Het Penningske der Weduwe. 116 II 1TMAAL keek bet gekrenkte meisje den koopman fier aan en antwoordde: „'t Is mijn eigen geld.u Met deze woorden keerde zij zich ©m en wilde heengaan. „Hobo, zoo ga je hier niet weg," sprak de koopman grimmig, terwijl hij haar in den weg trad. „Dat geld heb je gestolen, ik zal dadelijk om de politie sturen." Marie stond als door den donder getroffen bij deze brutale be schuldiging en bedreiging. Ze voelde haar kniëen knikken, haar wangen verbleekten. Gelukkig trad juist een ander „ontevredene" den winkel binnen, met wien de koopman begeerig naar nieuws tijdingen, een gesprek wilde beginnen. Hij deed daarom de deur open en schoof het kind de deur uit met de woorden: „Ga maar waarheen ge wilt, dievegge. Men zal je toch wel krijgen." Toen Marie den winkel verlaten had, hield ze haar hoofd niet meer zoo fier omhoog. Ze keek niemand meer aan, bleef voor geen winkel meer staan en liep wel iP - een kwartier rond zonder te weten wat zij wilde. Gelukkig duurde haar leed niet lang. Langza merhand richtte zij haar hoofd weer op om rond te zien en kijk, daar zag ze weer een porcelein- winkel. Ze keek naar al de fraaie dingen en zag tot haar vreugde een dame alleen in den winkel. Toen schep te zij weer moed en trad binnen. Dezen keer begon zij met de dame haar geheele geschiede nis te vertellenhoe zij sinds twee jaren het verlangen met zich omdroeg ook iets ter eere Gods Ban de dorpskerk te schenken, hoe zij aan haar kippen gekomen was en voor hoeveel geld zij die verkocht had. Nu wilde zij voor haar twintig franken graag een paar vazen voor het al daar der H. Moeder Gods koopen dat er nog zoo armoedig uitzag. De dame had haar opmerkzaam en met klimmende belang stelling aangehoord, zocht toen een paar prachtige vazen uit, die wel het dubbele waard waren en leg de ze goed ingepakt in de mand van het gelukkige kind. Zij wilde aan het vrome CHRISTUS EN DE LEERLINGEN VAN EMAÜS. werk ook iets bijdragen, zeide zij. Terwijl ze haar tot voorzichtigheid vermaande, kuste zij het blozende kind op het voorhoofd en wenschte haar een gelukkige reis. Het zal ongeveer vijf uur geweest zijn, toen Marie haar dorp bereikte. Het was zeer stil op de straat en bij de kerk was niemand te zien. Dit vond zij gelukkig. Wel had ze er over ge dacht met haar schatten eerst naar hare moeder te gaan, maar toen zij bij de kerk kwam, werd zij als door een onweerstaan bare macht daarheen getrokken. Nu kon zij op dit stille uur, zonder gezien te worden door de menschen den goeden God en Zijn gezegende Moeder haar offer brengen. Stil sloop zij de kerk binnen, die volgens gewoonte tot het luiden van de Angelus open bleef. Met bevend hart gaat zij op de teenen voort, telkens omziende alsof zij van de beelden aan den wand verraad vreesde. Nog nooit was de kerk haar zoo plechtig, zoo eenvoudig voorgekomen. Voor het tabernakel knielde zij met de mand in de opgeheven handen en ging toen rechts naar het Maria altaar om daar haar plan uit te voeren. Voorzichtig zette zij de mand neer, knielde een poosje aan den voet van het altaar, keek met een mengeling van vreugde en eerbied naar het Moeder Godsbeeld omhoog, lichtte voorzichtig het deksel op, nam een der vazen, die zij met veldbloemen gevuld had, en stapte bevend het altaar op om ce vaas naast het kruisbeeld te zetten. Toen nam zij de andere en plaatste die aan de andere zijde, en terwijl haar hart hoorbaar klopte schikte zij ze op gelijken afst_nd, ging van het altaar af, bekeek ze nogmaals en verliet het heiligdom om naar haar moeder te snellen. Ze had juist bijtijds de kerk verlaten, want nauwelijks was zij weg of de deur der sacristie ging open en de pastoor trad de kerk binnen. Deze'had een groote liefde voor het Godshuis, waaraan hij zijn beste zorgen had besteed. Wel ontbrak er nog veel aan de inwendige versiering, maar het gebouw was weer geheel hersteld en verschillende verbeteringen waren reeds aan gebracht. Daarvoor had hij dan ook bij de rijke menschen uit de streek en bij zijn bemiddelde boeren gebedeld en dit had ondanks de ergernis der „verlichten" goede vruchten gedragen. De pastoor woonde dan ook zooals men placht te zeggen bijna in de kerk. Elk vrij oogenblik bracht hij er door met bid den en brevierlezen en vaak ook beschouwde hij een en ander en dacht er over na hoe dit of dat kon worden ver beterd. Nu wilde hij voor het altaar der H. Moeder Gods gaan knie len, toen zijn ver baasde blik op de nieuwe, prachtige vazen viel. „Wat is dat," riep hij verwonderd, „hoe komen die vazen daar?" Hij staat op, treedt het al taar op, neemt nu de eene, dan de andere vaas in de handen, bekijkt ze van onder tot boven, schudt het hoofd, zet ze weer neer en gaat naar de pastorie. „Francisca! Fran- cisca," riep hij zoodra hij de deur open had. „Ik ben nog niet klaar," riep de oude getrouwe uit de keuken. „De boonen willen niet goed gaar worden." „Och wat, boo nen 1 Het betreft niet de boonen, maar een paar heer lijke vazen, die ik in de kerk gevon den heb. Wie heeft die daar gebracht?" De pastoor meen de, dat zijn huis houdster er van zou weten. „Vazen, nieuwe vazen in de kerk," vroeg de oude Francisca verwon derd. „Ja vazenTwee prachtige vazen. Naar de schilderij Tan Gustaaf Doré. Wie is er in de kerk geweest," vroeg de pastoor dringend. „Niemand, mijnheer pastoor 1" „Heb je den koster vandaag niet gezien?" „Die is vanmorgen na de H. Mis uitgegaan. Hij had bood schappen, zei hij, en zou eerst laat terugkomen. Hij heeft den sleutel hier gelaten en mij gevraagd om den Angelus voor bem te luiden en de kerk te sluiten. De koster kan niet in de kerk geweest zijn." „Is er misschien een rijtuig voorbijgekomen?" „Zelfs geen kruiwagen, mijnheer pastoor, dat weet ik zeker. Er kan geen kat over de straat gaan of ik kan ze uit het keuken aam zien." „Maar heb je dan in het geheel niemand in de kerk gezien? De engelen uit den hemel brengen toch geen vazen in de kerk." En de pastoor werd ongeduldig. „Neen, geen mensch dan alleen het dochtertje van Madeleine. U kunt toch niet denken dat dat arme kind zulke prachtige varen, als u zegt, in de kerk zal brengen." De pastoor vroeg niet verder, maar nam zijn hoed en ging regelrecht naar het huisje van Madeleine, terwijl de oude Fr an

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 16