De Wraak van een krankzinnige.
14
I.
§L was Jacques d'Elbris ook arm, deze jeugdige schrijver
was rijk aan illusies. Men zag op zijn verstandig gelaat
nc oit dien bitteren lach, die te vaak, helaas, de lippen
pl-ooit van hen, die zich door het lot misdeeld achten.
Het leven! De toekomst! Jacques maakte die in zijn droomen tot een
schitterend visioen. Hij had een onwankelbaar vertrouwen op zijn ein
delijk welslagen, al kende hij de middelen daartoe nog niet, hij was
er zeker van die te zullen verkrijgen en gebruiken.
Gekleed in een jachtcostuum van bruin fluweel, trad hij de biblio
theek binnen, waar zijn oom hem reeds was voorgegaan.
De grijsaard bladerde in een tijdschrift, toen de jonge man mét het
geweer over den schouder en de jachttasch op den rug, verscheen.
„Zoo, gaat ge op de jacht," vroeg Pierre Commercuc. „Wees niet te
wreed jegens de arme vogels.
Jacques glimlachte vroolijk.
„Ge weet wel, oom, dat dit moorddadig wapen een voorwendsel is
om het land rond te zwerven. Bij mijn terugkomst zal ik waarschijn
lijk meer gedichten in mijn portefeuille hebben dan lijsters in mijn
weitasch."
De oude journalist keek met blijkbaar welgevallen naar den zoon
zijner jongere zuster, die evenals zijn oude oom dweepte met fraaie
letteren en niets hooger schatte dan de voortbrengselen zijner pen.
De' oude dienstbode Anne-Marie bediende hen bij het ontbijt.
Jacques zat aan tafel voor een kokend heete kop koffie. Anne-Marie
voorzag hern overvloedig van room en smeerde hem een stevige boter
ham.
Dat dee l bij den jongen man de herinnering aan zijn jeugd ontwa
ken en vroolijk zei hij
„Herinnert ge u nog, Anne-M!arie, dat ge, als ik hier kwam om
mijn vaeantie door te brengen, altijd medelijden met mij had, omdat
ik zoo - mager was, en dat je mij dik en vet wilde maken, om bij mijn
terugkeer in het college als een levend verwijt te dienen voor den
directeur!"
Ani.0-Marie glimlachte, gestreeld door deze aangename herinnering,
en antwoordde
„Nu mijnheer Jacques, gróót zijt ge nu genoeg, maar een beetje
meer breedte en gezetheid zou u niet schaden. Ge zijt zoo lang als een
populier, maar zoo mager als een riet; vindt u ook niet, mijnheer
Commercuc?"
De oom van Jacques knikte toestemmend.
„Nu," hernam Jacques, „laten wij dan afspreken, dat ge mijn gezich't
zoo vol en rond zult maken als een appel, het zal mij een groot plei-
zl'.j zijn."
Hij lachte als een groot kind en streelde haar de wangen.
„Zorg maar goed voor uw Jacques, oudje, zie eens hoe gaarne hij
u gehoorzaamt," zei hij.
En hij dronk met blijkbaar welbehagen zijn koffie met room.
De oude getrouwe luisterde met verrukking naar den vroolijken
jongen man, dien zij had opgevoed.
Ze was geen geivone dienstbode; haar jarenlange trouwe dienst had
haar een welverdiende plaats in den familiekring verschaft.
Jacques ging voort:
„Terwijl ik uw uitstekende koffie en ontbijt de verschuldigde eer
bewijs, hebt gc me zeker niet veel nieuws te vertellen. Er is hier nooit
nieuws, niet waar? Alles blijft onveranderlijk in dit woeste land, de
rotsen, de oude eiken, de hutten en hun brave bewoners. Niets is ver
anderd, niemand is vertrokken."
Anne-Marie hief brandend van verlangen het hoofd op mei
zegevierende Uitdrukking in de oogen, de oogen, die gewoonlijk ern
stig, bijna droevig kijken, gelijk bij al de vrouwen van Bretagne.
„Ge vergist u, mijnheer Jacques, er is wel nieuws, en groot nieuws
ook."
Ze wachtte een oogenblik met haar nieuwtje om zijn nieuwsgierig
heid te prikkelen.-
d'Elbris schudde het hoofd.
„Kom, kom, wat zou er voor nieuws zijn te Plounac, en dan nog wel
buitengewoon nieuws. Dat zou mij verbazen. Vertel maar eens gauw."
Haar geneele gelaat lachte onder haar muts met breede linten; ze
was werkelijk trotsch er op, iets nieuws te vertellen te hebben .aan
een toekomstig auteur.
„Mijnheer Méderic Herzei gaat op reis. Hij heeft vanmorgen den
tr-in naar Parijs genomen."
Öom en neef slaakten beiden gelijktijdig eenzelfden kreet van ver
bazing: „Méderic Herzei op reis! De arme Job op den trein naar Parijs!
Wel verbazend!"
D'Elbris had zijn geweer tegen den muur. gezet en luisterde naar de
verdere bijzonderheden, die Anne-Marie meedeelde, verheugd als ze
«■So over de verwondering harer toehoorders.
„Ja, mijnheer Herzei heeft een telegram ontvangen en zich daarop
terstond 'naar Parijs begeven; hij zal zijn dochter mee terug brengen,
die plotseling "haar tante, hij wie het meisje is opgevoed, door den
doua heeft verloren. Ik weet dat alles van de oude Jeanne," voegde
Anne-Marie er hij. „Het kasteel van mijnheer Herzei zal nu niet
meer als een uilennest de lui vrees aanjagen; wij zullen in juffrouw
Yvonne een jonge, aardige buurvrouw krijgen."
Jacques bad met aandacht geluisterd. Had hij niet in zijn kinderjaren
met Yvonne gespeeld? Later hadden ze elkaar uit het oog verleren.
Wat was van het jonge meisje geworden?
Pierre Gommercuc zuchtt-e:
...Ach, die arme kleine," sprak hij, „als zij van zulk een zachte, goed
aardige natuur is als haar moeder, zal zij spoedig bezwijken onder het
ondragelijk juk van haren vader, dien leelijken vrek."
„Hebt ge mevrouw Herzei gekend, oom," vroeg Jacques.
„Ja, mijn jongen, ik heb haar gekend; ze was een martelares op
aardé en is nu reeds sedert vijftien jaren een heilige in den hemel."
De oude man was aangedaan, en toen Anne-Marie het vertrek had
verlaten, liet hij zich in zijn aandoening tot een vertrouwelijke mede-
deeling vervoeren.
Ja, ik had gehoopt, dat zij mevrouw Commercuc zeu geworden zijn.
Haar vader gaf echter de voorkeur aan Méderic Herzel. Hij wias rijk
en ik. was toen arm. Ik had mijn moeder en zusters te onderhouden.
Ik heb haar sedert den dag, dat onze vooruitzichten verijdeld werden,
niet weergezien. Toen ik in dit land terugkeerde, had zij reeds op
gehouden te leven, maar ik weet dat zij geleden heeft, geleden, zooals
cok haar dochter zal lijden."
En droevig het hoofd schuddende, voegde hij er bij
„Wat een troostelooze dagen heb ik moeten doorworstelen!"
Toen tot het tegenwoordige terugkeerende, hernam hij zijn kalmte
en een glimlach kwam op zijn rustig gelaat.
„Komaan, mijn jongen, wat gaat mij door het hoofd, dat ik je de
droomen van mijn twintigste jaar vertel. Zoudt ge dat wel gedacht
hebben, dat uw oude oom ook zijn roman gehad heeft?"
De jonge man greep de hand van zijn vaderlijken vriend en drukte
die zonder een woord te spreken.
Opnieuw schudde de oude man het grijsgelokte hoofd, als om de
oude herinneringen te verdrijven, en hij sloeg zijn neef vriendschap
pelijk op den schouder.
„Laat ons niet sentimenteel worden, mijn jongen, het is een oude
roman, die het tegenwoordig geslacht weinig belang zou inboezemen,
en daarom beter onder het stof der bibliotheken begraven kan blijven."
„Bovendien," ging hij voort, „is de droom geheel verdwenen, zonder
een spoor na te laten. Ik had, om mij het vergeten gemakkelijk te
maken, zware plichten te vervullen: mijn arme, ziekelijke moeder ver
zorgen, mijn zuster, die weduwe geworden was, te troosten en u reeds
als klein kind een goede opvoeding te verschaffen. Bij gebrek aan ge
luk, heeft God mij als mijn aandeel den vrede geschonken, en de Vrede
des harten is misschien hier beneden de kostbaarste ig.ave, die wij
kunnen verkrijgen."
Hij sta,pte met groote schreden de kamer op en neer en bleef eindelijk
staan voor den grooten haard, waarin de eikenblokken brandden. Hij
ducht aan de dochter van mevrouw Herzel.
„Arme, kleine Yvonne! Zal zij als haar moeder veroordeeld zijn te
leven in een vervallen kasteel, met kleine getraliede vensters?"
Hij zag haar reeds met neergeslagen óogen, bevende voor haar vader
staan, dien verschrikkelijken man met zijn snijdende stem en scherpen
blik. Wat Jacques betreft, deze voelde zich gedrongen zijn wandeling
te richten naar het huis, dat weldra door juffrouw Herzel zou be
woond worden.
Zoodra hij den voet buiten zette, greep hem de scherpe koude van
de eerste vorst aan, die de laatste overblijfselen van den laten herfst
in één nacht doet verstijven. Spoedig wist hij zich echter daartegen te
wapenen. Met veerkrachtigen tred stapte hij vlug voort door het land
schap, waar hij zoo vaak in zijn vacantiën had'rondgezworven. Wat
al oude, dierbare herinneringen riep deze eerste wandeling bij hem
wakker, en toch. zijn gedachten keerden telkens terug tot het
jonge meisje, dat- haar verblijf zou vestigen in het kasteel Kerlaur,
bijgenaamd de Toren van Job.
Telkens weer vroeg hij zich af: „Zou het jonge meisje op haar vader
gelijken, of op de arme, zachtzinnige martelares, die zoo in stilte ge
leden heeft?.Arm kind, dat evenals ik, haar moeder heeft moeten
missen!"
Hij had het kleine dorp Plounac bereikt. Ieder groette hem. Nooit
had hij in dit dorp anders ontvangen dan vriendelijke blikken en ver-
6-d.tillende glimlachjes; steeds was hij hier met open armen ontvangen.
Welk een eer achtten het de eenvoudige, brave .lieden, als hij zich
^enigen tijd bij hen ophield, om een stu'k van hun nationaal gebak
met een glas cider te gebruiken. Hoe vaak moest hij hun uitnoodigingen
afslaan met een vriendelijk gebaar en de woorden: „Op een anderen
keer, vrienden!" En de buurpraatjes, een oogenblik onderbroken om
met den neef van mijnheer Commercuc Fransch te sprekeh, werden in
het eigenaardig dialect van Bretagne hervat.
Hij ging voort met van het jonge meisje te droomen, verwonderd
door den angst, dien hij in het hart gevoelde, d*at zij zou moeten lijden.
De vlakte had plaats gemaakt voor een bosch van pijnboomen, die
zeer oud, hun somber groen omhoog hieven, waarin de wind een geluid
verwekte, dat den wandelaar deed meenen aan den oever der zee te zijn.
Ofschoon d'Elbris 't geweer aan den schouder had hangen, dacht hij
niet aan de jacht op de onschuldige vogels. Hij liet ze in vrede kwin-
kelëeren. Plotseling bevond hij zich, na een lange allee te
hebben afgeloopen, voor het kasteel van Kerlaur. Dat was werkelijk
een ruine, die een weemoedigen indruk maakte. Op den 'achtergrond
van een park, waar de bijl des houthakkers de schoonste hoornen had
geveld, verhief zich somber en naar dit heerlijk 'kasteel, met zijn
torent' m donkere schietgaten, vroeger de woning van talrijke families.
De beschadigde gevel, waar het klimop de scheuren niet kon bedekken,
de verweerde blinden voor de vensters, de gescheurde steenen in mar
meren bordessen, de .knarsende weerhaan op het dak, gaven deze woon
plaats van vroegere adellijke geslachten zulk een vervallen, treurig
aanzien, dat. Jacques bij den aanblik ervan huiverde.
Daarbij de verwaarloosde tuin met vermolmde banken, met vijvers
die een groen dik vocht inplaats van water bevatten, verminkte onde
standbeelden, alles teekenende verval en verwaarloozing.
En in deze troostelooze omgeving zag de.jonge man in zijn verbeel
ding juffrouw Herzel verschijnen, zelf een schaduw gelijkende in haar
zwarten rouw over haar tante, het hoo.fd gebogen door angst, het