SINT-NICOLAASDAGEN.
379
door Ma-gda.
US dat is afgesproken, Eduard, Zondag oiver acht dagen
kom je bij ons in Rotterdam de Sint Nicola asdagen door
brengen. 't Is een schande, zoo weinig als we je te zien
krijgen! Nu, adieu, ja, ik zal vele groeten doen aan mijn
man, kus mama nog eenjs voor me. O, 'Voor ik het vergeet,
mijn tante komt ook juist logeeren, die zal je wel bevallen! Dag Ed,
wat zijn die dagen! .toch omgevlogen."
„Dag Ellie, goeie reis!"
De conducteur sloeg het portier dicht en mevrouw Ellie van So
meren wuifde nog eens met het kleine zakdoekje haar schoonbroer toe.
Ze was een paar dagen op bezoek geweest bij haar schoonmoeder, en het
heele huis, dat soms wel wat somber kon zijn, was opgevroolijkt door
heit prettig gesnap en gedoe van het aardige vrouwtje.
Ze was nog heel jong, pas negentien jaren, en nu sinds vier maanden
getrouwd met Philippe v,an Someren, een jong arts, die -zich te Nijmegen
gevestigd had.
Eduard bleef op het perron achter en wandelde langzaam de stad in.
Hij dacht lang na over de laatste woorden van zijn schoonzusje.
„Haar tante komt ook logeeren, en dat moet voor mij zoo'n prettig
vooruitzicht heeten! Nu, Ellie had met de Sint-Nicolaasdagen wel een
ander logeetje kunnen vragen dan een oude tante! Foei, wat zal dat
vervelend zijn, zoo'n oud mensch over den vloer. Misschien een oude
jongejuffrouw! Bah! Als ik Ellie niet zóó vast beloofd had te komen,
zou ik er toch iets op zien te vinden om mijn reis uit te stellen."
En dat zegt .ze nu juist op het nippertje. Waarom kan ze nu zoo'n
oude tante niet op een anderen tijd vragen. Erg vervelend, hoor!" En
zoo mopperend begaf Eduard zich naar zijn kantoor, nadiat hij op zijn
horloge had gezien dat het al over tweeën was.
Eduard van Sömeren was een knappe jonge advocaat. Veel practijk
had hij niet, maar dat was ook niet noodig, want zijn vader had hem
en zijn eenigen broeder een mooi fortuin nagelaten. De jonge man
woonde bij zijn moeder in, aan wie hij zeef gehecht was.
Mevrouw van Someren's wen6ch was echter dat haar Eduard zich
een aardig vrouwtje zou kiezen. Dat zou heerlijk zijn, zoo'n jong huis
houdentje in de buurt. Haar andere zoon woonde ver af en kon zelden uit
zijn practijk weg.
Eduard had echter nog.niet veel lust getoond om zijn moeders liefste
wenscih te vervullen.
„Ik heb nog tijd gènoeg, moedertje," antwoordde hij steeds op me-
vrouw's duidelijke wenken. „Ik ben nog jong en ik wil een vrouw
hebben, zoo lief, zoo godsdienstig en huishoudelijk als mijn moeder,
en die is tegenwoordig moeilijk te vinden," en mevrouw van Someren
moest, hoewel gevleid met het complimentje, zuchtend haar geliefkoosd
onderwerp laten rusten.
Acht dagen later hegaf Eduard zich op reis naar Nijmegen. Hij zou
zich werkelijk op zijn uitstapje verheugd hebber^ zoo niet die gedadlité
aan Ellie's tante hem iet of wat onpleizierig gestemd' had.
„Gisteren schreef zij er al weer'over, dat mensch schijnt haar na aan
het hart te liggen," dacht hij onderweg.
Op eens werd hij in zijn overpeinzingen in zijn coupé eerste klasse
gestoord door een heldere stem, die hij tot den conducteur hoorde zeg
gen: „Maar is er dan geen enkele damescoupé?"
„Neen, juffrouw, alles is bezet, gaat u hier maar in. „Niet
rooken," daar zit maar één- heer. Maar haast u, de trein vertrekt
dadelijk."
Het portier van Eduard's coupé werd opengeslagen en een jonge
slanke dame steeg in. Een elegante verschijning in een eenvoudig
mantel-costuum. Een heel groote hoed, versierd met enorme witte en
zwarte veeren stond op het goudblonde haar.
Daar wriemelde ze aan het leer van het portierraampje. Eduard
HET PANAMA KANAAL IN AANBDUWl:
sinds de Amerikanen het Panamakanaal in aanbouw hebben overgeno
men, maakt het reuzenwerk ontzaglijke vorderingen. Een interessant
kijkje op het geheel geeft onze zeer belangwekkende foto, die tevens
laat zien hoe ontzaglijke werken hier noodig zijn.
HET VREDESPALEIS TE 's GRAVENHAGE IN AANBOUW:
in dezen tijd van oor log en verwikkelingen overal is het wol eens
goed, eraan te herinneren dat we in den Haag leen Vredespaleis aan
'1 bouwen zijn! Zooals onze foto, diode fotograaf net bij het wegne
men der eerste stellingen kon nemen, duidelijk toont, gaat ide bouw
van het fraaie paleis goed vooruit
was dadelijk bij de hand met een beleefd: „Mag i'k u even helpen?"
Het "meisje keek hem met haar guitige oogen aan. „O, dank u,
het is wat .al te friseh in dit seizoen rpet een open raampje, het is
vandaag verbazend guur weer."
„Vreeselijk, vooral ;als men nog al ver moet reizen. Zooals ik,
heelemaal naar Nijmegen," haasste Eduard zich te antwoorden, blij
dat hij een gesprek had aangeknoopt.
„Dat is tamelijk ver," zeide de jonge dame. „Ik moet maar een
paar stations ver.
„Dan is het reizen nog al uit te houden zelfs al heeft u geen dames
coupé," zei Eduard ondeugend.
Het meisje bloosde even.
„Gaat u naar Nijmegen," zoo zette ze 't gesprek voort. „Dat is een
prettige stad met prachtige omstreken, ik ben er heel goed bekend
en ga er ook logeeren."
„He, hoe aardig, dan zal ik er u misschien wel eens ontmoeten.
Ik ga de Sint Nicolaas vieren (bij de familie van Someren. Kent u de
familie misschien.?"
„O ja, heel goed zelfs."
„'Hoe toevallig, dan aal ik u zeker wel eens aantreffen. Prettiger
dan de oude tante," voegde Eduard er onwillekeurig bij.
„Wat blieft u? Zei u iets van uw tante," vroeg het meisje.
„Ach juffrouw, ik zei het onwillekeurig, u moet weten...." en
Eduard deed zijn bevallige reisgenoote een heel verhaal over die
tante van zijn schoonzuster, die juist gevraagd werd, als hij eens
prettig de Sint-Nicolaasdagen wou houden.
Het meisje had met een spottend lachje opmerkzaam toegeluisterd.
Ze had pret in de geschiedenis.
„Kent u ze niet? Hebt u ze nooit gezien?"
„Nooit, ik wist niet eens dat ze bestond, 't Is stellig een oude
vrijster die mijne schoonzuster te vriend moet houden ter .wille van
de erfenis. En nu komt ze zoo al de vxoólijkheid en pret bederven."
„Wie weet, misschien valt ze u nog wel mee," zei het meisje
lachend. „Maar hier ben ik op mijn bestemming. Adieu, meneer,
en een prettige Sint-Nicolaas."
„Tot weerziens, juffrouw, zoo ik hoop."
Met een vlug sprongetje iw.as ze op het perron van 't station, waar
ze door een bejaard, deftig heer werd afgehaald. Eduard oogde de
bevallige verschijning zoolang hij kon na.
„Wat een aardig mooi meisje, zei hij bij zichzelf! „Hoe dom dat ik
haar naam niet gevraagd heb, ze weet natuurlijk den mijnen, want ik
vertelde dat Dr. van Someren mijn broer was. Enfin, ik zal ze te
Nijmegen misschien nog wel terugzien."
Eduard werd allerhartelijkst door zijn broer en schoonzusje ont
vangen. De tante was nog nergens te zien.
Na een delicieus dineetje zaten ze op hun gemak een kop mokka