Tn de school des Ceoens. 139 worden en ik heb eigenlijk spijt het niet vroeger gedaan te hebben." jtë' „Nu, ge zult het binnen eenige uren zijn, want wij moeten zonder uitstel handelen." Bonnard was, toen zij beneden kwamen, reeds vertrokken. Zij informeerden bij den herbergier waar zij zich moesten vervoegen om dienst te nemen en begaven zich toen naar het stadhuis, waar een bureau gevestigd was. Ze kwamen er te vroeg en werden door een soldaat, wien zij hun verlangen te kennen gaven, in een zaal gebracht, waar reeds verscheidene jonge mannen aanwezig waren; hun getal groeide tot den tijd van de opening voortdu rend aan. Spoedig kwam de beurt aan Gaston, die na eenige formali teiten op zijn verlangen bij de cavalerie ingedeeld werd. Na zijn paspoort te hebben vertoond werd hij toegelaten om door zijn handteekening in een register zich tot den dienst in het leger te verbinden. Ook Hervas verklaarde zich bereid, maar vond eenige aarze ling. Men vroeg hem of de vermoeienissen van den oorlog hem niet afschrikten. Toen hij echter verklaarde als officier van ge zondheid gediend te hebben en zich als zoodanig te willen ver binden werd ook hij aangenomen en nadat hij eveneens zijn hand teekening in het register geplaatst had, konden zij heengaan. Ze waren bij hetzelfde regiment ingedeeld en zouden binnen acht dagen zich naar het leger van Dumouriez moeten begeven. Toen zij buiten waren zei Hervas; „Nu hebben wij Luyster niet meer te vreezen. Er kan gebeuren wat wil." Wordt vervolgd.) R. WERNER en [Eliza Graman hadden hun verloving bekend gemaakt. Dit was voor niemand een verrassing geweest: alle kennissen hadden het reeds lang voor zien en altijd gevonden dat die beiden een mooi paar zouden vormen. De knappe, ernstige dokter en de bekoorlijke, vroolijke dochter van den burgemeester hadden elkaar reeds gekend van Werner's studententijd af, en toen hij promoveerde was zij een der eersten, wien hij dit persoonlijk kwam meedeelen. Twee dagen later ontvingen de kennissen de verlovingskaarten. Dr. Werner vestigde zich in zijn geboortestad. Was de praktijk aanvankelijk gering, spoedig nam die toe, want hij was een be kwaam arts. Langzamerhand moest hij zijn spreekuren ver lengen en kon hij aan trouwen gaan denken. Daar ontstond er op zekeren dag een ernstig verschil tusschen de verloofden. Gerard Werner was altijd tegen vrouwen eman cipatie geweest en in het bijzon der tegen het optreden der vrouw in het openbaar leven, in allerlei beroepen en bedrijven. Elisa was van de tegenoverge stelde meening. Hij beweerde, dat de vrouw van nature iD den man haar steun en beschermer moest zien en niet in staat was dezelfde plaats als de man in de maatschappij in te nemen. Mocht de vrouw voor dezen of genen werkkring in het al gemeen geschikt zijn en werden er al vrouwen gevonden, die in een bij uitstek mannelijken werkkring wel wat goeds tot stand brachten, dit waren uit zonderingen. Slechts aan de zijde van den man en met zijn hulp kon de vrouw tot volkomen ontwikkeling harer gaven ge raken. Tegen deze meening, die Elise met bepaalden schrik ver nam, verzette zij zich eerst met zekeren schroom, maar daarna met de meeste beslistheid. Haar jeugdige, opgewekte natuur ver langde naar zelfstandigheid en de erkenning van gelijke kracht en aanleg. Ten slotte trachtte haar ver loofde door de zaak als scherts te behandelen zich terug te trekken, maar dit gelukte hem niet. Elise verklaarde niemands hulp noodig te hebben. Ze had haar gezond verstand en een paar flinke handen aan het lijf oen d®r en zou zich zelf weten te helpen waar het noodig was. Toen hij hierop zijn meening niet wilde prijsgeven, verklaarde Elisa dat ze volgens haar meening niet bij elkaar pasten en dat het raad zaam zou zijn de verloving af te breken. Toen werd hij zeer ernstig en zei: „Ge zijt nu opgewonden, morgen zult ge er wel anders over denken". En daarmede ging hij heen. Ook de volgende dagen echter bleven zij ieder bij hun gevoe len en niet lang duurde het of ze gaven elkander hun woord terug. Dit deed beiden wel veel verdriet, maar ze waren te trotsch om toe te geven. Zoo verliep een jaar. Plotseling stierf Elisa's vader en stond zij alleen op de wereld. Haar moeder had ze reeds als kind ver loren. Dat was een harde slag voor haar, want zij bleef zonder hulpmiddelen van beteekenis achter. Eenige weken na de begra fenis verhuisde zij naar een groote stad, waar een verre verwante haars vaders haar een onderkomen had aangeboden. Daar hoopte zij een betrekking te krijgen, die het haar mogelijk zou maken alleen door de wereld te komen. Het bleek echter moeielijk zulk een betrekking te vinden. Al beschikte zij over niet onbelangrijke kennis en eenig talent, voor het praktische leven bleek dit onvol doende. Menige teleurstelling was haar deel, veel harde woorden moest zij hooren en menigen dag kwam ze vermoeid en met pijnlijke voeten van al het loopen thuis. Menigmaal dreigde haar de moed te ontzinken, maar zij hield dapper vol. Eindelijk vond zij iets. Wel niet wat zij gewenscht had, maar het was in elk geval een begin. Later, hoopte zij, zou het beter gaan. Met lust en ijver was zij aan het werk getogen en toen zij na een maand het eerste zelf verdiende geld in de hand hield, voelde zij zich fier en gelukkig. Het duurde echter niet lang of de aanvankelijke moed en op gewektheid begonnen te verflauwen. Dag aan dag moest zij in den vroegen morgen op weg om niet te laat te komen. Ze moest een grooten afstand afleggen om haar kantoor te bereiken en van de electrische tram kon en wilde zij, ook uit spaarzaamheid, geen gebruik maken. Kwam zij 's avonds laat terug, dan was zij vermoeid en uitgeput en het vooruitzicht op den volgenden dag benam haar het genoegen van de rust. De opgewekte vroolijkheid van voorheen had zij reeds lang verloren en het frissche rood harer wangen was door het voort durende in huis zitten reeds verbleekt. Ze geleek een vogel, die men in een enge kooi had opgesloten en die nu treurig de vleugels liet hangen. Als ze dan eenzaam in haar kamertje zat, dacht ze meer malen aan vervlogen tijden. De herinnering aan haar voormalig geluk, aan haar verioofde, aan de scheiding van hem persten haar vaak de tranen uit de oogen. Dan vroeg ze zich wel af of ze nu nog zoo spreken zou, zoo onafhankelijk, zoo stout moedig en trotsch. Haar ver stand zei ja, want ze wilde niet zwak w»rden, maar haar hart verzette zich daartegen. Daarin klopte het dikwijls zoo hevig, zoo verlangend, dat het was alsof het hart haar breken zou. Een vurig verlangen overmees terde haar, nog eens in die trouwe bruine oogen te zien, in zijn krachtigen arm te vluch ten, een woord van troost te vernemen en bevrijd te zijn van eenzaamheid en smart. Wat zou haar alles dan licht worden, wat zou de arbeid haar dan een vreugde zijn, als zij iemand had, in wiens liefde zij steun en troost vond. Dan kwam er zoo iets als berouw in haar ziel en eens greep zij zelfs naar de pen om hem te schrijven. Maar de oude trots verhief zich weer en zij verbrandde den pas voltooiden brief. De zomer ging voorbij en de herfst kwam met zijn stormen en regen en vaak kwam Elise verkleumd en met natte klee deren te huis. Op zekeren avond was het weer te bar en zij besloot de tram te nemen. Dece was bin nen geheel bezet, maar een heer stond op om plaats voor haar te maken. Zij wilde hem be danken, maar toen zij hem aan zag, bestierven de woorden op haar lippen. Haar kniëen knik ten en zij moest gaan zitten om niet ineen te zinken. Wer ner was het, die haar zijn plaats had aangeboden. Hij groette vriendelijk en trad naar buiten 't PRINSESJE IN UITGAANSCOSTUUM: nieuwe portretten van H. K. H. Prinses Juliana, deze week verschenen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 17