Uit de Pers.
Erna von fiarneck.
En wel, omdat wenschelijk is, dat
ieder burger een „menschwaardig" be
staan heeft, al vermijden wij in den re
gel dit aan het socialistisch arsenaal ont
leende woord, dat bovendien wegens
zijn vaagheid verwarring dreigt te stich
ten. Maar nu is het toch wel wat veel
gevergd, dat wij het nu ook eens zou
den moeten zijn met de wijze waarop
de huidige regeering in de sociale noo-
den hoopt $.e voorzien. Men kan zeer
goed voor sociale wetgeving zijn en
nochtans in de bakkerswet socialistische
tendenzen constateeren, de ziekteverze
kering afkeuren, omdat zij een staats-
dwang brengt, waarbij de arbeider ge
dwongen wordt een gedeelte van zijn
loon op bepaalde wijze te besteden, de
eenzijdigheid hekelen, .waarvan menig
maal sociale ontwerpen blijk geven. ;Wij
vindiceeren het recht een eigen opvat
ting van sociale wetgeving te hebben.
Wij gevoelen veel voor steun van
Overheidswege aan particulier initiatief
tot verbetering van toestanden en dat
dit goede resultaten kan opleveren, be
wijst de landbouw en weinig voor
regeling van het bedrijf van Overheids
wege. Indien sociale wetgeving slechts
in dien Jaatsten vorm denkbaar was
wat wij ontkennen dan zouden wij
ons rondweg tegen sociale wetgeving
verzetten. Ook al omdat staatssocialisme
anti-nationaal is. Maar wij weigeren te
gelooven, dat de „achterstand" in de
sociale wetgeving, waarover het „Cen
trum" spreekt, alleen zou kunnen bij
gewerkt worden volgens Duitsch mo
del.
Ten slotte verweert het C. H. orgaan
zich tegen het verwijt van het „Cen
trum", dat het den Minister van Ar
beid een „practisch man" noemde, die
„eer den sociaal-democraat dan den
Chr.-Hist. in het gevlei komt"
Wij gelooven gaarne, dat de Minis
ter meent op den goeden weg te zijn.
Om die reden is het begrijpelijk, dat
hij steun zoekt, waar hij die krijgen
kan. Bieden de soc.-democraten beter
steun dan de Christ.-Hist., welnu, dan
maar vooral met de eersten gerekend. Nu
gelooven wij wel, dat de Minister hierin
verkeerd handelt, omdat hij vermoeden
kan, dat het anti-revolutionaire beginsel
beter door de Christelijk-Hist. wordt be
grepen, dan door de soc.-democraten,
maar aan den anderen kant begrijpen
wij zijn „practisch" optreden zeer wét.
De „Standaard", het hoofdorgaan van
de partij, waartoe de Minister behoort,
heeft reeds verklaard, dat het zoo erg
niet was. Dat w.i.w. met het principieel
anti-revolutionair bezwaar van de Stan
daard" geen rekening was gehouden,
maar dat alleszins vergeeflijk was, zoo
men om redenen van taktiek dit beginsel
niet te zwaar liet wegen. Op dergelijke
wijze geadviseerd, schijnt ons niet on
begrijpelijk, als ook de Minister rede
neeren gaat, dat het beter is, met prac-
tische meegaanden rekening te houden
al1 zijn zij principieele tegenstanders, dan
te luisteren naar principieele medestan
ders, die jn de praktijk op zekere pun
ten weigeren den Minister te volgen.
De „Residentiebode", deze re
pliek vermeldend, maakt er de volgende
kantteekening bij:
De „Ned." eischt voor zich het recht
op, een eigen opvatting van sociale wet
geving te hebben. Het blad heeft daarin
gelijk. Maar we gelooven, dat haar dit
recht niet betwist is. Wel het recht, om,
op grond van die eigen opvatting, ande
ren partijen van rechts socialisme aan
te wrijven. Dat zijn zeer zeker twee ver
schillende dingen.
In een andere kwestie, toen de ver
houdingen waren omgekeerd, izijn zulke
verwijten dan ook niet gehooid.
We herinneren ons niet, dat, toen de
Christ.-Historischen met Liberalen en So
cialisten de subsidie voor de openbare
leeszaal doordreven, er door Antirevo-
lutionnairen of Katholieken op werd ge
zinspeeld, dat de Christ.-Hist. in libe
rale richting verdwaalden.
Zoo gaat het ook nu niet aan, de
partijen van rechts minus de Chr.-
historischen afdrijven naar het so
cialisme aan te wrijven, al gaan hun
eischen al eens akkoord.
Het voortdurend geschimp der socia
listen op de rechtsche sociale werkers,
toont trouwens duidelijk genoeg aan, dat
de richting naar het socialisme den laat-
sten verre staat
De (A. R.) „Rotterdammer'^-
vraagt, of het eerste betoog van de
„Ned." niét van schromelijke eenzijdig
heid en overdrijving getuigt? en ver
volgt dan1
Aalberse,1 Talma, van Vliet worden
ze niet dagelijks door het slijk gesleurd
door de socialistische pers? Toonden
ze ooit eenige neiging om „op "tie lijn
der sociaal-democraten over te gaan"?
En niet .eens tot hen alleen, maar tot
heel de rechtsche coalitie wordt het ver
wijt gericht i
Maar bovendien, is polemiek van dit
kaliber nu wenschelijk? De „Ned." den-
ke zich .eens, wat een indruk het op
haar maken zou, indien een dergelijke
goedkoope tirade aan haar adres werd
gericht over haar „oud-liberale en ka
pitalistische" neigingen. ,Hoe gemakke
lijk ware het een betoog op te zetten,
dat de „Ned." niets voor den arbeider
voelt, enkel voor de bezitters opkomt,
op de „conservatief-egoïstische lijn van
het oud-liberalisme overgaat" en derge
lijke liefelijkheden meer, die niets zeg
gen en niets dan bitterheid wekken.
Want metterdaad, dat doen ze. Zij, die
rechts „sociaal voelen" zien twee din
gen. Vooreerst de noodlottige werking
van een valsch individualisme. In de
tweede plaats de even noodlottige wer
king van een valsch socialisme. En met
ernst zoeken zij in practijk en theorie
den richtigen weg.
r. Wat recht heeft dan de „Ned." tot
dergelijke uitlatingen?
Of neemt de „Ned." het standpunt
in, dat haar alleen geoorloofd is, wat
een ander niet mag, en dat zij tevens een
recht van censuur over die anderen heeft
te oefenen?
Wij hebben deze driestar van het A.
R. orgaan opzettelijk vermeld, als be
wijs, dat niet alleen Kath. bladen zich
verbolgen hebben getoond over het ge
schrijf van het Chr.-Hist. hoofdorgaan.
Revolutie.
Het „H u i s g e z i n" driestart
Het gemakkelijkste, rustigste en aan
genaamste Jeven zou hebben een minis
ter die niets deed.
Want niet zoodra dient een minis
ter een wetsontwerp in, of de cri'tiek
komt los en m-et zijn1 rust is het ge
daan.
Ais 'wij zeggen: de critiek Jgomt los'
zeggen We niets.
Het is geen critiek, het is een storm
die opsteekt.
De Bakkerswet: een storm onder de
bakkers.
Het débietrecht op tabak: een storm
onder al wat aan tabak annex is.
Het tarief: geen storm maar een or
kaan onder de „mannen van zaken."
Zelfs het zoo bescheiden en onschul
dig uitziende Vogelwetje zal een storm
doen opsteken.
Hij is er nog niet, maar men is doen
de hem te ontketenen onder de vogel han
delaars, vogelzangers, zaad- en kooien-
leveranciers en vogelliefhebbers.
Er is al een adres aan de Tweede
Kamer ontworpen en een lang niet inal-
sche om (niet te zeggen vernietigende
critiek op het ontwerp zagen w£ reeds
gedrukt.
Wij lezen, dat van het wetsontwerp
„met ontzetting" is kennis genomen: dat
„alle" 'handel in vogels ,zaad, kooien,
netten enz. zal stilstaandat de werk
loosheid „enorm" zal worden vergroot.
We zien een gedicht van zekeren heer
„J. Catz" „onzen grooten dichter"
aangehaald en allen opgeroepen om „het
heilig recht van onze verre voorvaderen"
op een sijs of kneu verdedigend, hun
stem een „reuzenprotest" te doen' zijn
tegen het wetsontwerp.
Ten 'slotte de opwekking, die bij geen
rechtgeaard vader zonder weerklank kan
blijven, lom „aan oflze kinderen na te
laten Wat wij van,' joaifce vaders hébben
geërfd."-
Wij 'parodieeren of overdrijv'einl hiet,
Wij halen letterlijk aam
JWien 'zou het bevreemden^ indien "dé
minister, in het vooruitzicht van' hetgeen
hem faoven het hoofd hangt, te rade werd,
het Wetsontwerp met .bekwamen; Ispped
in te trekken?
Erger dan de kwaal.
,De 'toenemende ontevredenheid ovter
het ongunstig verloop van' het parle
mentaire stelsel zegt de „Stan|-<
daard" in een driestar gaf steejds
meer ingang aan de idee van het re fe^*
rendum, dat zich keert tegen de scha
duwzijde Van het parlementaire stelsel inj
tweeërlei opzicht:
In de eerste plaats wil het de kiezlërs
zelve over ontwerpen van wet laten
stemmen, onder feitelijke terzijzetting
van het Parlement, en in de tweed(d
plaats geeft het aan de kiezers zelve
het recht van initiatief, pm wetsvoorstel
len jn te dienen en aan de stemming der
kiezers te onderwerpen. Bij het laatste
wordt dan zeker cijfer aangenomens
meest in dien zin, dat een vijfde, eienl
achtste of een tiende der kiezers het
voorstel 'moet indienen bij de Regeering,
en dat de Regeering alsdan1 gehouden is,
zulk een voorstel aan de stemming der
kiezers te onderwerpen1.
Ook Is er van gemaakt, dat aan de Re
geering het recht om zulk een referen
dum 'ten aanzien van haar eigen ontwerp
te houden, bij wet moet worden toege
kend. Deed zich dan het geval voor, dat
het Parlement het Regeeringsvoorstel
verwierp, dan kon de Regeering tot de
kiezers gaan, en hun oordeel er over
vragen. Keurden de kiezers het dan bij
meerderheid'van stemmen goed, dan deed
deze uitslag de beslissing van het Par
lement te niet. En het is natuurlijk in
dien zin, dat de Engelsche Unionisten
er het pleit voor opnamen. Maar natuur
lijk, niet dit laatste referendum ligt in
de 'Democritsche lijn en staat er veel
eer tegenover in zooverre echter is inj
beide eenzelfde grondgedachte be
lichaamd, als beiderzijds bedoeld wordt,
appèl van de Kamer op het kiezerscorps
mogelijk 'te maken. Men zoekt er een
correctief van de parlementaire malaise
in. Toch behoeft het geen breed betoog,,
dat zoo ergens, dan hier, de vra^g aani
de orde komt, of het geneesmiddel niet
erger dan de kwaal zou zijn.
Het 'parlementaire stelsel hield zich
met eere ruim een goede halve eeuw ten
onzent Staande. Zou het Referendum, kon
het zich in zijn gevolgen ontwikkelen,,
niet in veel korter tijd aan inherünte
zwakheid 'bezwijken?
De vrijheid van arbeid.
Over deze kwestie ,ook door de „Std."
te berde gebracht en reeds vroeger door
ons vermeld, geeft ook het „Huisge
zin" enkele opmerkingen te beste:
Wie zegt: het arbeiden zelf kan nlooit
verboden en nooit strafbaar gesteld wor
den, snijdt daarmee het verbod van nacht
arbeid voor de patroons af.
Als de vrijheid tot arbeiden nooit kan
worden ingeperkt, staat het den bakkers
patroon Vrij, alle uren van den dag en
van den nacht te arbeiden.
En als hem dit vrijstaat, hoe wil men
dan, bij afschaffing of beperking van
den 'nachtarbeid, afbeid binnen de „ver
boden" uren beletten?
Belet 'men allen arbeid, dan tast men
de arbeidsvrijheid van den patroon aan.
Belet 'men allen arbeid niet, dan zal
het uiterst moeilijk, zoo niet onuitvoer
baar zijn te controleeren of de arbeid
door den patroons die werken mag, dan
wel door den gezel die niet mag w.er-
kken, is verricht.
Is de vrijheid tot werken een onaan
tastbaar 'iets, dan kan men ook nooit
komen tot wettelijke winkelsluiting en
moet men zich bepalen tot een rege
ling van den arbeidsduur van het per
soneel, wat in zijn gevolgen bevoorrech
ting schept voor een bepaalde categorie
winkels, evenals het wegvallen van het
patroonsverbod 'den eenen bakker boven
den anderen bevoordeelt.
Zooveel blijkt wel uit hetgeen wij bo^
ven 'schreven!, dat de kwestie, door mr<
Loeff in het debat gebracht, er een is(
van Verre strekking; en bij het voortschrij
den der sociale wetgeving herhaaldelijk!
aan 'de orde zal komen'.
Het Vogelwetsontwerp.
De heer J. D(aalder) Dzn. bespreekt
in het „Handelsblad"- bovenge
noemd wetsontwerp, waarmede, mocht
het als .wet in het Staatsblad verschij
nen en mocht dan eraan eens flink de
hand gehouden worden, alle vogelvrien
den zeker tevreden kunnen zijn. Dan
toch zullen alle vogelsoorten in ineer of
minder opzicht onder bescherming staan
der regeering, en aan het vogelmoorden
op groote schaal paal er perk gesteld.
Schr. gaat vervolgens verschillende be
palingen na en toont zich speciaal inge
nomen, dat de termijn, waarbinnen kie
vitseieren geraapt mogen worden, ver
vroegd wordt tot 16 April. Schr. acht
het gelukkig, dat de kievit nu onder
goede bescherming gesteld zal worden en
ook voor de andere vogels mag men het
toejuichen, dat ze nu niet meer, in den
waren zin des woords, vogelvrij blijven.
Zoo blijkt dus, dat het wetsontwerp
aan vele bezwaren wil tegemoet komen
en daarbij komt dan nog, dat het tot
wet verheven niet in den weg zal staan
voor ons land, om toe te treden tot de
„Convention pour la protection des
oiseaux utiles h l'agriculture". Van zeer
verschillende zijden is reeds aangedron
gen, dat Nederland zou toetreden tot
de conventie, die in 1902 te Parijs ge
houden is, maar de wet van Mei 1880
stond hiertoe in den weg. Reeds veer
tien staten .uit Europa zijn tot de Con
ventie toegetreden; alleen Groot-Brittan-
nië en Jerland, Rusland, Nederland en
Italië ontbreken. Niet onmogelijk is het
dat ook Groot-Brittannië en Ierland en
Rusland de Conventie onderteekenen, wat
uit verschillende aanwijzingen kan op
gemaakt worden, en dan zou Nederland
nog alleen staan, naast het vogelmoor-
dende Italië. Dat kan toch zeker nie
mand willen. Laat Italië dan alleen blij
ven staan, om misschien ook spoedig
voor den algemeenen Europeeschen
drang te bezwijken. Want een interna
tionale vogelwet alleen kan den vogel
stand weer op het peil brengen, waarop
hij behoort te staan, en ook algemee
nen vrede geven. Want ontevredenheid
wekt het, wanneer men hier de vogels
spaart, opdat ze straks in grootcr aantal
in het Zuiden van Europa weggevan
gen zullen kunnen worden.
Het vangen of dood en van een zwaluw
wier zeldzaam nut en hooge lieftallig
heid zeker wel door niemand in twijfel
getrokken zal worden, wordt bij ons bij
na als heiligschennis beschouwd, en toch
worden deze diertjes jaarlijks bij duizen
den en tienduzienden door Itaiiaansche
vogelvangers gedood. Dat daaraan een
einde kome, daarop kan ook 'Nederland
invloed oefenen, door in de eerste plaats
toe te treden tot de Conventie van Pa
rijs en dat kan alleen, als wij onze eigen
vogelwet zoo inrichten, dat ze de on-
derteekening dier Conventie niet ineer
in den weg staat.
En zoo kan de Koninklijke Boodschap
van 11 April 1911, waarbij aan de 2e
Kamer der 5taten-Gencraal ter overwe
ging is aangeboden een ontwerp van
wet, houdende „Bepalingen tot Bescher
ming van in het wild levende vogels"
voor ornithologen en landbouwers, die
hunne belangen begrijpen, niet anders
dan eene aangename zijn.
Land- en Tuinbouw.
Mond- en klauwzeer.
Ongeveer 70 veehouders te Sliedrecht
hebben, zoo wordt aan de „D. Ct." ge
meld, een adres gezonden aan den mi
nister van landbouw, handel en nijver
heid, inhoudende het verzoek, niet ver
der door te gaan imet het laten afmaken!
van vee bij mond- en klauwzeer.
De 'deelhebbers der kaas fabriek in
de Schagerwaard hebben besloten, dat
elke deelhebber, die onder zijn vee het
mond- en 'klauwzeer krijgt, verplicht is,
Derde Blad, behoorende
bij De Leidsche Courant
van Zeterdag 6 Mei.
Een lied per week.
No. 27 uit „D e L e e u w e r k'\
Zonnetje.
[Woorden van Muziek van
|L D, C. van Dokkum. Andr. P. Hamers.
1.
Daar .was ereis een meisken,
Eea aardig meisken klein.
Dat .wou zoo graag het zonnetje,
Het vriend'lijk zonnetje zijn.
Dat .wou zoo graag het zonnetje,
Het vriend'lijk zonnetje zijn.
2.
(Toen sprak de zon: „och meisken,
Och aardig meisken zoet,
Doe dan zooals het zonnetje,
Bet vriend'lijk zonnetje doet
Doe dan zooals het zonnetje,
Het vriend'lijk zonnetje doet'1
3.
„Sticht zoete zomerwarmte,
En licht en liefde thuis,
Dan wordt ge 't vriennd'lijk zonnetje,
Het zonnetje van het huis.
Dan wordt ge 't vriennd'lijk zonnetje,
Het zonnetje van het huis."-
De socialistische richting.
De „Nederlander" dient van re
pliek aan „Tijd" en „Centrum", welke
bladen aanstoot namen aan hare bemer
king, dat de rechtsche sociale politiek
meer en meer in socialistische richting
ging.
Het beleedigende, dat de „Tijd" zocht
in de verklaring, dat in de praktijk „so
ciaal denken" beteekent het opofferen
van het individu aan de gemeenschap,
,en verder, dat men steeds meer in die
(nh socialistische) richting gedreven werd
uit concurrentie-vrees voor de sociaal-
déhiocraten het beleedigende hierin
kan de „Ned." niet ihzien.
Het geldt hier, zet het blad uiteen, var-
schil van economisch inzicht. Uitdruk
kelijk verklaarden wij, dat de philosophi-
sche meeningen van het socialisme niet
door rechts werden aangehangen. En dit
toch slechts zou omdat die meeningen
anti-christelijk zijn beleedigend zijn
geweest. Wij bedoelden slechts te zeg
gen: gij-li eden gaat op economisch ge
bied in socialistische lijn. Daaruit volgt
vanzelf, dat gij in heftigeh concurrentie
strijd gewikkeld wordt met de S. D.
A. P. .Een strijd, waarin natuurlijk de
S. D. A. P-, als het meest consequent,
het zal winnen. Onze bedoeling was na
tuurlijk niet „sociaal denken" socialis
tisch te noemen. Ieder Christen behoort
sociaal te denken, d.w.z. moet een open
oog hebben voor de ellende in verschil
lende kring-en geleden en voor de een
heid die ons volk behoort te verbinden
en die zoo dikwijls daardoor onnoodig
verbroken wordt. Maar zoo vat men te
genwoordig de uitdrukking niet meer op.
Als men tegenover nivelleerenden en uni
formen staatsdwang het waagt over de
rechten en belangen van het individu
te spreken, wordt u toegevoegd, dat gij
niet sociaal denkt! M.a.w. als men ge-
looit, dai een verkeerden weg wordt ge-
zochttot wegnemen van onrechtvaardige
toestanden, wordt daaruit geconcludeerd
dat men geen oog heeft voor wat met
zekere voorliefde genoemd wordt „so
ciaal onrecht". .Welnu tegen dien gang
baren inhoud van het begrip „sociaal
denken" richtte zich onze volstrekt niet
krenkende bewering.
Tegenover het „Centrum" voert de
„Ned." aan, dat ook zij van meening is,
'dat sociale wetgeving urgent is.
FEUILLETON.
Naar het Duitsch
15)
De zoon van het huis Harneck, slank
'en regelmatig gebouwd, was grooter dan
'zijn zuster. De blauwe oogen des va
ders schitterden u ook in zijn gelaat te
gen, niet koud, zooals bij dezen, maar
levenslustig, opgewekt, ja overmoedig.
De trek van karakter-vastheid, het meest
kenmereknde in .Erna's aangezicht, ont
brak bij hem geheel; hij had een fijn ge
sneden mond, op welks bovenlip een
.weinig roodachtig-biond haar schemer
de, en een welgevormden, terugwijken
den kin.
Onmiddellijk voor het slot ontmoetten
jde langzaam voortwandelenden den vrij
heer. Herman jj.ie hem tegemoet en
'Neinstetten trachtte niet eeiiige woorden
zijn onverwacht verschijnen te veront-
schuidgen
Hij kwam daarmede echter niet ver.
Zoodra de majoor zijn zoon begroet had,
klopte hij den jongen man, die reeds als
knaap dikwijls op Hartenstein had ver
toefd, op den schouder en zeide har
tstik;
Geen praatjes, mijn waarde Erich.
Gij zijt mij en mijn dochter op ieder
uur welkom.
Bij deze woorden keek hij naar Erna.
Een schaduw was over haar eerst zoo
zonnig gezicht gegleden, zij maakte een
afwijzende beweging en wilde zich ver
wijderen.
Waar is freule Lili? vroeg de ba
ron kortaf.
Zij slaapt, luidde het antwoord, even
kort.
Herman zag naar de ramen der lo
geerkamer en het was hem, of het gor
dijn van het eene licht bewoog.
Inderdaad had Lili Orben, toen zij de
frissche stemmen der jongelui haar luis
terend oor bereikten, zich ras onttrok
ken aan de handen der kamenier, die
bezig was het haar van heur gebiedster
opnieuw te ordenen. Voorzichtig had zij
naar beneden gekeken en verschrokken
het lichte weefsel weder teruggetrokken
toen het lichtblonde blauwe oogenpaar
naar boven zag.
Ah, .Herman Harneck, dacht zij,
gevleid lachend.
Daarop wipte zij terug naar de ta
bouret voor de toilettafel en bekeek na
denkend haar gezichtje in de met rose
zijde omlijste spiegel, terwijl het meisje
geduldig den onderbroken arbeid op
nieuw begon.
Onder fijne, als uit een penseel ge
trokken wenkbrauwen keken helderbrui-
ne, door lange wimpers overschaduwde
oogen, u een weinig smachtend aan;
fijn en welgevormd was het neusje, frisch
als een kers de mond, glanzend de tan
den tusschen de half geopende lippen,
kortom: een gezichtje zooals men ze op
doozen en waaiers uit den Rococco-tijd
geschilderd ziet. Veel verstand mocht er
al niet achter het witte voohroofd schui
len, maar sluw en listig was. in ieder
geval het persoontje, dat daar zijn spie
gelbeeld zat toe te lachen.
Neen, Nanny, niet dat witte kleed,
sprak zij afwerend tot het meisje, toen
het met het, eerst door haar meesteres
uitgekozen eenvoudig batterlen toilet
kwam aandragen. Jk ben bleek van de
reis. Geef de nieuwe rose japon.
Zou die niet te elegant zijn? merk
te de kamenier op. Freule Harneck
schijnt geen waarde aan toilet te hech
ten. Ik zag haar straks in den tuin loo-
pen, zoo.... Het meisje haalde betee-
kenisvol de schouders op.
Er is bezoek gekomen, twee hee-
ren, -Nanny. Geef maar hier. 't Is juist
goed zoo.
Een half uurtje later betrad de freule
het salon, waar de overige huisgenoo-
ten reeds verzameld waren.
Erna's wit kleed, met olijfkleurige lin
ten versierd, is niet kwaad, dacht zij;
met mijn toilet laat het zich echter niet
vergelijken.
Mijn zoon Herman verzoekt de eer
de kennismaking, zoo stelde de baron
den officier voor. Den heer von Nein
stetten, sprak hij verder.
Op den nieuwsgierigen blik den zoon
des huises toegeworpen, volgde een bij
zonder bekoorlijke buiging voor den
op de tweede plaats genoemde. Erich
von Neinstetten, de bezitter van het ge
lijknamige heerlijke goed, gold onder de
meisjesschaar, waarmede freule Orben
de wintergenoegens der residentie ge
noot, voor een uitgelezen partij. Juist
te goeder ure, dacht Lili, was zij
op Hartenstein aangekomen, om met den
baron kennis te kunnen maken. Met be
trekking tot Herman Harneck had haar
vader al een half woord gezegd, toen
zij scheidden. Nu zou zij zoo waar de
keus tusschen twee cavaliers hebben.
Bliksemsnel overlegde zij hoe zich te
houden. Zij zou eerst het terrein eens
verkennen en j«. dejerwijl, in e*£ste li
nie, haar opmerkzaamheid schenken aan
den zoon van den gastheer. Liefelijk, als
bij een kind, was het lachje, waarmede
zij de beleefde woorden beantwoordde
van den jongen man, hem verzekerend,
hoe gelukkig zijn vader en de lieve Er
na haar met de uitnoodiging gemaakt
hadden.
En bedenkend, hoe onverschillig Er
na daar naast Erich von Neinstetten
stond, ging zij voort:
Ik dweep met het leven op het land
en ben begeerlijk de heerlijke streken
nader te leeren kennen. Op den tocht hier
heen zag ik reeds schaduwrijke bosschen
vol bekoring en schoonheid.
De freule zal, hoop ik, Hartenstein
lang de .eer van haar tegenwoordigheid
schenken, antwoordde Herman, opdat wij
in de gelegenheid zijm haar van alles goed
te doen genieten.
Natuurlijk, mijn zoon, merkte de
huisheer op, haar den arm reikend, daar
de bediende- het souper kwam opdragen,
een bekoorlijk bezoek tracht men met
vaste banden te boeien, en ik hoop, dat
gij al het mogelijke zult doen oin in
deze oogen genade te vinden.
Jk zou mij gelukkig achten, mom
pelde de jonkman en boog, toen de sier-
iijke meisjesgestalte hem voorbij naar de
eetzaal schreed.
Voortreffelijk gehumeurd, de algemee-
ne conversatie Jeidend, toonde Arnold
Harneck zijn meesterschap op dit gebied.
Overal tehuis, op de hoogte van alle
nieuwtjes van den dag, voerde hij in
het bijzonder met Lili Orben die lichte
causerie, dat woordgeschitter, waarmede
elegante lieden van de wereld hun ver
diensten voor het gezelschapsleven aan
den dag jeggen.
(Wordt vervolgd).