De Wraak van een krankzinnige. 363 van ellende en vertwijfeling sprak." Geheel ontdaan, zag Ella Naai moeder aan. Onwillekeurig strekte Agnes de hand als afwerend uit. Tranen van spijt rolden haar over de wangen. Zelf door de herinnering aangedaan, ging de oude dame voort: Het meisje stiet het geld heftig terug, terwijl ze bevend sprak„Be houd uw geld. Liever werk ik voor niet, dan tijd en moeite zóó betaald te zien. Geef het maar aan die dame, die goedkooper wenken kan dan ik, omdat ze het niet noodig heeft voor brood!" Met deze driftig gesproken woorden wilde ze heen'gaan. „Een oogenblik, juffrouw, ik wilde u wel eens spreken." Hiermede greep ik haar hand en na den verbluft toezienden koopman de boodschap gege ven te hebben, dat ik hetgeen ik hebben moest, zou laten halen, trok ik het opgewonden kind, dat van smart en toorn schreide, mee naar buiten. Het gelukte mij haar te k,almeeren. Ik informeerde naar haar woning, haar omstandigheden deze waren treurig genoegd de vader dood, de moeder ziek, drie jongere kinderen te verzorgen. O, als ge haar klagen had gehoord, de toornige uitvallen over die rijke-lieden, die den armen het brood niet gunnen, het zou u evenzoo sterk getroffen hebben als mij. Ik beloofde haar werk en het gelukte mij haar particuliere klanten te bezorgen.Het meisje was vlijtig, opofferend voor de haren en dankbaar voor de be toonde hulp. •Later bekende ze mij, dat ik ze voor wanhoop had' 'bewaard. Zie kinderen, zulke voorvallen worden ons met gloeiende letters in het hart gegrift, opdat wij ze niet vergeten zouden. Ze leeren ons nadenken en om ons heen zien. Zeg nu eens, Ella, zoudt ge nu nog.plezier hebben in de snuisterijen, die ge u Voor eigen verdiend geld' zoudt kunnen koopen? Als ge u zelf wellicht zoudt moeten verwijten tot den nood en ellende, tot de vertwijfeling van een of pndere arme te hebben bijgedragen! Ver vloog Agnes' fraaie, nieuwe hoedspeld en het volgende oogen blik knielde een bitter weenend, jong, rijk meisje aan de zijde der vereerde vrouw, wier handen ze met ku^en bedekte, terwijl Ella, haar moeder omhelzend, riep„Nooit, nooit, mama. Lievèr eenvoudig gekleed gaan dan het bewustzijn te hebben den armen het brood te ontrooven. Vergeef mij, mjama", ik wist niel, wat ik verlangde. Bevredigd kuste de moeder haar lieveling en hief toen liefkoozend Agnes' bekoorlijke kopje omhoog. „Mevrouw," kwam het bevend over haar lippen, ,ymijn eerste zelf verdiend geld z,al ook mijn laatste zijn, tenzij ik, wat God verhoede, het voor mijn brood zou moeten doen." Een hartelijke handdruk was het antwoord der matrone. „O, gij tijger zonder hart, ik vervloek u!" Daarop verdween zij door het bek v,an het kerkhof en begaf zich naar de verlaten kapel, die haar tot schuilplaats diende. Ze had deze sombere woning gestoffeerd met een houten bank, die men haar had gegeven, met een kruik om water te putten en een mand, die haar schamele provisie bevatte. De dooden, die reeds zoo lang tot stof waren vergaan, lieten haar in vrede haar wiegeliederen zingen en de liefdadigheid der levenden voorzag haar van voedsel. Op het kerkhof, op dezen stillen doodenakker, hield zij zich bezig met de verzorging van het gr,af v,an haar Boris, door den kleinen graf heuvel van bloemen) te voorzien en met verzorging van geheel ver waarloosde igraven. Waarom zou men de arme zinnelooze verjaagd hebben, daar ze toch volstrekt geen kwaad deed? Van uit haar schuilhoek schoot h,aar oog vurige stralen op den baron; toen hij voorbijgegaan was, ging zij op haar bank zitten en verviel in diep nadenken. Eindelijk begon haar gelaat op te helderen. Zij had haar wraak gevonden. Ze zou door de kracht van haar smeeken tot de eeuwige Rechtvaardigheid over de woning van den armen Job het vuur van den hemel afroepen. Stellig zou eens een lichtstraal het gevloekte -huis treffen, het verbranden en verwoesten. Bij deze voorstel ling harer verhitte verbeelding glimlachte zij en fluisterde: „Ik zal nog w(achten.... geduldig wachten; de verwoesting moet van boven komen." Vervolgens ging zij, zich bedenkende, voort: „Maar als zij niet kwam.Als de hemel te lang wachtte met mijn Boris te wreken. Een dreigende blik schoot uit haaT zwarte oogen en zij mompelde: „Dan, dan zal ik de verwoesting aanbrengen. De zwakke hand eener vrouw kan den bliksem vervangen; met een lucifer en een handvol stroo kan zij het huis in brand steken." En opstaande richtte zij haar blikken op den toren van het kasteel. Zij zag het in haar verbeelding reeds in vlammen, en den man met het steenen hart verrast door de vlammen, in doodsangst. Gewetenswroeging gevoelde zij niet. In haar waanzin achtte zij de vergelding een daad van rechtvaardigheid en met een laatsten blik op den toren siste zij „Ha, de wrekeude vlammen, wat zal dat een heerlijk gezicht zijn!" Zij zwaaide met haar armen alsof ze een toorts in de hand had. Ze was zeker dat de verwoesting komen zou, hetzij onder het rollen van den donder, hetzij door haar eigen hand. Deze zekerheid g,af haar langzamerhand haar kalmte terug. De wraak zou komen. Een glimlach van bevredigden haat verhelderde de waanzinnige uit drukking van haar gelaat. Als de arme Job deze gezien had, als hij had kunnen raden wat er in het hoofd van de krankzinnige omging, hij zou van schrik als gestorven zijn. VII. (V ervol g). Neen, hij zou zijn dochter geen bruidschat geven. Nooit tot op dit oogenblik was het licht in zijn oogen zoo koul en star geweest. En terwijl Pierre Commercuc, in zijn huis teruggekeerd, mijmerde over zijn beperkt vermogen, dat hem verhinderde de verloofde van zijn neef schitterend uit te rusten en den jongelieden zoo lang het noodig was een onbezorgd leven te versohaffen, zat baron Herzei in zijn toren verheugd en.triomfantelijk zijn schatten te beschouwen en te fyetasten. „Goud! goud! Welk een genot het aan te raken! Als ik wilde, kon ik mij alles veroorloven. De grootste weelde, de fijnste gerechten, de hoogste machtIk fcon mijn dochter een vorstelijken bruidschat geven, ik kon...." En zoo ging hij voort te fantaseeren over grootheid en macht, aanzien en weelde, tot ten laatste zijn hoofd gloeide, zijn polsen joegen en zijn oogen be neveld werden. Het was warm in zijn schatkamer. Hij had behoefte aan ver- sche lucht. Hij verliet het vertrek en het kasteel en ging het veld in. Nog vol van zijn bui tensporig genot 'en van al zijn waanvoorstellingen werd hij plotseling opge schrikt door een vreemde stem, die zijn oor trof. Deze zong een soort van wiegelied en ©enige oogenblikken later ont moette hij de arme waan zinnige, die bij het zien v.an den baron, onmiddel lijk- haar gezang staakte. Ze scheen alles verge ten te hebben, behalve dien avond toen hij ha'ar van de deur gejaagd had, althans zij herkende hem, dezen man met het on- meedoogend hart. Toen zij hem zag begon haar oog te flikkeren, haar neusvleugels trilden, haar ademhaliüg werd be klemd en hijgend riep zij, met opgeheven vuist: De jeugdige verloofden zagen de toekomst in rooskleurige droomen voor zich. Wat was Yvonne d^nkbaaï! Jacques had zich niet verontrust over het ontbreken van een bruidschat, maar wilden zij geen leven van ontbering tegemoet gaan, dan was hij verplicht met het huwelijk te wachten tot zijn roem als schrijver gevestigd was. „Laten wij op de toekomst vertrouwen, Yvonne," sprak hij soms. „Als eenmaal mijn naam bekend en beroemd is, dan zult gij geen zorgen meer kennen, dan zult ge over een fortuin kunnen beschikken." „Heb ik zulk een fortuin noodig?" vroeg het jonge meisje glim lachend. „Neen, Jacques, om mij gelukkig te maken is uw liefde vol doende." Om zijn doel te bereiken of althans stappen daartoe te doeni, was het noodig, dat Jacques zich naar Parijs begaf. En hiertoe werd besloten. Vol hoon ging hij op reis en de zoetste droomen vergezelden hem ook in Parijs. Hij dacht er niet aan dat hij afge wezen zou kunnen wor den, zooals met zooveel jeugdige auteurs gebeurt, dat zijn werk aan de ver getelheid zou prijs gege ven worden, dat hij nooit tot naam en roem zou kunnen komen. Vol moed nog kleedde hij zich des morgens na een nachtver blijf iin zijn hotel en be groette zijn beeld in den spiegel met den eerbied, aan een auteur verschul digd. Hij begaf zich vol moed op weg en moest, aan het doel van zijn wandeling gekomen, een gerukneu tijd in de wachtkamer van het bureau het oogenblik verbeiden, waarop hij gehoor kon verkrijgen. Hij zag iemand het bu reau verlaten dien hij herkende als een der ster ren aaü den letterkundi gen hemel, 'n man, wiens pennevruchten met goud" werden betaald. EEN REU/.ENBRAND IN MANCHESTER een brand, die den vreeselijken brand der Antwerpensche oliereservoirs van eeni- ge jaren geleden in omvang nabij- komt, woedde dezer dagien le Manchester, waar d!e olietanks der Anglo-Amerikaansche Petroleum-Maatsohappij in brand geraakten. De brandende petroleum vloeide over het water, en stak aan de overzijde nog werven en gebouwen in brand. De schade bedraagt millioenen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 7