319 gegeven." De oude man verdween. De oude kolenbrander stelde zich dus nan het publiek voor ils 'n groot dokter, en werd wereldberoemd. Wanneer hij ge roepen werd, onderzocht hij den patiënt en zei direct waar 't op stond. Hij scheen gezondheid of dood met zich mee te dragen. Zijn rijkdom vermeerderde, want al de hoogwaardigheids bekleders van het koninkrijk en ook de prinsep riepen zijn hulp in. Op zekeren dag werd hij in de grootste haast naar het huis van een aanzienlijk man geroepen, die een aanval van beroerte had gekregen, toen zijn familie er het minst op be dacht was. De arme man lag op sterven en zou zijn vrouw en kinderen in diepe droefheid achterlaten, wat zooveel te erger was, daar zijn zaken volslagen in de war waren. Toen hij het huis van den patiënt binnentrad, riep zijn oudste zoon den kolenbrander apart en sprak tot hem: „Wees welkom, mijnheer de doktergeef mijn vader de ge zondheid terug, en u zal u over mij niet te beklagen hebben." ,.We zullen zien, we zullen zien", 't Was alles wat de oude kolenbrander placht te zeggen. Daarop ging hij naar de ziekenkamer; en dewijl hij den ouden man met het rimpelig gelaat aan het hoofdeind zag staan, schudde hij dadelijk het hoofd en mompelde „Daar kan niets meer aan gedaan worden." Al de huisgenooten barstten in tranen uit; doch de oudste rechtvaardigheid zelve. Stap maar af en eét maar met me mee." De oude man steeg van zijn paard, ging naast den carbonero op den grond zitten en kreeg ook zijn portie van de kip, terwijl zij sa men gezellig zaten te babbelen. Toen zij klaar waren, zei de Dood tot den kolenbrander „Je leunt van me .vragen, wat je wenscht, en dan zal je het hebben ook, omdat je me zoo goed onthaald hebt." „Wat ik noodig heb is geld." „Vraag da# zooveel als je wenscht." „Geef mij dan mijn huis vol goudstukken." „Toegestaan," zei de Dood. De kolenbrander ging naar huis; de deur was stijf gesloten, daar zijn vrouw en kinderen uit waren. Hij beproefde erin te komen, maar hij kon niet, dewijl het huis tot den nok toe vol zat met goud stukken. Hij bleef bij de deur staan wachten, en toen zijn vrouw en kinderen terugkeerden, gaf hij hun gela genoeg om de rijkste kleederen, die zij vinden 'konden, v'oor hem en voor zich zeiven te koopen. Hij liet ook een paleis bouwen en gaf heel veel geld uit aan koetsen en aan bedienden. Op zekeren dag, toen de kolenbrander uit zijn paleis kwam, ont moette hij den ouden man met het gerimpeld gelaat, die tot hem zeide „Ken je me nog?" „Uitstekend! U bent de Dood. Wat was er van uw verlangen?" „Tk w7ou je enkel maar onder het oog brengen, dat op zoo'n ma nier je geld spoedig op zal zijn en dat je verstandig zou doen een betrekking op te zoeken. „Wat voor betrekking zou ik nu kunnen vinden? Ik kan lezen noch schrijven, en ik ben te oud om te leeren." „Wordt dan dokter!" „Dokter? Och Heere, en ik kan niet lezen of schrijven!" „Ja zeker, dokter; en ik' zal je zeggen hoe je dat aan moet leggen. Als je een zieke op komt zoeken, en je ziet mij aan het hoofdeinde zit ten, dan kan je fortuin maken. Want dan kan jij de genezing voor spellen van heel wat menschen, die de knapste dokters hebben op- HOE DE STORM TE Ail STERDAM HUISHIELD: een interessant kiekje van een boom, die in het Vondelpark viel en een deel van het hekwerk vernielde. zoon, die veel kalmer was dan de anderen, nam den dokter bij den arm en leide hem naar zijn kantoor, waar hij sprak: „Uw woord is een vonnis, dat is algemeen bekend. Maar maak mijn vader weer gezond en vraag, wat u begeert." „Dat kan niet; zijn laatste uur is geslagen." „We zullen u de helft van ons vermogen, dat zeer groot is, geven, als u mijn vader wilt genezen." LIT HET LAND, DAT EEN EUROPEESCHEN OORLOG VEROORZAAKTE een kijkje op de slad Tripoli, de hoofdstad van het gebied Tripolis dat de begeerlijkheid der Italianen heeft opgewekt en op dit oogenblik op de meest koelbloedige wijze van Turkije wordt geroofd. DE HINDELOOPERKAMER TE SNEÉK bij alle Friezen bekend, naar de foto van den fotograaf P. Boots- ma te Sneek heel typisch gekiekt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 17