Eind goed, al goed. 170 §et aanbod werd dankbaar aanvaard. De gravin toonde hem haar oude welwillendheid en een volkomen vertrouwen. Dit deed Gaston op de gedachte komen of het oogenblik niet gunstig was om de gravin bekend te maken met zijn harte- wensch, waurover-hy met Marie Thérèse niet had durven spreken. De vrees echter die hem straks weerhouden had, deed hem ook nu zijn gehei'U voor zich bewaren. Deze besluiteloosheid bleef hem bij tot de maaltijd afgeloopen was en men zich in een nabijzijnd vertrek begaf waar de koffie opgediend werd. Hier werd Gaston door verscheidene officieren omringd, die zich met hem onderhielden over den oorlog, den wapenstilstand, over Frankrijk en Parijs. Ze vroegen hem naar tijdingen uit de hoofdstad, die hij hun echter niet kon verschaffen. Na verloop van eenige minuten nam de prins, die zich met de dames onderhouden had, afscheid. Toen kwam een oude edelman van een krijgshaftig voorkomen op de gravin toe. Gaston vermoedde dat dit de oude vriend was dien de gravin had uitgenoodigd en hij hoorde hem ook noemen als de markies De Bellue, een naam, dien hij ook van Marie Thérèse meende te hebben hooren noemen. Wat hem echter nog meer trof, was dat de markies den jongen edelman De Vallongue met zich mee nam en dezen na een hoffelijke begroeting aan de dames voor stelde. Gaston voelde zich het bloed naar het gelaat stijgen. Zou deze de gevreesde pretendent zijn naar de hand van Marie Thérèse en had de markies de gravin uitgenoodigd om haar dezen pretendent voor te stellen? Gaston kende geen haat. Dit gevoel was nooit zijn hart binnenge slopen, maar nu kwam er een gevoel in hem op, dat op haat moest gelijken, naar hij meende. Zoo eerlijk als hij was, hij onderging den invloed van de woede, die zich van hem meester maakte: hij wenschte den dood van dezen man, die voortaan zijn mededinger zou zijn. Maar bijna dadelijk onderdrukte hij dit gevoel en verweet zich zelf daaraan onwillekeurig te hebben toegegeven. Vallongue kende zijn hoop of ver wachting niet en hij kon hem dus niet euvel duiden dat deze hem in den weg kwam. Bovendien behoefde hij hem, naar hij meende, niet te vreezen als mededinger, daar Marie Thérèse, als haar hand gevraagd werd voor dezen pretendent, niet zoo spoedig zou antwoorden en waar schijnlijk geen toestemmend antwoord zou geven.Voor zoover hij haar kende, zou zij dezen Vallongue nooit kunnen beminnen, daarvoor miste hij het karakter en den zielenadel, die zij hooger schatte dan eenig ander voorrecht. Deze overwegingen, die hem snel door het hoofd gingen, kalmeer den hem reeds eenigszins, maar toen de gravin hem een teeken gaf zich bij haar te voegen, herstelde hij zich geheel en haastte zich aan dezen wensch gevolg te geven. „Mijn waarde neef," sprak zij toen tot den markies, „laat mij u doen kennis maken met mijn jongen vriend, luitenant Gaston Beau Casque. De brave lieden, van wie hij afstamt, hebben gedurende eeu wen met de heeren van Buquemaere als buren en vrienden geleefd. Ik heb hem zien geboren worden, hij is opgegroeid met mijn dochter en heeft zich steeds de belangstelling die ik hem toedraag waardig ge maakt. Ik ben hem zeer verplicht." „Ik weet het, mijn waarde nicht. Ik was er bij toen ge hem aanweest als den man, wien ge uw leven verschuldigd zijt." „Dat is de waarheid," bevestigde de gravin. De markies drukte Gaston de hand. „Ik ben verheugd kennis met u te maken, mijnheer, en u te danken voor den dienst, dien ge aan mijn familie hebt bewezen in den persoon van mevrouw De Buquemaere. Wees er verzekerd van, dat iedereen hier deze gevoelens deelt, ondanks de uniform, dien ge draagt, Vallon gue zelfs," voegde de markies er bij, op zijn protégé wijzend. „Hij is soms kort aangebonden, maar hij heeft een goed hart. Wanneer gij -u over hem te beklagen hebt gehad, hij wiët niet wie ge waart en kende het recht niet, dat ge u verworven hebt op de dankbaarheid der gravin. Ten overvloede hebt ge u verzoend en ge zult, hoop ik, de behandeling vergeten, waarvan ge het voorwerp waart." Aldus sprekende, keerde hij Vallongue den rug toe en kon niet zien, dat de houding van dezen zijn woorden logenstrafte. Maar dit werd wel opgemerkt door Marie Thérèse. Zij liet zich niet misleiden door de huichelachtige toestemming, die hij door een hoofdknik zijn be schermer gaf. De meening die zij koesterde werd bevestigd door de koelheid en onbeweeglijkheid van Gaston. Ook de gravin en de markies werden daardoor getroffen, maar minder scherpzinnig dan zij, bevroed den zij de ware oorzaak hiervan niet. Zij verklaarden zijn teruggetrok kenheid uit de verlegenheid, die hij als republikein onder enkel ko- ningsgezinden moest ondervinden. Om hieraan een einde te maken en De Vallongue de gelegenheid te geven Marie Thérèse het hof te maken, stond de gravin op. Zij nam den arm van Gaston en den jongen edelman de plaats aanwijzende, die zij ledig gelaten had, verzocht zij hem haar dochter eenige oogenblik- ken gezelschap te houden, terwijl zij Gaston aan eenige vrienden zou voorstellen. Vallongue haastte zich te gehoorzamen, en Gaston werd medege voerd, terwijl hü met leede oogen zijn mededinger in tête-a-tête zag met Marie Thérèse. Hij kon meenen, dat de gravin zijn spijt en zijn ver rassing geraden had. Zoodra zij vrijuit met hem kon spreken, zeide zij tot hem „Misschien verwondert ge u, Gaston, over hetgeen hier gebeurt. Ge moet echter weten, dat mijnheer De Vallongue naar de hand mijner dochter dingt onder begunstiging van den markies. Hü behoort tot een goede, oude familie en tusschen Marie Thérèse en hem bestaat overeenkomst van leeftüd en fortuin, die mij dit heimelük gewer doet voorkomen. Er zy'n echter nog hinderpalen. Ik hoop spoedi Frankrijk terug te keeren en ik weet niet of mijnheer De Valloi voornemens is mijn voorbeeld te volgen. Hü kan echter mijn doe niet huwen, dan na van de lijst der uitgewekenen te zy'n afgev* Van den anderen kant zal zü hem niet huwen zonder zeker te zijr deze vereeniging hen gelukkig zal maken. We zullen dus nog kunnen wachten voor zü gravin De Vallongue is, zoo zij het zelfs worden zal. Er was dus geen haast bü en ik zou niet in een kenni king hebben toegestemd, als ik niet gevreesd had den markie grieven." Dit gesprek leek op dat van Marie Thérèse en maakte op Ga denzelfden indruk. Het liet hem de hoop, dat zy'n vriendin den ecl noot dien men haar aanbood niet zou verkiezen. Hij grondde ver wachting. op het vertrouwen dat de Voorzienigheid haar voor bestemd had en op de gevoelens van Marie Thérèse, die zich st niet voor zy"n beleediger zou verklaren. Hiermede trachtte hü zy"n moedeloosheid te bekampen, terwü de mededeelingen der gravin koel aanhoorde en zich er door beves zag in zü'n voornemen, voorloopig nog niet over zün wensclien te ken. Hü zou aan Marie Thérèse overlaten de vooruitzichten vai Vallongue teleur te stellen. Dit mocht hü van de vastheid van kart waarin ze met hem overeenkwam, wel verwachten. Na een wandeling door de zaal bracht de gravin hem weer bij dochter, die het gesprek met den candidaat van den markies alleen voortgezet. De Vallongue stond op, dankte voor het aangename o] houd en zich tot Gaston wendende, sprak hü „Een enkel woord met u, mijnheer!" En hem ter zy'de nenu vervolgde hü „Ik heb mij straks belachelük gemaakt door u uit te dagen, terw mij geleend had tot een verzoening. Wilt ge mün verontschuldigi aannemen, ik verzeker u, dat ditmaal de verzoening ernstig is thans van mijn kant." „Ook van mün zy'de," antwoordde Gaston, terwy'l hü hem de drukte. Hij meende wat hij zeide. En toch, in het binnenste van zün ontstond twy'fel. Wat moest deze verandering in zy'n mededinge: teekenen? Waarom hem eenige oogenblikken te voren beleedigen e de hand der verzoening reiken? Gehoorzaamde hü aan Marie Thé Bestond er eenige toenadering tusschen beiden als gevolg van een eenkomst? Hü maakte zich weer angstig en kon dit voor Marie Th niet verbergen, die van het eerste oogenblik gebruik maakte om gerust te stellen. „Ik heb münheer De Vallongue'voldoende leeren kennen om zek zün, dat hü mü nooit zal bevallen," zeide zü'. „Het oogenblik is ei nog niet gekomen om dit hem te laten weten. Ik ben het aan mijn der en den markies verschuldigd mü niet dadelü'k uit te spreken. Z< len later evenals hü zelf vernemen dat ik hem niet wil huwen." Deze woorden vielen als een zachte dauw op het hart van Ga Het was geen belofte voor hem, maar zy'n hoop werd er door ver! digd en hü vergat ze nimmer. HOOFDSTUK IV. Was de Kerstnacht voor Gaston een gelukkige nacht geweest zü'n avonturen, voor Hervas was dit heel anders. Bü zy'n terugke het kamp was hü verplicht zich te bed te begeven en zün verwoi dwong hem eenige dagen tot volstrekte rust. Hierbü kwamen onrust en angst omtrent het lot van Gaston. Wat was er van hei worden? In welke handen was hij gevallen? Zün aanvallers haddei klaard dat zün leven geen gevaar liep en Hervas had op het oi blik, dat hy' hem .uit het gezicht verloor, zich kunnen overtuiger zijn leven niet werd bedreigd. Maar wat was dan het doel van i overval In de onmogely'kheid om op die vraag een antwoord te vi maakt hü allerlei veronderstellingen, de eene al onwaarschy'nlüke de andere, en deze waren hem een bron van kwelling heel het o\ deel van den langen nacht. Slapen kon hy" niet, ten prooi aan koortsachtige onrust, die hem erger was dan de koorts, die ir lichaam woedde. By" zün terugkomst in het kamp had hü zich verbinden, maar het duurde tot den morgen voor hy" de uitwerkin geneesmiddelen ondervond, die hy' zich zelf had voorgeschreven, voelde hü zich verlicht en gerustgesteld. De kogel, die hem a: knie had getroffen, h'ad het gebeente niet geraakt, maar zün hee dige kennis zeide hem, dat hy' toch voor eenigen tüd zün been nie kunnen gebruiken, wat voor hem beteekende het tüdely'k stakei zün dienst en de noodzakely'kheid van wat rust te nemen. In dez standigheid verlangde hy" nog meer naar het sluiten van den w stilstand. Die zou hem gelegenheid geven verlof aan te vragen te Hacquetot te gaan doorbrengen. Hü was echter besloten niet t trekken, vóór hü Gaston had teruggezien. Het vooruitzicht van d: derzien en van de reis naar Hacquetot hielden zün gedachten dt heelen Kerstmis bezig, hoewel het uitbly'ven van Gaston hem vo< rend verontrustte. De uren verliepen zoodoende langzaam en tri De avond kwam zonder hem den afwezige terug te brengen, naar komst hy" zoo zeer verlangde. Hy' had reeds alle hoop voor dien dag opgegeven, toen Gaston wachts binnentrad. Hét gelaat van Hervas klaarde op en de d< stane angst was vergeten. „Ben je daar, my'n jongen," riep hij vol vreugde. „En ongec God zy* geloofd en gedankt! Maar wat is er gebeurd na die ontvet Heeft men u gemolesteerd Hebt ge kunnen ontsnappen or heeft 1 in vrijheid gesteld?" „Spreek my éérst van u zelf, Hervas," antwoordde Gaston. gewond toen ge my" te hulp wildet komen. Was het ernstig?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 20