43
mochten het habijt afleggen en ontviDgen reisgeld en wat zij meer
noodig mochten hebben. Het stond hun vrij te gaan, waar zij
wilden en van deze vrijheid werd verschillend gebruik gemaakt.
Nog denzelfden avond vertrokken zijook degenen die liever het
voorbe.eld van den abt en broeder Hervas wilden volgen, moesten
op last van den abt vertrekken.
Gaston smeekte ook den abt en broeder Hervas zich in veilig
heid te stellen, doch zij bleven onverzettelijk en het eenige, wat
hij kon verkrijgen, was de belofte, dat zij hen een toevluchtsoord
zouden vragen, wanneer hun leven gevaar liep. Deze belofte stelde
Gaston echter niet gerust, waarom hij met een vastberadenheid
ver boven zijn leeftijd een plan vormde om zoowel de abdij als
het kasteel te verdedigen. Nog denzelfden avond verzamelde hij
eenige wakkere dorpelingen en bezwoer hen, dadelijk maatregelen
te nemen om groote misdaden te voorkomen. Om hen tot daden
aan te zetten, vond hij toon en woorden die zijn hoorders ver
wonderden en ontroerden. Zij verklaarden zich bereid zijn raad op
te volgen. Maar een'van hen merkte op, dat zij geen geweren
hadden.
„Ik heb die van mijn grootvader," antwoordde Gaston, „maar
gij hebt uw zeisen, uw snoeimessen, uw spaden en bijlen."
Dit moedige antwoord verdreef allen twijfel. Men kwam overeen
dat de strijdvaardige mannen van het dorp een militie zouden
vormen en bij gebrek aan vuurwapenen zich zouden bedienen
van hun gereedschappen. Maar
twee van hen werden aangewe
zen om de wegen te bewaken
en alarm te maken als het noo
dig was. Op dit signaal zouden
allen de roovers te gemoet gaan
en mocht het hun niet geluk
ken dezen te weerhouden, dan
zou de eene helft positie nemen
voor de abdij, de andere voor
het kasteel.
Zoo geschiedde het, dat een
geheele bevolking, aanvankelijk
verschrikt en ontmoedigd, op
initiatief van een jongeling weer
moed vatte en zich organi
seerde om hulp te bieden aan
hun weldoeners, die in gevaar
verkeerden.
Gaston gaf nog een ander
bewijs van zijn energie en be
leid, door de aandacht zijner
hoorders te vestigen op de ver
dachte handelingen van Luyster.
„Hij moet bewaakt worden,"
sprak hij„hij heult met de
vijanden en als die zich hier
heen wenden, is het op zijn
aanstoken en ophitsing."
Zoo zorgde hij, dat men
Luyster niet uit het oog ver
loor en dat men als er iets ge
beurde hem onschadelijk kon
maken desnoods door hem ge
vangen te nemen.
Toen Gaston alleen achter
bleef, overwoog hij of hij broe
der Hervas zou meedeelen wat
hij voor maatregelen had doen
nemen, maar hij besloot hem
niets te zeggen, wijl hij vreesde,
dat de abt zou verbieden om
zijnentwil bloed te vergieten Hij
moest de verdediging voorbe
reiden buiten hun weten en
ondanks henzelven voor hen
strijden.
Wat het kasteel betrof, was
dit anders. De gravin zou wel
goedkeuren wat hij gedaan had en als het niet zoo laat in den
avond was geweest, zou hij het onmiddellijk hebben gaan vertel
len. Nu moest dit tot den volgenden dag wachten, maar toen
ging hij ook zoo vroeg mogelijk naar het kasteel en deed ver
slag van hetgeen besloten was.
De gravin stond verstomd. Hoe kon een knaap, zoo joog nog
en dien men beschroomd en verlegen had geacht, z'ch zoo plotse
ling gereed toonen als een man van de daad, van overleg en
energie?
.Weet gij, mijn beste, dat ge hebt gehandeld als een man
van moed en ondervindmg! Op een leeftijd, waarop men nog
slechts weet te gehoorzamen weet gij reeds te bevtlen. Ik neem
de hulp aan, die gij mij *aanb;edt. Eerst was ik voornemens te
vluchten om mijn kleine Marie Thérèse niet aan gevaar bloot te
stellen, maar nu, na u gehoord te hebben, blijf ik in mijn
huis. Als wij worden aangevallen, zullen wij, dank zij u, ook ver-
ded gd worden. Ik spreek niet van mijn erkentelijkheid, die hebt
ge voor altijd verworven
Deze woorden brachten Gaston in verrukking, zij beloonden
hem voor zijn toewijding aan het huis de Rcquemare. Het was
deze toewijding, nog versterkt door zijn genegenheid voor Marie
Thérèse die hem de stoutmoedige gedachte had ingestort en
hem plotseling tot den beschermer van een vrouw en een kind
maakte. Nu gevoelde hij zich in staat te weerstaan aandevreese-
lijke uitbarstingen, waarvan het gerommel zich reeds van het
eene tot het andere einde van Frankrijk deed hooren.
IV.
DE HLiGSCHE H. THERESIAKERK IN FEESTDOS
de oude „gezantsrbapskerk,i de H. Theresiakerk in het Wes'einde te
's-Gravenhtge, was dezer dagen op 't feestelijkst versierd ter gelegenheid
van hit gouden jubileum der Haagsche „Vereen eing tot vereering van
het H. Sac anient en tot versiering van arme kerken." Wij bieden onzen
lezers hierboven een kiekje aan van den prachtigen tooi der kerk.
(Opname van C. J. L. Vermeulen, Lange Toten
en Toussaintkadc, *8 Gravenhagen
Zooals ook in de geschiedboeken over de Fransche revolutie
te lezen is, verspreidden zich de roof- en moordtooneelen, waar
van kloosters en kasteeleu het tooneel waren, zooals iu het
vorige hoofdstuk werd verhaald, over geheel Frankrijk. Overal
verbrandde men de brieven van adeldom, die uitgeleverd wer
den en als dit niet geschiedde werden de kasteelbewoners, soms
onder hevige martelingen, ter dood gebracht.
Men zou meenen, dat het besluit der vergadering van de afge
vaardigden der drie standen der Staten Generaal, om namelijk
alle feodale rechten benevens alle privilegiën van adel en geeste
lijkheid af te schaffen en alle burgers gelijk te verklaren voor
de wet, een eind zou gemaakt hebben aan de moordtooneelen,
maar dit was zoo niet. De revolutionaire bewegingen breidden
zich uit, namen toe in hevigheid en zouden niet geheel ophouden
vóór Bonaparta zich eenige jaren later van de heerschappij meester
zou maken.
Men ziet hieruit échter, dat
men in Hacquetot zich terecht
op een aanval voorbereidde en
dat de abt wijs gedaan had
met de ordebroeders te doen
vertrekken.
Op dit oogenblik was hij
alleen met broeder Hervas in
de abdij. Gaston bezocht hem
dagelijks en trachtte zich nuttig
te maken zooveel hij kon. Was
hij niet in de abdij, dan bevond
hij zich in het kasteel, wanneer
zijn plicht als verdediger hem
niet in het dorp hield, waar de
dorpelingen dag en nacht de
wacht hielden, of hij wandelde
den weg naar Fécamps een eind
op, waar schildwachten stonden,
die de nadeiing eener bende
moesten aankondigen.
Een week lang deed zich
niets onrustbarends voor. Het
scheen, dat de roovers verdwenen
waren. Maar Gaston liet zich
door dezen schijn niet misleiden.
Niet alleen trachtte hij de waak
zaamheid der dorpelingen te
verdubbelen, maar hij vermin
derde ook zijn eigen rondgangen
niet het minst. En bij dat alles
toonde hij een energie en een
beslistheid en vastheid van wil
vèr boven zijn jaren en dit bracht
te weeg, dat hij, ofschoon nog
een knaap, de aanvoerder werd
aan wien alle verdedigers als
bij instinct onderworpen waren.
Al de genomen voorzorgen stel
den de bewoners meer en meer
gerust en ze hoopten eindelijk,
dat de dreigende onheilen hun
zouden bespaard worden. Deze
hoop berustte op de omstan
digheid dat het dorp ver van
alle groote plaatsen verwijderd
was. A leen de revolutionnairen
van Fécamp waren te vreezen
en deze zouden wel ingelicht
krachtige maatregelen, die genomen waren om
zijn omtrent de
hen te weerstaan.
Op het eind van de maand Augustus werden deze verwach
tingen echter plotseling gelogenstraft. Br Hervas was vier-en-
twintig uren afwezig geweest om op bevel van den abt te
Fécamp zelf te onderzoeken, wat men te vreezen had. Als leek
verkleed had hij de zaken van nabij kunnen gadeslaan en was
zelfs in een vergadering van oproermakers weten binnen te
komen, waar hij onder de menigte verborgen, Luyster den kathe
der had zien beklimmen, die het volk aanhitste op de kloosters,
die zulke enorme rijkdommen bezaten en waar thans complotten
werden gesmeed tegen het volk, dat de monniken in dienst
baarheid wilde houden.
Dat alles berichtte Br. Hervas den abt en verklaarde, dat hij
een aanval op het klooster verwachtte, en dat deze op aansto
ken en wellicht onder aanvoering van Luyster zou plaatshebben.
Gaston wilde zich van den persoon van Luyster meester
maken ten einde aldus den aanval te voorkomen. Maar de
matroos zou zich niet alleen in het dorp vertoonen, meende de
abt en overigens verklaarde hij nogmaals dat hij niet wilde, dat voor
de verdediging der abdij gestreden en bloed vergoten zou worden