Uan Uader op zoon.
124
lukkig wordt men eerst, als üe
eigen schuld begint te wei ken.
Ik was tot herstel mijner gezond
heid en om mij te bewaren voor
mogelijke onaangenaamheden in
mijn omgeving naar verre ver
wanten gezonden. Maar met de
terugkeerende krachten en ge-
zonoheid keerden ook de harde
ruwe zijden van mijn karakter
terug. Ik moest weer naar huis,
want moeder was ziekelijk en had
steun en hulp noodig. Ondanks
alle voorzorgen was het geheim
van mijn vaders misdaad toch
uitgelekt.
De herziening van het proces,
de vrijlating der gevangenen, die
onschuldig verklaard werden en
de dood mijns vaders had men
met elkaar in verband gebracht
en daaruit een vrij juiste conclusie
getrokken, duidelijk genoeg om
het mij te laten gevoelen, het op
mij te wreken, doordat men zich
van mij terugtrok, wat mij prik
kelde en tot wraak aanspoorde.
Zoo werd mijn jeugd een aaneen
schakeling van twist en krakeel,
van haat en vijandschap, van
ellende en ongeluk. Was mijn
moeder er niet geweest, dan zou
ik de wijde wereld ingegaan zijn,
maar zij hield mij vast. Mijn arme
moeder had weinig gelukkige
dagen in haar leven gehad en
dat ik ze haar niet bezorgd heb,
mijnheer de rechter, dat berouwt
mij nu evenzeer als de gepleegde
moord, dien ik op mijn geweten
heb.
Toen ik twee en twintig jaar
was, stierf mijn moeder, gebogen
onder smart en kommer. Ik voelde
dat mijn zichtbare schutsengel
;an mij was heengegaan en be
treurde haar diep. Uitwendig liet
ik echter niets hiervan merken.
EEN MOEDIGE AFRIK A-REIZIGSTER
ls ongetwijfeld de echtgenoote van een der Fransche militaire bevelhebbers
in de woelige en onherbergzame streek van Opper-Algerië, aan de grenzen
van di wild te stammen van ^arokko! Deze dame vergezelt haar echtgenoot
naar zjjn gevaarlijlcen post en rijdt kameel als de beste Bedouïn.
Vrouw, haar man verwelkomend aan den freir »Het is nu
al een jaar gelede.n, dat wij elkander gezien hebben*.
Man: »Maar vrouw, is dat nu een reden om drie sigaren tegelijk
stuk te drukken.
Kort te voren had ik mijn tegenwoordige vrouw leeren kennen
en ik huwde haar, omdat de boerderij een huisvrouw behoefde.
Veel ligt daar nog tusschen wat ik u niet zal verhalen, mijn
heer de rechter, om u niet te vermoeien. Mijn vrouw had te
B. een klein eigendom en ik besloot het mijne te verkoopen
en te B. te gaan wonen. Aanvankelijk ging alles goed en had
ik mijn toorn en heftigheid maar leeren bedwingen, dan waren
wellicht betere tijden gekomen, ik zou nog op mijn klein goed
aan dcn „wilden weg" wonen en met mijn vrouw een christelijk
leven hebben kunnen leiden.
Maar de hartstochten der jeugd, onbeteugeld en onbedwongen,
waren op rijperen leeftijd ook sterker geworden en hebben mij
ten gronde gericht. Ik wist wel, dat men „den ruwen Gotz"
vreesde en ik vond daarin zelfs een zonderling genoegen ieder
moest weten dat men mij niets ongestraft zou aancoen. Dat
de huiselijke vrede daardoor te niet ging spreekt van zelf. Ik
lette daarop niet meer. Soms was het mij, als de hartstocht
der wraakzucht zich in mij verhief, alsof een booze geest
over mij gekomen was en mij op gedachten en besluiten
bracht, die niet meer menschelijk maar duivelsch waren. Dat
heeft de ongelukkige Markus ondervonden. Ik heb eigenlijk
[Slot.)
1JNA als door een wonder
bracht ik het leven er
af. Van alles wat in dien
tijd gebeurd was, wist
ik niet, maar het werd mij door
mijn moeder verteld, toen ik in
beterschap en krachten toenam.
Ze verhaaldè van zijn verzoening
met God en hoe hij allen om
vergeving gebeden had, ook mij,
zijn ongelukkig kind en haar, mijn
moeder en dat wij toch voor zijn
arme ziel zouden bidden. Ook
de pastoor, die mij,bezocht, sprak
mij daarover en voegde vermanin
gen er bij, dat ik toch uit het
vreeselijk lot mijns vaders goede
lessen zou trekken voor mijn
verder leven. Men verzekerde mij
ook, dat slechts enkele vertrouwde,
achtbare mannen van het geheim
wisten. De gevangenen waren in
vrijheid gesteld en hadden den
doode, die hun zooveel leed be-
iokkend had, vergiffenis geschon-
ken.
Dit alles werkte verzachtend
en verzoenend op mij, ofschoon
het niet in staat was de diepe
bron van bitterheid in mijn jong
gemoed uit te putten. Het wer
kelijke vergeven en het deemoedig
zich schikken naar den wil Gods
veronderstellen een groote liefde
en een diep en ruim hart. Het
mijne had de liefde niet geleerd,
het was als vernauwd, gesloten,
zoozeer, dat het het goede wat
het nog had,deliefde tot mijnmoe-
der, niet natuurlijk kon uitstorten.
Dat was het gevolg van den vloek,
die van den schuldigen vader op
den ongelukkigen zoon overge-
TUSSCHEN DE KAKEN VAN EEN VOORHISTORISCHE!* HAAI,
EEN MERKWAARDIGHEID VAN HET MUSEUM VAN
NATUURLIJKE HISTORIE TE NEW-YORK:
Men weet, dat de afmetingen van vele voorhistorische dieren, wier
versteende overblijfsilen men vindt in de lei- en fossiellagen der
diluviaansche periode, enorm groot waren. De mammouth, de reuzen-
olifant, is er een bekend voorbeeld van, zooóók de ichtosaurus en
andere monsters. In Zuid-Carolina heelt men nu in de phosphaatlagen
gevonden de twee honderd tanden van een voorhistorischen haai, een
monster waarbij de tegenwoordige baai, toch óók niet zoo'n min
gedierte, een kleine jongen is! Ter aanduiding der g«ootte heeft men
met deze forsche tanden een model opgebouwd van de kaken van dit
reuzendier, en dit in het museum van natuurlijke historie teNew-York
opgesteld; hierboven is dit merkwaardig praeparaat gekiekt met, een
paar personen ter vergelijking der grootte.
gaan was.
Gotz was als uitgeput na deze bekentenis en toch was het hem lichter
om het hart en was zijn blik zachter geworden. Hij nam de kruik met
water en dronk in lange teugen.
„Arme Gotz," zuchtte ik, „ge zijt toch zeer ongelukkig geweest."
„Zeker," ging de veroordeelde voort, „ben ik toen ongelukkig ge
weest, maar ik ben het daarna toch nog erger geworden. Recht onge-