Rona Cacao Van Houten s Kiezerslijst. Uit de Pers. Liefde en Haat. Debeste voor den prijs Derde Blad, behoorende aij DeLeidscheCourantvan Zaterdag 9 Maart no. 735. 23 Maart ter visie ligging en vcrkrijg- baarstciling der voorloopige kiezerslijst en bijbehoorende lijsten. 23 Maart tot en met 15 April gelegen heid tot reclame. Tot 21 April: ter visieligging en vcr- krijgbaarsteliing der reclames. Vóór 15 Mei: definitieve vaststelling jler kiezerslijst. We zullen dit lijstje nu en dan af drukken. Aanzien doet gedenken. Een lied per week. No. 23 uit „De Leeuwerk". Eerste Communielied. .Woorden van Muziek; van Lambrechl Emiel Lambrechts. Hullcbroeck1. sQii mocht hem eind'üjk dan zien rijzen, lOcn blijden dag van uw verlangen! jOïj mocht uw Qod, uw Zaligmaker {Dan in uw juichend hart ontvangen iöid voor uw ouders, voor uw vrienden jDat God hun zegen moge geven jGi| zijt nu rein, gelijk een engel, [Blijf, blijf een engel, heel uw leven! Geen mensch kan 't zoet mysteriespellen God liet zijn gouden hemelzalen, Om voor een kind. Zijn nietig schepsel, Met al Zijn liefde neer te dalen ;Bid voor uw ouders, voor uw vrienden, Dat God hun zegen mogen geven Gij zijt nu rein gelijk een engel, 'Blijf, blijf een engel heel uw leven! iWif God nu reine wederliefde, ïün ecuwig trouwen dank bewijzen 'Zijn hartebloed kwam u verkwikken, 'Zijn edel dierbaar vleesch u spijzen iBid voor uw ouders ,voor uw vrienden, •Dat God hun zegen mogen geven! Gij zijt nu rein gelijk een engel, (Blijf, blijf een engel heel uw leven! De pachtboer eu zijn arbeidsloon. In een slotartikel schrijft pater v. d. Elzen in de T ij d Daar wordt wel eens gezegd, dat de grondeigenaar, als hij iu de verliezen en het risico moet deel en, ook in de winst (geschiedt. Maar hier is geen eigenlijke vennootschap. Immers die te betalen pachtsom wordt van te voren vastgesteld ,en is vrij, in zoo verre zij aan het onder houd van den pachter niet tc kort doet. De verpachter heeft het in de hand om te voorkomen dat te groote winsten jworden gemaakt. Dit is goed ingezien 'door den heer Roscher, waar hij senrijft: (Eigenlijke verrijking kan bij tijdpacht jtnaar zelden voorkomen. Er is veel meer fcans voor verarming, omdat het aantal (der te verpachten grondstukken bijna (altijd hetzelfde blijft, terwijl het getal va» pachtlustige mensdien steeds stij gende is. Een pachter is wegens zijn be roep bijna genoodzaakt tpm te trouwen en 'de bekoorlijkheid van het landelijk leven is voor jongelui zoo groot, dat zij allicht het beroep huns vaders voortzetten. Zoo Avordt de concurrentie immer grooter en Ss het in het belang der grondeigenaars, 'kleine boerderijen te maken, daar deze het meest gezocht worden. Maar, zoo zegt' men, de eigenaar heeft recht op zijn grondrente even goed als de boer op zijn kapitaalrente 'en de vruchten van zijn arbeid. De winst moet dus worden gedeeld. Schiet er wei nig over, dan moet ook dit weinige ge- "dceld worden. Zeker heeft de eigenaar recht op de grondrente d. w. z. op hetgeen de grond pa aftrek van alle kosten opbrengt. Maai er zijn omstandigheden, dat de opbrengst van den grond de productiekosten niet of nauwelijks dekken kan en in dit geval is FEUILLETON. ROMAN UIT WESTFALEN. 83) Clemens Tweehuis was een dwaas, die zag, maar slechts half eu die luis terde, maar niet met de ziel. Hij zag !en hoorde niet, hoeveel zuiver menschen- geluk voor hem met smart bewaard werd in den boezem van een meisje. Hij hoorde ■uiets van het zwijgend zuchten, van liet worstelen van een vrouwenhart tegen een genegenheid, die niet beantwoord werd. 'Zoo gingen zij elkander voorbij. De een .vol verlangen naar de liefde van den ander; de ander bevangen door voor- oordeelen en misleidingen. Een dag brak aan, een ruwe dag in Augustus, die op 't laatste oogenblik van den oogsttijd nog veel schade aanrichtte, Onrijpe vruchten op den regenachtige» bodem wierp en ook een menscheiiziel haar levensloop deed beëindigen. Clemens Tweehuis had zich laten be praten en was op den hof van Gröhling ftog een heele poos gebleven, nadat Wjl- er geen grondrente. Bereken het arbeids loon van den boer, zijn huisgezin, zijn dienstboden en arbeiders, bereken daar bij de uitgaven voor bemesting, werk tuigen enz. Schiet er dan niets meer over dan is er geen grondrente, dan hebt gij niets te vorderen. Gij vraagt rente van het kapitaal dat gij hebt besteed voor het aankoopen en verbeteren van den grond tnaar even veel recht heeft de boer op de rente van het kapitaal, dat hij heeft gebruikt, om de boerderij productief te maken. Van die kapitaalrente echter, welke de boer zou kunnen vorderen, spreken we niet, omdat er in ons oog geen kapitaalrente kan gevorderd worden, als de zaak waar aan het kapitaal is besteed, geen winst oplevert en winst is er niet, wanneer er na betaling der arbeidskosten niets over schiet. Onder arbeidskosten zijn natuur lijk begrepen de onderhoudskosten van den boer en zijn gezin en zoo is het al weer duidelijk, dat de grondeigenaar niet9 heeft te vorderen, wanneer de boer derij, alle huurjaren door elkander geno men, niets meer oplevert dan het onder houd van het boerengezin, waarbij nog in aanmerking dieut te komen, dat wij voor den boer in zulk geval wel geen kapi taalrente vorderen, maar toch eischeu dat zijn kapitaal ongedeerd bU/ve, evengoed als dat vaa den eigenaar. Deze heeft geen recht te eischen dat de boer bij al zijuen arbeid niet alleen de rente mist van zijn kapitaal, maar dat kapitaal zelf ook nog veiliesL Hoe is het mogelijk, zal men vragen, dat er op onzen toch zoo vruchtbaren bodem nog boerderijen gevonden worden die behalve een eerlijk en welverdiend bestaan van den bewerker, ten minste geen kleine kapitaalrente kunnen ople veren voor den grondeigenaar? Wij antwoorden daarop met den lieer K. de Boer, die juist dezer dagen in de Eerste Kamer dezelfde kwestie aanroer de „Het is niet de schuld van den bo dem, die in ruil voor langen en harden arbeid zoo'n sober bestaan geefthet is de schuld van de verhouding, waarin de bevolking tot den bodem staat.... Een onzeker of veel te duur gebruiksrecht maakt het exploitatie-overschot te klein*. Een groot deel van de bevolking is uit gesloten van den bodem, waarvan een betrekkelijk klein stukje hem een eenvou dig en tevreden bestaan zou geven." Met andere woorden, de fout zit niet in den landbouw of in den bouwhoeve, noch in den landbouwer, maar in den maatschap pelijke» toestand en een gebrekkige wet geving. Ook ten onzent vindt men boerderijen, die wel loonend zijn voor den pachter of bewerker, 'maar niet voor den verhuur der, die althans den pachter ongelukkig derd wordt, overeenkomend met den in terest van het kapitaal, waarop dc grond geschat is. Wauneer een van beiden, ar beid of kapitaal, het loon moeten mis sen, dan is het natuurlijk, dat de arbeid voorgaat en wel zoo, dat hij zijn volle loon ontvangt, eer het kapitaal op eeni- ge rente aanspraak kan maken. Er staat wel geschreven, dat de arbeider zijn loon waard is, maar nergens dat liet kapitaal zijn rente moet opbrengen. Zeer natuur lijk. Immers .het'kapitaal op zich zelf brengt geen vruchten voort, het moet juist door den arbeid vruchtbaar gemaakt worden en is dan in de voortbrenging slechts een passieve medehelper. Zou men dus den arbeid zijn loon onthouden, dan kan de arbeid niet bestaan en vervalt elke voortbrenging en daarmede alle waarde van het kapitaal. Dit is dan al leen goed om het op te teren. Dit zijn, dunkt mij, gegronde redenen voor de meening, dat een oppassend pachtboer, evengoed als elke andere ar beider, die nuttig werk verricht, een na tuurlijk recht heeft op een behoorlijk arbeidsloon, zoodat hem onrecht wordt aangedaan, als hem dit ontnomen wordt door de opeisching der pachtsom. Niet minder gegronde redenen voor de be kendmaking dezer meening, daar het toch blijkt, dat er niet weinig grondeige naars zijn, die wel bewust zijn van hun macht, maar geen juist begrip hebben van hun plicht. Of zou men den arbeider alleen mogen wijzen op zijn plicht? In de tachtiger jaren was de pacht in lem, weer volkomen hersteld, zijn bezig heden kon waarnemen. ,Want met den ouden boer was het er slecht aan toe. Iedere dag kon de laatste zijn, en den smartelijke» slag brengen. Gröhling had zijn tijdelijke en eeuwige aangelegen heden in orde gebracht en wachtte ge laten en kalm het uur van sterven. Wat hij nog* wenschte en waarom hij nog bad was een lichte doodstrijd en een rustig afsterven. Maar deze wensch werd niet vervuld. Elk ledemaat van zijn eens zoo krachtig lichaam scheen zich tegen het naderend einde te verzetten. Twee lange dagen duurde deze schokkende strijd een stom verlangen naar het einde ervan lag in de gebroken oogen dan eerst rust en vrede en terug keer naar God. 't Was. avond en Clemens kwam van het veld. Tegen den muur van den hof, ter plaatse waar de oude appelboom zijn brcede takken -tegen het huis doet leunen, zag hij een weenende vrouw, 't Was Betje. Hij begreep alles, zonder dat iemand hem iets zeide, en werd met diep medelijden vervuld. Hij kon niet zien, dat iemand huilde. Maar 'twas, alsof een onzichtbare hand hem belette een troostend woord te spreken eu een slot zijn lippen gesloten hield. het algemeen veel te hoog. EI -n aantal boeren zijn toen, na jaren tobbenr. i dat zij niet konden betalen, aan den zet. Geen luiheid of onwil was L- zaak, maar alleen de slechte i en de daling der prijzen, de iaiulb - crisis. Met schulden beladen trokken zij heen, aan anderen de beurt gevend, die weldra eveneens het getal proletariërs kwamen vermeerderen. Zij hadden alles verloren, hun kapitaal, hun arbeid, hun stand, hunne eer. De H. Schrift zegt, dat gij den dor- schenden os niet moogt muil banden. Hij moet eten om te kunnen werken, hij moet eten van zijn werk maar van den boer zou men vorderen, dat hij eerst werke en de vruchten van zijn arbeid levere, om te eten als er nog iets overschietDat kan niet, dat mag niet. D? wetgever heeft den arbeider in be scherming genomen tegen het machtsmis bruik van zijn patroon, er is minstens evenveel reden om den boer te bescher men tegen den pacht woeker van sommige grondbezitters. Hoe dit zal moeten geschieden? Voornoemde Buchenberger stelt f. a. p. voor: lo. de uitbuiting van den nood, de onervarenheid en lichtzinnigheid eens pachters, met de bedoeling bovenmatige pachtsommen of andere voordeelen uit het pachtcontract te verkrijgen, als pachtwoeker strafbaar te stellen. 2o. Den pachter in de gelegenheid tc stellen om voor het gerecht verzach ting of opheffing te vragen van de ver plichtingen die hem zijn opgelegd. 3o. Daar de pacht steeds gegund wordt aan wie de kleinste stukken voor den kortsten tijd huren wil, moest een minimum van maat en tijd worden vast gesteld, waarbij dan alleen een uitzon dering moest worden gemaakt voor do boerenarbeiders. 4o. Bovendien moest aan den pachter het recht worden toegekend op schade loosstelling voor de verbeteringen, die hij heeft aangebracht aan gronden of ge bouwen en waarvan de waarde na het einde der huur blijft voortbestaan. Maar een wet, zegt Buchenberger, hoe voorzichtig ook gesteld, kan niet alle misbruiken keeren. Een grondige verbe tering van het pachtwezen is slechts te verkrijgen door een beter alge meen begrip van de sociaal ethische roeping eens grond bezitters. Deze moet weten, dat de renten, die voortkomen uit grondbezit zonder arbeid des te meer aanstoot ge ven, naarmate de tendenz van de eigena ren zichtbaar wordt, om door speculatie ve benuttignig van toevallige omstandig heden en van de onbeteugelde concurren tie den prijs der grondrente tot groot .JUUV-1-TAT. i/ti-u—Op— IJVCIT. Z-1J moeten wel weten, dat eene verhooging der pacht, niet gegrond op de natuurlijke productiviteit des bodems of op de prijs- verliooging der producten, maar alleen op de machtspositie van den kapitalist, ten slotte strekken moet tot den onder gang van het kapitaal zelf. En hiermede, zoo besluit pater van den Elzen, is de publiceering van dit artikel gerechtvaardigd. Onder de zweep. Een zeer kernachtig artikel schrijft de Christelijk-Historische Nederlander, naar aanleiding van het Kamerdebat bij het „Bouwwetteke". In de annalen van de officieuze politie ke geschiedenis des vaderlands zal de dag van gisteren geboekt staan als die van een groot offerfeest van zelfrespect van de linkerzijde der Kamer. De eenmaal machtige Liberale partij, met haar achterhoede, de vrije liberalen, en haar voorhoede, dc vrijzinnig-demo craten, opgeroepen om te trekken voor de zegekar van deii heer Troelstra, zij buigt het hoofd en trekt. Opnieuw heeft zij gisteren gewillig zij het sidderend wellicht! gebogen onder de zweep van Troelstra, gelijk zij telkens weer buigt, als zij, te zwak van kracht om alleen te staan, de hulp van den rooden broeder aanvaardt, die wel weet wat hij doet en geen diensten be wijst zonder op wederdienst te rekenen. Opnieuw.... ;Was het de vorige week haar onfortuin En toch wilde hij iets zeggen. Hij deed zich daarvoor geweld aan en ging naar Betje toe. Zacht trok hij haar handen van haar betraande oogen weg en keek haar medelijdend aan. De ijskorst was iu zijn binnenste gebroken, zijn starheid overwonnen, en de woorden, die hij tot het bedroefde meisje sprak, getuigden van levendige deelneming. En Betje legde van haar kant alles bloot, wat haar benauwde behalve dat eene, warover zij in deze ure wel inoest zwijgen. Zij was erfgename van de boerderij, zij, een zwak, onervaren meisje. Zoo lang moeder leefde, zou het wel gaan, maar als moeder er eens niet meer was, wat dan? Zou hij thans spreken? Zou hij haar zeggen, dat hij op den hof wilde blijven zot lang zij hem noodig had? Wat was hem aan de keuterij gelegen? Immers niets; hij kon ze verkoopen. Ja, hij wilde het haar zeggen. En hij deed liet'op dien eenen gevoelvolle» toon, waarop elk woord klonk: ik doe het om jouwentwille, omdat ik je liefheb. Ondanks het verlies, dat haar pas ge troffen had, begreep haar ziel dien zoeten toon en tusschen haar tranen door smaakte zij '11 oogenblik een stil vreugde- gevoel, slechts verdreven dooi de lijk noodlot reeds dadelijk, bij de eerste stemming in de nieuwe periode, zich voeg zaani te scharen achter Troelstra's ba nier, toen deze het volksmisleidende voor stel tot „pensioneering der ouden van dagen" den voorrang in den parlemen tairen arbeid wilde verzekerd zien, speel de zij toen reeds met de eer van haar naam als ernstige groep, gisteren heeft zij het record nog verbeterd en heeft, den grooten leider krampachtig vasthou dend aan de slippen van het revisionis- tisch-revolutionair gewaad, „door dik en dun" gestemd, zelfs voor het dwaze voor stel om het in openbare discussie doodge- prate „bouwwetteke" nog eens driedub bel dood te praten in de afdeelingen. O, Goeman Borgesius, waar waart gij? Waarom bracht uw althans niet immer door anti-clericalisme beneveld brein niet een weinig bezinning in de hoofden der schapen zonder herder? O, groote Treub, waarom deedt gij uw waarschuwende stem niet hooren tegen deze schaapachtige gedweeheid der uwen aan een meester, die de hunne niet is, al is hij aller meester in parade en vertoon in listigheid en parlementaire geslepen heid. Spreekt voortaan vrij van de onnatuur lijke eenheid der rechtsche coalitie, hec- ren van de linkerzijde! Ziet hier, Nederland het schouw spel eener aaneengesloten oppositie, die het onderling oneens is in alle punten maar aaneengesloten ter bereiking van dit ééne doel: dat de bijzondere, de Christe lijke school, die gij, Nederlandsche Chris tenen, uit eigen zak hebt betaald en ja renlang, zonder eenigen steun van Staats wege hebt in stand gehouden, toch vooral niet meer uit de Staatskas bekome, dan hetgeen zij zich in taaie worsteling tegen uw hatelijke» behoudszin weet te verove ren! Wij zullen, mijne heeren, dezen dag onthouden, als gij weer spreekt, spreken durft van uwe erkenning onzer rechten. Wij zulleu ze onthouden, al de bezwaren, al de uitvluchtjes, al de excepties, die gij aangevoerd hebt, om te ontkomen aan de consequenties uwer betuiging van eer biediging van den historisch geworden toestand; wij zullen vooral uw stem, op den 6den Maart 1912, voor het voorstel- Troelstra, onthouden. Niet, omdat de aanneming van dit voorstel aan onze, op zichzelf rechtvaardige zaak éénig kwaad zou hebben kunnen berokkenen, maar omdat gij in uw stem voor dit voorstel gemanifesteerd hebt al wat er in u leeft aan vijandschap tegen het bijzonder on derwijs, dat ons hart heeft. -Maar wat zeggen wij?.... Het zal niet noodig zijn dat w ij u er aan herinneren. Het zal u worden ingepeperd door de so ciaal-democraten zeiven. Ga voortj mijne leiding, stel u daardoor mede verantwoor delijk voor alle m i s leiding, waaraan ze zicli ten opzichte van ons volk in de Ka mer en in de pers, schuldig maken; kus de roede, die ook u geeselt als 't zoo te pas komt en ga ter overwinning in 1913 onder de 100de banier:de dag der af rekening zal komen als Troelstra en Scha per, Hugenholtz enDuys, hun aandeel zullen opeischen van den buit, die in véél meer dan wat vrijheid van beweging voor bijzondere scholen, die in de vrijheid van heel uw maatschappelijk leven zal bestaan! Dan zult gij, te laat, u herinneren.... uw onpolitieke, uw onbe redeneerde, uw onvergefelijke domheden die u zóóver hebben gebracht, en daar onder ook die van den dag van gisteren. Dan zult gij het lachen verleerd hebben, al ware de premier van het eerste roode Kabinet de heer Roodhuyzen zelf. Wij hebben u gewaarschuwd! Houd open de wond. De Maasbode schrijft Van sociaal-democratische zijde komt er tegen het ontwerp van de „landarbei- derswet" een verzet los, dat sprekend getuigt voor de goede werking, die het, eenmaal wet geworden, hebben zal. Het heeft de strekking om in den toe stand der landarbeiders verbetering aan te brengen door hen in de gelegenheid te stellen op gemakkelijke voorwaarden land in gebruik en in eigendom te ver krijgen. Dat er aan het ontwerp niets deugt, schaamte over zich zelve, dat zij zich op den sterfdag van haar vader verheugen kon. Heel zachtkens en stil fluisterde zij: „Ik heb je altijd zoo gaarne mogen lijden „Ook nu nog?" vroeg Clemens op gewekt. gaf zij haastig ten antwoord. Naast het leed en den rouw stond het geluk met stralende oogen. Twee men- schen, die elkander langen tijd voorbij waren gegaan, vonden elkaar weer. Zij spraken niet veel, maar in het diepste huns harten beloofden zij trouw elkander te zullen ter zijde staan in geluk en droefheid. XI. De beide bruiloften waren de eenige afwisseling, die men op den Schouten hof aan den Brink beleefde. Jeanne bleef beide keeren thuis en bij moeder Tweehuis was evenmin de rechte zin om eraan deel te nemen. Zij voelde zich mat en afgetobd en gaf gaarne de leiding van het huishouden uit handen om deze.arn Cathrieii over te laten. Deze verandering ging geleidelijk en ze was zoo van zelf sprekend, dat niemand op de boerderij er aanstoot aan nam. Maar Ingezonden Mededeelingen. Honderd tegen eert^ dat men na een proef met daarvan voortaan een geregelde gebruiker wordt. GOED en GOEDKOOP 1254 volgens de Foode-demagogen, spreekt van zelf, gezien het feit, dat de Christe lijke regeering, en nog wel Minister Tal- ma het heeft ingediend. De propaganda eischt nu eenmaal niet anders. Nu zouden we het ware tamelijk' dwaas niet willen beweren, dat in dö geoefende kritiek geen enkele korrel waarheid stak, maar de voordeelen, dö verbetering in de positie van den landar beider, door deze wet weer mogelijk ge worden, moet men blijde aanvaarden. Merkwaardig genoeg komen, binnen korten tijd achtereen, twee stemmen in „Het Volk" van de goede werking der toekomstige wet getuigenis afleggen. De bezwaren, als daar zijn vooralge vaar voor zwaren arbeid in den vrijen tijd, voor arbeid van vrouw en kinderen, be zwaren, die gerust onder het oog ge zien mogen worden, komen in „Het Volk" onder de mikroskoop. Daarbij hadden beide schrijvers het moeten laten, maar nu sturen ze hun eigen betoog in het ongereede, door met groote duidelijkheid hun vrees uit te spreken, dat.... de wet goed werken zal „goed" namelijk in den zin, dien iedere niet-socialist aan dat woord hecht. Als immers meerdern Landarbeiders door noesten arbeid er in slagen zich een stukje land te verwerven, dan is het aan tal ontevredenen weer grooter, dan is' het „revolutionair élan" zöoals Troel stra zou zeggen onder hen vermin derd. En dat nu zou zoo jammer zijn voor de exploitanten der ontevredenheid, ze zouden op het platteland nóg minder garen spinnen dan thans. Zoo duidelijk als wij het hier zeggen, spreken beide schrijvers in het roode orgaan wel niet. Maar tusschen al de goocheltoeren om' de wet als een voordeel voor de grond bezitters en niet voor de landarbeiders te zwartverven, komt de vrees toch maar al te duidelijk uit. De landarbeiders zelf wenschen het; dat weet ook de schrijver wel. Daarom zegt hij: „Aansluiten bij wat is, bij wat er leeft onder de" arbeiders, is een wijze taktiek, doet ons het best vat op de arbeiders, wier belangen in ons hun voorvechter, vinden, krijgen. Maar alleen dan, wan neer de strijd voor die verlangens het klassebewustzijn ontwikkelt, de .be trokken groepen arbeiders derhalve weet in te lijven in het groote klasse-leger van den arbeid". Dat die inlijving hier niet geschie den zal, juist door de wet, oordeelt de schrijver ook zelf. „Daarvan zoo gaat hij voort is bij het vraagstuk van grond aan landarbeiders geen sprake. In tegendeel al de strekkingen welke aan toch werd de ommekeer met beteekenis- volle blikken besproken en hier en daar zeide men: 'tzal me benieuwen welk 'n loop deze geschiedenis neemt. Eenige dagen na de bruiloft op de boerderij van Gröhling ging Clemens naar zijn broeder om hem het overschot van Jeanne's erfdeel uit te betalen. Clemens had honderdvijftig talers in een grove linnenzak meegebracht. Met instemming van zijn vrouw "trok hij vijftig talers als rente bij het bedrag, ofschoon hij hier toe niet verplicht was. Natuurlijk werd Clemens op gulle wijze onthaald. Cathrien nam de plaats van de huisvrouw in, omdat Jeanne te bed lag. Een jonge haan werd den wel kommen gast voorgezet. Toen de beide broeders alleen waren, vroeg Clemens: „Zeg eens, Dirk, hoe zit dat; heb je nog meer schulden?" Dirk liet een oogenblik het hoofd hangen. In den laatsten tijd was er zooveel ver anderd. Hij was spaarzamer geworden. De zware beproevingen, de dood van het kind en de ziekte zijner vrouw had den hem verouderd en zorg teekendö zich op zijn gelaat af. f Wordt .vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1912 | | pagina 9