323
„Tante heeft nooit zulke eereposten nagejaagd en nooit iets gedaan
om de élite van Parijs tot zich te trekken. Haar goedheid en verstand,
haar zeldzame geest deden haar echter in werken van liefdadigheid
overal de eerste plaats innemen en dames v,an rang, waaronder ook de
vroomste voorkwamen, mochten haar gaarne bezoeken.
„Ze heeft nooit hoogmoed gehad., al haar gevoelens waren edel, maar
haar nederigheid was groot en haar liefdadigheid greruzenloos."
De wenkbrauwen van Héderic Herzei trokken zich bedenkelijk sa
men, zijn oog schitterde van een onheilspellend vuur en met snijdende
stem sprak hij
„Je maakt je wel warm; je wordt welsprekend. Voeg bij de lijst van
deugden van mevrouw de Syranac nog de vrijgevigheid, een vrijgevig
heid, die alles aan ongelukkigen weggeeft en aan haar nicht zelfs niet
zooveel nalaat, dat ze zich een uitzet kan koopen."
Yvonne zweeg. Ze begon te begrijpen, dat de loftuitingen op mevr.
de Syranac haar vader onaangenaam waxen en hem zelfs nerveus
maakten. Ze ging naar haar kamer en de vrees voor de toekomst steeg
tot angst. Zij gevoelde maar al te goed, dat zij tegenover hem niets
anders doen kon dan het hoofd te buigen en in stilte te lijden. Ze was
gelukkig gewee'st, volmaakt gelukkig bij haar tweede moeder, maar
nu zou de tijd voor haar komen van dulden, van geheime tranen en
verborgen zuchten. En ze vouwde de handen en bad tot God om de
genade altijd geduldig te zijn en onderworpen aan Zijn Heiligen wil.
Mocht haar jeugd zich verzetten, mocht haar edelmoedig hart belee-
digd zijn, ze herinnerde zich de vrome lessen harer tante, die haar
zonder ophouden had herhaald de voornaamste 'beginselen van een
christelijk leven: Zalig zijn de zachtmoedigen, zalig zij, die vervolging
lijden om de zachtmoedigheid.
De toebereidselen voor het vertrek waren gemaakt, de dag liep ten
einde en de oogen van Yvonne volgden angstvallig de pendule. De
tijd scheen haar tegelijk kort en zonder einde. Zij beefde, wanneer zij
de klok hoorde slaan en de galm daarvan door de stille, sombere ver
trekken klonk. Eindelijk nam baron Herzei haaT valies en zei:
„Het is tijd."
Yvonne stond op. Voor de laatste maal wierp zij een blik om zich
heen, alsof zij den aanblik der voorwerpen van dit gelukkige verblijf
voor altijd in haar herinnering wilde vastleggen. Ze ging het dier
bare tehuis verlaten, waar haar jeugd voorbij gesneld was. En haar
tante was niet daar om haar in de armen te sluiten en 'haar te
weerhouden.
In haar hart riep zij een smartelijk vaarwel toe aan alles wat haar
in die woning lief geworden was. Geheel haar jeugd, al haar geluk
liet zij daar achter. De stem van den baron liet zich weer hooren, ze
klonk ietwat ongeduldig:
„Haast u, Yvonne, we zullen den trein missen, en ik wil geen twee
den dag doorbrengen in dit Babyion, waar alles mij tegenstaat. Men
ruineert zich hier. Alles is hier even duur."
Yvonne wierp een laatsten blik op de 'teide groote portretten in het
salon, die haar moeder en haar tante voorstelden, beiden nu in den
hemel vereenigd; ze fluisterde een laatst vaarwel en voegde zich bij
den baron. Een rijtuig wachtte voor de deur, waarin zij plaats nam,
en ze reden naar het station door de straten van Parijs, waarvan de
schitterende gasverlichting den baron feitelijk een illuminatie toe
scheen.
Hl.
De trein vloog voort door het eenzame landschap. De lampen der
coupe's wierpen haar bevend licht op de blauwe kussens; de „arme
Job" had namelijk, hoewel zuchtend, besloten plaatsen tweede klasse
te nemen. Hij kon toch zijn dochter niet in de derde klasse laten rei
zen en een nacht laten^doorbrengen op de harde houten banken!
Yvonne, in een hoek der coupé gedoken, droomde, en reeds had dit
droomen de bitterheid der ontgoocheling. Op het oogenblik, dat haar
„Maar Yvonne, wat ga je daar doen," riep de oude vrek verschrikt
tante stierf, had een schemer van hoop verhinderd, dat ze geheel tot
moedeloosheid vervielze had gehoopt op een weinig liefde van haar
vader, die in het afgelegen Bretagne zich hechten moest aan zijn
eenige dochter, en ze had reeds vooraf den teederen blik van een lief
hebbenden vader op zich voelen rusten. De eenzame dagen op het
kasteel Kerlaur zouden opgevroolijkt worden door den Vertrouwelijken
omgang van een dochter met haar vader. En nu ze vroeg zich af
of dat geen luchtkasteelen zouden blijken.
De dag brak aan. Men naderde het doel van de reis. Yvonne ont
dekte in de verte een groot vlak land, bijna een woestijn; 't waren de
duinen van Plouxac. Op den achtergrond verhief zich het kasteel van
Kerlaur. 't Was een neerdrukkend gezicht voor de jeugdige reizigster.
„W,at is het dor en eenzaam," zuchtte zij.
Haar vader antwoordde hierop spottend:
„Geloofdet ge dan hier te midden onzer boerenstreken den boule
vard de la Madeleine terug te vinden?"
Zij zag slechts eenige verstrooide hutten aan den kant der wegen,
waaruit de ruwe, doch krachtige bewoners naar buiten kwamen met
een harde uitdrukking op het gelaat en de ledematen gekromd door
zwaren arbeid op de velden.
De trein liep het kleine station binnen. De dag was mistig en koud,
een droevige Kerstavond! Deze ijzige stilte na de levendige drukte
van Parijs, dit droevige landschap, waar lieden van een geheel an
dere sfeer zich stil naar hun arbeid begaven, maakten op Yvonne
een somberen indruk.
Hierbij zag ze eensklaps een grijsaard op de knieën zitten, een
blinde, die haar een houten nap toestak en om een aalmoes smeekte.
De armen zijn talrijk in Bretagne, maar geen was er zoo ellendig als
deze arme blinde, dien men kende onder den naam van „de bedelaar."
Hij bezat niets, de ongelukkige, zelfs niet het licht der oogen. Onge
schikt voor allen arbeid, ging hij elk uur, waarop er een trein aan
kwam, langs den weg zitten om een aalmoes te vragen.
Yvonne greep, door medelijden bewogen, naar haar portemonnaie.
Ze naderde den arme en wilde hem een aalmoes reiken, toen ze hierin
werd verhinderd door haar vader, die eensklaps uitriep
at gaat ge doen, Yvonne? Als ge in elke hand die u toegestoken
wordt om een aalmoes te vragen, een geldstuk wilt leggen, zult ge
spoedig uitgeput zijn. En ik ben geen man van fortuin."
„Papa, hij is koud, hij beeft," stamelde het jonge meisje.
Baron Herzei glimlachte ongeloovig en spottend.
„Komedie! De oude kent zijn les en weet onnoozelen, zooals gij, te
verteederen."
Toen zij aandrong en met een traan in de oogen haar vader smee-
kend aanzag, ging hij voort:
„Jk verbied u iets te geven; de bedelaars zijn de plaag van Bretagne,
dat zonder hen een goed land zou zijn."
Yvonne liep voorbij, in de ziel- bedroefd; toen ze plotseling een man
zag aankomen, gekleed als een Pa,rijzenaar van het zuiverste water-
Ook hij bemerkte den blinde en liet een blank geldstuk in zijn Dap
vallen, dat een klank van zilver liet hoorenDe blinde begon een Onze
Vader voor zijn weldoener te bidden.
YVonne, nog bedroefd, dat zij niet zooals zij gewoon was, den arme
een aalmoes had kunnen reiken, evenals deze jonge man, staarde dezen
steelsgewijs door haar zwarten sluier aan. Uit de geheele houding van
zijn slanke gestalte sprak een fierheid, maar ook een ernst, vermoede
lijk een erfenis van edele Bretagners, zijn voorouders, want deze jonge
man moest tot een adellijk geslacht behooren.
Hij was de jonge dame genaderd en groette haar eerbiedig; ver
volgens wendde hij zich tot den armen Job:
„Staat u mij toe, de kennis met mejuffrouw Herzei te vernieuwen?
•Ik ben er zeker van, dat zij Jacques d'Elbris, den speelmakker harer
jeugd, geheel vergeten heeft."
Yvonne had hem werkelijk vergeten, maar langzamerhand kwam de
herinnering weer boven. O, ze herinnerde zich nu den aardigen klei
nen jongen, die scheepjes voor haar maakte van notenschelpen en
fraaie teekeningen voor haar vervaardigde.
Een glimlach verhelderde het innemende gelaat van 't jonge meisje.
„Ja, ik herinner mij; we hebben veel samen gespeeld. Gij waart tien
jaar en ik zes. Gij waart in het zwart, zooals ik nu ben; ge droegt toen
rouw over uw moeder, zooals ik nu ook bijna doe."
Zoo werd dit gesprek nog eenige minuten voortgezet. De jonge man
moest naar het naburig stadje om inkoopen te doen voor den traditio-
neelen Kerstboom, dien zijn oom voor de kinderen van Plaurac liet
gereed maken. -
B.aron Herzei had met zichtbaar ongeduld de onschuldige wisseling
van herinneringen der jongelieden aangehoord en toonde zijn tevre
denheid, toen de reiziger verklaarde hen te moeten verlaten, om in
den trein te stappen.
Hij bromde, toen de jonge man weg was:
„Ga maar uw inkoopen doen van allerlei lekkernijen, mooie d'Elbris
Hij lijkt wel gek. Met hun verkwistende vrijgevigheid' bederven deze
oom en neef de armen groot en klein, door hen er aan te gewennen de
hand, uit te steken."
Hij stapte met zijn docliter in de gereed staande oude cabriolet met
rammelende velgen. De een voor, de andere na, ontwaakten de herin
neringen harer jeugd bij Yrvonne. Jawel, ze had veel met Jacques
d'Elbris gespeeld; ze waren goede kameraden geweest, die elkaar
gaarne mochten lijden. Later had het leven hen gescheiden en hadden
ze elkaar uit het oog verloren. Zij was nu een jonge dame geworden,
hij een slanke jonge man, die er werkelijk 'heel goed en voornaam uit
zag. Zonder zich te laten afschrikken door het gefronst voorhoofd van
haar vader, vroeg zij hem:
„Wat doet Jacques d'Elbris in Bretagne?"
Hij antwoordde met bittere stem:
„De verkwisting in practijk brengen, evenals zijn zoon. Hij volgt,
stap voor stap het voorbeeld van dien ouden gekken journalist Pierre