Uit de Pers. Erna von fiarneck. En wel, omdat wenschelijk is, dat ieder burger een „menschwaardig" be staan heeft, al vermijden wij in den re gel dit aan het socialistisch arsenaal ont leende woord, dat bovendien wegens zijn vaagheid verwarring dreigt te stich ten. Maar nu is het toch wel wat veel gevergd, dat wij het nu ook eens zou den moeten zijn met de wijze waarop de huidige regeering in de sociale noo- den hoopt $.e voorzien. Men kan zeer goed voor sociale wetgeving zijn en nochtans in de bakkerswet socialistische tendenzen constateeren, de ziekteverze kering afkeuren, omdat zij een staats- dwang brengt, waarbij de arbeider ge dwongen wordt een gedeelte van zijn loon op bepaalde wijze te besteden, de eenzijdigheid hekelen, .waarvan menig maal sociale ontwerpen blijk geven. ;Wij vindiceeren het recht een eigen opvat ting van sociale wetgeving te hebben. Wij gevoelen veel voor steun van Overheidswege aan particulier initiatief tot verbetering van toestanden en dat dit goede resultaten kan opleveren, be wijst de landbouw en weinig voor regeling van het bedrijf van Overheids wege. Indien sociale wetgeving slechts in dien Jaatsten vorm denkbaar was wat wij ontkennen dan zouden wij ons rondweg tegen sociale wetgeving verzetten. Ook al omdat staatssocialisme anti-nationaal is. Maar wij weigeren te gelooven, dat de „achterstand" in de sociale wetgeving, waarover het „Cen trum" spreekt, alleen zou kunnen bij gewerkt worden volgens Duitsch mo del. Ten slotte verweert het C. H. orgaan zich tegen het verwijt van het „Cen trum", dat het den Minister van Ar beid een „practisch man" noemde, die „eer den sociaal-democraat dan den Chr.-Hist. in het gevlei komt" Wij gelooven gaarne, dat de Minis ter meent op den goeden weg te zijn. Om die reden is het begrijpelijk, dat hij steun zoekt, waar hij die krijgen kan. Bieden de soc.-democraten beter steun dan de Christ.-Hist., welnu, dan maar vooral met de eersten gerekend. Nu gelooven wij wel, dat de Minister hierin verkeerd handelt, omdat hij vermoeden kan, dat het anti-revolutionaire beginsel beter door de Christelijk-Hist. wordt be grepen, dan door de soc.-democraten, maar aan den anderen kant begrijpen wij zijn „practisch" optreden zeer wét. De „Standaard", het hoofdorgaan van de partij, waartoe de Minister behoort, heeft reeds verklaard, dat het zoo erg niet was. Dat w.i.w. met het principieel anti-revolutionair bezwaar van de Stan daard" geen rekening was gehouden, maar dat alleszins vergeeflijk was, zoo men om redenen van taktiek dit beginsel niet te zwaar liet wegen. Op dergelijke wijze geadviseerd, schijnt ons niet on begrijpelijk, als ook de Minister rede neeren gaat, dat het beter is, met prac- tische meegaanden rekening te houden al1 zijn zij principieele tegenstanders, dan te luisteren naar principieele medestan ders, die jn de praktijk op zekere pun ten weigeren den Minister te volgen. De „Residentiebode", deze re pliek vermeldend, maakt er de volgende kantteekening bij: De „Ned." eischt voor zich het recht op, een eigen opvatting van sociale wet geving te hebben. Het blad heeft daarin gelijk. Maar we gelooven, dat haar dit recht niet betwist is. Wel het recht, om, op grond van die eigen opvatting, ande ren partijen van rechts socialisme aan te wrijven. Dat zijn zeer zeker twee ver schillende dingen. In een andere kwestie, toen de ver houdingen waren omgekeerd, izijn zulke verwijten dan ook niet gehooid. We herinneren ons niet, dat, toen de Christ.-Historischen met Liberalen en So cialisten de subsidie voor de openbare leeszaal doordreven, er door Antirevo- lutionnairen of Katholieken op werd ge zinspeeld, dat de Christ.-Hist. in libe rale richting verdwaalden. Zoo gaat het ook nu niet aan, de partijen van rechts minus de Chr.- historischen afdrijven naar het so cialisme aan te wrijven, al gaan hun eischen al eens akkoord. Het voortdurend geschimp der socia listen op de rechtsche sociale werkers, toont trouwens duidelijk genoeg aan, dat de richting naar het socialisme den laat- sten verre staat De (A. R.) „Rotterdammer'^- vraagt, of het eerste betoog van de „Ned." niét van schromelijke eenzijdig heid en overdrijving getuigt? en ver volgt dan1 Aalberse,1 Talma, van Vliet worden ze niet dagelijks door het slijk gesleurd door de socialistische pers? Toonden ze ooit eenige neiging om „op "tie lijn der sociaal-democraten over te gaan"? En niet .eens tot hen alleen, maar tot heel de rechtsche coalitie wordt het ver wijt gericht i Maar bovendien, is polemiek van dit kaliber nu wenschelijk? De „Ned." den- ke zich .eens, wat een indruk het op haar maken zou, indien een dergelijke goedkoope tirade aan haar adres werd gericht over haar „oud-liberale en ka pitalistische" neigingen. ,Hoe gemakke lijk ware het een betoog op te zetten, dat de „Ned." niets voor den arbeider voelt, enkel voor de bezitters opkomt, op de „conservatief-egoïstische lijn van het oud-liberalisme overgaat" en derge lijke liefelijkheden meer, die niets zeg gen en niets dan bitterheid wekken. Want metterdaad, dat doen ze. Zij, die rechts „sociaal voelen" zien twee din gen. Vooreerst de noodlottige werking van een valsch individualisme. In de tweede plaats de even noodlottige wer king van een valsch socialisme. En met ernst zoeken zij in practijk en theorie den richtigen weg. r. Wat recht heeft dan de „Ned." tot dergelijke uitlatingen? Of neemt de „Ned." het standpunt in, dat haar alleen geoorloofd is, wat een ander niet mag, en dat zij tevens een recht van censuur over die anderen heeft te oefenen? Wij hebben deze driestar van het A. R. orgaan opzettelijk vermeld, als be wijs, dat niet alleen Kath. bladen zich verbolgen hebben getoond over het ge schrijf van het Chr.-Hist. hoofdorgaan. Revolutie. Het „H u i s g e z i n" driestart Het gemakkelijkste, rustigste en aan genaamste Jeven zou hebben een minis ter die niets deed. Want niet zoodra dient een minis ter een wetsontwerp in, of de cri'tiek komt los en m-et zijn1 rust is het ge daan. Ais 'wij zeggen: de critiek Jgomt los' zeggen We niets. Het is geen critiek, het is een storm die opsteekt. De Bakkerswet: een storm onder de bakkers. Het débietrecht op tabak: een storm onder al wat aan tabak annex is. Het tarief: geen storm maar een or kaan onder de „mannen van zaken." Zelfs het zoo bescheiden en onschul dig uitziende Vogelwetje zal een storm doen opsteken. Hij is er nog niet, maar men is doen de hem te ontketenen onder de vogel han delaars, vogelzangers, zaad- en kooien- leveranciers en vogelliefhebbers. Er is al een adres aan de Tweede Kamer ontworpen en een lang niet inal- sche om (niet te zeggen vernietigende critiek op het ontwerp zagen w£ reeds gedrukt. Wij lezen, dat van het wetsontwerp „met ontzetting" is kennis genomen: dat „alle" 'handel in vogels ,zaad, kooien, netten enz. zal stilstaandat de werk loosheid „enorm" zal worden vergroot. We zien een gedicht van zekeren heer „J. Catz" „onzen grooten dichter" aangehaald en allen opgeroepen om „het heilig recht van onze verre voorvaderen" op een sijs of kneu verdedigend, hun stem een „reuzenprotest" te doen' zijn tegen het wetsontwerp. Ten 'slotte de opwekking, die bij geen rechtgeaard vader zonder weerklank kan blijven, lom „aan oflze kinderen na te laten Wat wij van,' joaifce vaders hébben geërfd."- Wij 'parodieeren of overdrijv'einl hiet, Wij halen letterlijk aam JWien 'zou het bevreemden^ indien "dé minister, in het vooruitzicht van' hetgeen hem faoven het hoofd hangt, te rade werd, het Wetsontwerp met .bekwamen; Ispped in te trekken? Erger dan de kwaal. ,De 'toenemende ontevredenheid ovter het ongunstig verloop van' het parle mentaire stelsel zegt de „Stan|-< daard" in een driestar gaf steejds meer ingang aan de idee van het re fe^* rendum, dat zich keert tegen de scha duwzijde Van het parlementaire stelsel inj tweeërlei opzicht: In de eerste plaats wil het de kiezlërs zelve over ontwerpen van wet laten stemmen, onder feitelijke terzijzetting van het Parlement, en in de tweed(d plaats geeft het aan de kiezers zelve het recht van initiatief, pm wetsvoorstel len jn te dienen en aan de stemming der kiezers te onderwerpen. Bij het laatste wordt dan zeker cijfer aangenomens meest in dien zin, dat een vijfde, eienl achtste of een tiende der kiezers het voorstel 'moet indienen bij de Regeering, en dat de Regeering alsdan1 gehouden is, zulk een voorstel aan de stemming der kiezers te onderwerpen1. Ook Is er van gemaakt, dat aan de Re geering het recht om zulk een referen dum 'ten aanzien van haar eigen ontwerp te houden, bij wet moet worden toege kend. Deed zich dan het geval voor, dat het Parlement het Regeeringsvoorstel verwierp, dan kon de Regeering tot de kiezers gaan, en hun oordeel er over vragen. Keurden de kiezers het dan bij meerderheid'van stemmen goed, dan deed deze uitslag de beslissing van het Par lement te niet. En het is natuurlijk in dien zin, dat de Engelsche Unionisten er het pleit voor opnamen. Maar natuur lijk, niet dit laatste referendum ligt in de 'Democritsche lijn en staat er veel eer tegenover in zooverre echter is inj beide eenzelfde grondgedachte be lichaamd, als beiderzijds bedoeld wordt, appèl van de Kamer op het kiezerscorps mogelijk 'te maken. Men zoekt er een correctief van de parlementaire malaise in. Toch behoeft het geen breed betoog,, dat zoo ergens, dan hier, de vra^g aani de orde komt, of het geneesmiddel niet erger dan de kwaal zou zijn. Het 'parlementaire stelsel hield zich met eere ruim een goede halve eeuw ten onzent Staande. Zou het Referendum, kon het zich in zijn gevolgen ontwikkelen,, niet in veel korter tijd aan inherünte zwakheid 'bezwijken? De vrijheid van arbeid. Over deze kwestie ,ook door de „Std." te berde gebracht en reeds vroeger door ons vermeld, geeft ook het „Huisge zin" enkele opmerkingen te beste: Wie zegt: het arbeiden zelf kan nlooit verboden en nooit strafbaar gesteld wor den, snijdt daarmee het verbod van nacht arbeid voor de patroons af. Als de vrijheid tot arbeiden nooit kan worden ingeperkt, staat het den bakkers patroon Vrij, alle uren van den dag en van den nacht te arbeiden. En als hem dit vrijstaat, hoe wil men dan, bij afschaffing of beperking van den 'nachtarbeid, afbeid binnen de „ver boden" uren beletten? Belet 'men allen arbeid, dan tast men de arbeidsvrijheid van den patroon aan. Belet 'men allen arbeid niet, dan zal het uiterst moeilijk, zoo niet onuitvoer baar zijn te controleeren of de arbeid door den patroons die werken mag, dan wel door den gezel die niet mag w.er- kken, is verricht. Is de vrijheid tot werken een onaan tastbaar 'iets, dan kan men ook nooit komen tot wettelijke winkelsluiting en moet men zich bepalen tot een rege ling van den arbeidsduur van het per soneel, wat in zijn gevolgen bevoorrech ting schept voor een bepaalde categorie winkels, evenals het wegvallen van het patroonsverbod 'den eenen bakker boven den anderen bevoordeelt. Zooveel blijkt wel uit hetgeen wij bo^ ven 'schreven!, dat de kwestie, door mr< Loeff in het debat gebracht, er een is( van Verre strekking; en bij het voortschrij den der sociale wetgeving herhaaldelijk! aan 'de orde zal komen'. Het Vogelwetsontwerp. De heer J. D(aalder) Dzn. bespreekt in het „Handelsblad"- bovenge noemd wetsontwerp, waarmede, mocht het als .wet in het Staatsblad verschij nen en mocht dan eraan eens flink de hand gehouden worden, alle vogelvrien den zeker tevreden kunnen zijn. Dan toch zullen alle vogelsoorten in ineer of minder opzicht onder bescherming staan der regeering, en aan het vogelmoorden op groote schaal paal er perk gesteld. Schr. gaat vervolgens verschillende be palingen na en toont zich speciaal inge nomen, dat de termijn, waarbinnen kie vitseieren geraapt mogen worden, ver vroegd wordt tot 16 April. Schr. acht het gelukkig, dat de kievit nu onder goede bescherming gesteld zal worden en ook voor de andere vogels mag men het toejuichen, dat ze nu niet meer, in den waren zin des woords, vogelvrij blijven. Zoo blijkt dus, dat het wetsontwerp aan vele bezwaren wil tegemoet komen en daarbij komt dan nog, dat het tot wet verheven niet in den weg zal staan voor ons land, om toe te treden tot de „Convention pour la protection des oiseaux utiles h l'agriculture". Van zeer verschillende zijden is reeds aangedron gen, dat Nederland zou toetreden tot de conventie, die in 1902 te Parijs ge houden is, maar de wet van Mei 1880 stond hiertoe in den weg. Reeds veer tien staten .uit Europa zijn tot de Con ventie toegetreden; alleen Groot-Brittan- nië en Jerland, Rusland, Nederland en Italië ontbreken. Niet onmogelijk is het dat ook Groot-Brittannië en Ierland en Rusland de Conventie onderteekenen, wat uit verschillende aanwijzingen kan op gemaakt worden, en dan zou Nederland nog alleen staan, naast het vogelmoor- dende Italië. Dat kan toch zeker nie mand willen. Laat Italië dan alleen blij ven staan, om misschien ook spoedig voor den algemeenen Europeeschen drang te bezwijken. Want een interna tionale vogelwet alleen kan den vogel stand weer op het peil brengen, waarop hij behoort te staan, en ook algemee nen vrede geven. Want ontevredenheid wekt het, wanneer men hier de vogels spaart, opdat ze straks in grootcr aantal in het Zuiden van Europa weggevan gen zullen kunnen worden. Het vangen of dood en van een zwaluw wier zeldzaam nut en hooge lieftallig heid zeker wel door niemand in twijfel getrokken zal worden, wordt bij ons bij na als heiligschennis beschouwd, en toch worden deze diertjes jaarlijks bij duizen den en tienduzienden door Itaiiaansche vogelvangers gedood. Dat daaraan een einde kome, daarop kan ook 'Nederland invloed oefenen, door in de eerste plaats toe te treden tot de Conventie van Pa rijs en dat kan alleen, als wij onze eigen vogelwet zoo inrichten, dat ze de on- derteekening dier Conventie niet ineer in den weg staat. En zoo kan de Koninklijke Boodschap van 11 April 1911, waarbij aan de 2e Kamer der 5taten-Gencraal ter overwe ging is aangeboden een ontwerp van wet, houdende „Bepalingen tot Bescher ming van in het wild levende vogels" voor ornithologen en landbouwers, die hunne belangen begrijpen, niet anders dan eene aangename zijn. Land- en Tuinbouw. Mond- en klauwzeer. Ongeveer 70 veehouders te Sliedrecht hebben, zoo wordt aan de „D. Ct." ge meld, een adres gezonden aan den mi nister van landbouw, handel en nijver heid, inhoudende het verzoek, niet ver der door te gaan imet het laten afmaken! van vee bij mond- en klauwzeer. De 'deelhebbers der kaas fabriek in de Schagerwaard hebben besloten, dat elke deelhebber, die onder zijn vee het mond- en 'klauwzeer krijgt, verplicht is, Derde Blad, behoorende bij De Leidsche Courant van Zeterdag 6 Mei. Een lied per week. No. 27 uit „D e L e e u w e r k'\ Zonnetje. [Woorden van Muziek van |L D, C. van Dokkum. Andr. P. Hamers. 1. Daar .was ereis een meisken, Eea aardig meisken klein. Dat .wou zoo graag het zonnetje, Het vriend'lijk zonnetje zijn. Dat .wou zoo graag het zonnetje, Het vriend'lijk zonnetje zijn. 2. (Toen sprak de zon: „och meisken, Och aardig meisken zoet, Doe dan zooals het zonnetje, Bet vriend'lijk zonnetje doet Doe dan zooals het zonnetje, Het vriend'lijk zonnetje doet'1 3. „Sticht zoete zomerwarmte, En licht en liefde thuis, Dan wordt ge 't vriennd'lijk zonnetje, Het zonnetje van het huis. Dan wordt ge 't vriennd'lijk zonnetje, Het zonnetje van het huis."- De socialistische richting. De „Nederlander" dient van re pliek aan „Tijd" en „Centrum", welke bladen aanstoot namen aan hare bemer king, dat de rechtsche sociale politiek meer en meer in socialistische richting ging. Het beleedigende, dat de „Tijd" zocht in de verklaring, dat in de praktijk „so ciaal denken" beteekent het opofferen van het individu aan de gemeenschap, ,en verder, dat men steeds meer in die (nh socialistische) richting gedreven werd uit concurrentie-vrees voor de sociaal- déhiocraten het beleedigende hierin kan de „Ned." niet ihzien. Het geldt hier, zet het blad uiteen, var- schil van economisch inzicht. Uitdruk kelijk verklaarden wij, dat de philosophi- sche meeningen van het socialisme niet door rechts werden aangehangen. En dit toch slechts zou omdat die meeningen anti-christelijk zijn beleedigend zijn geweest. Wij bedoelden slechts te zeg gen: gij-li eden gaat op economisch ge bied in socialistische lijn. Daaruit volgt vanzelf, dat gij in heftigeh concurrentie strijd gewikkeld wordt met de S. D. A. P. .Een strijd, waarin natuurlijk de S. D. A. P-, als het meest consequent, het zal winnen. Onze bedoeling was na tuurlijk niet „sociaal denken" socialis tisch te noemen. Ieder Christen behoort sociaal te denken, d.w.z. moet een open oog hebben voor de ellende in verschil lende kring-en geleden en voor de een heid die ons volk behoort te verbinden en die zoo dikwijls daardoor onnoodig verbroken wordt. Maar zoo vat men te genwoordig de uitdrukking niet meer op. Als men tegenover nivelleerenden en uni formen staatsdwang het waagt over de rechten en belangen van het individu te spreken, wordt u toegevoegd, dat gij niet sociaal denkt! M.a.w. als men ge- looit, dai een verkeerden weg wordt ge- zochttot wegnemen van onrechtvaardige toestanden, wordt daaruit geconcludeerd dat men geen oog heeft voor wat met zekere voorliefde genoemd wordt „so ciaal onrecht". .Welnu tegen dien gang baren inhoud van het begrip „sociaal denken" richtte zich onze volstrekt niet krenkende bewering. Tegenover het „Centrum" voert de „Ned." aan, dat ook zij van meening is, 'dat sociale wetgeving urgent is. FEUILLETON. Naar het Duitsch 15) De zoon van het huis Harneck, slank 'en regelmatig gebouwd, was grooter dan 'zijn zuster. De blauwe oogen des va ders schitterden u ook in zijn gelaat te gen, niet koud, zooals bij dezen, maar levenslustig, opgewekt, ja overmoedig. De trek van karakter-vastheid, het meest kenmereknde in .Erna's aangezicht, ont brak bij hem geheel; hij had een fijn ge sneden mond, op welks bovenlip een .weinig roodachtig-biond haar schemer de, en een welgevormden, terugwijken den kin. Onmiddellijk voor het slot ontmoetten jde langzaam voortwandelenden den vrij heer. Herman jj.ie hem tegemoet en 'Neinstetten trachtte niet eeiiige woorden zijn onverwacht verschijnen te veront- schuidgen Hij kwam daarmede echter niet ver. Zoodra de majoor zijn zoon begroet had, klopte hij den jongen man, die reeds als knaap dikwijls op Hartenstein had ver toefd, op den schouder en zeide har tstik; Geen praatjes, mijn waarde Erich. Gij zijt mij en mijn dochter op ieder uur welkom. Bij deze woorden keek hij naar Erna. Een schaduw was over haar eerst zoo zonnig gezicht gegleden, zij maakte een afwijzende beweging en wilde zich ver wijderen. Waar is freule Lili? vroeg de ba ron kortaf. Zij slaapt, luidde het antwoord, even kort. Herman zag naar de ramen der lo geerkamer en het was hem, of het gor dijn van het eene licht bewoog. Inderdaad had Lili Orben, toen zij de frissche stemmen der jongelui haar luis terend oor bereikten, zich ras onttrok ken aan de handen der kamenier, die bezig was het haar van heur gebiedster opnieuw te ordenen. Voorzichtig had zij naar beneden gekeken en verschrokken het lichte weefsel weder teruggetrokken toen het lichtblonde blauwe oogenpaar naar boven zag. Ah, .Herman Harneck, dacht zij, gevleid lachend. Daarop wipte zij terug naar de ta bouret voor de toilettafel en bekeek na denkend haar gezichtje in de met rose zijde omlijste spiegel, terwijl het meisje geduldig den onderbroken arbeid op nieuw begon. Onder fijne, als uit een penseel ge trokken wenkbrauwen keken helderbrui- ne, door lange wimpers overschaduwde oogen, u een weinig smachtend aan; fijn en welgevormd was het neusje, frisch als een kers de mond, glanzend de tan den tusschen de half geopende lippen, kortom: een gezichtje zooals men ze op doozen en waaiers uit den Rococco-tijd geschilderd ziet. Veel verstand mocht er al niet achter het witte voohroofd schui len, maar sluw en listig was. in ieder geval het persoontje, dat daar zijn spie gelbeeld zat toe te lachen. Neen, Nanny, niet dat witte kleed, sprak zij afwerend tot het meisje, toen het met het, eerst door haar meesteres uitgekozen eenvoudig batterlen toilet kwam aandragen. Jk ben bleek van de reis. Geef de nieuwe rose japon. Zou die niet te elegant zijn? merk te de kamenier op. Freule Harneck schijnt geen waarde aan toilet te hech ten. Ik zag haar straks in den tuin loo- pen, zoo.... Het meisje haalde betee- kenisvol de schouders op. Er is bezoek gekomen, twee hee- ren, -Nanny. Geef maar hier. 't Is juist goed zoo. Een half uurtje later betrad de freule het salon, waar de overige huisgenoo- ten reeds verzameld waren. Erna's wit kleed, met olijfkleurige lin ten versierd, is niet kwaad, dacht zij; met mijn toilet laat het zich echter niet vergelijken. Mijn zoon Herman verzoekt de eer de kennismaking, zoo stelde de baron den officier voor. Den heer von Nein stetten, sprak hij verder. Op den nieuwsgierigen blik den zoon des huises toegeworpen, volgde een bij zonder bekoorlijke buiging voor den op de tweede plaats genoemde. Erich von Neinstetten, de bezitter van het ge lijknamige heerlijke goed, gold onder de meisjesschaar, waarmede freule Orben de wintergenoegens der residentie ge noot, voor een uitgelezen partij. Juist te goeder ure, dacht Lili, was zij op Hartenstein aangekomen, om met den baron kennis te kunnen maken. Met be trekking tot Herman Harneck had haar vader al een half woord gezegd, toen zij scheidden. Nu zou zij zoo waar de keus tusschen twee cavaliers hebben. Bliksemsnel overlegde zij hoe zich te houden. Zij zou eerst het terrein eens verkennen en j«. dejerwijl, in e*£ste li nie, haar opmerkzaamheid schenken aan den zoon van den gastheer. Liefelijk, als bij een kind, was het lachje, waarmede zij de beleefde woorden beantwoordde van den jongen man, hem verzekerend, hoe gelukkig zijn vader en de lieve Er na haar met de uitnoodiging gemaakt hadden. En bedenkend, hoe onverschillig Er na daar naast Erich von Neinstetten stond, ging zij voort: Ik dweep met het leven op het land en ben begeerlijk de heerlijke streken nader te leeren kennen. Op den tocht hier heen zag ik reeds schaduwrijke bosschen vol bekoring en schoonheid. De freule zal, hoop ik, Hartenstein lang de .eer van haar tegenwoordigheid schenken, antwoordde Herman, opdat wij in de gelegenheid zijm haar van alles goed te doen genieten. Natuurlijk, mijn zoon, merkte de huisheer op, haar den arm reikend, daar de bediende- het souper kwam opdragen, een bekoorlijk bezoek tracht men met vaste banden te boeien, en ik hoop, dat gij al het mogelijke zult doen oin in deze oogen genade te vinden. Jk zou mij gelukkig achten, mom pelde de jonkman en boog, toen de sier- iijke meisjesgestalte hem voorbij naar de eetzaal schreed. Voortreffelijk gehumeurd, de algemee- ne conversatie Jeidend, toonde Arnold Harneck zijn meesterschap op dit gebied. Overal tehuis, op de hoogte van alle nieuwtjes van den dag, voerde hij in het bijzonder met Lili Orben die lichte causerie, dat woordgeschitter, waarmede elegante lieden van de wereld hun ver diensten voor het gezelschapsleven aan den dag jeggen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 9