347 Hoe zou zij door aalmoezen dert vloek bezweren, dien zij v,oor 'het huis vreesde En zij bekeek met treurigen blik het goudstuk, dat voor drie maanden genoeg moest zijn. Zij beschouwde ook het ai-moedig meu bilair van haar groote kamer. Hoe zou zij hier de guurheid van den winter trot- seeren? Ze ging naar de onbewoonde ver trekken en zelfs naar den zolder, maar vond niets dan overblijfselen, die de muizen en ander ongedierte van meubels en gordijnen hadden overgelaten. Ze her innerde zich wel de rijke tapijten die zij als kind had gezien, maar toen ze Jeanne daarorer ondervroeg, vernam zij, dat deze verkocht waren, evenals vele meubels, porcelein en andere zaken. Al wat eenige waarde v,an beteekenis had, was verdwe nen. Ze ibegreep dus niet alleen de onaan genaamheden van het barre jaargetijde en de groote onverwarmd© kamer met slecht sluitende ramen te zullen moeten verdur en, maar ze zou ook niets comfortabels in dit /ertrek bezitten. Ze zou zich moeten ver genoegen met die ordinaire commode, die op de pooten wankelde en de vier matten stoelen, die als verdwaald in het holle ver trek in het rond stonden. En hoe zou ze van haar armzalige 'twintig franks boeken en tijdschriften moeten aanschaffen, zon der welke 't toch wel onmogelijk zou zijn de sombere winterdagen op het land door te komen. En ze zei in haaT geest vaarwel aan al de uitspanning die lectuur en muziek haar hadden verschaft. Ze zag echter zeer tegen de lange vervelende dagen in het oude kasteel' op. Den viorigen avond had ze alreeds van de kou geleden, en dan de vloek der arme zinnelooze. Deze vermeerderde nog haar angst en treurigheid. De krankzinnige had den geheelen dag door het veld rondgeloopen met dezelfde uitdrukking van waanzin op het gelaat. Ze scheen de streek, waar haar kind begraven was, niet te willen verlaten. Ze kon echter geen onderkomen zoeken bij gebrek aan geld en daarom ging ze met langzame schreden naar het kerkhof, trad door het hek, dat steeds open was, binnen en begaf zich naar het graf van haar kind. De maan, die hoog aan den hemel stond, verlichtte den Godsakker. Ze knielde neer en bedekte het gelaat met de handen. Eerst geruimen tijd later stond ze op, vrees kende ze niet, maar ze moest toch een schuilplaats voor den nacht zoeken. Ze ontdekte een kleine diooden- loapel, "die sedert jaren niet meer gebruikt werd. De ingang was geheel verborgen onder een netwerk van slingerplanten, dat den toegang be lemmerde. Ze nam een zakmes, dat ze steeds bij zich droeg, opende het en begon de stengels der planten weg te snijden, waardoor de deur zichtbaar werd. Het een enkelen duw van haar schouder deed zij. de oude vermolmde deur opengaan en nu bevond ze zich in een kleine vierkante ruimte met tegels bevloerd. Ze kon van de inscripties der grafsteenen niets onderscheiden: ófwel ze waren verdwenen, ófwel'met mos bedekt. De dooden die hier rustten waren reeds lang vergeten! Ze legde zich,, in haar mantel gewikkeld, op den grond op wat bladeren neer en trachtte te slapen. De maan, door wolken verduisterd, ver Met een gebiedenden blik legde stilzwijgen op. DR KOCH, DE CHEF VAN HET HOSPITAAL TE PARAMARIBO, VERLAAT DEN DIENST: in Paramaribo en\gehecl West-Indië is met gemengde gevoelens vernomen de ont slagname van den heer Dr. Koch als chef van het hospiilaal aldaar. De heer Koch heeft van 1900 af gearbeid in Suriname en daar veel voor verbetering der hygiëne gedaan. Doch het wordt ook niet vergelen dat hij de man was die de Eerw. Zusters^ welke tot dusverre jarenlang zoo uitnemend liefdevol den "rtflrplegingsdienst waarna men, uit het hospitaal zette 1 lichtte de kleine ruimte niet langer, de uren verliepen, het sloeg midder nacht, maar geen vrees kwelde de ar me vrouw. Ze had geleden van de le venden, de dooden joegen haar geen schrik .aan. Langzamerhand overman de haar de slaap, ze droomde van haar Boris, ze zag hem levend en schoon voot zióh, als ware hij een engel, die haar met helder lichtende 'oogen, aan keek. Plotseling ontwaakte ze en begreep dat het slechts een droom geweest was. De dag brak aan, ze verliet de kapel en begaf zich naar het kleine gr,af. „Slaap zacht, rust in vrede, mijn kind. Ik blijf hier, ik zal u niet verla ten. Ik zal het huis zegenen, dat u op nam, maar mij wreken op hen, die u lieten sterven." En met wijd opengespalkte oogen, ten prooi iaan ijlenden waanzin, slin gerde zij opnieuw den vloek naar het huis van baron Herzei, dat in het eer ste licht van den dag zich in de verte aan 'haar oog vertoonde. VI. Ondanks de treurige vooruitzichten werden de eerste maanden van het jaar en de vroege lente voor Yvonne vader haar het een gelukkige tijd. Haar angst ver dween gaandeweg onder den invloed v'an een nieuw igevoel. Onder voor wendsel van den armen Job een courant ter lezing te brengen een lectuur, die hij gaarne aanvaardde, omdat zij hem niets kostte, kwam Jacques d'Elbris het jonge meisje eiken dag bezoeken, al was het dan ook maar een kwartier. Heer verlangde zij ook niet van hem. Hij kwam met een vroolijken groet en ging in de groote keuken bij den baron zitten, met wien hij een gesprek voerde, terwijl hij intuschen bijna voortdurend naar Yvonne keek. De minuten snelden spoedig heen, maar als hij vertrok, liet hij haar een vreugde, waarvan zij het overige van den dag voortdurend genoot. „Tot morgen," spraken zij dan tot elkaar. Vervolgens kreeg Jacques verlof van zijn werken het jonge meisje iets voor te lezen.. Baron Herzei stond gaarne elke ontspanning toe die geen uitgaven meebracht. „Yvonne," zei hij, ,,'t is of men je een plaats in den schouwburg aanbood. Een acteur doet het niet beter dan zooals die d'Elbris leest. Wat een vuurWat een gloed I Wat een geestdrift 1 De schrijver zelf is toch maar de beste om zijn werk te vertolken." En met een loozen glimlach ging hij voort, terwijl hij zich verge noegd de handen wreef: „De plaatsen zijn niet duur, want ook ik profiteer er van. Het herinnert me aan den goeden ouden tijd. Vóór mijn ongeluk gunde ik me wel eens een avond in den schouwburg." Op mooie lentedagen hield Jacques deze lezingen op een bank in den tuin, en dan las hij zooals hij nog nooit gelezen had. Hij las voor Yvonne, en deze poëzie was voor het jonge meisje als een betooverde beker, waaruit zij den heerlijken nectiar eener ontwakende liefde en teederheid dronk. Als de lezing geëindigd wias, wandelden zij onder toe zicht van den baron, die onderwijl naar zijn boomen keek en berekende wat de verkoop hem zou opbrengen. Hij was al dikwijls van plan geweest 'het geheele bosch te laten omhakken en er lakkers of moestuinen van te laten ma ken. Nu echter stonden de boomen nog en de dichter en het jonge meisje wandelden daar dagelijks in vroolijke gesprekken, in vertrouwelijk onderhoud en <XiL wel in levendige overwegingen. Heer en meer werd deze dagelijksebo omgang voor Jacques d'Elbris een behoefte zoowel als 'n genot en ook voor Yvonne scheen het dat te zijn. Hij gevoelde een innige genegenheid voor haai en vleide zich dat deze door Yvonne beantwoord werd. Dit vertrouwen putte hij uit haar stralend gelaat waarmee ze hem bij zijn komst begroette, uit de innigheid, die hij soms in haar blik ont dekte en uit de vertrouwelijkheid waarmee ze hem aan hing. Heermalen had hij zijn oom over Yvonne gesproken en eindelijk stelde deze hem de vraag of hij meer dian ge wone belangstelling voor haar koesterde. „Ja, oom, ik bemin haar," antwoordde de jonge man eenvoudig, „en het zou het geluk mijns levens zijn, zoo ik haar tot mijn levensgezellin kon maken." „Welnu," sprak Pierre Commercuc, „dan zal 't u niet ongevallig zijn, als ik bij baron Herzei voor u om de hand zijner dochter g\a vragen." „O zeker, oom, het zou mijn hoogste geluk uitmaken, als de baron daarin kon toestemmen." „Nu ja, als hij eenig bezwaar maakte, om nu reeds zijn dochter weer te moeten missen, dan zoudt ge geduld moe ten oefenen. Dan staat ge echter minder gedwongen te genover hem en vooral tegenover zijn dochter."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 9