Rona
Cacao
Van Houten s
Kiezerslijst.
Uit de Pers.
Liefde en Haat.
Debeste voor den prijs
Derde Blad, behoorende
aij DeLeidscheCourantvan
Zaterdag 9 Maart no. 735.
23 Maart ter visie ligging en vcrkrijg-
baarstciling der voorloopige kiezerslijst
en bijbehoorende lijsten.
23 Maart tot en met 15 April gelegen
heid tot reclame.
Tot 21 April: ter visieligging en vcr-
krijgbaarsteliing der reclames.
Vóór 15 Mei: definitieve vaststelling
jler kiezerslijst.
We zullen dit lijstje nu en dan af
drukken. Aanzien doet gedenken.
Een lied per week.
No. 23 uit „De Leeuwerk".
Eerste Communielied.
.Woorden van Muziek; van
Lambrechl Emiel
Lambrechts. Hullcbroeck1.
sQii mocht hem eind'üjk dan zien rijzen,
lOcn blijden dag van uw verlangen!
jOïj mocht uw Qod, uw Zaligmaker
{Dan in uw juichend hart ontvangen
iöid voor uw ouders, voor uw vrienden
jDat God hun zegen moge geven
jGi| zijt nu rein, gelijk een engel,
[Blijf, blijf een engel, heel uw leven!
Geen mensch kan 't zoet mysteriespellen
God liet zijn gouden hemelzalen,
Om voor een kind. Zijn nietig schepsel,
Met al Zijn liefde neer te dalen
;Bid voor uw ouders, voor uw vrienden,
Dat God hun zegen mogen geven
Gij zijt nu rein gelijk een engel,
'Blijf, blijf een engel heel uw leven!
iWif God nu reine wederliefde,
ïün ecuwig trouwen dank bewijzen
'Zijn hartebloed kwam u verkwikken,
'Zijn edel dierbaar vleesch u spijzen
iBid voor uw ouders ,voor uw vrienden,
•Dat God hun zegen mogen geven!
Gij zijt nu rein gelijk een engel,
(Blijf, blijf een engel heel uw leven!
De pachtboer eu zijn arbeidsloon.
In een slotartikel schrijft pater v. d.
Elzen in de T ij d
Daar wordt wel eens gezegd, dat de
grondeigenaar, als hij iu de verliezen en
het risico moet deel en, ook in de winst
(geschiedt. Maar hier is geen eigenlijke
vennootschap. Immers die te betalen
pachtsom wordt van te voren vastgesteld
,en is vrij, in zoo verre zij aan het onder
houd van den pachter niet tc kort doet.
De verpachter heeft het in de hand om
te voorkomen dat te groote winsten
jworden gemaakt. Dit is goed ingezien
'door den heer Roscher, waar hij senrijft:
(Eigenlijke verrijking kan bij tijdpacht
jtnaar zelden voorkomen. Er is veel meer
fcans voor verarming, omdat het aantal
(der te verpachten grondstukken bijna
(altijd hetzelfde blijft, terwijl het getal
va» pachtlustige mensdien steeds stij
gende is. Een pachter is wegens zijn be
roep bijna genoodzaakt tpm te trouwen en
'de bekoorlijkheid van het landelijk leven
is voor jongelui zoo groot, dat zij allicht
het beroep huns vaders voortzetten. Zoo
Avordt de concurrentie immer grooter en
Ss het in het belang der grondeigenaars,
'kleine boerderijen te maken, daar deze
het meest gezocht worden.
Maar, zoo zegt' men, de eigenaar heeft
recht op zijn grondrente even
goed als de boer op zijn kapitaalrente
'en de vruchten van zijn arbeid. De winst
moet dus worden gedeeld. Schiet er wei
nig over, dan moet ook dit weinige ge-
"dceld worden.
Zeker heeft de eigenaar recht op de
grondrente d. w. z. op hetgeen de grond
pa aftrek van alle kosten opbrengt. Maai
er zijn omstandigheden, dat de opbrengst
van den grond de productiekosten niet of
nauwelijks dekken kan en in dit geval is
FEUILLETON.
ROMAN UIT WESTFALEN.
83)
Clemens Tweehuis was een dwaas,
die zag, maar slechts half eu die luis
terde, maar niet met de ziel. Hij zag
!en hoorde niet, hoeveel zuiver menschen-
geluk voor hem met smart bewaard werd
in den boezem van een meisje. Hij hoorde
■uiets van het zwijgend zuchten, van liet
worstelen van een vrouwenhart tegen een
genegenheid, die niet beantwoord werd.
'Zoo gingen zij elkander voorbij. De een
.vol verlangen naar de liefde van den
ander; de ander bevangen door voor-
oordeelen en misleidingen.
Een dag brak aan, een ruwe dag in
Augustus, die op 't laatste oogenblik van
den oogsttijd nog veel schade aanrichtte,
Onrijpe vruchten op den regenachtige»
bodem wierp en ook een menscheiiziel
haar levensloop deed beëindigen.
Clemens Tweehuis had zich laten be
praten en was op den hof van Gröhling
ftog een heele poos gebleven, nadat Wjl-
er geen grondrente. Bereken het arbeids
loon van den boer, zijn huisgezin, zijn
dienstboden en arbeiders, bereken daar
bij de uitgaven voor bemesting, werk
tuigen enz. Schiet er dan niets meer over
dan is er geen grondrente, dan hebt gij
niets te vorderen.
Gij vraagt rente van het kapitaal dat
gij hebt besteed voor het aankoopen en
verbeteren van den grond tnaar even
veel recht heeft de boer op de rente van
het kapitaal, dat hij heeft gebruikt, om
de boerderij productief te maken. Van
die kapitaalrente echter, welke de boer
zou kunnen vorderen, spreken we niet,
omdat er in ons oog geen kapitaalrente
kan gevorderd worden, als de zaak waar
aan het kapitaal is besteed, geen winst
oplevert en winst is er niet, wanneer er
na betaling der arbeidskosten niets over
schiet. Onder arbeidskosten zijn natuur
lijk begrepen de onderhoudskosten van
den boer en zijn gezin en zoo is het al
weer duidelijk, dat de grondeigenaar
niet9 heeft te vorderen, wanneer de boer
derij, alle huurjaren door elkander geno
men, niets meer oplevert dan het onder
houd van het boerengezin, waarbij nog in
aanmerking dieut te komen, dat wij voor
den boer in zulk geval wel geen kapi
taalrente vorderen, maar toch eischeu dat
zijn kapitaal ongedeerd bU/ve, evengoed
als dat vaa den eigenaar. Deze heeft
geen recht te eischen dat de boer bij al
zijuen arbeid niet alleen de rente mist
van zijn kapitaal, maar dat kapitaal zelf
ook nog veiliesL
Hoe is het mogelijk, zal men vragen,
dat er op onzen toch zoo vruchtbaren
bodem nog boerderijen gevonden worden
die behalve een eerlijk en welverdiend
bestaan van den bewerker, ten minste
geen kleine kapitaalrente kunnen ople
veren voor den grondeigenaar?
Wij antwoorden daarop met den lieer
K. de Boer, die juist dezer dagen in de
Eerste Kamer dezelfde kwestie aanroer
de „Het is niet de schuld van den bo
dem, die in ruil voor langen en harden
arbeid zoo'n sober bestaan geefthet is
de schuld van de verhouding, waarin de
bevolking tot den bodem staat.... Een
onzeker of veel te duur gebruiksrecht
maakt het exploitatie-overschot te klein*.
Een groot deel van de bevolking is uit
gesloten van den bodem, waarvan een
betrekkelijk klein stukje hem een eenvou
dig en tevreden bestaan zou geven." Met
andere woorden, de fout zit niet in den
landbouw of in den bouwhoeve, noch in
den landbouwer, maar in den maatschap
pelijke» toestand en een gebrekkige wet
geving.
Ook ten onzent vindt men boerderijen,
die wel loonend zijn voor den pachter
of bewerker, 'maar niet voor den verhuur
der, die althans den pachter ongelukkig
derd wordt, overeenkomend met den in
terest van het kapitaal, waarop dc grond
geschat is. Wauneer een van beiden, ar
beid of kapitaal, het loon moeten mis
sen, dan is het natuurlijk, dat de arbeid
voorgaat en wel zoo, dat hij zijn volle
loon ontvangt, eer het kapitaal op eeni-
ge rente aanspraak kan maken. Er staat
wel geschreven, dat de arbeider zijn loon
waard is, maar nergens dat liet kapitaal
zijn rente moet opbrengen. Zeer natuur
lijk. Immers .het'kapitaal op zich zelf
brengt geen vruchten voort, het moet
juist door den arbeid vruchtbaar gemaakt
worden en is dan in de voortbrenging
slechts een passieve medehelper. Zou
men dus den arbeid zijn loon onthouden,
dan kan de arbeid niet bestaan en vervalt
elke voortbrenging en daarmede alle
waarde van het kapitaal. Dit is dan al
leen goed om het op te teren.
Dit zijn, dunkt mij, gegronde redenen
voor de meening, dat een oppassend
pachtboer, evengoed als elke andere ar
beider, die nuttig werk verricht, een na
tuurlijk recht heeft op een behoorlijk
arbeidsloon, zoodat hem onrecht wordt
aangedaan, als hem dit ontnomen wordt
door de opeisching der pachtsom. Niet
minder gegronde redenen voor de be
kendmaking dezer meening, daar het
toch blijkt, dat er niet weinig grondeige
naars zijn, die wel bewust zijn van hun
macht, maar geen juist begrip hebben
van hun plicht. Of zou men den arbeider
alleen mogen wijzen op zijn plicht?
In de tachtiger jaren was de pacht in
lem, weer volkomen hersteld, zijn bezig
heden kon waarnemen. ,Want met den
ouden boer was het er slecht aan toe.
Iedere dag kon de laatste zijn, en den
smartelijke» slag brengen. Gröhling had
zijn tijdelijke en eeuwige aangelegen
heden in orde gebracht en wachtte ge
laten en kalm het uur van sterven. Wat
hij nog* wenschte en waarom hij nog
bad was een lichte doodstrijd en een
rustig afsterven. Maar deze wensch werd
niet vervuld. Elk ledemaat van zijn eens
zoo krachtig lichaam scheen zich tegen
het naderend einde te verzetten. Twee
lange dagen duurde deze schokkende
strijd een stom verlangen naar het
einde ervan lag in de gebroken oogen
dan eerst rust en vrede en terug
keer naar God.
't Was. avond en Clemens kwam van
het veld. Tegen den muur van den hof,
ter plaatse waar de oude appelboom zijn
brcede takken -tegen het huis doet leunen,
zag hij een weenende vrouw, 't Was
Betje. Hij begreep alles, zonder dat
iemand hem iets zeide, en werd met
diep medelijden vervuld. Hij kon niet
zien, dat iemand huilde. Maar 'twas,
alsof een onzichtbare hand hem belette
een troostend woord te spreken eu een
slot zijn lippen gesloten hield.
het algemeen veel te hoog. EI -n aantal
boeren zijn toen, na jaren tobbenr. i dat
zij niet konden betalen, aan den
zet. Geen luiheid of onwil was L-
zaak, maar alleen de slechte i
en de daling der prijzen, de iaiulb -
crisis. Met schulden beladen trokken zij
heen, aan anderen de beurt gevend, die
weldra eveneens het getal proletariërs
kwamen vermeerderen. Zij hadden alles
verloren, hun kapitaal, hun arbeid, hun
stand, hunne eer.
De H. Schrift zegt, dat gij den dor-
schenden os niet moogt muil
banden. Hij moet eten om te kunnen
werken, hij moet eten van zijn werk
maar van den boer zou men vorderen, dat
hij eerst werke en de vruchten van zijn
arbeid levere, om te eten als er nog iets
overschietDat kan niet, dat mag niet.
D? wetgever heeft den arbeider in be
scherming genomen tegen het machtsmis
bruik van zijn patroon, er is minstens
evenveel reden om den boer te bescher
men tegen den pacht woeker van
sommige grondbezitters.
Hoe dit zal moeten geschieden?
Voornoemde Buchenberger stelt f. a. p.
voor:
lo. de uitbuiting van den nood, de
onervarenheid en lichtzinnigheid eens
pachters, met de bedoeling bovenmatige
pachtsommen of andere voordeelen uit
het pachtcontract te verkrijgen, als
pachtwoeker strafbaar te stellen.
2o. Den pachter in de gelegenheid
tc stellen om voor het gerecht verzach
ting of opheffing te vragen van de ver
plichtingen die hem zijn opgelegd.
3o. Daar de pacht steeds gegund
wordt aan wie de kleinste stukken voor
den kortsten tijd huren wil, moest een
minimum van maat en tijd worden vast
gesteld, waarbij dan alleen een uitzon
dering moest worden gemaakt voor do
boerenarbeiders.
4o. Bovendien moest aan den pachter
het recht worden toegekend op schade
loosstelling voor de verbeteringen, die
hij heeft aangebracht aan gronden of ge
bouwen en waarvan de waarde na het
einde der huur blijft voortbestaan.
Maar een wet, zegt Buchenberger, hoe
voorzichtig ook gesteld, kan niet alle
misbruiken keeren. Een grondige verbe
tering van het pachtwezen is slechts te
verkrijgen door een beter alge
meen begrip van de sociaal
ethische roeping eens grond
bezitters. Deze moet weten, dat de
renten, die voortkomen uit grondbezit
zonder arbeid des te meer aanstoot ge
ven, naarmate de tendenz van de eigena
ren zichtbaar wordt, om door speculatie
ve benuttignig van toevallige omstandig
heden en van de onbeteugelde concurren
tie den prijs der grondrente tot groot
.JUUV-1-TAT. i/ti-u—Op— IJVCIT. Z-1J
moeten wel weten, dat eene verhooging
der pacht, niet gegrond op de natuurlijke
productiviteit des bodems of op de prijs-
verliooging der producten, maar alleen
op de machtspositie van den kapitalist,
ten slotte strekken moet tot den onder
gang van het kapitaal zelf.
En hiermede, zoo besluit pater van den
Elzen, is de publiceering van dit artikel
gerechtvaardigd.
Onder de zweep.
Een zeer kernachtig artikel schrijft de
Christelijk-Historische Nederlander,
naar aanleiding van het Kamerdebat bij
het „Bouwwetteke".
In de annalen van de officieuze politie
ke geschiedenis des vaderlands zal de dag
van gisteren geboekt staan als die van
een groot offerfeest van zelfrespect van
de linkerzijde der Kamer.
De eenmaal machtige Liberale partij,
met haar achterhoede, de vrije liberalen,
en haar voorhoede, dc vrijzinnig-demo
craten, opgeroepen om te trekken voor de
zegekar van deii heer Troelstra, zij buigt
het hoofd en trekt.
Opnieuw heeft zij gisteren gewillig
zij het sidderend wellicht! gebogen
onder de zweep van Troelstra, gelijk zij
telkens weer buigt, als zij, te zwak van
kracht om alleen te staan, de hulp van
den rooden broeder aanvaardt, die wel
weet wat hij doet en geen diensten be
wijst zonder op wederdienst te rekenen.
Opnieuw....
;Was het de vorige week haar onfortuin
En toch wilde hij iets zeggen. Hij
deed zich daarvoor geweld aan en ging
naar Betje toe. Zacht trok hij haar handen
van haar betraande oogen weg en keek
haar medelijdend aan. De ijskorst was
iu zijn binnenste gebroken, zijn starheid
overwonnen, en de woorden, die hij tot
het bedroefde meisje sprak, getuigden
van levendige deelneming.
En Betje legde van haar kant alles
bloot, wat haar benauwde behalve
dat eene, warover zij in deze ure wel
inoest zwijgen. Zij was erfgename van de
boerderij, zij, een zwak, onervaren meisje.
Zoo lang moeder leefde, zou het wel
gaan, maar als moeder er eens niet meer
was, wat dan?
Zou hij thans spreken? Zou hij haar
zeggen, dat hij op den hof wilde blijven
zot lang zij hem noodig had? Wat was
hem aan de keuterij gelegen? Immers
niets; hij kon ze verkoopen.
Ja, hij wilde het haar zeggen. En hij
deed liet'op dien eenen gevoelvolle» toon,
waarop elk woord klonk: ik doe het om
jouwentwille, omdat ik je liefheb.
Ondanks het verlies, dat haar pas ge
troffen had, begreep haar ziel dien zoeten
toon en tusschen haar tranen door
smaakte zij '11 oogenblik een stil vreugde-
gevoel, slechts verdreven dooi de
lijk noodlot reeds dadelijk, bij de eerste
stemming in de nieuwe periode, zich voeg
zaani te scharen achter Troelstra's ba
nier, toen deze het volksmisleidende voor
stel tot „pensioneering der ouden van
dagen" den voorrang in den parlemen
tairen arbeid wilde verzekerd zien, speel
de zij toen reeds met de eer van haar
naam als ernstige groep, gisteren heeft
zij het record nog verbeterd en heeft,
den grooten leider krampachtig vasthou
dend aan de slippen van het revisionis-
tisch-revolutionair gewaad, „door dik en
dun" gestemd, zelfs voor het dwaze voor
stel om het in openbare discussie doodge-
prate „bouwwetteke" nog eens driedub
bel dood te praten in de afdeelingen.
O, Goeman Borgesius, waar waart gij?
Waarom bracht uw althans niet immer
door anti-clericalisme beneveld brein niet
een weinig bezinning in de hoofden der
schapen zonder herder?
O, groote Treub, waarom deedt gij uw
waarschuwende stem niet hooren tegen
deze schaapachtige gedweeheid der uwen
aan een meester, die de hunne niet is, al
is hij aller meester in parade en vertoon
in listigheid en parlementaire geslepen
heid.
Spreekt voortaan vrij van de onnatuur
lijke eenheid der rechtsche coalitie, hec-
ren van de linkerzijde!
Ziet hier, Nederland het schouw
spel eener aaneengesloten oppositie, die
het onderling oneens is in alle punten
maar aaneengesloten ter bereiking van dit
ééne doel: dat de bijzondere, de Christe
lijke school, die gij, Nederlandsche Chris
tenen, uit eigen zak hebt betaald en ja
renlang, zonder eenigen steun van Staats
wege hebt in stand gehouden, toch vooral
niet meer uit de Staatskas bekome, dan
hetgeen zij zich in taaie worsteling tegen
uw hatelijke» behoudszin weet te verove
ren!
Wij zullen, mijne heeren, dezen dag
onthouden, als gij weer spreekt, spreken
durft van uwe erkenning onzer rechten.
Wij zulleu ze onthouden, al de bezwaren,
al de uitvluchtjes, al de excepties, die
gij aangevoerd hebt, om te ontkomen aan
de consequenties uwer betuiging van eer
biediging van den historisch geworden
toestand; wij zullen vooral uw stem, op
den 6den Maart 1912, voor het voorstel-
Troelstra, onthouden. Niet, omdat de
aanneming van dit voorstel aan onze, op
zichzelf rechtvaardige zaak éénig kwaad
zou hebben kunnen berokkenen, maar
omdat gij in uw stem voor dit voorstel
gemanifesteerd hebt al wat er in u leeft
aan vijandschap tegen het bijzonder on
derwijs, dat ons hart heeft.
-Maar wat zeggen wij?.... Het zal niet
noodig zijn dat w ij u er aan herinneren.
Het zal u worden ingepeperd door de so
ciaal-democraten zeiven. Ga voortj mijne
leiding, stel u daardoor mede verantwoor
delijk voor alle m i s leiding, waaraan ze
zicli ten opzichte van ons volk in de Ka
mer en in de pers, schuldig maken; kus
de roede, die ook u geeselt als 't zoo te
pas komt en ga ter overwinning in 1913
onder de 100de banier:de dag der af
rekening zal komen als Troelstra en Scha
per, Hugenholtz enDuys, hun aandeel
zullen opeischen van den buit, die
in véél meer dan wat vrijheid van
beweging voor bijzondere scholen, die in
de vrijheid van heel uw maatschappelijk
leven zal bestaan! Dan zult gij, te laat,
u herinneren.... uw onpolitieke, uw onbe
redeneerde, uw onvergefelijke domheden
die u zóóver hebben gebracht, en daar
onder ook die van den dag van gisteren.
Dan zult gij het lachen verleerd hebben,
al ware de premier van het eerste roode
Kabinet de heer Roodhuyzen zelf.
Wij hebben u gewaarschuwd!
Houd open de wond.
De Maasbode schrijft
Van sociaal-democratische zijde komt
er tegen het ontwerp van de „landarbei-
derswet" een verzet los, dat sprekend
getuigt voor de goede werking, die het,
eenmaal wet geworden, hebben zal.
Het heeft de strekking om in den toe
stand der landarbeiders verbetering aan
te brengen door hen in de gelegenheid
te stellen op gemakkelijke voorwaarden
land in gebruik en in eigendom te ver
krijgen.
Dat er aan het ontwerp niets deugt,
schaamte over zich zelve, dat zij zich op
den sterfdag van haar vader verheugen
kon.
Heel zachtkens en stil fluisterde zij:
„Ik heb je altijd zoo gaarne mogen
lijden
„Ook nu nog?" vroeg Clemens op
gewekt.
gaf zij haastig ten antwoord.
Naast het leed en den rouw stond het
geluk met stralende oogen. Twee men-
schen, die elkander langen tijd voorbij
waren gegaan, vonden elkaar weer. Zij
spraken niet veel, maar in het diepste
huns harten beloofden zij trouw elkander
te zullen ter zijde staan in geluk en
droefheid.
XI.
De beide bruiloften waren de eenige
afwisseling, die men op den Schouten
hof aan den Brink beleefde.
Jeanne bleef beide keeren thuis en bij
moeder Tweehuis was evenmin de rechte
zin om eraan deel te nemen. Zij voelde
zich mat en afgetobd en gaf gaarne de
leiding van het huishouden uit handen
om deze.arn Cathrieii over te laten. Deze
verandering ging geleidelijk en ze was
zoo van zelf sprekend, dat niemand op
de boerderij er aanstoot aan nam. Maar
Ingezonden Mededeelingen.
Honderd tegen eert^
dat men na een proef
met
daarvan voortaan een
geregelde gebruiker
wordt.
GOED en GOEDKOOP
1254
volgens de Foode-demagogen, spreekt
van zelf, gezien het feit, dat de Christe
lijke regeering, en nog wel Minister Tal-
ma het heeft ingediend.
De propaganda eischt nu eenmaal niet
anders.
Nu zouden we het ware tamelijk'
dwaas niet willen beweren, dat in dö
geoefende kritiek geen enkele korrel
waarheid stak, maar de voordeelen, dö
verbetering in de positie van den landar
beider, door deze wet weer mogelijk ge
worden, moet men blijde aanvaarden.
Merkwaardig genoeg komen, binnen
korten tijd achtereen, twee stemmen in
„Het Volk" van de goede werking der
toekomstige wet getuigenis afleggen.
De bezwaren, als daar zijn vooralge
vaar voor zwaren arbeid in den vrijen tijd,
voor arbeid van vrouw en kinderen, be
zwaren, die gerust onder het oog ge
zien mogen worden, komen in „Het
Volk" onder de mikroskoop.
Daarbij hadden beide schrijvers het
moeten laten, maar nu sturen ze hun
eigen betoog in het ongereede, door met
groote duidelijkheid hun vrees uit te
spreken, dat.... de wet goed werken zal
„goed" namelijk in den zin, dien iedere
niet-socialist aan dat woord hecht.
Als immers meerdern Landarbeiders
door noesten arbeid er in slagen zich een
stukje land te verwerven, dan is het aan
tal ontevredenen weer grooter, dan is'
het „revolutionair élan" zöoals Troel
stra zou zeggen onder hen vermin
derd.
En dat nu zou zoo jammer zijn voor
de exploitanten der ontevredenheid, ze
zouden op het platteland nóg minder
garen spinnen dan thans.
Zoo duidelijk als wij het hier zeggen,
spreken beide schrijvers in het roode
orgaan wel niet.
Maar tusschen al de goocheltoeren om'
de wet als een voordeel voor de grond
bezitters en niet voor de landarbeiders
te zwartverven, komt de vrees toch maar
al te duidelijk uit.
De landarbeiders zelf wenschen het;
dat weet ook de schrijver wel. Daarom
zegt hij:
„Aansluiten bij wat is, bij wat er leeft
onder de" arbeiders, is een wijze taktiek,
doet ons het best vat op de arbeiders,
wier belangen in ons hun voorvechter,
vinden, krijgen. Maar alleen dan, wan
neer de strijd voor die verlangens het
klassebewustzijn ontwikkelt, de .be
trokken groepen arbeiders derhalve weet
in te lijven in het groote klasse-leger
van den arbeid".
Dat die inlijving hier niet geschie
den zal, juist door de wet, oordeelt de
schrijver ook zelf. „Daarvan zoo gaat
hij voort is bij het vraagstuk van
grond aan landarbeiders geen sprake. In
tegendeel al de strekkingen welke aan
toch werd de ommekeer met beteekenis-
volle blikken besproken en hier en daar
zeide men: 'tzal me benieuwen welk 'n
loop deze geschiedenis neemt.
Eenige dagen na de bruiloft op de
boerderij van Gröhling ging Clemens naar
zijn broeder om hem het overschot van
Jeanne's erfdeel uit te betalen. Clemens
had honderdvijftig talers in een grove
linnenzak meegebracht. Met instemming
van zijn vrouw "trok hij vijftig talers als
rente bij het bedrag, ofschoon hij hier
toe niet verplicht was.
Natuurlijk werd Clemens op gulle wijze
onthaald. Cathrien nam de plaats van
de huisvrouw in, omdat Jeanne te bed
lag. Een jonge haan werd den wel
kommen gast voorgezet.
Toen de beide broeders alleen waren,
vroeg Clemens:
„Zeg eens, Dirk, hoe zit dat; heb je
nog meer schulden?"
Dirk liet een oogenblik het hoofd
hangen.
In den laatsten tijd was er zooveel ver
anderd. Hij was spaarzamer geworden.
De zware beproevingen, de dood van
het kind en de ziekte zijner vrouw had
den hem verouderd en zorg teekendö
zich op zijn gelaat af.
f Wordt .vervolgd.)