315 sclioone gelaat verwrongen door smart. Op dit oogenblik twijfelde hij er namelijk niet aan, of ze moest heel mooi zijn. Ze wandelde eenzaam in de stilte, met roodgeweende oogen, verlaten, en treurig. Hij zag haar, de zachte Yvonne, bevende op! de scherpe, gebiedende stem van haar vader, treurende over het gemis van haar moeder en tante. Eensklaps begon de toekomstige romanschrijver om zichzelf te lachen, dat zijn verbeelding hem zulk een volledigen roman voortoo- verde. Niets ontbrak; noch de bleeke figuur der première, noch de vurige edelmoedigheid van den redder, die den naam Jacques droeg, en als de ridders uit oude tijden de verdrukte weezen kwam verlossen. Spottend met de beelden zijner fantasie, haastte hij zich zijn droom af te breken. Neen, in het werkelijke leven zou alles niet zoo somber zijn voor deze zachte Yvonne. Kon de treurigheid der dochter niet een stille diepe vreugde zijn voor den vader? Bij deze gedachte werd het oude kasteel in zijn oog veel vroolijker. Plotseling werd Jacques uit zijn droomen opgewekt door de komst der oude dienstbode Jeanne. Dit goede schepsel, zuinig en dapper, was misschien het éenige menschelijke wezen, dat in staat was de heer schappij van haar meester te verdragen. ZondeT zich te ontzien, begon zij een oude cabriolet in te spannen, waarvan de velgen rammelden en waarvan de kleur niet meer te be palen was. Ook de draver, die er voorgespannen werd, zag er niet beter uit, een oud ploegpaard, voor een geringen prijs gehuurd op een naburige boerderij. Ook baron Méderic Herzei verscheen op zijn beurt. Het was een klein, schraal mannetje, met een listig gelaat, waarin een paar oogen, die met buitengewone levendigheid schitterden. Hij droeg een oud wollen vest, en zijn hoed, door weer en wind ver kleurd, getuigde eveneens van een eerwaardigen ouderdom. Jeanne veroorloofde zich haar meester r,aad te géven. „Mijnheer, u mocht wel een rouwband voot uw hoed koopen; ge kunt zoo niet op de begrafenis komen." Hij was reeds nerveus, geprikkeld en woedend, dat hij op reis moest, maar nu scheen hij zijn dienstbode met zijn oogen te willen verslinden. „En waar zal ik het geld vandaan halen om een rouwband te koo pen? Denk je dat het geld mij op den rug wast? Ik zeg je dat mijn beurs leeg is, doodleeg. De menschen hebben het volste recht mij „den armen Job" te noemen. Vóór hij de cabriolet met de rammelende Velgen beklom, gaf hij nog zijn laatste orders: „Denk er vooral om het huis niet te plunderen voor de teri) gkomst mijner dochter, om haar een overvloedig maal voor te zetten. Een kippesoepje is voldoende. Yvonne moet van den' eersten dag af begrij pen, dat spaarzaamheid noodzakelijk is. Daarom moet ge zorgen voor een zeer eenvoudige ontvangst." Bij deze woorden beklom hij zijn rijtuig, na nog een laatsten blik op een zeker venster geworpen te hebben, om zich te verzekeren, dat het goed gesloten en gegrendeld was. Daarna zette hij het paard in een langzamen draf en sloeg den naasten weg in naar het station; dat het kortst bij Plounac gelegen was, en waar hij den trein naar Parijs zou nemen. Jeanne oogde haar meester na tot een bocht dn den weg haar dit onmogelijk maakte, en begaf zich daarop naar haar keuken, terwijl ze weer ijverig de pennen bewoog van het eindelooze breiwerk, dat haar zelfs bezighield, als zij wandelde, en het huis haar zorgen niet vroeg. Jacques, die onwillekeurig de onbescheidenheid had begaan, het gesprek van den meester en zijn dienstbode af te luisteren een drama-schrijver mag niet verlegen zijn als hij een blik kan slaan in het inwendige yan het menschelijk hart Jacques vroeg zich af: „Zou mijn oom werkelijk de boosheid van den armen Job achter haald hebben Zou deze graaf d'Argentcourt, deze markies de la Bonne Plate, zich zoo arm houden, om te voorkomen dat men hem geld ter leen komt vragen? De jonge man had den terugweg naar huis ingeslagen. O neen, het scherpe gelaat van den vader van Yvonne beviel hem niet. De grijnslach van den armen Job, die zijn dochter spaarzaam heid wilde leeren, zeide hem niets goeds. Hij verachtte den man al bijna. Intusschen kon de edelmoedige jonge man nog niet vast gelooven aan het bestaan van een hartstocht, die men gierigheid, geldzucht noemt. Hij kon niet gelooven, dat er lieden waren, die hun geld opsta pelden, alleen om hét genoegen van het te kunnen beschouwen. Bij het fraaie witte landhuis van zijn oom gekomen, waar in een nis het beeld yan de H. Anna, de patrones der Bretagners prijkte, mom pelde hij nog in zich zeiven: „Is het ter wereld mogelijk? Kan men dan leven in ontbering, terwijl men een groot fortuin bezit? Kan men elke feestelijke ontvangst ver bieden voor een eenige dochter, die in het ouderlijk hui9 terugkeert en zich vergenoegen met haar als welkomstmaal een kippensoepje voor te zetten, wanneer de beurs goed gevuld is? O, als het eens waar moest zijn, dat de arme Yvonne gebrek moest lijden.... armoede lijden, en dat in stilte, want men verraadt aan niemand den droevigen harts tocht der gierigheid van een vader, men lijdt zonder een klacht te uiten, men blijft zingen, terwijl men treurt." En wederom herhaalde hij „Arme Yvonne! Wat mocht ik haar gaarne lijden, toen "ze nog zoo'n klein meisje was, toen we samen speelden. Zou ze zich den speel genoot harer jeugd nog herinneren?" Toen hij het huis binnentrad, wachtte Anne-Marie hem op, om het gevogelte in ontvangst te nemen, waarvan zij voor den maaltijd ge bruik wilde maken. De dichter had echter gedroomd en vergeten, dat hij een geweer droeg. II. als een grijze massa tegen den hemel afteekende en haar slanken toren hoog in de lucht verhief. Méderic Herzei dacht eir echter niet aan-een kruisteeken te maken. De Meester, die daar woonde, was niet de zijne. Eindelijk was het station bereikt. De vader van Yvonne Herzei vertrouwde zijn nederige equipage toe aan de zorg van den ouden boer, die hem vergezeld had, nam haastig een derde klasse biljet en stapte een der weinig comfortabele waggons binnen. Hij trok zijn cache-nez omhoog, met het dubbele doel zijn smal gelaat te verbergen en tegelijk zich te verwarmen, want de derde klasse wagens waren koud in den winter. „Een goede bedekking is evengoed als een verwarmde coupé," brom de de arme Job, terwijl hij zijn magere knieën bedekte met een reis deken, die vroeger in allerlei tinten geschitterd had, maar die nu noch wol, noch kleur meer vertoonde. De locomotief floot en de trein zette zich langzaam in beweging. Welk reiziger denkt, in de lange uren, dat men in een trein wordt heen en weer geschud, niet aan geliefde wezens! De arme Job wel, zon der eenigen twijfel, want zijn dwa-lende oogen werden in de ledige ruimten .aangetrokken door een heerlijk visioen. Hij glimlachte en de magere vingers van zijn uitgedroogde handen trommelden in gedachten een triomfmarsch op de bevroren ruiten van het portier. De ijsbloemen benamen hem het gezicht op het landschap, maar wat bekommerde hij zich daarover? Hij zag in zijn verbeelding iets veel schooners dan de heuvels, bosschen en rivieren, die de trein voorbij reed. Welke .gelukkige herinneringen, welke schitterende toekomst beelden hielden zoo de gedachten van den eenzamen reiziger gevangen In welke verrukkelijke sferen, in welk feeënpaleis was hij in zijn droomen verdwaald! Welken afgod vereerde hij in zijn hart? Dat was zijn geheim, en de gesloten ziel van Méderic Herzei bewaarde angst vallig haar geheimen. Hij had nooit aan eenig schepsel zijn hoop of verwachting toevertrouwd; hij werkte stil en geheimzinnig, om die te verwezenlijken. Niemand kende het doel, dat hij reeds zoovele jaren in ontbering en ellende nastreefde. De uitgeteerde vingers van den armen Job staakten hun getrommel op de vensters en verdwenen in den zak van zijn overjas. Welk een genot van tijd tot tijd dien kostbaren geheimzinnigen sleutel te betasten, die zich daarin volkomen veilig bevond, in de nabijheid van zijn hart. Hij had geen betere plaats kunnen vinden om hem te bewaren. Het was de sleutel van zijn heiligdom, waar hij zijn afgod bewaarde en rereerde. Plotseling verduisterde het gelaat van den reiziger; een andere ge dachte was in zijn hoofd opgekomen; de afgod schitterde hem niet meer in de oogen, maar hij dacht aan zijn dochter, en baron Herzei was er ver vandaan zich te verheugen. Nooit had hij de behoefte ge voeld voor haar een warme en levende genegenheid te koesteren; zijn koude afgod, van metaal vervaardigd, was hem genoeg. Een huisgezin was een last, opoffering voor anderen bracht meestal groote uitgaven mede. Hij had gaarne zijn dochter reeds op jeugdigen leeftijd toe vertrouwd aan de zorgen van mevrouw de.Syranac, en nu hij ge dwongen werd haar weer tot zich te nemen, was hij daardoor zeer terneergeslagen. Wat moest hij in den toren van den armen Job met een elegante Prrisienne doen? En hij voegde er brommend bij „Als mevrouw de SyTanac haar nog een klein erfdeel had nage laten.... maar dit zou wel niet het geval zijn. Zij had voorheen de dwaasheid begaan met haar eigen vermogen de schuldeischers van haar man te voldoen, toen hij door speculaties op de Beurs geruineerd was. Zij had niets dan het vruchtgebruik van een goed, haar door een vriendin vermaakt en dat bij haar dood weer aan anderé erfgenamen moet komen. En meer en meer onrustig wordende, vroeg hij zich af: „Welken smaak en behoefte zal zij Yvonne hebben eigen gemaakt?" Neen, deze vader w.as niet gelukkig, nu hij zijn dochter bij zich terug kreeg; zijn ongevoelig hart klopte niet bij de gedachte, dat hij een liefhebbend kind aan zijn haard zou bezitten; zijn koude ziel werd niet verwarmd bij de voorstelling dat een dochter hem een ongekende tee- dere verzorging zou wijden. Hij had noch aan liefde, noch aan zorg eenige behoefte. De dag verstreek, de avond kwam, de bleeke winterzon daalde ter kimme; zij bescheen droefgeestig een groot vlak land. Dat was niet meer het oude Bret'agne, het was een vlakte zonder heuvelen of bos schen; de kerken en huizen doemden uit den nevel op. De trein reed een station binnen, dat geheel verlicht was. „Parijs.St. Lazare," riep de beambte. (Wordt vervolgd.) ALLERLEI. Ook mogelijk. Kleine Marie is met mama op zomervacantie aan de zee. Er werd besloten 's middags een boottochtje te maken, en na een stevig middagmaal ging de familie aan boord. Marietje werd hoe lan ger hoe stiller en een verraderlijke bleekheid toonde de werking der deining. „Maar Marietje, wordt je niet goed?" Heel dapper klonk het terug: „Weineen, mama, maar ik geloof, dat het konijn, dat wij vanmiddag gehad hebben, niet goed dood was." De oude cabriolet van den armen Job nam haar weg door een triestig landschap. In de verte verhief zich een zeer oude kerk, die zich

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 13