Zuster felicilas en de fi. Pbilippus ïlerius. 174 2.) ok wist hij met de pose van een echten Cicerone een vreem deling uit te noodigen de naaste kerk binnen te treden, waarvan hij aan de open deur met de linkerhand het voor hangsel wegtrok. Camillo gevoelde zich sedert zijn vader gestorven was quasi als den halven kostwinner zijner familie en vond honderd gelegenheden, vooral bij de vreemde bezoekers van Rome, om zich een „soldo" 1) te verschaffen. Honderdvoudig waren de zorgen van zuster Felicitas om haar achterneef, wien zij dikwijls genoeg ver zekerde, dat hij den schoonen naam van Camillo niet verdiende. „Mer- urio" (kwikzilver) moest hij heeten. Camillo-Mercurio moest eiken Zondagavond bij haar in de spreekkamer komen en verslag doen van zijn kerkbezoekdaarbij moest hij eenige Christelijke lessen van zijn oud-tante aanhooren, waarin zij honderd goede vermaningen en waar schuwingen gaf en honderd goede voornemens ontving, in het bij zonder van niet te stelen of te bedriegen en, zoo mogelijk, ook niet te bedelen, ecliter ook om trouw zijn gebeden te doen en naar de H. Mis te gaan. Tot nog toe was Camillo op den goeden weg gebleven. Maar dit was voor een groot deel aan zijn oud-tante zuster Felicitas te danken. Het was op den feestdag van den H. Philippus Nerius tegen den avond. De overste en een groot aantal zusters waren met de leerlin gen naar de kerk St. Maria en Ballicella gegaan, waar een groot feest was ter eere van dien Heilige, die daar in een der zijkapellen was bij gezet. De geheele kerk prijkte in groen, bloemen en draperieën, terwijl honderden kaarsen haar in een zee van licht deden baden. Een der be kendste kanselredenaars der Oratorianen hield de feestpredikatie, die de schoolzusters niet gaarne zouden verzuimd hebben. Zuster Felicitas had echter thuis moeten blijven, wat haar groot verdriet had veroorzaakt. Het was de eerste maal, zoolang zij zich her innerde, dat zij 't feest van haar bijzonderen heilige niet kon bijwonen. Dat was een zwaar offer voor haar geweest en de H. Philippus had menige bedekte toespeling van haar moeten hooren, bijv. dat het een geringe moeite voor hem zou geweest zijn, te zorgen dat zij er ook bij had kunnen zijn, en toch. Maar zij wilde er verder niet over kla gen, vooral omdat zij ook wel wist, dat de heilige gehoorzaamheid vóór haar persoonlijke wenschen ging. Ook Camillo had een klein weinig moeten bespeuren van de onaan gename stemming van den dag. De vermaningen waren wat scherper dan anders, het stuk koek, dat het slot daarvan vormde, was kleiner dan gewoonlijk, toen hij eindelijk verlof kreeg om heen te gaan. Juist toen hij de poort achter zich gesloten had en op de straat stond, kwam er een man aan. ..Per Bacco," bromde hij, „waarom trek je me de deur voor den neus toe?" Camillo mat den onbekende met den blik van een portier. „Er wordt heelemaal niemand meer toegelaten," zei hij toen, den kroeskop fier oprichtend en met een gretig gebaar naar de poort wijzende, „de zus ters zijn niet te spreken." „Je komt er toch pas uit, grootspreker," zei de man, „uit den weg!" »Ik ik Signor, ja, dat is wat anders," antwoordde Camillo. „Ik ben de achterneef van de eerwaardigste zuster van het klooster; ze zou wel priorin zijn, als ze maar betere oogen had. Ik mag altijd in de spreekkamer, ja, maar dat is wat anders. Overigens is de overste met de meeste zusters naar St. Philippus in Ballicella en zij komen nog in geen uur terug. Het beste zal zijn, dat ge morgen terugkomt." De vreemdeling bromde en pruttelde over de warmte en den langen weg dien hij te vergeefs had geloopen en greep naar den knop der schel. „Het helpt u niet, signor," verklaarde Camillo. „Ge wordt niet bin nengelaten. Alleen ik, ik, de neef van de eerwaarde zuster Felicitas. Al zou ik dadelijk weer naar binnen willen," voegde hij er met de meeste grootspraak bij, „mij zou men dadelijk open doen." De vreemdeling keek den knaap onderzoekend aan. „Uw tante Fe licitas. zegt ge, is dat de eerste na de priorin?" vroeg hy daarop een weinig vriendelijker. „Zij kon al reeds sedert dertig jaren priorin zijn, maar zij is een heilige en wil geen eer of onderscheiding. Zü is de wijste in het kloos ter; zij weet alles beter dan de anderen; zy is het orakel van het heele convent." Camillo was nooit zoo trotsch geweest op zijne familiebetrekking, dan bij het uitspreken van deze woorden. „Dan zoudt ge misschien wel kunnen bewerken, dat ik vandaag nog toegelaten werd," vroeg de andere met een sluwen blik. Camillo bezon zich oen oogenblik. „Zoo zeker als ik hier voor u sta, verklaarde hij. terwyl hy zich op de borst sloeg, „één woord van my en de poort opent zich." Hierbij zag hy den man met een veelbeteekenenden blik aan. Deze, lie als Romein dien blik wel verstond, greep in zyn zak en haalde er een soldo uit. Camillo nam hem aan. bekeek hem onderzoekend aan beide kanten, stak hem in den zak en belde toen met kracht, acht een oogenblik." beval hy den vreemdeling. Korten tijd daarna ging de poort weer open. „Ge kunt binnenkomen, sprak hij en bracht den heer in de spreek kamer, waarna hy verdween. p?;JrHde ^ng kwam ruster Felicitas over den tegelvloer aansloffen. Sn L Z 3TSe ITciligC PhiliPP"8," bad zy in stilte. ..nu zyn ue ueer goede vrienden, geheel en al. nu ge op den dag zelf den- drmaTkwam g° Zenden Zc was volkomen overtuigd, dat de man kwam om een bouwterrein aan te bieden. 1) Kleine zilveren munt in Italië. En ze zou niet teleurgesteld worden. Na de gebruikelijke groeten en plichtplegingen, kwam hij met zijn verklaring voor den dag; hij had gehoord, dat. de schoolzusters een groote school wilden bouwen en een geschikt terrein zochten. Hij kon haar daaraan helpen een tei- rein, dat bijzonder geschikt daarvoor was.en hij noemde honderd en één voortreffelijkheden van het beschikbare stuk grond op. Zuster Felicitas hoorde er echter weinig of niets van. De man was door den H. Philippus gezonden, dit was genoeg; het overige was de zaak der priorin. Zij 'verzocht den man nog eenigen tijd te wachten, tot de overste terugkwam, dan kon de koop dadelijk gesloten worden. De priorin kwam eindelijk en nu begonnen de onderhandelingen. Vreemd echter, ze wilde van de zaak weinig weten. Ze zou er eens over denken, ze wilde ook andere aanbiedingen afwachten, ze wilde men- schen van het vak er over hooren en zoo voorts. Ze sloeg het niet af, maar gaf ook niet de minste hoep op het tot stand komen van den koop. Teleurgesteld vertrok eindelijk de vreemdeling met de toezegging, dat hij binnen eenige dagen zou terugkomen. Zuster Felicitas sloeg de handen in elkaar, toen zij na de priorin de spreekkamer verliet. „O, goede, geduldige, heilige Philippus, neem het niet kwalijk, laat het ons niet ontgelden," fluisterde zij tamelijk goed hoorbaar. „Wat zegt ge, zuster Felicitas," vroeg de priorin. „Ik vrees.ik vrees. zei Felicitas stotterend. „Wat vreest ge?" „Ik ik meen dat het goed zou zijn, als wij voor den H. Phi lippus een paar kaarsen opstaken en een bijzonder gebed verrichtten. „En waarom dat, zuster Felicitas?" „Wijl ik vrees, dat wij den man, dien de Heilige ons heden opzettelijk toezond, niet eervol genoeg ontvangen en hem niet het vertrouwen hebben geschonken, dat hij verdient; dat zal de Heilige ons niet zoo gemakkelijk vergeven." „Wat zegt ge, zuster Felicitas? Dien man zou de H. Philippus ons gezonden hebben," vroeg de overste nu verwonderd. Jawel, zuster priorin," was het antwoord, „zoo heb ik met den Heilige afgesproken; die man was door den H. Philippus gezonden." Nu stond de overste een oogenblik stil en, terwijl zij de oude zuster scherp aanzag, sprak zij; „Zuster Felicitas, alle eer aan den H. Philippus maar als hij ons dien man gezonden had, dien Nu ik wil niets gezegd hebben, maar dat kan ik onmogelijk gelooven, dat zulk een.man een zendeling van den H. Philippus zou zyn." „O, beste, heilige Philippus," kon zuster Felicitas slechts als bezwe rend uitroepen. „Weet gij, zuster Felicitas, wie* de man is, die daar even hier was," vroeg nu de priorin. "Verwonderd keek de zuster haar overste aan en antwoordde: „Ik' weet alleen, dat hij ons gezonden is...." „En ik weet, dat hij dezelfde is, die ons en ons huis bij de regeering heeft aangeklaagd," kwam het nu verontwaardigd uit den mond der priorin, „ja, hij is de oorzaak, dat men onze school heeft afgekeurd en dat we zooveel kinderen moesten wegzenden, hij is de oorzaak dat wij nu al de zorgen en wederwaardigheden van den bouw eener nieuwe school hebben. Ziet ge nu, zuster Felicitas, hoe het met uw vertrouwde en afgezant van den Heilige geschapen staat? De kaarsen moet gij op- steken, omdat gij den Heilige in staat hebt geacht, dat hij met zulk een mensch in betrekking zou staan." De priorin had goed gezien. Het was inderdaad de geheime aan brenger, een agent van de verkoopers der bouwterreinen. Met zijn „an- ti-clericaal" patriotisme had hij zijn handelsgenie in verband weten te brengen en het laatste, zijn streven om voordeel er van te trekken, was grooter dan het eerste. Goed gezien, had hij de ambtenaren van het Schooltoezicht alleen daarom tegen de kloosterschool opgestookt, wijl hij er op rekende, dat de zusters van hem een bouwterrein zouden koopen, natuurlijk tegen een flinken prijs. Hij vermoedde niet, dat de priorin '.vist wie hij was, maar dit verklaarde volkomen haar terughou ding. Voor de goede zuster Felicitos golden echter die overwegingen ONZE NEDERLANDSCHE INDUSTRIE: op het gebied van scheepsbouw en speciaal van bagger- en havenwerk- materiaal, staan wij Hollanders toch ongetwijfeld aan de spits. Dat bewijst weer het trotsche schip, dat de „Werf Conrad" te Haarlem dezer dagen afleverde: een reuzen klei- en bakkenzuiger, „Simson" genaamd, die onze fotograaf hierboven aardig kiekte.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 18