Zeer vleiend voor hem.
Socrates en de [dokters.
117
cisca even in de kerk ging kijken. Marie zat op den dorpel haar
brood te eten, toen zij den pastoor zag aankomen. Zonder hem
evenals anders tegemoet te gaan of althans bij de deur eerbiedig
op te wachten, vloog zij het huis binnen.
„Mariel Marie," riep de pastoor, maar Marie liet zich niet zien.
Dit kwam hem reeds verdacht voor en versterkte hem in zijn
eenmaal opgevatte meening. Toen hij bij de weduwe binnentrad,
zette hij een streng gezicht, na de moeder een stillen wenk ge
geven te hebben.
„Dag Madeleine! Dag Mariel Kom eens hier, kleine en zeg mij
eens oprecht, wat gij vandaag gedaan hebt."
Marie liet het hoofdje hangen en beet zich blozend op de
lippen.
„Nu, wat hebt ge gedaan? Laat eens hooren," vroeg de pastoor
met voorgewenden ernst.
Het arme kind meende weikelijk, dat het in de kerk iets ver
keerds had gedaan: misschien dat zij het altaar beklommen had.
Ze begon te snikken en de
tranen sprongen haar in de
oogen. Daar draaide plotseling
de wind, glimlachend nam de
pastoor de beide handen van
het kind, drukte die innig en
legde haar toen de hand op
het hoofd.
„Dank God in den hemel,
Madeleine," sprak hij, „die'u
zooveel vreugde aan dit kind
laat beleven. Daar zal Gods
zegen niet aan ontbreken.
Maar vertel mij nu eens hoe
dat gegaan is."
Nu openbaarde Madeleine
den pastoor het geheim van
Marie en vertelde hem haarfijn
wat er gebeurd was van den
bewusten kermisdag af tot op
dat oogenblik.
De pastoor zegende daarop
het kind en ging diep ontroerd
en zwijgend heen. In de kerk
knielde hij voor het altaar der
H. Maagd en bad voor moe
der en kind.
En bij menige gelegenheid
vertelde de pastoor op de
kasteelen der rijken in den
omtrek van „zijn kleinen en
gel," hoe ze twee jaren lang
haar brood met de kippen had
gedeeld, hoe zij in roerenden
eenvoud en bewonderenswaar
dige volharding haar doel in
het oog had gehouden en de
liefde voor Gods Huis in het
hart en hoe God haar edel
streven beloond had. Hij was
er trotsch op zulk een braaf
kind in zijn parochie te
hebben.
Nu woonde in de nabijheid
een oude, rijke dame, die even
als vele anderen diep getroffen
was door dit voorval en die
het kind wel eens wilde zien.
En zoo reed op zekeren dag
een prachtige equipage het
dorp binnen, hield even voor
de pastorie stil en toen ging
het in draf, zoodat alle dorpe
lingen aan de deur kwamen
kijken, naar het huisje van
Madeleine. Wat schrikte de
arme vrouw bij zulk een voor
naam [bezoek, en Marie meende
weg te moeten loopen. De
tegenwoordigheid van den pastoor nam echter de ergste vrees
weg.
De dame sprak met moeder en kind en bood ten slotte aan
het kind tot zich te nemen. Ze had geen kinderen en nu zou
Marie haar kind zijn en zij wilde haar een moeder zijn. „Maar
ik heb een moeder," riep het kind, „en die wil ik niet verlaten."
„Dat behoeft ook niet," sprak de dame, „ge zult beiden met
mij meegaan en bij mij wonen."
Dat liet zich hooren. Men werd het nu spoedig eens en na
eenige dagen trok de gelukkige weduwe met haar kind naar het
kasteel van gravin B. Nu was het uit met armoede en nood. De
Heilige Moeder Gods had haar vazen met intrest op intrest
betaald.
Marie is thans ongeveer veertig jaar oud een rijke dame
zeker, denkt de lezeres, die in een koets rijdt en voornaam ge
zelschap ontvangt. Neen, ze is tegenwoordig overste in een zie
kenhuis, dat ze zelf gesticht heeft. Hare aangenomen moeder
had haar een jaarlijksche rente van vijf en twintig duizend francs
nagelaten. En haar zinspreuk
eer en glorie van God!"
is nog steeds: „Alles tot meerdere
In de getuigenbank zat een heel fatsoenlijke juffrouw, die een
kosthuis hield en zich bij de rechtbank beklaagd had over een
van haar vroegere kostgangers, die met de Noorderzon vertrokken
was en nu weigerde te betalen.
„Hoe oud is u, juffrouw?" vroeg de advocaat der tegenpartij
zonder eenige reden, want een jonge pensionhoudster zal wel
even hard het land hebben aan een onbetaalde rekening als een
oude.
„Dat zeg ik niet," antwoordde de getuige blozend.
„Dus u weigert te antwoorden?"
„Ja, mijn leeftijd doet niets ter zake."
„De getuige heeft gelijk," sprak de rechter kalmpjes.
De advocaat wreef
vroeg
bedrag,
langs
„Hoe
dat u
MAGDALENA AAN HET GRAF
DES HEEREN OP PAASCH-MORGEN.
zijn kin en
groot is het
beweert van mijn cliënt te
kunnen vorderen?"
„Zes en dertig gulden."
„En voor hoeveel tijd is
dat?"
„Voor drie weken."
„Dat is twaalf gulden per
week?"
„Ja meneer."
„Maar is dat geen schan
delijk hooge prijs om te be
talen voor een eenvoudig
pension, juffrouw," vroeg de
advocaat schijnbaar veront
waardigd.
„Het is nog niet eens be
taald, meneer," antwoordde
de getuige nu ongeduldig.
„Hoor eens juffrouw, geen
uitvluchten," klonk het nu
uit den mond van den ad
vocaat, die zijn zaak gewon
nen meende te hebben. „De
zaak is ernstig genoeg. Uw
prijzen zijn blijkbaar ont
zettend hoog. Ik vraag u nog
eens Als ik drie weken in
uw pension gelogeerd had,
zoudt u mij bij mijn vertrek
een rekening van driemaal
twaalf of zes en dertig gul
den voorleggen, nietwaar?"
De getuige was heelemaal
niet uit het veld geslagen.
„Volstrekt niet, meneer,"
antwoordde ze kalmpjes.
„Ha, dus mij niet, en mijn
cliënt wel!" sprak de advo
caat zegevierend.
„Dat niet, meneer. Uw
cliënt gaf ik bij zijn vertrek
een rekening, maar u had
ik zeer stellig vooruit laten
betalen 1"
Rechters en toeschouwers
barstten in een hartelijk ge
lach uit, en de advocaat ver
loor het geding wat hij ook
trouwens verdiende.
Een man, gewapend met
een bijl, komt achter den
Griekschen wijsgeer Socrates
aangeloopen en zet een an
deren man achterna, die zich zoo snel mogelijk nit de voeten
tracht te maken. „Houd hemhoud hemroept de eerste Socrates
toe. Socrates echter verroert zich niet.
„Zegl" schreenwt de man met de bijl, „hadt je hem niet kun
nen beetpakken? Het is een moordenaar."
„Een moordenaar? Wat verstaat ge daaronder?"
„Houd u maar niet zoo onnoozel! Een moordenaar is een
man, die doodt."
„Dus een slager."
„Oude gek! Een mensch, die een ander mensch doodt
„O zoo; een soldaat!"
„Domkop 1 „Een mensch, die een ander mensch in vredestijd
doodt." „Nu begrijp ik het: een scherprechterI"
„Ezel!" Een mensch, die een ander mensch in diens woning
om het leven brengt."
„Juist; een dokter." De man met zijn bijl zette zijn weg voort
in de overtuiging, dat hij met een krankzinnige te doen had.
Naar den Duitschen
schilder Gebhard
Fugel.