Uit de Pers.
Erna von Harneck.
„Rechts" kortaf de woorden plaatst: „In
socialistische richting".
De „Tijd" zet vervolgens uitvoerig uit
een, dat uit het feit alleen, dat Katho
lieken en socialisten beiden een of andere
lotsverbetering van de arbeidersklassen
bepleiten, niet kan geconcludeerd wor
den, dat de onzen in verkeerde, laat staan
in „socialistische" richting de maatschap
pelijke hervormingen zoeken.
Het blad besluit:
Het is waar: de katholieke sociologen
gaan, bij hun sociale inzichten en voor
stellen, .uit van de veronderstelling, dat
de arbeiders, ais nog altijd de oeeono-
misch zwakkeren, tot op zekere hoogte
in oeconomisch opzicht versterkt en te
genover ,den patroon in bescherming
moeten genomen worden. Jusschen de
twee groote krachten, welke in het
maatschappelijk leven om verkrijging van
betere levensvoorwaarden of beiioud van
hunne bevoorrechte positie kampen
dient het oeconomisch evenwicht her
steld, wil de macht van den één niet het
recht van den ander met voeten treden.
Aan liet herstel van dat evenwicht wer
ken zoowei de arbeidersorganisaties als
de wetgever mede, en dat is volgens
de .opvatting van de katholieke socio
logen hun plicht.
Nu kan het natuurlijk gebeuren en
het gebeurt feitelijk dat de bezorgd
heid voor den zwakkere een enkele maal
verleidt tot al te eenzijdige maatregelen
in diens voordeel. Het is het goed recht
van „De Nederlander", of van wie ook,
Qm daartegen op te komen. Maar wat
niet mag, wat beslist onrechtvaardig en
voor ,de Katholieken beleedigend moet
heeten, is de voorstelling, dat „Rechts"
zich in zijne sociale gedragingen door
de zweep der socialisten laat drijven en
in het a lgemeen de socialistische lijn
volgt. Elke practische afwijking van de
gezonde sociaal-oeconomische beginselen
gispe men; hare tegenstrijdigheid met de
leer, welke de geincrimineerden aanhan
gen, worde telkens in het licht gesteld,
maar men verzwijge niet en ontkenne
nog veel minder, dat de algemeens
oeconomi sche inzichten, als geba
seerd op anti-socialistische „p h i i o s o-
phische" jneeuingen, met het socia
lisme niets hebben uitstaan.
Nu is onze ernstige grief tegen „De
Nederlander", dat dit blad, ook in zijn
repliek aan „Het Centrum" en „DeTijd",
het doet voorkomen, alsof „Rechts" „op
oeconomisch gebied" zonder meer .,in
socialistische lijn" gaat. Dit is een be
wering, welke in hare algemeenheid èn
wijsgecrig èn met het oog op de feiten
volstrekt onhoudbaar, die wij herhalen
het „beleedigend" is.
fiet tooneel in onze dagen.
De „M aasbode" schrijft
Wann'eer wij zeggen, dat het tooneel
in onze dagen moreel op een zeer laag
peil staat, dan zeggen we iets, wat wel
algemeen bekend mag heetcln!.
En toch, wanmieer men ziet de groote
massa volks, die avond aan avond de tal
rijke schouwburgen in' onze steden met
een bezoek „vereert", dan gaat m/e|n|
haast twijfelen hieraani, of het publiek
wel begrijpt, wat het hoort en ziet. Wanlt
als wij het zóó niet mogen beschouwen^
dan rest ons n'iets, dan de conclusie te
trekken, dat het volk in al zijn1 lagen, to
taal bedorven is.
Hoe weinige immers zijin de stukken',
waarin n'iet, hetzij op ernstige dan wel
op komische wijze gespot wordt met wat
de Christelijke leer ons voorhoudt. Nog
steeds spreekt men van de „opvoeden
de" kracht van het tooneel. Maar wat, in
's hemels naam, blijft aan opvoedenld's
nog over, als datzelfde tooneel n'iets
anders doet, dan misschien in
kunstige vormen1 neerhalen al wat de
Christelijke moraal als goed en schoon
voorstelt.
Het is onbegrijpelijk, dat onlder oinls,
Roomschen, nog steeds zoovelen| gevon
den worden', die hun zucht naar verma
ken niet zoover weten in te toornen, dat
ze zich ver verwijderd houden van deze
vertoon in gen', waarin ze; wat hun 't hei
ligst moest zijn, zien bespotten'.
Wat baat het de Roomsche pers, of
ze al haar afkeuring uitspreekt over den
oniieilvoiien invloed, die van het too
neel uitgaat, zoo onze eigen; geloofs,-
genooten niet door hun wegblijven, hun
instemming met on!s betoonen?
Slechts door schade kunn'en! de
s clio u wburg- di r e cti es wijzer worden'.
Maar van schade is geen sprake, wanneer
gij door blijft gaan hunne inrichtingen
te bezoeken, onverschillig welke stuk
ken worden opgevoerd.
Niet alle werken zijn leven' slecht. Maar
een groot gevaar schuilt toch steeds im
mers vaak is het slechte verborgen
onder den schijn van het goede, en wie
dan ïiiiet zeer goed te onderscheiidv»
weet en juist dat is niet het hoofd
kenmerk1 der vermaak-zoekenden;
slurpt, zonder het zelf te weten', het
kwaad in ziefh.
Zonder opzet geniet men dan het ver
keerde, maar toch is dan ook vani schuld
sprake: van schuldige onwetendheid na
melijk.
Opzet is er, als men bijwoont de op
voering van werken, zooals ze welhaast
het meerendeel zijn, waar het onzfcidelijF
ke dik op ligt. Zóó veelvuldig worden
zulke stukken gegeven, dat het publiek
er als 't ware aan gewend geraakt is. En
de liberale pers recenseelrt ze met den
meesten lof.
Wanneer 't dan' eens gebeurt, dat zelfs
déze bladen net te girof vinden), dan kan
men wél begrijpen, van welke fijne kwa-
iitiet zoo'n stuk zijn moet.
Dat geval doet zich dezer dagen voor.
Het „Handelsblad" waarschuwde zijn le
zers voor een stuk van1 Bourdet dalt
door Rcoyaards gespeeld zal worden
met de opmerking, dat het uitermate scar
breus was. En haar collega de J}N. R.
Ct." sluit zich geheel daarbij aan. Dit
laatste blad spreekt over de lichtzinnigh
heid van het Fransche familie-leveni, zoo
als dat althans op het tooneel voorger
steld wordt, en dan voegt het spre
kend over dit stuk van Bourdet erbij:
„Nu brengt haast heel het moderne thea
ter deze Parijsche opvatting in: beeld,
maar wij moeten erkenjnen dit nog zel
den, met alle raffinement, zóó onbe
schaamd tc hebben gezien'.
Is vernietigender kritiek mogelijk? En
ziet men n|U, dat wij in, onzen afkeer van
het moderne tooneel niet overdrijVteaii,
waar de „N. R. Ct." zelf toegeeft, dat
haast alle nieuwere stukken vol ergerlijk
ke lichtzinnigheid zijn;?
We zouden het hierbij kunnen laten,
zoo wij niet eerst nog hadden melding
te maken van de opinie van Barbarossa,
den toon eel recensent van het „neutra
le" dagblad „De Telegraaf". Deze na
eerst het „Handelsblad" te hebben uit
gelachen over haar zedelijkheidsbevG;*-
ging en te hebben geconstateerd, dat
hij, Barbarossa, die „in dit opzicht bij
zonder fijngevoelig is, geen moment ge
prikkeld werd, vindt het stuk van Bour
det geenszins scabreus, integendcMi
gieestig en levendig.
Toch durft zelfs deze vrij-denken'de re
censent niet volkomen den inhoud te
verdedigen, want hij zegt even1 verdcir
„Tk heb minstens vj/f gros stukken ge
zien, die veel meer aanstoot gaven!".
Dus aanstoot heeft 't ook dezen „fijn
gevoelige" nog gegeven'...
Intusschen blijkt hieruit weer eens het
peil van het hedendaagsch tooneel, en
het fatsoen van „De Telegraaf".
Socialistische Coöperatie.
In de „Limburger Koerier" )e-
zen wij:
Socialistische coöperaties plegen zich
voor te doen als neutraal.
D. w. z. in hun statuten. Papieren
neutraliteit alzoo.
De bekende winstuitdeeling aan de so
cialistische kas omschrijven zij als „aan
de arbeidersbeweging". Statutair dus zeer
neutraal. Alleen wordt blijkens de prak
tijk onder „de" arbeidersbeweging steeds
die der S. D. A. P. verstaan.
Als na deze bekende daadzaken som
migen nu nog een bewijs mochten noo-
dig hebben om overtuigd te worden, dat
zulke coöperatie niet neutraal is, moeten
zij maar eens lezen, wat in het jongste
no. van het weekblad der S. D. A. P.
voor Zuid-Limburg voorkomt ten aanzien
van de coöperatie „Volksbelang" te
Maastricht.
Daarin wordt geklaagd over „de laks-
Tweede Blad, behoorende
bij De Leidsche Courant
van Woensdag 10 Mei.
In socialistische richting.
Het „Centrum en de „Tijd" antwoor-
iden op de repliek van de „Nederlander",
Idie wij in ons persoverzicht van Zater
dag opnamen.
De fout in de redeneering van de
„Ned." betoogt het „Centrum"
is, dat zij gen eralis eert en blijkbaar
meent, dat in elk geval door het parti
culier initiatief en den daaraan te ver-
leenen steun, sociale misstanden zijn op
te ruimen en menschwaardige levens
voorwaarden kunnen geschapen worden.
De ondervinding heeft echter lang ge
noeg en ook overtuigend genoeg geleerd,
dat zulks niet m o g e 1 ij k is. Er moet,
in 't algemeen belang, soms regelend
worden opgetreden en met dwingend
gezag'. Ziet de staatsburger zich niet in
menigerlei opzicht beperkt in zijne be
wegingen, ten bate van het algemeen?
Kan men niet in elke staatsregeling
wijzen op tal van verplichtingen, op
.'dwang, zoo men wil? .En is het niet
juist in naam der „vrijheid" een
woord, waarvan al te dikwerf misbruik
werd gemaakt dat sociale wanverhou
dingen zijn in 'tleven geroepen en be
stendigd, welke geen christelijk voelend
man, en zeer zeker ook niet de hoog
staande redactie van de „Ned." werke
loos dulden kan
De overheid behoort datgene te doen,
wat in het algemeen belang haar hand
te doen vindt; en dan kan zij het ter
rein der arbeidswetgeving niet onbetre
den laten. Die wetgeving is niet een aan
slag op het recht van anderen, maar een
.werk van maatschappelijke opheffing en
beveiliging, door de heerlijke democratie
van het Christendom gepredikt. De be
zitters maken zich van hun bezit een
schild tegen de omstandigheden des
levens, zegt Leo XIII ongeveer in zijki
encycliek over dep toestand ,der werk
lieden, maar de arbeiders missen dat
schild en hebben dus, meer dan de
anderen, de bescherming van den Staat
noodig.
En dat dit. woord begrepen is, dat
het weerklank en instemming gevonden
heeft, dat Leo XIII uitsprak, wat leelde
in tal van harten, bleek uil het feit,
dat velen, tot die „anderen" behoorend,
voor de arbeidswetgeving met kracht
zijn opgekomen. Velen, te wier aanzien
geen oogenblik de verdenking kan ont
staan, dat zij zich bewogen op de lijn
der sociaal-democraten. Velen, die als een
Von Vogelsang in Oostenrijk, een Von
Ketteler en graaf Galen jn Duitschland,
ecu Albert de Muil in Frankrijk, noch in
hun christelijke 1 e v e as ch o u w i ng, noch
in huil maatschappelijke positie aanlei
ding konden vinden toi een verderfelijke
eenzijdigheid naar socialistischen trant.
De „Ned." vindiceert het recht, een
„eigen opvatting" van sociale wetgeving
te hebben. Wij kunnen er niet aan
het christelijk-historisch orgaan dar ook
deuken dat recht te betwisten. Maar laat
aai: de Regeering en de Rechterzijde de
vr Ivid gunnen van die „eigen op\atting"
ai le wijken, zonder dat zij deswege
het verwijt moeten hooren van een
be\ rieude en gezaghebbende redactie nog
wel steeds meer in de lijn der sociaal
democraten te gaan.
Wie anders doet, tast niet alleen het
recht aan, dat Kabinet en Rechterzij
kunnen doen gelden, maar tracht hen ook
af te houden van datgene, wat met reden
a's Jiun plicht wordt beschouwd.
Het wordt er niet beter op tusschen
„Rechts" en de „Ned." aldus vangt
de „Tijd" haar artikel aan nu dit blad,
geprest om zich nader te verklaren of
vroeger gebezigde qualificaties terug te
nemen, boven het artikel, waaruit blijken
moet, dat wij geen reden hebben ons be-
leedigd te voelen, aan het adres van
FEUILLETON.
Naar het Duitsch.
18)
Mijn dochter heeft menigmaal van
die zonderlinge invallen, zeide de ba
ron, den jongen man met hoffelijk ge
baar tot instijgen uitnoodigend.
Lili .Orbens ijdelheid was gevoelig ge
kwetst, Neinstetten kon nauwelijks zijn
wrevel meester blijven en ook Arnold
Harneck. werd voor 'toogenblik door zijn
geprezen gave: een goed prater te zijn,
in den steek gelaten. Zoo was voor het
drietal de rit vrij eentonig.
Het verbeterde de stemming der jonge
dame niet, toen bij de aankomst op Ama-
'lienhof alleen de huisheer bij het rijtuig
kwam, terwijl zoowel Herman Harneck
als de gisteren besproken baron von
jSteinfels boven aan de trap bij de dames
bleven staan.
Toen de voorstellingen hadden plaats
gehad, begaf het gezelschap zich naar
mevrouw von Glockners zitkamer. Erna
nam de plichten der huisvrouw over en,
alsof het vanzelf zoo sprak, Hans Otto
stond baar ter zijde. lot Frna's groote
tevredenheid koos Neinstetten de plaats
naast freule Orben en wendde hij met
opzet zich van de plaats af, waar zij
haar taak vervulde.
Herman Harneck en baron Steinfels
hernieuwden spoedig de vroegere ken
nismaking, .die slechts van zeer korten
duur geweest was, daar Steinfels spoe
dig jna de detacheering van Herman bij
de Münberger huzaren zijn ontslag ge
nomen had.
Ge waart toen nog erg tenger,
mijn waarde Harneck. De eerste ma
noeuvres .waren zeker niet gemakkelijk
voor je. Men pleegt met jongelui niet
veel omslag te maken.
Als ge mij niet zoo warm bij uw
vriend .Eichsteht hadt aanbevolen, wie
weet hoe 'tmet mij gegaan ware. Her
haaldelijk hoorde ik hem vragenWaar
is toch Steinfels' beschermeling? Tegen
alle verwachting in vond ik hulp en on
dersteuning.
Een warme blik uit Erna's oogen
dankte .Hans Otto. Mevrouw von Glock-
ner schoof hem den grooten koek toe,
en JLeli Orben zeide:
Gij waart dus baron Harneck's lin
kervleugel.
De majoor deelde blijkbaar deze ziens
wijze niet. Hij haalde de schouders op
en juerkte koel op;
Jn mijn regiment was het geen ge
bruik, dat op de jongelui bijzonder acht
werd geslagen.
Slagvaardig antwoordde tante Marie:
Gij moest mijnheer von Steinfels
dankbaar zijn, neef Arnold, dat hij zich
Herman aangetrokken heeft. Ik heb mij
destijds bezorgd genoeg over hem ge
maakt.
Dat kan ik mij begrijpen. Maar 't
was totaal1 overbodig, luidde het spot
tend antwoord.
Hoe is het gegaan met je vos? was
Herman's volgende vraag.
't Is jammer, maar ik heb het moe
ten verkoopen, toen ik mijn ontslag nam,
antwoordde Hans Otto.
.Waarom hebt gij het beest niet ge
zonden naar het goed, dat gij geërfd
hebt?
Ja, dat had ik wel gaarne gedaan,
maar het ging niet. Mijn oom schreef
in zijn testament voor, dat ik geduren
de het jaar, dat hij voor mijn voorberei
ding bestemde, geenerlei heerenrecht op
Faikenhaus mocht uitoefenen en alles
daar moest laten zooals het was.
Faikenhaus, welk een romantische
naam, merkte de freule smachtend op.
Wat zou het uitgemaakt hebben,
als er een paard meer aan de kribbe
stpjid, ppotte baron Harneck,
heid van menig lid van het personeel der
Coöperatieve Vereeniging, inzake het
volkspetitionnement".
Niet doorslaande, zal men zeggen. Het
volkspetitionnement, hoewel uitsluitend
van de S. D. A. P. uitgaande, wordt
immers door deze ook bestempeld als
„neutraal".
Inderdaad. Doch wacht wat; er-volgt
nog dit:
„Gevraagd werd, of deze personeel
leden soms meenen, als zoodanig
niet verplicht te zijn, aan de zaak voor
het algemeen kiesrecht mede te werken.
„Geantwoord .wordt, dat zij dat toch
wel degelijk verplicht zijn, omdat zij
vrij zijn gemaakt door de arbeidersbe
weging en in ieder geval wegens hun
lidmaatschap van de, afdeeling der
S. D. A. P.
Hieruit valt dus op te maken, dat het
personeel van de Coöperatie lid inoet
zijn van de sociaal-democratische arbei
derspartij.
Cin beambte te worden van een „neu
trale coöperatie moet men alzoo so
cialist wezen?
Is het nu ook voor de naïeven duide
lijk genoeg, dat die heele beweerde neu
traliteit der coöperatie van de heeren
socialisten een wassen neus en een volks
misleiding is?
Intusschen blijkt hieruit ook het
geen mede nog onlangs te Rotterdam
geconstateerd is dat niet al, wat met
de socialistische coöperatie om redenen
van eigenbelang meeloopt, daarmee ook
voor de socialistische idee gewonnen is!
STATEN-GENERAAL.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Dinsdag 9 Al ei.
Na het Paaschreces kwam hedenmid
dag de Tweede Kamer weder bijeen in
openbare vergadering.
Aan den heer De Meester is verlof ver
leend op een nader te bepalen dag den
Minister van Koloniën te interpelleeren
betreffende besmettelijke ziekten met na
me pest op Java, en de maatregelen ter
bestrijding dezer ziekte genomen of nog
te nemen.
De afdeelingen hebben benoemd tot
voorzitters: de heeren v. d. Velde, Eland,
Nolens, Pollema en Borgesius, .en tot
ondervoorzitters de heeren v. Wijnber
gen, Patijn, Duymaer van Twist, v. d.
Berch v. Heemstede en v. Karnebeek.
Besloten werd om Woensdag ten 11
ure verschillende vroeger reeds gemelde
ontwerpen in de secties te behandelen.
Een voorstel van den heer v. Karne
beek, om het wetsontwerp betreffende
de onrechtmatige daad nog niet in de af
deelingen te onderzoeken, omdat het een
moeilijk en netelig onderwerp betreft,
waarover de deskundigen buiten de Ka
mer zich nog zoo goed als niet hebben
uitgesproken, werd, na bestrijding door
den heer Aalberse en den Voorzit
ter verworpen met 53 tegen 12 stemmen.
Voor openbare behandeling na het af-
deelingsonderzoek, doch niet vóór Dins
dag 16 dezer, worden aan de orde ge
steld verschillende ontwerpen, conclusies
en moties, indertijd reeds vermeld.
De vergadering werd hierop gesloten.
Het Eedsvraagstuk.
Aan de Memorie van Antwoord om
trent het wetsontwerp ter voorziening
in de bestaande onzekerheid ten aaln-
zien van den vorm, Waarin eeden, belof
ten en bevestin'gen moeten worden af
gelegd, is het volgende ontleend.
Den Minister schijnt een gedachten-
wisseling met hen, die thans een de
finitief voorstel omtrent het eedsvraag
stuk in zijn ganschen 'omvang wensch-
ten, practisch van geen' belangt
Na een toelichting van het arrest van
den Hoogen Raad vain; 23 Mei 1910,
betoogt de minister van Justitie^, dat helt
ontwerp het karakter van een noodwet
moest hebben, en dat het in de gegeten
omstandigheden niet geoorloofd was ver
der tc gaan dan deze drie punten: liet
vaststellen van een eedsformulier voor
hen, die niet tot eenig kerkgenootschap
behooren, het geven van een regeling
omtrent de eedsverplichting voor zooda
nige getuigen, en het vaststellen van een
Jk vind, dat baron von Steinfels
met piëteit handelde, zoo mengde Erna,
die tot dusverre nog weinig gesproken
had, zich in het onderhoud. Het schonk
hem vermoedelijk bevrediging, aan de
nagedachtenis van zijn bloedverwant dit
offer te brengen.
Harneck trok de schouders op.
Hans Otto's oogen schitterden. Erna
echter keek blozend naar den grond,
toen zij Steinfels' blik op haar zag ge
vestigd.
Des avonds, f\oen de gasten zich ge
reed maakten naar Hartenstein terug te
gaan, stond Erna voor de huisdeur, en
trok verstrooid voor zich uitziende, haar
handschoenen aan.
Jk vond nog altijd geen gelegen
heid, freule, zoo hoorde zij plotseling
Hans Otto's stem, naast zich, u te zeg
gen, welke vreugde het mij is, dat gij
mij begrepen hebt.
Er waren, sinds er sprake was ge
weest van het testament van Faikenhaus
uren verstreken, maar toch was Erna
geen oogenblik in twijfel omtrent zijn
bedoeling.
.Was het een mooi dier: vroeg zij
vriendelijk.
Het zou uitmuntend geworden zijn»
als het onder goede behandeling bleef.
Ik scheidde ongaarne van het ros, dat
eedsformulier voor lien, die wel tot eenijgl
kerkgenootschap behooren.
Overweging van het Voorloopig Ver
slag heeft echter den Minister de overtuig
ging geschonken, dat ongewijzigJe hand
having van het ontwerp piet bevorderlijk!
kan zijn aan1 de spoedige totstandkoming]
van de imeest dringend noodige voorzie
ning ten: aanzien van het hoofdpunt, n.L
die vaststelling van het formulier vam]
den eed. Om deze reden wordt thans een'
gewijzigd ontwerp van wet aangeboden!
waarin niet voorkomt al datgene wat in]
het oorspronkelijk wetsontwerp was op
genomen omtrent de eedsverplichtingt
Dientengevolge is ook in de considerans!
een wijziging aangebracht.
De Minister deelt geenszins 'de mce-
ning van die leden, die ter verdediging)
van art. 1 aanvoerden', dat de vaststel
ling vani de eedsformule niet tot de taaki
der kerk zou behooren, en die als hun ge
voelen uitspraken, dat, waar de Staat
om redenen van publiek belang het -af
leggen van den eed voorschrijft, het
daarom ook veeleer op den weg van den!
Staat dan van de Kerk ligt te bepalen1^
in welken vorm de eed afgelegd zall
moeten worden'.
De geuite grieven betreffende den)
voorgestelden vorm van eed of belofte]
hebben den Minister geen aanleiding ge
geven een veran-dering in liet ontwerpt
aan te brengen.
Staats-geldleening.
Sedert de wet van 31 D-ec. 1910 tot
stand kwam, is het den Minister van
Financiën gebleken, dat de moeilijkheid,
welke alom ondervonden wordt met de
plaatsing van eerste-klasse-Staatsfondsen
tegen een koers, waarin de zeer bijzon
dere waarborgen, welke zij aan de hou
ders aanbieden, in zoodanige mate tot
uitdrukking komen als men zulks tot dus
verre gewoon was, door hem eeniger-
mate is onderschat. Onder deze omstan
digheden is het wenschelijk, dat hij bij
onderhandelingen over plaatsing der wet
telijk vastgestelde leening over meer vrij
heid van beweging beschikt dan de wet
hem laat door het rentetype op een be
paald cijfer vast te leggen. Een door den
Minister bij de Tweede Kamer aanhangig
wetsontwerp strekt om hem die meer
dere vrijheid van handelen te verleenen
door te bepalen, dat de nominale rente
ten hoogste 4 pet. zal bedragen.
Gedistilleerd vervoer.
In zijne Memorie van Antwoord om
trent het wetsontwerp houdende bepa
lingen omtrent het vervoer, den uitslag
en den inslag van gedistilleerd, verklaart
de Minister van Financiën, dat hij zich
niet in staat acht alleen door scherpere
controle aan de grenzen smokkelarij te
keeren, tenzij men zijne toevlucht zou
willen nemen tot het onafgebroken, dag
en nacht, en op alle punten bewaken
van de grens.
Toeneming van onrust en gewelddadig
heden door de voorgestelde scherpere
bepalingen acht de Minister onwaar
schijnlijk.
Nieuwe Muntgebouw.
In zijne Memorie van Antwoord om
trent het wetsontwerp tot wijziging en
verhooging van het VII hoofdstuk B der
Staatsbegrooting voor het dienstjaar 191U,
deelt de Minister van Financien mede,
na een uitvoerige bestrijding van in liet
Voorloopig Verslag geopperde bedenkin
gen van comptabelen aard, da.t voor de
stichting van het nieuwe Muntgebouw
tot heden is toegestaan f736.000, waar
van echter slechts pl.m. f619.600 zal
besteed behoeven te worden. In dit be
drag is f150.000 voor het oude Munt-
terrein begrepen. Voor den bouw is dus
per saldo pl.m. f469.600 noodig.
Beperking der vaccinatie.
De Minister van Binneniandsche Za
ken betoogt in de Memorie van Ant
woord nopens de voorgestelde wijziging
van de wet, houdende voorzieningen te
gen besmettelijke ziekten, dat het gebie
dend noodzakelijk was om aan de be
zwaren van zuiver medischen aard tegen
de verplichte vaccinatie aandacht te
schenken. Indien de overheid een dwang,
zij het ook langs jndirecten weg, als
ten deze bestaat, aan de burgers oplegt,
is het haar plicht bedacht te zijn op
wil jk wel bekennen.
Erna zweeg eenige oogenblikken daar
na hief zij als met een ruk het hoofd om
hoog en antwoordde bitter:
Eigenlijk moest het woord „piëteit"
in mijnen mond wel een zonderlingen
klank hebben. Hoe dikwijls hadt gij
reeds geregen heid, mij in dit opzicht tc
berispen. Beken maar, mijnheer von
Steinfels, dat gij mij veroordeelt.
Hij jnaakte een afwerende beweging
met de rechterhand. Het meisje vrij
moedig jn de oogen ziende, antwoordde
hij:
God behoede mij! U kent mij wei
nig oordeel toe, freule. Als u mij wilt
toestaan, rondweg mijn meening tc zeg
gen, kan ik nog slechts antwoorden, dat
ik zelfs in de gevallen waarinhij aar
zelde een oogenblikwaarin wat meer
geduld en wellicht zwijgen beter ge
weest ware, het buitengemeen moeilijke
van den toestand inzagU is toch
niet boos om mijn openhartigheid?
Hans Otto bekwam geen antwoord op
zijn vraag, want op hetzelfde oogenblik
ijlde de heer van Neinstetten met stra
lend gezicht de trap op.
Herman heeft mij zijn plaats in den
ponnywagen afgestaan, ik zal alzoo met
u rijden, gnadiges Fraulein.
(Wordt vervolgd)^