisteren uit den mond van den geachten afgevaardigde opteekende, dat hij zeide, dat de Commissie opzet telijk een scheeve voorstelling van een zaak heeft gegeven, en waar ik deze uit lating in het Kort Verslag heb teügge- vonden, zoodat ik er niet aan kan twijfe len, dat zij juist door mij was opgetee- kend, meende ik gerechtigd te zijn tot hetgeen ik daarop hedenmorgen ant woordde. De geachte afgevaardigde zegt nu, dat uit het stenogram blijkt, dat hij het anders gezegd heeft, als ik heb opge- teekend. Ik neem dit dan aan en zeer zeker, dat hij het aldus niet bedoeld heeft." De Minister had deze woorden achter wege kunnen laten. Nu de handelingen van 14 Mei ver schenen zijn, blijkt daaruit (blz. 2337 tweede kolom dat de heer Treub het woord „opzettelijk" wél gebruikt heeft. Meu leest daar de bedoelde passage als volgt „Welnu, in de conclusie kan ik voor- loopig mij aansluiten bij het rapport der Staatscommissie. Maar toch is de voorspelling scheef en opzet- zettelijk scheef." (De spatieering is van ons.) Door dit voorval wordt een meermalen waargenomen eigenaardig verschijnsel bevestigd. Het is dit, dat men geheel te goeder trouw kan meenen, (dat de FEUILLETON. (NAAR HET DUITSCH.) 52) „Gij hebt gezegd „mijn eer"! riep Wenceslaus, wees voorzichtig, vasal, gij tast de koningin aan. ik houd volstrekt geen rekening met mij dreigende gevaren, wanneer het geldt mijn gehechtheid aan uw majesteit te be wijzen. Gij bekent dan, dat de behendige wen dingen in uw gesprek het eenige doel hebben: mij het verleden op te hel ideren i En u op uw hoede te doen zijn voor het tegenwoordige. Oh riep de koning, alsof hem eens ad der gebeten had. Ik trek de deugd der koningin vol strekt niet in twijfel. Zij schijnt mij on- Ïaritastbaar. Den dag, waarop de doch- er van den graaf van Henegouwen kei zerin werd, verbande zij uit de diep ste harer herinneringen, wat in haar een verdrongen genegenheid nog kon verle- Vfchuigep.... jQe keizerin bemint u, ep be- munt u alleen maar wanneer een ziel beproefd wordt, zoekt zij rondom zich een steun. Johanna nu heeft geleden de godsdienst werd haar hoogste toevlucht. Daaruit put zij alle kracht ten goede; zij stort in zijn boezem al haar tranen bij de herinnering aan haar vroeg gestor ven moeder, aan den op zoo'n verschrik kelijke wijze gedood en Notberg, aan de tweede verbintenis haars vaders. Even wel kan de invloed dier beproevnigen haar beminnelijkheid niet sahaden, of kan iets aan de bekoorlijkheid der keizerin weerstaan Heeft zij zelfs niet gezege praald over het ongeloof van Karel's koninklijken zoon? Alleen overdrijft zij misschien het goede en sluit zij zich niet op binnen de grenzen der voorzichtig heid. Zoo brengt haar majesteit dage lijks uren in de kerk door.... Het is waar, de vrouwen omringen haarsoms zelfs twee officieren van haar huis. Ook' Otfried vergezelt haar. O! Het huis Gods is een te heilige plaats, dan dat de laster er in doordringe, evenwel is het wellicht niet zoo met dq woningen der armen. De koningin komt daar Dikwijls. Alleen Met Otfriefd, haar broeder. Dat to M»st tot tota heer .Treub volkomen te goeder trouw was, staat voor ons boven allen twijfel) iets niet te hebben gezegd, terwijl men het wel gezegd heeft Indien dit geschiedt in het vuur der maar het is hoogst merkwaardig, waar dit iemand als den heer Treub over komt een man die gewoon is zich goed rekenschap te geven van zijn woorden, en die zelden of pooit in vuur geraakt. Voor hen, die zich bezig houden met de studie van de waarde van getuigen verklaringen vormt dit voorval uit een zoo hoogstaand milieu een waardevolle bijdrage. Maar voor debatteerende Ministers, Kamerleden, en anderen is het een reden om zich niet te spoedig door een posi tieve verklaring van hun tegenstander uit het veld te laten slaan. STATEN-GENERAAL. TM HEDE KAMER. Zitting van Dinsdag 21 Mei. (Vervolg.) Aan de orde zijn de wetsontwerpen lot regeling der arbeiders-ziekte verzekering. De heer Treub (V. D.), zijn rede vervolgend, achtte de decentralisatie en het zelfbestuur, die de Radenwet wil in voeren, een loffelijke, doch niet geslaag de poging. Spr. geeft toe, dat aan die Raden een groote mate van zelfstandig heid toekomt, maar de Minister gaat ver der dan hun alleen daden van uitvoering over te latenzij mogen algeme^ne be palingen vaststellen, zelfs verordeningen, waarbij straf is bedreigd. Dat is geen decentralisatie, doch verbrokkeling. Spr. critiseert ook de samenstelling van die Raden van Arbeid. De Minister had een voorbeeld moeten nemen aan de orga nisatie van het landbouwcrediet, met name de Raiffeisenbanken, dat zijn kleine plaatselijke kassen met groote gezamen lijke financieele kracht. Het is gebleken, dat dit de juiste weg is ten aanzien van het verzekeringswezen. Het meeste werk wordt hier ook gratis gedaan door de be langhebbenden zelf. Spr. betoogt ten slotte, dat prganen van den arbeid alleen kunnen zijn, orga nisaties, die uit het vrije leven zelf zijn opgekomen. De Minister, zeide spr. vervolgens, is misschien christelijker dan de sociaal democraten, maar hij is anti-chiistelijk- historisch en anti-antirevolutionair. Hij haalt iets uit zijn brein en meent het in de maatschappij te kunnen poten en het leven in ie kunnen blazen. Spr. heeft groote waardeering voor den arbeid van den Minister, maar keurt af, dat hij niet werkt volgens een vooraf goed doordacht plan. Dit 'heeft tengevolge dat het resul taat niet in overeenstemming is met de moeite er aan besteed. De rechtsche bladen verhelen het niet, men wil in 1913 Tenminste met iets so ciaals voor de kiezers treden. Welnu, men heeft daarmee veel te lang getalmd en nu werkt men met Zenuwachtige haast ter wille van de stembus. Komt er vaji deze wet nog iets terecht, dan zal het niet zijn wegens wijs beleid, maar door stom geluk. De heer Patijn (U.L.) wijst erop, dat, wanneer dit ministerie niet meer regeer- tijd had gehad dan een ministerie ge woonlijk heeft, het dit kabinet zou zijn ver gaan evenals 'tKabinet-Kuyper, nl. dat het niets van sociale wetgeving in het Staatsblad had gekregen. Den inhoud van het wetsontwerp ver volgens besprekende, acht spr. ook bet zelfbestuur van de Raden van Arbeid niet gerechtvaardigd door den eisch van de centralisatie in de uitvoering. Voor de Ziektewet beteekénen zij iets, maar voor de Invaliditeitswet hebben zij slechts een onbeteekenende functie en voor de Onge vallenwet heelemaal geen. Slechts een deel van de centrale bestuursfunctie van de Rijksverzekeringsbank te Amsterdam wordt overgebracht op de plaatselijke ambtenaren. Bij de Invaliditeitsverzeke ring lijkt het wel, of de Raden vedï te doen en te zeggen hebben, maar dan blijkt, dat de voorzitter, dat is dus een ambtenaar, in de meeste gevallen optreedt in plaats van dien Raad van Arbeid. De Raden van Arbeid zullen feitelijk niets anders zijn dan ziekenkassen. De samen Beiden scheppen er behagen in de on- gelukkigen te ondersteunen. Maar deze bezoeken kunnen een mid del schijnen.... Ik heb gezegd, dat de keizerin de deugd overdreef. Misschien bedekt zij de zonde, mom pelde de vorst. Hatto wachtte een woord des konings. Weet gij welken dag, welk uur de Ko ningin aan haar bezoeken wijdt? Bijna iederen morgen besteedt zij daaraan twee uur. Welke? Zoo, morgen zal zij dus met Otfried gaan? l Ik geloof ja. i i Zoo gij gelogen hebt, zult gij door de hand des beul9 sterven! riep Wences- laus. j Hatto stond op. Het geluk, den koning zijn toewijding bewezen te hebben, betaalt men nim mer te duur. Tot iporgenl riep Wenceslaus met dreigende stem. Zoo zij het, slre^ tot morgen, sprak Hatto zacht. Toen Wenceslaus zich alleen bevond, overwoog hij alles wat de oude gunste ling hem gezegd had. Eén zaak scheen han MdwiSi its JEfitorgqH tot y&a koppeling van Ouderdoms- en Invalidi teitsverzekering betreurt spr. en wel om dat nu ook weer Ouderdomsverzekeriug wordt gemaakt tot arbeidersverzekering en daartegen heeft spr. zeer groot be zwaar. Hem is alleen maar een sociale wetgeving sympathiek, die geen klasse wetgeving is. Hij wenscht staatspension- neering naar Engelsch model, kan het niet andersdan voorloopig volgens het Deensch stelsel. .Toch zal spr. met deze slechte regeling meegaan en wel omdat zij het volk zal rijp maken voor de staatspensionneering. Immers het volk zal zich nooit neerleggen bij die dwaze regeling, welke den een pensioen geeft, den ander niet. Men komt dan langs een omweg toch tot het goede. De rede wordt afgebroken. .Woensdag ochtend voortzetting. Avondvergadering. Voorzitter Jhr. Mr. O. v. Nispen tot Sevenaer. Voortgezet werd de behandeling van de interpellatie-Treub over het spoor weg-bel eid en over de motie-Treub, lui dende: De Kamer, van oordeel dat be ëindiging der spoorwegovereenkomsten van 1890 in het belang van 's Rijks financiën noodig is, gaat over tot de orde van den dag. De heer De Monté verLoren (A. R.) zal stemmen tegen de motie. Spr. is vóór een onderzoek, of concentratie van het spoorwegbedrijf noodig is, maar de voordeel en zullen door de nadeel en ervan worden opgeheven. Spr. vroeg den minister, voor de samenstelling der spoorwegrekepingen een wettel ijk en grondslag te geven. De heer Vliegen (S. D.) betoogde dat de intering grooter is dan 45 mil- lioen en dat de staat te weinig zegging schap heeft. Daarom is 't noodig de spoorwegovereenkomsten op te zeggen. Het hoofdargument voor de exploitatie door twee maatschappijen, de concurren tie, is verdwenen. De exploitatie door twee maatschappijen is duur: dubbele lijnen, te veel treinen, dubbele admi nistratie. Wat het personeel betreft, be Hatto tegen de keizerin. Maar hoe die te verklaren? Hoe de beweegredenen daartoe te vinden? Het antwoord bleek uit Hatto's eigen woorden: De keize rin bemint haar echtgenoot zóó, dat zij zijn gunstelingen op een afstand weet te houden. Dit laatste nu was waar; maar haar doel hierbij scheen alleen om den slech ten invloed van Hatto en consorten te weren. Dezen toch zetten hun meester vaak tot daden van onvergeeflijke wreed heid aan. Zoo spoorden zij hem aan tot goddelooze plundertochten, en trachtten hem diets te maken, dat hij van een an dere natuur was dan de overige men schen. Johanna daarentegen maande steeds aan tot zachtheid en goedheid zij onderwees de nederigheid door haar voorbeeld. Hoe nu! Zooveel deugd zou slechts het toppunt zijn der huichelarij? Johan na zou onder het masker der zedigheid een schuldige hartstocht verbergen Die vrouw, die hij meer dan hoogschatte, die hij vereerde, zou hem bedriegen, en in het koninklijke paleis, ja, tot zelfs in de heilige plaats een strafwaardigen om gang voortzetten Deze Ottfried had den naam van ver loofde gedragen. Hij is jong, schoon en ,V£U iiibors' 'k leejijk, ruw eu wild. toogde spr., dat dit afhankelijk is ge worden van den minister. Spr. verklaar de zich vóór de motie, daar men daar na wel tot Staatsexploitatie zal moeten" komen. De heer Nolens (R. K.) betoogde dat het debat zonder motie moest slui ten. De motie-Treub is bovendien nega tief, spreekt niet uit, wat er voor in de plaats komt. Spr. vroeg, of de Regee ring bereid is, met het blijkens haar antwoord noodig geacht onderzoek spoe dig te willen beginnen en het resul taat er van mede te deelen, mét de gron den, waarop zij al of niet.verbeteringen noodig oordeelt. De heer Bos (V.D.) zich tot deu minister van financiën wendende, zei dat het gevaarlijk is een systeem te omhel zen, waarbij men behalve de stijgende! uitgaven nog krijgt een stijgende rente schuld, wat het geval is, indien men het spoorwegtekort beschouwt, in verband met het staatskapitaal, gelijk de ministet De Minister van Financiën,de heer Kolkman, antwoordde de heer Nolens, dat de Regeering spoed wil be trachten met het onderzoek en de resul taten aan de Kamer zal mededeelen.. Een aansporing tot vooruitziend beleid had spr. niet noodig al aanvaardde hij die gaarne van een man als den heec Bos. 't Interen 'eenmaal vaststaande, is de vraag alleen, of dit minder ten laste van den staat kan worden gebracht. De middelen door den heer Treub genoemd zullen weinig helpen, i Voorshands kan de Minister niet aan dringen op wijziging der contracten en hij ziet piet in, dat opzegging noodligi is in het belang der Rijksfinanciën. Spr. zal overwegen, of er een wette li/kei grondslag te vinden is voor de samen stelling der spoorwegrekeningen. De heer Treub (V.D.) zeide, dat hem gebleken is, dat hij de woorden! „opzettelijk scheeve voorstelling" wel gesproken heeft en dat hij dus zelf aan leiding gaf tot uitlatingen van den Mi nister van Waterstaat. Beter ware 'tge* weest, als hij 't anders gezegd had. Moest daar, waar de gewoonte be stond om zonder strijd de hartstochten in te volgen, waar de akker des harten braak lag, bij mangel aan elke godsdien stige bewerking, waar zinnelijk gevoel alleen de beslissing had, de keizer er niet toe komen aan de schuld zijner echtge- noote gelooven Wat wist hij nog van ten doode gedoemde hartstocht? .Wat van verheven opoffering, gesteund door afge* beden kracht van Boven? Wat van een belooning in de opoffering zelf, welke men uit liefde tot God brengt? Het dient erkend: onder Johanna's heiïzamen invloed was zijn gedrag wel eenigszins verbeterd; zijn ruwe inborst door zachtere indrukken meer ten goede geneigd, maar zeker is het ook, dat de gedachte aan de mogelijkheid van dien voorgespiegelden smaad voldoende was om de oorspronkelijke natuur de bo venhand te doen hernemen. .Het wilde dier was tam geworden, nu het blikte in de reine oogen van haar, wier taak het voortaan was het om te scheppen in een wezen, dat kennis droeg van de on schatbare waarde der ziel. Maar dan was het noodig steeds in die reine blikken te gelooven, en verre het denkbeeld van zich te werpen, dat het werk dier vrouw maar laag spel was. flü&rdt vervolgd,}

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1912 | | pagina 5