Eind goed, al goed. 114 ,0K was er een stuk bij, een bevel bevattende van het Comité van Algemeene Veiligheid aan burger Boisblanc en aan alle autoriteiten, tot wie deze zich zou wenden, om de gevangenen zonder uitstel naar Parijs te doen vervoeren. Hervas aarzelde geen oogenblik omtrent het gebruik, dat hij van deze vondst zou maken. „Ik zal deze portefeuille bij het gemeentebestuur deponeeren," zeide hij, terwijl hij ze in den zak liet glijden, vóórdat iemand gezien had, wat zij inhield. „De burgemeester zal wel weten, wat hij ermee te doen heeft. Wat deze dooden betreft, er blijft niets anders over dan ze naar het kerkhof te brengen. Daar kunnen ze tentoongesteld blijven, tot de familie der ongelukkigen gewaarschuwd is." Hij gaf aan Gaston een teeken en maakte zich gereed met hem heen te gaan, toen van den top der rots een kreet weer klonk. Aller oogen wendden zich naar boven. Op den kant be merkte men Luyster, die daar stond met van schrik verbijsterd gelaat en de oogen als aan den grond genageld. Wij hebben hem gevolgd tot het oogenblik, dat hij de herberg van Lordat verliet, na den herbergier door zijn bedreigingen schrik te hebben aangejaagd. Wat hij gehoord had vervulde zijn ziel met een vinnigen haat tegen dezen Hervas, die hem in slimheid overtrof. Hij dacht aan niets anders dan aan wraak. Als Boisblanc niet het slachtoffer van dien Hervas geworden was, wanneer hij nog in leven was, zouden de bevelen tot ge vangenneming, die in zijn bezit waren, onmiddellijk worden uitge voerd. Dan zou het gedaan zijn met deze aristocraten, die de wetten trotseerden, en de gemeente Hacquetot, nu nog onge voelig voor de zegeningen der republiek, zou tot haar schade geleerd hebben, dat men zich niet straffeloos verzet tegen den wil van het souvereine volk. „Als echter de ongelukkige Boisblanc bij dit nachtelijk avontuur gedood is," zei Luyster bij zich zelf, „zal de triomf der verraders toch slechts van korten duur zijn. Ik zal naar Parijs gaan", besloot hij, „ik zal mij tot het Comité van Algemeene Veiligheid wenden, ik zal de schuldigen aanklagen en hen doen straffen." Na dit oesluit gevormd te hebben, voelde Luyster zich een ander man. Een heldhaftige geest ontwaakte in hem, de geest van het kwaad, vurig, stoutmeedig en gereed tot alle opofferingen om de zaak, waarvoor hij zich als kampioen had opgeworpen, de zegepraal te verschaffen. In dit oogenblik bezield door een onweerstaanbaren hoogmoed, haakte hij naar de eer zich als een voorbeeld voor alle patriotten te doen kennen. Toen hij zijn hut bereikt had, was zijn opgewondenheid nog niet bedaard. Ze zou niet ophouden voor hij zich zekerheid ver schaft had omtrent het lot van Boisblanc. Hij was dan ook niet van plan diens opsporing uit te stellen. Men zal zich herinneren, dat zijn hut ver verwijderd van de kom van het dorp in de nabijheid der steile kust lag. Toen hij weer naar buiten trad, steeg een gedruisch van stemmen van het strand tot hem op. Het waren de kreten van schrik der dorpelingen, toen dezen het tooneel der ramp in het oog kregen. Niet wetend wat hij hoorde, dreef zijn nieuwsgierigheid hem naar den rand der rotsen, vanwaar men een ruim uitzicht had over 'het strand. Wat hij daar zag, ontrukte hem den uitroep, dien Hervas en Gaston gehoord hadden. In een der beide dooden, die op het zand lagen, meende hij Boisblanc te her EEN TYPISCH PLA.TTELANDSGEZICHT: de R. K. Kerk met pastori- van het vriendelijke dorp Leimuiden. Foto van Immerseel „In naam der wet arresteer ik u, burger Luyster." kennen. Terzelfder tijd deed de aanwezigheid van Hervas en Gaston een vermoeden bij hem oprijzen, eerst vaag en onduide lijk, maar dat spoedig in een stellige verdenking veranderde. Hij meende te raden wat er gebeurd was. Als Beau-Casque den vorigen avond aan de herberg gekomen was om in de plaats van Lordat den agent te ontvangen, dan was dit geschied op aansporing van Hervas, om de uitvoering der uitgevaardigde bevelen te verhinderen. En hiertoe was hij zelfs voor geen moord teruggedeinsd hij was het, die den onge lukkige den noodlottigen weg had doen inslaan, aan welks einde hij den dood gevonden had. Hij had voor deze verdenking geen enkel bewijs, maar hoopte er een te ontdekken en achtte zich reeds volkomen zeker van zijn zaak. Intusschen was hij een pad afgegaan, dat naar het strand voerde. Toen hij hier aankwam zag hij Hervas en Gaston zich verwijderen. Hij haastte zich hen in te halen en sprak met doffe stem: „Dat hebt gij op uw geweten." „Ge vergist u, Luyster," antwoordde Gaston. „Ze zijn met moorddadige plannen hier gekomen en ge weet dit zeer goed, omdat zij op uw aanstoken gekomen zijn. Ze zijn echter achter haald door Gods Hand, die hun misdaad voorkwam door hen te verpletteren." „Dat neemt niet weg, dat zij gewroken zullen worden." „Door wie en op wie," vroeg Hervas, de blikken van zijn aanklager trotseerende. „Door het Comité van Algemeene Veiligheid en op u, op de voormalige gravin, op dit jongemensch, dat uw medeplichtige is." Als Hij gemeend had door deze bedreiging zijn toe hoorders vrees aan te jagen, zag hij zich leelijk bedrogen, want Hervas antwoordde met een zweem van spotternij „Waf de voormalige gravin betreft, zooals gij haar belieft te noemen, zult ge uw bedreiging niet gemakke lijk kunnen volvoeren. Daarvoor zult ge te laat komen." „Is zij vertrokken," riep Luyster verbaasd en verward. „Zooals ge zegt. Zij is ver van hier en heeft niets meer van u te vreezen." Met een door woede misvormd gelaat schreeuwde Luyster: „Ze kan slechts met uw hulp ontvlucht zijn. Nog een misdaad, waarvan ge rekenschap zult moeten geven. Ge zult gearresteerd worden." Hervas haalde de schouders op. „Zorg maar, dat ge zelf niet gearresteerd wordt," sprak hij. Luyster ontstelde bij deze woorden Zij openden hem plotseling een donker en onverwacht vooruitzicht. Maar spoedig herstelde hij zich. „Gearresteerd f Ik", sprak hij ongeloovig. „Wilt ge mij bang maken of zijt ge krankzinnig geworden Met den blik op de beide lijken gericht, scheen hij in gedachten verzonken te zijn. Toen hij weer rondzag, was hij alleen met een paar mannen, die de dooden bewaakten. Toen herinnerde hij zich evenals Hervas, dat Boisblanc

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 20