Goed afgeloopen. N aan mijn neel Willem Burgerstein het tapijt uit mijn voorkamer. Mijn overige bezittingen vermaak ik aan mijn anderen neet Johan Willmer. Aldus eindigde het testament van nu wijlen de excen trieke juffrouw Caroline Burgerstein, en Willem die zich altijd als den meest begunstigden neet had beschouwd, vond niet alleen, dat hij bij zijn neet was achtergesteld, maar ook dat zijn tante hoon aan beleediging gepaard had, door hem na te laten een tapijt 1 En waarschijnlijk een oud, versleten ding, want de goede dame had bekend gestaan wegens den verwaarloosden en slordigen toestand van haar huis. Kortom, zij had alleen gewoond met Martha, haar oude meid, op een wijze, die door onbeleefde menschen „krenterig" genoemd wordt. De weinige bloedverwanten hadden naar het voorlezen van het testament geluisterd, en nu de geringe nieuwsgierigheid voorbij was, kwam er een algemeene beweging van vertrekkende men schen, vergezeld van uitdrukking van verbazing over den inhoud van het dokument. „Ik feliciteer je," zei Willem beleefd tot zijn neef Johan. „Dank je," antwoordde deze, „maar ik had het waarlijk niet verwacht, en ik geloof niet, dat ik er eenig recht op heb, want men heeft je niet netjes behandeld. Iedereen dacht, dat gij ten minste een mooie portie zoudt krijgen." „Welnu, zij hebben zich vergist, zooals nu blijkt. Doch maak je er niet bezorgd over. Wat mij het meest in de keel steekt, is de bittere spot, die in een legaat als'het mijne verborgen iseen oud vloerkleed!" „Ja, 't is zeer zonderling, maar zij was een zeer excentrieke vrouw." „Dat weet ik, maar ik had nooit gedacht, dat er in haar zoo veel boosaardigheid stak. Bovendien, ik meende altijd, dat wij beste vrienden waren." „Hebt ge nooit oneenigheid met haar gehad?" „Nooit. Integendeel, toen ik haar het laafst zag, was zij even hartelijk als altijd. Zij kan toch niet van mij verwacht hebben, dat ik haar naar den mond zou praten, want ik weet zeker, dat ik dit nooit gedaan heb." „Neen, zeker niet, dat ligt niet in je aard, maar als menschen zóó excentriek zijn, weet men niet, waartoe zij in staat zijn." „Apropos, ik ben niet van plan mij over dat tapijt druk te maken," zei Willem. „Ik zou niet weten, wat ik er mee doen moest, gij kunt er dus over beschikken tegelijk met het andere goed." „Mij wel, maar dan moet ge inplaats daarvan iets anders kiezen." „Dank je, je bent wel goed. Maar zeg, nu ik er aan denk, ze gebruikte die voorkamer nooit en toen ik er den laatsten keer in keek, was er heelemaal geen vloerkleed in. Zou dat soms ook weer een streek van haar zijn? En wat moet er van Martha wor den, die arme oude ziel? Aan haar is geen cent vermaakt." „Agatha en ik hebben afgesproken haar bij ons te nemen. Zij zal ons bij de kinderen behulpzaam kunnen zijn en licht werk doen. Nu Willem, vaarwel, ik moet zeggen, dat ge de dingen wijs- geeriger opneemt dan ik Eenige weken later kwamen de twee neven weer bije den inboedel na te zien. „Wel," zei Johan, „ik heb nieuws, dat je verrassen za legaat is op slot van rekening kwalijk meer waard daD he want de totale som van tante Caroline's bezittingen schiji tegenwoordigd te worden door het huisraad en een paar ff gulden op de bank." „Is het mogelijk?" hernam Willem. „Waar heeft zij d geleefd „Zij heeft gedurende de laatste negen jaren een lijfrer 1000 gulden per jaar genoten „Ge vertelt me daar iets verrassends, inderdaad, Maar tc ik mij niet voorstellen, dat zij meer dan de helft daarvan i „Ik evenmin; toch schijnt het, dat zij niets bespaard he „En zij heeft in dien tijd nog twee erfenissen gehad, Willem voort, „van oom Peter en van haar broer." „Dat is waar ook. De eenig mogelijke verklaring is, het geld met weldoen heeft uitgegeven. A propos, dat veri tapijt uit de voorkamer was opgerold en dichtgebonden, hing een brief aan, die aan u gericht is. Wacht, ik zal geven, voor ik het vergeet." „Zeg," riep Willem driftig, nadat hij het schrijven had. „Wat hebt ge met het tapijt gedaan, Johan?" „Aan een uitdrager verkocht, die heeft het meegenomen. \A vraagt ge dat?" „Goede hemel! Lees dit eens!" Hij overhandigde Joh tantes brief, die aldus luidde „Beste Willem, „Dit tapijt vermaak ik aan u. Niet dat ik wensch de mc opbrengst verborgen te houden, maar ik weet, hoe lastig misschien een heel jaar op den afloop van langzame, ver\ formaliteiten en wettelijken omhaal te wachten, terwijl schien gaarne het geld ergens voor zoudt willen gebruik kunt zelf het successierecht wel berekenen en het geld ter b< plaatse inzenden, want wij zijn beiden altijd eerlijk en st weest, niet waar? Daarom hebben wij het steeds zoo go< elkaar kunnen vinden. Ge zult een strook voering aan den kant van het vloerkleed zien zitten. Als ge dit zorgvuld een schaar lostornt, zult gij bevinden, dat het oude v« vloerkleed nog niet zoo waardeloos is als het wel lijkt. I een paar erfenissen gehad en mijn geheele inkomen niet v heb, was ik in slaat aardig wat voor u te sparen. Moge 1 bron van zegen en geluk voor u zijn Uw liefhebbende tan Caroline Burgerstein. „Goede hemel!" riep Johan. „Wat hebben wij gedaan?4 „Wij moeten het tot eiken prijs van den uitdrager teri te krijgen," sprak Willem. „Geef mij zijn adres, en ik alsof ik een gewone klant ben, van hem terugkoopen het geheim nog maar niet ontdekt heeft!" „Maar ik weet zjjn adres niet," kermde Johan. „Ik ff man nooit te voren gezien, en kan niet nagaan, waar h daan is gekomen." gedaan zou hebben.' Zoo de waarheid be kend was geweest, zou Johan's opmerking van veel grooter beteekenis gebleken zijn dan hij onderstelde. Willem was een vreedzaam, terug getrokken man, en het was niet algemeen be kend, dat zijn vrijge- zellenleven geenszins eigen verkiezing was. Verrassend als het an deren vrijgezellen moge toeklinken, was hij er verre van af over zijn vrij heid te jubelen, en hij had evenzeer een afkeer van den ongehuwden staat als dat hij de ge heele broederschap der vrijgezellen verachtte Hij had zich voorge steld, dat een legaat zijn inkomen op' voldoende wijze zou vermeerderen, om de vervulling zijner droomen mogelijk te ma ken daarom was zijn te leurstelling diepen bitter. Maar zehbeheersching was hem een gewoonte, schier een eerezaak ge worden, zoodat niemand vermoeden kon, wat hij werkelijk gevoelde. GIJ HEBT HET GEWILD, BRUTUS 1. Waar zou die daar met dien zak heen moeten? 2. Ga jij maar eens vlug met me mee, baasje! 3. Open dien zak, zeg ik je! Wat sta je nog tegen te pruttelen! 4. Voor mijn part! (Terzijde). Dat zal dien heeren ook niet meevallen! „Een heel fortu hemKan hij van geweten het „Het heeft e van, maar hoe z kunnen Wij 1 adverteeren om te vinden, ofsch vrees, dat het te L „Ais bij de van het tapijt nc ontdekt heeft, door die adverte iets van raden." „Inderdaad, zootoch zie il anderen weg." Er werden d vertentiën geplaa de zaak werd bij litie aangegevei commissaris van gaf niet veel hoof ze kwamen overe onderzoek in te in de meubel- hangerswinkels,w; dragers gewoon een en ander te Weken gingen bij, zonder dat m van de zaak vi totdat op zekert Willem een dr: telegram van Joh ving en zich i haast naar het ff zijn neef spoedd<

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 19