Uit de Pers. Erna von Harneck. „Rechts" kortaf de woorden plaatst: „In socialistische richting". De „Tijd" zet vervolgens uitvoerig uit een, dat uit het feit alleen, dat Katho lieken en socialisten beiden een of andere lotsverbetering van de arbeidersklassen bepleiten, niet kan geconcludeerd wor den, dat de onzen in verkeerde, laat staan in „socialistische" richting de maatschap pelijke hervormingen zoeken. Het blad besluit: Het is waar: de katholieke sociologen gaan, bij hun sociale inzichten en voor stellen, .uit van de veronderstelling, dat de arbeiders, ais nog altijd de oeeono- misch zwakkeren, tot op zekere hoogte in oeconomisch opzicht versterkt en te genover ,den patroon in bescherming moeten genomen worden. Jusschen de twee groote krachten, welke in het maatschappelijk leven om verkrijging van betere levensvoorwaarden of beiioud van hunne bevoorrechte positie kampen dient het oeconomisch evenwicht her steld, wil de macht van den één niet het recht van den ander met voeten treden. Aan liet herstel van dat evenwicht wer ken zoowei de arbeidersorganisaties als de wetgever mede, en dat is volgens de .opvatting van de katholieke socio logen hun plicht. Nu kan het natuurlijk gebeuren en het gebeurt feitelijk dat de bezorgd heid voor den zwakkere een enkele maal verleidt tot al te eenzijdige maatregelen in diens voordeel. Het is het goed recht van „De Nederlander", of van wie ook, Qm daartegen op te komen. Maar wat niet mag, wat beslist onrechtvaardig en voor ,de Katholieken beleedigend moet heeten, is de voorstelling, dat „Rechts" zich in zijne sociale gedragingen door de zweep der socialisten laat drijven en in het a lgemeen de socialistische lijn volgt. Elke practische afwijking van de gezonde sociaal-oeconomische beginselen gispe men; hare tegenstrijdigheid met de leer, welke de geincrimineerden aanhan gen, worde telkens in het licht gesteld, maar men verzwijge niet en ontkenne nog veel minder, dat de algemeens oeconomi sche inzichten, als geba seerd op anti-socialistische „p h i i o s o- phische" jneeuingen, met het socia lisme niets hebben uitstaan. Nu is onze ernstige grief tegen „De Nederlander", dat dit blad, ook in zijn repliek aan „Het Centrum" en „DeTijd", het doet voorkomen, alsof „Rechts" „op oeconomisch gebied" zonder meer .,in socialistische lijn" gaat. Dit is een be wering, welke in hare algemeenheid èn wijsgecrig èn met het oog op de feiten volstrekt onhoudbaar, die wij herhalen het „beleedigend" is. fiet tooneel in onze dagen. De „M aasbode" schrijft Wann'eer wij zeggen, dat het tooneel in onze dagen moreel op een zeer laag peil staat, dan zeggen we iets, wat wel algemeen bekend mag heetcln!. En toch, wanmieer men ziet de groote massa volks, die avond aan avond de tal rijke schouwburgen in' onze steden met een bezoek „vereert", dan gaat m/e|n| haast twijfelen hieraani, of het publiek wel begrijpt, wat het hoort en ziet. Wanlt als wij het zóó niet mogen beschouwen^ dan rest ons n'iets, dan de conclusie te trekken, dat het volk in al zijn1 lagen, to taal bedorven is. Hoe weinige immers zijin de stukken', waarin n'iet, hetzij op ernstige dan wel op komische wijze gespot wordt met wat de Christelijke leer ons voorhoudt. Nog steeds spreekt men van de „opvoeden de" kracht van het tooneel. Maar wat, in 's hemels naam, blijft aan opvoedenld's nog over, als datzelfde tooneel n'iets anders doet, dan misschien in kunstige vormen1 neerhalen al wat de Christelijke moraal als goed en schoon voorstelt. Het is onbegrijpelijk, dat onlder oinls, Roomschen, nog steeds zoovelen| gevon den worden', die hun zucht naar verma ken niet zoover weten in te toornen, dat ze zich ver verwijderd houden van deze vertoon in gen', waarin ze; wat hun 't hei ligst moest zijn, zien bespotten'. Wat baat het de Roomsche pers, of ze al haar afkeuring uitspreekt over den oniieilvoiien invloed, die van het too neel uitgaat, zoo onze eigen; geloofs,- genooten niet door hun wegblijven, hun instemming met on!s betoonen? Slechts door schade kunn'en! de s clio u wburg- di r e cti es wijzer worden'. Maar van schade is geen sprake, wanneer gij door blijft gaan hunne inrichtingen te bezoeken, onverschillig welke stuk ken worden opgevoerd. Niet alle werken zijn leven' slecht. Maar een groot gevaar schuilt toch steeds im mers vaak is het slechte verborgen onder den schijn van het goede, en wie dan ïiiiet zeer goed te onderscheiidv» weet en juist dat is niet het hoofd kenmerk1 der vermaak-zoekenden; slurpt, zonder het zelf te weten', het kwaad in ziefh. Zonder opzet geniet men dan het ver keerde, maar toch is dan ook vani schuld sprake: van schuldige onwetendheid na melijk. Opzet is er, als men bijwoont de op voering van werken, zooals ze welhaast het meerendeel zijn, waar het onzfcidelijF ke dik op ligt. Zóó veelvuldig worden zulke stukken gegeven, dat het publiek er als 't ware aan gewend geraakt is. En de liberale pers recenseelrt ze met den meesten lof. Wanneer 't dan' eens gebeurt, dat zelfs déze bladen net te girof vinden), dan kan men wél begrijpen, van welke fijne kwa- iitiet zoo'n stuk zijn moet. Dat geval doet zich dezer dagen voor. Het „Handelsblad" waarschuwde zijn le zers voor een stuk van1 Bourdet dalt door Rcoyaards gespeeld zal worden met de opmerking, dat het uitermate scar breus was. En haar collega de J}N. R. Ct." sluit zich geheel daarbij aan. Dit laatste blad spreekt over de lichtzinnigh heid van het Fransche familie-leveni, zoo als dat althans op het tooneel voorger steld wordt, en dan voegt het spre kend over dit stuk van Bourdet erbij: „Nu brengt haast heel het moderne thea ter deze Parijsche opvatting in: beeld, maar wij moeten erkenjnen dit nog zel den, met alle raffinement, zóó onbe schaamd tc hebben gezien'. Is vernietigender kritiek mogelijk? En ziet men n|U, dat wij in, onzen afkeer van het moderne tooneel niet overdrijVteaii, waar de „N. R. Ct." zelf toegeeft, dat haast alle nieuwere stukken vol ergerlijk ke lichtzinnigheid zijn;? We zouden het hierbij kunnen laten, zoo wij niet eerst nog hadden melding te maken van de opinie van Barbarossa, den toon eel recensent van het „neutra le" dagblad „De Telegraaf". Deze na eerst het „Handelsblad" te hebben uit gelachen over haar zedelijkheidsbevG;*- ging en te hebben geconstateerd, dat hij, Barbarossa, die „in dit opzicht bij zonder fijngevoelig is, geen moment ge prikkeld werd, vindt het stuk van Bour det geenszins scabreus, integendcMi gieestig en levendig. Toch durft zelfs deze vrij-denken'de re censent niet volkomen den inhoud te verdedigen, want hij zegt even1 verdcir „Tk heb minstens vj/f gros stukken ge zien, die veel meer aanstoot gaven!". Dus aanstoot heeft 't ook dezen „fijn gevoelige" nog gegeven'... Intusschen blijkt hieruit weer eens het peil van het hedendaagsch tooneel, en het fatsoen van „De Telegraaf". Socialistische Coöperatie. In de „Limburger Koerier" )e- zen wij: Socialistische coöperaties plegen zich voor te doen als neutraal. D. w. z. in hun statuten. Papieren neutraliteit alzoo. De bekende winstuitdeeling aan de so cialistische kas omschrijven zij als „aan de arbeidersbeweging". Statutair dus zeer neutraal. Alleen wordt blijkens de prak tijk onder „de" arbeidersbeweging steeds die der S. D. A. P. verstaan. Als na deze bekende daadzaken som migen nu nog een bewijs mochten noo- dig hebben om overtuigd te worden, dat zulke coöperatie niet neutraal is, moeten zij maar eens lezen, wat in het jongste no. van het weekblad der S. D. A. P. voor Zuid-Limburg voorkomt ten aanzien van de coöperatie „Volksbelang" te Maastricht. Daarin wordt geklaagd over „de laks- Tweede Blad, behoorende bij De Leidsche Courant van Woensdag 10 Mei. In socialistische richting. Het „Centrum en de „Tijd" antwoor- iden op de repliek van de „Nederlander", Idie wij in ons persoverzicht van Zater dag opnamen. De fout in de redeneering van de „Ned." betoogt het „Centrum" is, dat zij gen eralis eert en blijkbaar meent, dat in elk geval door het parti culier initiatief en den daaraan te ver- leenen steun, sociale misstanden zijn op te ruimen en menschwaardige levens voorwaarden kunnen geschapen worden. De ondervinding heeft echter lang ge noeg en ook overtuigend genoeg geleerd, dat zulks niet m o g e 1 ij k is. Er moet, in 't algemeen belang, soms regelend worden opgetreden en met dwingend gezag'. Ziet de staatsburger zich niet in menigerlei opzicht beperkt in zijne be wegingen, ten bate van het algemeen? Kan men niet in elke staatsregeling wijzen op tal van verplichtingen, op .'dwang, zoo men wil? .En is het niet juist in naam der „vrijheid" een woord, waarvan al te dikwerf misbruik werd gemaakt dat sociale wanverhou dingen zijn in 'tleven geroepen en be stendigd, welke geen christelijk voelend man, en zeer zeker ook niet de hoog staande redactie van de „Ned." werke loos dulden kan De overheid behoort datgene te doen, wat in het algemeen belang haar hand te doen vindt; en dan kan zij het ter rein der arbeidswetgeving niet onbetre den laten. Die wetgeving is niet een aan slag op het recht van anderen, maar een .werk van maatschappelijke opheffing en beveiliging, door de heerlijke democratie van het Christendom gepredikt. De be zitters maken zich van hun bezit een schild tegen de omstandigheden des levens, zegt Leo XIII ongeveer in zijki encycliek over dep toestand ,der werk lieden, maar de arbeiders missen dat schild en hebben dus, meer dan de anderen, de bescherming van den Staat noodig. En dat dit. woord begrepen is, dat het weerklank en instemming gevonden heeft, dat Leo XIII uitsprak, wat leelde in tal van harten, bleek uil het feit, dat velen, tot die „anderen" behoorend, voor de arbeidswetgeving met kracht zijn opgekomen. Velen, te wier aanzien geen oogenblik de verdenking kan ont staan, dat zij zich bewogen op de lijn der sociaal-democraten. Velen, die als een Von Vogelsang in Oostenrijk, een Von Ketteler en graaf Galen jn Duitschland, ecu Albert de Muil in Frankrijk, noch in hun christelijke 1 e v e as ch o u w i ng, noch in huil maatschappelijke positie aanlei ding konden vinden toi een verderfelijke eenzijdigheid naar socialistischen trant. De „Ned." vindiceert het recht, een „eigen opvatting" van sociale wetgeving te hebben. Wij kunnen er niet aan het christelijk-historisch orgaan dar ook deuken dat recht te betwisten. Maar laat aai: de Regeering en de Rechterzijde de vr Ivid gunnen van die „eigen op\atting" ai le wijken, zonder dat zij deswege het verwijt moeten hooren van een be\ rieude en gezaghebbende redactie nog wel steeds meer in de lijn der sociaal democraten te gaan. Wie anders doet, tast niet alleen het recht aan, dat Kabinet en Rechterzij kunnen doen gelden, maar tracht hen ook af te houden van datgene, wat met reden a's Jiun plicht wordt beschouwd. Het wordt er niet beter op tusschen „Rechts" en de „Ned." aldus vangt de „Tijd" haar artikel aan nu dit blad, geprest om zich nader te verklaren of vroeger gebezigde qualificaties terug te nemen, boven het artikel, waaruit blijken moet, dat wij geen reden hebben ons be- leedigd te voelen, aan het adres van FEUILLETON. Naar het Duitsch. 18) Mijn dochter heeft menigmaal van die zonderlinge invallen, zeide de ba ron, den jongen man met hoffelijk ge baar tot instijgen uitnoodigend. Lili .Orbens ijdelheid was gevoelig ge kwetst, Neinstetten kon nauwelijks zijn wrevel meester blijven en ook Arnold Harneck. werd voor 'toogenblik door zijn geprezen gave: een goed prater te zijn, in den steek gelaten. Zoo was voor het drietal de rit vrij eentonig. Het verbeterde de stemming der jonge dame niet, toen bij de aankomst op Ama- 'lienhof alleen de huisheer bij het rijtuig kwam, terwijl zoowel Herman Harneck als de gisteren besproken baron von jSteinfels boven aan de trap bij de dames bleven staan. Toen de voorstellingen hadden plaats gehad, begaf het gezelschap zich naar mevrouw von Glockners zitkamer. Erna nam de plichten der huisvrouw over en, alsof het vanzelf zoo sprak, Hans Otto stond baar ter zijde. lot Frna's groote tevredenheid koos Neinstetten de plaats naast freule Orben en wendde hij met opzet zich van de plaats af, waar zij haar taak vervulde. Herman Harneck en baron Steinfels hernieuwden spoedig de vroegere ken nismaking, .die slechts van zeer korten duur geweest was, daar Steinfels spoe dig jna de detacheering van Herman bij de Münberger huzaren zijn ontslag ge nomen had. Ge waart toen nog erg tenger, mijn waarde Harneck. De eerste ma noeuvres .waren zeker niet gemakkelijk voor je. Men pleegt met jongelui niet veel omslag te maken. Als ge mij niet zoo warm bij uw vriend .Eichsteht hadt aanbevolen, wie weet hoe 'tmet mij gegaan ware. Her haaldelijk hoorde ik hem vragenWaar is toch Steinfels' beschermeling? Tegen alle verwachting in vond ik hulp en on dersteuning. Een warme blik uit Erna's oogen dankte .Hans Otto. Mevrouw von Glock- ner schoof hem den grooten koek toe, en JLeli Orben zeide: Gij waart dus baron Harneck's lin kervleugel. De majoor deelde blijkbaar deze ziens wijze niet. Hij haalde de schouders op en juerkte koel op; Jn mijn regiment was het geen ge bruik, dat op de jongelui bijzonder acht werd geslagen. Slagvaardig antwoordde tante Marie: Gij moest mijnheer von Steinfels dankbaar zijn, neef Arnold, dat hij zich Herman aangetrokken heeft. Ik heb mij destijds bezorgd genoeg over hem ge maakt. Dat kan ik mij begrijpen. Maar 't was totaal1 overbodig, luidde het spot tend antwoord. Hoe is het gegaan met je vos? was Herman's volgende vraag. 't Is jammer, maar ik heb het moe ten verkoopen, toen ik mijn ontslag nam, antwoordde Hans Otto. .Waarom hebt gij het beest niet ge zonden naar het goed, dat gij geërfd hebt? Ja, dat had ik wel gaarne gedaan, maar het ging niet. Mijn oom schreef in zijn testament voor, dat ik geduren de het jaar, dat hij voor mijn voorberei ding bestemde, geenerlei heerenrecht op Faikenhaus mocht uitoefenen en alles daar moest laten zooals het was. Faikenhaus, welk een romantische naam, merkte de freule smachtend op. Wat zou het uitgemaakt hebben, als er een paard meer aan de kribbe stpjid, ppotte baron Harneck, heid van menig lid van het personeel der Coöperatieve Vereeniging, inzake het volkspetitionnement". Niet doorslaande, zal men zeggen. Het volkspetitionnement, hoewel uitsluitend van de S. D. A. P. uitgaande, wordt immers door deze ook bestempeld als „neutraal". Inderdaad. Doch wacht wat; er-volgt nog dit: „Gevraagd werd, of deze personeel leden soms meenen, als zoodanig niet verplicht te zijn, aan de zaak voor het algemeen kiesrecht mede te werken. „Geantwoord .wordt, dat zij dat toch wel degelijk verplicht zijn, omdat zij vrij zijn gemaakt door de arbeidersbe weging en in ieder geval wegens hun lidmaatschap van de, afdeeling der S. D. A. P. Hieruit valt dus op te maken, dat het personeel van de Coöperatie lid inoet zijn van de sociaal-democratische arbei derspartij. Cin beambte te worden van een „neu trale coöperatie moet men alzoo so cialist wezen? Is het nu ook voor de naïeven duide lijk genoeg, dat die heele beweerde neu traliteit der coöperatie van de heeren socialisten een wassen neus en een volks misleiding is? Intusschen blijkt hieruit ook het geen mede nog onlangs te Rotterdam geconstateerd is dat niet al, wat met de socialistische coöperatie om redenen van eigenbelang meeloopt, daarmee ook voor de socialistische idee gewonnen is! STATEN-GENERAAL. TWEEDE KAMER. Zitting van Dinsdag 9 Al ei. Na het Paaschreces kwam hedenmid dag de Tweede Kamer weder bijeen in openbare vergadering. Aan den heer De Meester is verlof ver leend op een nader te bepalen dag den Minister van Koloniën te interpelleeren betreffende besmettelijke ziekten met na me pest op Java, en de maatregelen ter bestrijding dezer ziekte genomen of nog te nemen. De afdeelingen hebben benoemd tot voorzitters: de heeren v. d. Velde, Eland, Nolens, Pollema en Borgesius, .en tot ondervoorzitters de heeren v. Wijnber gen, Patijn, Duymaer van Twist, v. d. Berch v. Heemstede en v. Karnebeek. Besloten werd om Woensdag ten 11 ure verschillende vroeger reeds gemelde ontwerpen in de secties te behandelen. Een voorstel van den heer v. Karne beek, om het wetsontwerp betreffende de onrechtmatige daad nog niet in de af deelingen te onderzoeken, omdat het een moeilijk en netelig onderwerp betreft, waarover de deskundigen buiten de Ka mer zich nog zoo goed als niet hebben uitgesproken, werd, na bestrijding door den heer Aalberse en den Voorzit ter verworpen met 53 tegen 12 stemmen. Voor openbare behandeling na het af- deelingsonderzoek, doch niet vóór Dins dag 16 dezer, worden aan de orde ge steld verschillende ontwerpen, conclusies en moties, indertijd reeds vermeld. De vergadering werd hierop gesloten. Het Eedsvraagstuk. Aan de Memorie van Antwoord om trent het wetsontwerp ter voorziening in de bestaande onzekerheid ten aaln- zien van den vorm, Waarin eeden, belof ten en bevestin'gen moeten worden af gelegd, is het volgende ontleend. Den Minister schijnt een gedachten- wisseling met hen, die thans een de finitief voorstel omtrent het eedsvraag stuk in zijn ganschen 'omvang wensch- ten, practisch van geen' belangt Na een toelichting van het arrest van den Hoogen Raad vain; 23 Mei 1910, betoogt de minister van Justitie^, dat helt ontwerp het karakter van een noodwet moest hebben, en dat het in de gegeten omstandigheden niet geoorloofd was ver der tc gaan dan deze drie punten: liet vaststellen van een eedsformulier voor hen, die niet tot eenig kerkgenootschap behooren, het geven van een regeling omtrent de eedsverplichting voor zooda nige getuigen, en het vaststellen van een Jk vind, dat baron von Steinfels met piëteit handelde, zoo mengde Erna, die tot dusverre nog weinig gesproken had, zich in het onderhoud. Het schonk hem vermoedelijk bevrediging, aan de nagedachtenis van zijn bloedverwant dit offer te brengen. Harneck trok de schouders op. Hans Otto's oogen schitterden. Erna echter keek blozend naar den grond, toen zij Steinfels' blik op haar zag ge vestigd. Des avonds, f\oen de gasten zich ge reed maakten naar Hartenstein terug te gaan, stond Erna voor de huisdeur, en trok verstrooid voor zich uitziende, haar handschoenen aan. Jk vond nog altijd geen gelegen heid, freule, zoo hoorde zij plotseling Hans Otto's stem, naast zich, u te zeg gen, welke vreugde het mij is, dat gij mij begrepen hebt. Er waren, sinds er sprake was ge weest van het testament van Faikenhaus uren verstreken, maar toch was Erna geen oogenblik in twijfel omtrent zijn bedoeling. .Was het een mooi dier: vroeg zij vriendelijk. Het zou uitmuntend geworden zijn» als het onder goede behandeling bleef. Ik scheidde ongaarne van het ros, dat eedsformulier voor lien, die wel tot eenijgl kerkgenootschap behooren. Overweging van het Voorloopig Ver slag heeft echter den Minister de overtuig ging geschonken, dat ongewijzigJe hand having van het ontwerp piet bevorderlijk! kan zijn aan1 de spoedige totstandkoming] van de imeest dringend noodige voorzie ning ten: aanzien van het hoofdpunt, n.L die vaststelling van het formulier vam] den eed. Om deze reden wordt thans een' gewijzigd ontwerp van wet aangeboden! waarin niet voorkomt al datgene wat in] het oorspronkelijk wetsontwerp was op genomen omtrent de eedsverplichtingt Dientengevolge is ook in de considerans! een wijziging aangebracht. De Minister deelt geenszins 'de mce- ning van die leden, die ter verdediging) van art. 1 aanvoerden', dat de vaststel ling vani de eedsformule niet tot de taaki der kerk zou behooren, en die als hun ge voelen uitspraken, dat, waar de Staat om redenen van publiek belang het -af leggen van den eed voorschrijft, het daarom ook veeleer op den weg van den! Staat dan van de Kerk ligt te bepalen1^ in welken vorm de eed afgelegd zall moeten worden'. De geuite grieven betreffende den) voorgestelden vorm van eed of belofte] hebben den Minister geen aanleiding ge geven een veran-dering in liet ontwerpt aan te brengen. Staats-geldleening. Sedert de wet van 31 D-ec. 1910 tot stand kwam, is het den Minister van Financiën gebleken, dat de moeilijkheid, welke alom ondervonden wordt met de plaatsing van eerste-klasse-Staatsfondsen tegen een koers, waarin de zeer bijzon dere waarborgen, welke zij aan de hou ders aanbieden, in zoodanige mate tot uitdrukking komen als men zulks tot dus verre gewoon was, door hem eeniger- mate is onderschat. Onder deze omstan digheden is het wenschelijk, dat hij bij onderhandelingen over plaatsing der wet telijk vastgestelde leening over meer vrij heid van beweging beschikt dan de wet hem laat door het rentetype op een be paald cijfer vast te leggen. Een door den Minister bij de Tweede Kamer aanhangig wetsontwerp strekt om hem die meer dere vrijheid van handelen te verleenen door te bepalen, dat de nominale rente ten hoogste 4 pet. zal bedragen. Gedistilleerd vervoer. In zijne Memorie van Antwoord om trent het wetsontwerp houdende bepa lingen omtrent het vervoer, den uitslag en den inslag van gedistilleerd, verklaart de Minister van Financiën, dat hij zich niet in staat acht alleen door scherpere controle aan de grenzen smokkelarij te keeren, tenzij men zijne toevlucht zou willen nemen tot het onafgebroken, dag en nacht, en op alle punten bewaken van de grens. Toeneming van onrust en gewelddadig heden door de voorgestelde scherpere bepalingen acht de Minister onwaar schijnlijk. Nieuwe Muntgebouw. In zijne Memorie van Antwoord om trent het wetsontwerp tot wijziging en verhooging van het VII hoofdstuk B der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 191U, deelt de Minister van Financien mede, na een uitvoerige bestrijding van in liet Voorloopig Verslag geopperde bedenkin gen van comptabelen aard, da.t voor de stichting van het nieuwe Muntgebouw tot heden is toegestaan f736.000, waar van echter slechts pl.m. f619.600 zal besteed behoeven te worden. In dit be drag is f150.000 voor het oude Munt- terrein begrepen. Voor den bouw is dus per saldo pl.m. f469.600 noodig. Beperking der vaccinatie. De Minister van Binneniandsche Za ken betoogt in de Memorie van Ant woord nopens de voorgestelde wijziging van de wet, houdende voorzieningen te gen besmettelijke ziekten, dat het gebie dend noodzakelijk was om aan de be zwaren van zuiver medischen aard tegen de verplichte vaccinatie aandacht te schenken. Indien de overheid een dwang, zij het ook langs jndirecten weg, als ten deze bestaat, aan de burgers oplegt, is het haar plicht bedacht te zijn op wil jk wel bekennen. Erna zweeg eenige oogenblikken daar na hief zij als met een ruk het hoofd om hoog en antwoordde bitter: Eigenlijk moest het woord „piëteit" in mijnen mond wel een zonderlingen klank hebben. Hoe dikwijls hadt gij reeds geregen heid, mij in dit opzicht tc berispen. Beken maar, mijnheer von Steinfels, dat gij mij veroordeelt. Hij jnaakte een afwerende beweging met de rechterhand. Het meisje vrij moedig jn de oogen ziende, antwoordde hij: God behoede mij! U kent mij wei nig oordeel toe, freule. Als u mij wilt toestaan, rondweg mijn meening tc zeg gen, kan ik nog slechts antwoorden, dat ik zelfs in de gevallen waarinhij aar zelde een oogenblikwaarin wat meer geduld en wellicht zwijgen beter ge weest ware, het buitengemeen moeilijke van den toestand inzagU is toch niet boos om mijn openhartigheid? Hans Otto bekwam geen antwoord op zijn vraag, want op hetzelfde oogenblik ijlde de heer van Neinstetten met stra lend gezicht de trap op. Herman heeft mij zijn plaats in den ponnywagen afgestaan, ik zal alzoo met u rijden, gnadiges Fraulein. (Wordt vervolgd)^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 5