19 Augustin js Josephus Callier 3e Jaargang. No. 711. Bureau OUDE SINGEL 54, LEIDEN. Interc. Telefoon 935. Postbus 6. DIT BLAD VERSCHljNT ELKEN DAO, UITGEZONDERD ZON- EN FEESTDAGEN. DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt met GRATIS POLIS Ongevallen-verzekering èn het GEÏLLUSTREERD ZONDAGSBLAD voor Leiden 9 cent per week, 1.10 per kwartaal; bij onze agenten 10 cent per week, 1.30 per kwartaal. Franco per post f 1.50 per kwartaal. Afzonderlijke nummers 27. cent, met Geïllustreerd Zondagsblad 5 cent. Miandag Februari 1912. De ADVERTENTIEPRIJS bedraagt van 1—5 regels t 0.75, elke regel meer 15 cent ingezonden mededeelingen van '1—5 regels 1.50, elke regel meer 30 cent, met gratis bewijsnummer. Bij contract aanzienlijke korting. Qroote letters naar plaatsruimte. Kleine Advertentiëngevraagde betrekkingen, huur en verhuur koop en verkoop (geenhandels-advertentiën) 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent; aangeboden betrekkingen 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Dit nummer bestaat uit TV/EE bladen. door de genade Gods en de gunst van den Apostolischen Stoel Bisschop van Haarlem, Assistent-Bissc ïop bij den Pauselijken troon, aan de Geestelijkheid en Geloovigen van ons Bisdom Zaligheid in den Heer. In onzen Vastenbrief van 1909 kondig den IWij U aan, B. G., dat onze H. ÏVader een groote verzachting had ver leend in de onthoudingswet, inaar spra ken Wij tevens naar aanleiding daarvan (Onze bezorgdheid uit, dat de geest van versterving, in onze dagen toch reeds niet al te levendig, nog meer zou ver zwakken, en Wij oordeelden het daarom .wenschelijk, U te onderhouden over de noodzakelijkheid der versterving. Nu is onlangs opnieuw in de Kerke lijke wetten door den H. Stoel een e»-ver zuchting gebracht, en wel op_ het stuk 'der als Zondag te vieren feestdagen maar Wij zul en niet wederom onze be zorgdheid uitspreken, dat deze verzach ting voor sommigen onder ons tegen de bedoeling der H. Kerk in een aan leiding zal zijn, om zonder noodzakelijk heid of afdoende redenen minder tijd te besteden aan de verheerlijking van God en aan de heiliging hunner ziel, waar voor de Zon- en feestdagen oorspron kelijk zijn ingesteldWiij willen U liever herinneren aan de woorden, waarmede onze H. Vader zijn schrijven over deze 'zaak besluit. „Wij koesteren de stellige hoop", zoo schrijft de Paus, „dat alle jgeloovigen ook op die dagen, welke Wij juit het getal der als Zondag te vieren feestdagen lieten wegvallen, van hun .liefde tot God en hun eerbied voor de Heiligen niet minder dan vroeger zullen 'doen blijkenen dat zij op de overige feestdagen, dit in de Kerk te vieren over blijven, met meer ijver dan vroeger voor het onderhouden der verplichting zullen zorg dragen". Met meer ij v e r dan vroeger; ofschoon zeker deze woorden werden in gegeven door hetgeen onze H. Vader in 'de meer zuidelijke landen waarnam, zoo* valt het toch liet te ontkennen, dat ook hij ons in de latere jaren veel ontbreekt 'aan dien ijver, om de Zon- en feest dagen te heiligen; zoodat Wij ons reeds verplicht hebben gezien om voor te Schrijven, dat jaarlijks, op een door Ons ■aan te wijzen dag, in alle HH. Missen zal gepreekt worden tegen een hoe langer zoo meer veldwinnend misbruik, lil. tegen het schenden van den Zondag, vooral door het koopen en verkoopen. [En dit strijdt toch zooals gij allen weet tegen de v et Gods, die den Zondag 'allereerst tot een rustdag maakte; 'immers wel w ordt door een enkelen in koop de verplichte rust van den koop er slechts in ger.nge mate verbroken, maar doordat zoovelen dit doen, wordt voor 'den verkoop er en diens bedien den de Zondag tot een waren werk- a g gemaakt, en zoo worden de koopers 'medeschuldig :r aan, dat door de ver- 'kooeprs de Zo dagsrust aa n in e r k e 1 ij k [wordt gescholden. Daarbij komt nog, dat die inkoopen it gemakzucht worden ge daan, vooral wanneer men, om naar de kerk te gaan, toch van huis moet naar het 'dorp of de r jastbijzijndc stad, dus bij voorkeur des morgensen daardoor .wordt het verplichte Mishooren voor de Vei koopers, zoo niet onmogelijk gemaakt, 'althans zeer heinocielijkt. En nu is het [wel allereerst in hen af te keuren, dat zij hunne winkels openstellen, en van hun 'bedienden verlangen er aanwezig te zijn, itnaar van de anderen kant blijft het .waar: als wij. rekenend op hun zucht inaar gewin, hen tot die overtreding zede- lijkerwijze du igen, dan maken wij ons laan hunne zor.de medeplichtig. Zoo dui delijk mogelijk leert ons dit onze Cate chismus in de _es over het derde gebod „Het is groot kwaad op Zondag een 'slafelijk werk te verrichten, als wij het zonder wettige reden geruimen tijd doen ■of door anderen laten doe n." Wij Zeiden z e d 1 ij k e r w ij z e dwingen Want in werkelijk en zin wordt bijna ïiooit iemand tot het openstellen van zijn Winkel gedwongen, als hij zich niet dwin gen laat; hij moest wijzer zjjn en beden ken, dat de aldus behaalde winst zoo gemakkelijk door God kan worden ge maakt en dat gebeurt dikwijls tot een waar verlies, door ziekte en anderen rampspoed; hij moest vooral meer gods dienstig zijn, en aan eene winst, die hem niet toekomt, omdat zij behaald wordt op een door God aan Zich voorbehouden tijd, niet meer hechten dan aan de god delijke wet; liij is dus zelf allerminst vrij te pleiten, en de zonde is allereerst zijn zonde, maar ook hij, die er de aanleiding toe geeft, maakt zich door een zooge naamde „vreemde zonde" aan zijn over treding schuldig; beiden: èn hij die zelf slafelijk werk verricht, èn hij die liet door anderen laat verrichten, zondigen wanneer zij dit doen zonder wettige redenen; en daarom vermanen wij allen: de eenen om niet op Zondag te koopen, en de anderen om niet hun winkels open te stellen, want de eenen zoowel als de anderen zondigen zelven en verlokken elkander tot zonde. En al spraken wij hier telkens van koopen en \erkoopeu, omdat dit liet meest voorkomend misbruik is, hetzelfde geldt natuurlijk van iedere wijze waarop het derde gebod wordt overtredenvan alle slafelijk werk, dat men óf zeli' ver richt of door anderen verrichten laat; en het geldt eveneens laten wij uitdrukke lijk hierop uwe aandacht vestigen niet slechts voor de eigenlijke Zondagen, maar ook voor de als Zondag te vieren feest dagen,wier getal juist daarom door onzen H. Vader verminderd werd, opdat wij in hunne talrijkheid niet een min of meer wettige reden van al te groote schade zouden vinden, om ons gemakke lijk heen te zetten over het niet onder houden van dit gebod. Daarom vermaant de Paus ons dan ook tot grootcren ijver dan tot dusverre in het vieren niet alleen van de Zondagen, maar ook van die andere feesten, die Hij als geboden heilig dagen behouden heeft. Wij herhalen met opzet deze w.oorden van Z. H., omdat tot dusverre hieraan bij onze geloovigen al te veel heeft ontbroken, omdat velen onder ons, overigens goed Katholiek, zich op die dagen in het geheel niet als Katholiek gedroegen. Zij mogen met hun eigen geweten te rade gaan, of daar voor wel altijd genoegzaam reden was, maar vooral of er nu, na de verzachting der wet, nog wel reden genoeg blijft. En nu, B. G., nog een woord over tiet vaste vertrouwen, wat de Paus zegt te koesteren, dat ook de afgeschafte feest dagen in eere' zullen blijven. Herhaal delijk waren vooral in de laatste tijden bij den H. Stoel aanvragen ingekomen om vermindering der verplichte feestda gen, en als reden voor die aanvragen werd aangevoerd een zekere noodzakelijk heid om niet meer zoo dikwijls den arbeid af te breken. De Paus vond die reden gegrond en wilde daarom wel gehoor geven aan dat verzoek; maar opdat zoo veel mogelijk over de geheele wereld voor de Katholieken dezelfde wetten zouden gelden, heeft Hij de verplichting opgeheven ook daar, waar tot dusverre van die noodzakelijkheid nog niet was gebleken; maar dan mocht Z. ,H. ook ver trouwen, dat, waar geen reden voor die vermindering is, de geloovigen vrijwillig uit godsdienstzin zouden doen, wat zij tot nog toe uit verplichting gedaan hadden, en ook, dat niet zonder die reden, niet zonder die betrekkelijke noodzakelijkheid, en alleen in zooverre van deze verzach ting gebruik zou worden gemaakt. Im mers het is duidelijkde H. Vader besloot tot dien maatregel, niet omdat naar Zijne meening te veel tijd werd bestaad aan de verheerlijking van God en de heiliging der ziel, maar omdat men meende, dat er te weinig tijd overbleef voor de n o o d- zakelijke tijdelijke behoeften. In ons Bisdom nu bestaat bijna nergens die noodzakelijkheid, en met name zeker niet voor de afschaffing van den tweeden Kerstdag en van Paasch- en Pinkster maandag. Daarom dan ook hebben wij aan onze geestelijkheid voorgeschreven, dat op de nu afgeschafte feestdagen de godsdienstoefeningen voor zooverre dit mogelijk is zullen gehouden worden als voorheen; en Wij vermanen al onze geloovigen, dat zij die dagen als heilige dagen zullen blijven beschouwen en, be halve wanneer het niet gevoegelijk anders kan, zullen blijven onderhouden en vie ren, al doen zij dan ook geen zonde met gebruik te maken van de verleende ver zachting. Maar vooral vermanen wij U, B. G., om de overgebleven feestdagen en in 't bijzonder ,de Zondagen hgtgr JS be steden voor het heilig doel, waarvoor zij zijn ingesteld, dan door velen uit licht zinnigheid en uit overmatige zucht naar ontspanning en vermaken geschiedde. Zeker, ontspanning en vermaak was nimmer verboden op Zon- en feestdagen, maar 'tis in de laatste tijden toch wel treurig om aan te zien, hoevelen onder de jongeren, behalve een enkel uur voor het bijwonen dèr H. Mis, nagenoeg den ganschen Zondag besteden aan spel en ontspanning, alsof dit het voornaamste doel van den Zondag was, en hoe dien tengevolge hun gansche ziel wordt inge nomen in de weck door hun arbeid en aardsche zorg, en dan des Zondags door vermaken, spelen en reizenen reeds lang dachten wij er aan U te wijzen op de treurige overeenkomst, die er in onze dagen is tussehen het gedrag van vele christenen en dat van het Joodsche volk toen het zondigde in de woestijn. De H. Schrift verhaalt ons, hoe op hetzelfde tijdstip, waarop God aan Mozes de wet gaf: „op den zevenden dag is het Sabbat, de heilige rust voor den Heer", het volk zich nederzette oin te eten en te drinken en opstond om te spelen. Thans onderhoudt dat volk sinds eeuwen niet meer het uitverkoren volk van God zijn Sabbat met bewonderens waardige stiptheid, en zullen nu de chris tenen, het nieuwe Godsvolk, in een blij vend misbruik vervallen, waaraan Israel zich slechts voorbijgaand schuldig maak te? Beschaamt, B. Gr, ons vertrouwen niet, dat deze korte vermaning voldoende zal zijn, om dit onder ons ingeslopen en steeds meer voortwoekerend kwaad te stuiten, waaronder zonder eenigen twijfel de godsdiensïziff van fret vo^enJgesfacTif ernstige schade zou lijden. Immers het noodzakelijk gevolg daarvan zou zijn, dat de zorg voor het hoogere, voor het ziele- leven wordt vergeten en alleen gedacht wordt aan behoeften en genoegens van lage ren aard. De aanstaande Vastentijd, waarin wij meer dan anders worden herinnerd aan al wat onze Goddelijke Verlosser voor ons heeft gedaan en geleden, moge in ons hart tot rijpheid brengen het ern stige besluit, om voor Hem te doen wat van ons wordt gevraagd en verwacht en wat w a a r 1 ij k niet te veel is. Wij eindigen met een hartelijk en dik wijls herhaald gebed te vragen voor de geheele ,H. Kerk en al hare bedienaren en leden, vooral voor onzen onder zoo vele zorgen gedrukten opperherder, en voor onze medebroeders in die landen, waar de H. Kerk zoo hevig wordt ver volgd, die nu lijden onder het te loor gaan van den godsdienstzin, ook en niet het minst als gevolg van het niet ernstig genoeg vieren en heiligen der dagen des Heeren; bidden wij veel voor hen, op dat zij zegevierend den tegenwoordigen strijd doorstaan, en voor ons zelven, dat ons niet iets dergelijks geschiede. Bidt ook voor al uw wereldlijke overheden, inzonderheid voor H. M. onze geliefde Kóningin, opdat de goede God haar be ware en trooste in hare beproevingen, cn in het vervolg door Zijn rijken zegen verblijde. En zal dit ons herderlijk schrijven op den Zondag Quinquagesima in alle tot ons Bisdom behoorende kerken, alsmede in de kapellen waarover een rector is aangesteld, op de gebruikelijke wijze worden voorgelezen. Gegeven te Haarlem, 13 Februari 1912. t AUGUST1NUS JOSEPHUS, Bisschop van Haarlem, Op last van Z. D. Hoogwaardigheid, H. A. TH. VAN DAM, Secretaris. Professor Pijper over het Oudste Christendom. RECTIFICATIE. Tot mijn spijt is in het vorig artikel een geheele alinea wegge vallen. Daar dit voor de duidelijkheid van het betoog niet bevorderlijk is ge weest, wordt de bedoelde redeneering hier nogmaals afgedrukt, zooals zij feitelijk moet gelezen worden. De niet-gecursi- veerde alinea was uitgevallen. Daarna somt hij feiten op (4 blz. lang), die volgens hem getuigen, dat ook de Kath. Kerk van het oorspronkelijke Christendom vervreemd is. Stel nu wat ik lang niet toegeef dat op deze feiten niets aan te merken valt, wat bewijzen zij dan nog De feiten, welke de hoogleeraar tegen de Kath. Kerk aanvoert toonen niet aan dat zij iets leert i n s t r ij d met de prediking der eerste eeuwen, maaralleen dat van sommige thans beleden leerstuk ken in de geschiedbronnen der eerste eeuwen geenmelding wordt gemaakt. (Dit betreft o.a. het feit, dat men in de catacomben naast het veelvuldig ge bruik der H. Schrift, maar zeer gei nig vermeld vindt de levens en da den van heiligen, of de kerkelijke traditie, dat de oudste geschiedbronnen maar van twee Sacramenten (Doop en Avond maal) zouden verhalendat niets wordt gezégd over het aanbiddend neervallen voor de H. H. Eucharistie, noch over de leer der Transsubstantiatie, noch over het vagevuur, noch over de leer der over- taliige verdiensten der heiligen, noch over de pauselijke onfeilbaarheid, noch over de onbevlekte ontvangenis van Maria). Wat getuigen nu deze feiten? Dat de geschiedenis der eerste eeuwen over sommige leerstukken ZWIJGT. Maar mag dan het besluit getrokken worden derhalve namen de eerste Christenen die niet aan? .11. Al zal t'eder onbevooroordeelde lezer moeten erkennen, dat Prof. Pijper uit het z w ij g e n der geschiedenis onvoor zichtig en ongemotiveerd een der Kath. Kerk vijandig besluit trekt, toch doet het niet te loochenen feit, dat van sommige leerstukken in den vorm, waarin de Kerk ze nu voorstelt eerst in de middeleeuwen (9e12e eeuw) positieve historische gegevens gevonden worden, de vraag rij zen, of daarin niet tenminste een a a n- w ij zing ligt, dat er in de leer der Kath. Kerk toch e e n i g e verandering heeft plaats gehad? Neen. Indien wij slechts deze feiten be schouwen in verband met het ge he ele wezen van de geloofsprediking der Kerk. Dit nu deed de hoogleeraar niet. Hij heeft de genoemde feiten losgemaakt van het leerstelsel der Kerk, en ze on danks hun beslist dogmatisch karakter be schouwd uit enkel historisch oog punt. Daardoor echter bezag hij die feiten eenzijdig en kwam hij tot een onzuiver en ongemotiveerd oordeel. Een eenigszins uitvoerige uiteenzetting zal dit duidelijk maken. De Kath. Kerk dient zich zelf aan als een g o dd e 1 ij k e instelling in de in e n- s c h e l ij k e samenleving, als een door God gestichte gemeenschap om Zijn leer en geboden onder de menschen te bewaren en te doen onderhouden. Dientengevolge moet de Kerk vertoonen een innige verbinding van Goddelijke en menschelijke eigenschappen. Omdat zij door God is gesticht en in geheel haar bestaan duidelijke kenteeke- nen van een voortdui enden goddelijke» bijstand vertoont (vgl. 1), moet haar leer het allereerste kenmerk van iedere waarheid, dus ook van een van God geopenbaarde waarheid bezittendeon- v e r a n d e r 1 ij k h e i d. Wat de Kerk dus eenmaal als vaststaande waarheid ver kondigd heeft, mag zij nooit meer als on juist voorstellen. Gelukkig kan haar dan ook geen enkel feit worden voorgewor pen, dat een dergelijke verandering aan toont Evennmin mag de Kerk nieuwe waarheden uitvinden en als vaststaande geloofsleer voorstellen. Gelukkig kan ook op dit punt der Kerk geen enkel feit ter beschaming worden voorgehouden. (1). Wat de hoogleeraar als zoodanig wil voorstellen, blijkt dan ook geen nl e u w e waarheid, maar alleen de meer scherpe en duidelijke uitdrukking eener oude. De onveranderlijke waarheid der Kerk wordt nl. gepredikt door mensschen, (het leerend gezag), die wel van den voort durenden bijstand des H. Geestes verze kerd zijn, maar toch menschen blijven. Al kan daarom de geloofs leer niet ver anderen, de geloofs kennis kan toch zich ontwikkelen en groeien. Evenals de eenvoudige geloovige hetzelfde aan neemt als een geleerde theologant, maar deze laatste een duidelijker begrip, een scherper omlijnde kennis van de geloofs leer bezit dan de eerste, zoo moet ook in alle eeuwen de inhoud der geloofsleer dezelfde zijn, maar de kennis en de prediking ervan kan zich ontwikke len de geloofsleer kan in scherper omlijn de begrippen worden samengevat, in juis ter termen worden uitgedrukt; zij kan in haar bijzonderheden en veronderstellin gen nauwkeuriger worden onderzocht, in haar afzonderlijke geledingen duidelijker worden erkend; zij kan naar haren in houd verder jyorden ontleed, en in haar afzonderlijke elementen duidelijker wor den blootgelegd. Wanneer dan ook de hoogleeraar de dogmatiek niet buiten bespreking had gelaten, maar een eenvoudig handboek! der R. K. Godgeleerdheid had nagesla gen, zooals er in onze Seminaries ge bruikt worden, dan zou-hij duidelijk heb ben ingezien, dat de leerstukken, die hij aanhaalt, geen nieuwe leerstukken zijn, welke in s t r ij cl z ij n met de leer der eerste eeuwen. 2) Hij zou dan b.v. duidelijk hebben in gezien, dat de leer der transsubstantia tie niets anders is dan een scherpe om lijnde uitdrukking een logische uitwer king van hetgeen de geschiedbronnen der oudheid omtrent het Avondmaal lee- renhij zou dan hebben ingezien, dat de onfeilbaarheid des Pausen niets an ders is dan de redelijke toepassing van het gezag, dat ook in leerstellige uit spraken reeds in de oudste eeuwen aan den bisschop van Rome werd toegekend, en waarvan volgens Professors eigen getuigenis reeds in de catacomben ecnige sporen zijn aan te wijzen hij: zou dan inzien dat de onbevlekte ontvangenis van, Maria niets anders is dan cfe uiterstel maar streng logische gevolgtrekking uit de leer, die reeds in de eerste eeuwen (Prof. zal dat niet kunnen ontkennen) werd aangenomen, dat n.l. Maria vol van genade en rein van alle zonden was. Behalve in de scherpere uiteenzetting der geloofsleer, komen de mchschelijke eigenschappen der Kerk ook uit in de gebruiken en instellingen, die op de ge loofsleer steunen. Daarin valt zeer zeker verscheidenheid en ontwikkeling te ont dekken, en een groot aanpassingsver mogen aan de omstandigheden van tijd en plaats en volk. Maar is dit in strijd met de wezenlijke onveranderlijkheid der geloofsleer? Neen: zoolang die veran derende gebruiken blijven binnen de grenzen der onveranderlijke geloofsleer, en met deze niet in strijd komen. Welnu is het dan ook maar een aan wijzing van wezenlijke veran dering, wanneer de hoogleeraar be weert, dat in de catacomben naast een veelvuldig gebruik van Bijbelsche voor stellingen, veel minder bewijzen van hei ligenverering worden gevonden, veel minder een beroep wordt gedaan op de Overlevering dan thans Daar konden immers in die eerste eeuwen nog slechts weinige heiligen worden vereerd, en de overlevering was nog zóó betrekkelijk kort van duur, dat zij met de H. Schrift als het ware nog was samengegroeid? En de meerdere vereering der heiligen en het veelvuldiger beroep op de overle vering gaat in later eeuwen immers niet gepaard met een verachting der H. Schrift? Welnu waar is hier dan we- z e n 1 ij k e verandering Als men dit alles goed beschouwt eu de eenzijdige redeneering der redevoe ring tot haar juiste waarde terugbrengt; blijkt duidelijk genoeg, dat wij ons niet overgeven aan een historischen waan, in dien wij aan de wezenlijke onveranderlijk heid der Kerk vasthouden. Geen enkel feit heeft de hoogleeraar aan kunnen halen dat in strijd is met deze opvatting onzer Kerk. En met rustig vertrouwen kunnen wij tegemoet zien de vervulling van de wensch des redenaars, dat er ijverig zal worden voortgearbeid aan de geschied- beschrijving van het morgengloren des Christendoms. De Kerk behoeft geen enkel zeker bewezen historisch feit te vreezen. Wat in het verledene gebeurd is geeft haar reden te over tot het rustig vertrou wen. Want nimmer heeft de geschied- vorsching feiten aangewezen, die wijzen op een wezenlijke verandering harer leer; maar wel heeft zij talrijke gege- vers verschaft, die getuigen ófwel van do allerhoogste oudheid harer leerstukken,, ófwel van de gezonde ontwikkeling ha rer geloofsprediking. Dat professor Pijper gelegenheid heeft gegeven dit nog eens uitdrukkelijk' te constateeren is misschien wel de grootste verdienste zijner rectorale rede., Th. M. P. BEKKERS, Pr. (1) De opmerking in het eerste artikel dat ik de feiten van Prof. P. lang niet toe geef wil ik op deze plaats nog eens bij zonder toepassen op zijn bewering, dat de oudste geschiedbronnen niet meer dan twee sacramenten kennen. Dit is beslist onjuist. De geschiedenis van Tertulliaaa (met jvjen de hoogleeraar zoo hoog weg-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1912 | | pagina 1