De stem van bet geweten. 37 HET JONGSTE SPOORWEGONGELUK IN WALES: een kijkje op de huiveringwekkende vernieling van een passagierstrein, die verleden week in Zuid-Wales op een goederentrein liep en als het ware geheel in elkaar werd geschoven. Vele dooden zijn bij dit ongeluk gevallen: uit het vernielde rijtuig echter dat op onze foto is gekiekt, werd nog één reiziger volkomen ongedeerd, zelfs zonder schram of schrap, gered! Dat is inderdaad op het kantje af van den doodl (Slot). N dat gelaat draagt de trekken, die hem dag en nacht vervolgen en 2ich met gloeienden greep in zijn ziel boren. Hij waagt het niet te schreeuwen, ofschoon de angst hem daartoe dringt; hij kan ternauwernood ademhalen, want het ligt hem als een berg op de borst. Nu komt er beweging in die ,Die is, molen- „Laat mij dan alleen al leeft ge nog, toch groot genoegT^ê!i^^" steunde hij. steen en brengt mij in het graf. Het zalnTèr^ML-als een „Ik zou wel dwaas zijn u te verlaten, voor ge hebt," antwoordde de geestelijke. „Ik zal den notaris laten roepen, om hem den molen te laten verkoopen, dan kan ik u de negen duizend francs teruggeven." Geloofc gij dat deze boete voldoende is?" „Moet ik dan toch voor de rechtbank komen?" „Zeker, maar voor een andere dan gij denkt." Angstig en vragend zag de molenaar den priester aan. Deze glimlachte. „Ge mo:t bij God vergeving zoeken, zooals ge de mijne reeds lang hebt verworven. Biechten moet ge." „Na zooveel jaren HET JONGSTE SPOORWEGONGELUK IN WALES: een ander kijkje op de vernielde treinen. KIEKJES UIT VLIS8INGEN, de plaats waarheen de oogen van heel de wereld in deze dagen van inter nationale belangstelling voor onze fortificatiën zich wenden. De oude vestingwerken van Vlissingen (men vergeet maar al te veel, dat Vlis- singen ook nu al een vesting is!), die langzamerhand verouderd zijn heeft onze fotograaf hierboven nog eens gekiekt. „Waarom niet? En nu dadelijk. Geen nitvluchten, ik zal je helpen." Dat was dezelfde onrustige oude mulder niet meer, die na een uur stil biddende op zijn bed lag en zijn Verlosser in de heilige Eucharistie verwachtte. Wat gaf het een verwondering en verbazing in het dorp, toen nog denzelfden avond het H. Sacrament naar den molen gebracht werd. De pastoor weende vreugdetranen en omhelsde zijn vriend, wien het groote werk gelukt was. En die verwondering en verbazing der dorpelingen duurde voort, want wat gebeurde er al niet in den naasten tijd. De oude molenaar herstelde merkwaardig snel en werd dage lijks door den gast des pastoors bezocht. Ook deze zelf kwam nu dikwijls in den molen, waarvan de steenen warm liepen, zooveel koren moesten zij vermalen, want de maalklanten meenden het recht te hebben de nieuwste berichten over den ouden mulder te vernemen, wiens eigenlijke naam hun nog niet goed over de lippen kwam. Toen Karei Renneberger het bed kon verlaten, maakte hij aan den arm van den vreemden geestelijke, die spoedig populair werd in het dorp, zijn eerste wandelingen en de pastoor keek door het venster van zijn studeerkamer hen glimlachend aan. Toen werd de molen verkocht. „Een molen verkoopen, die zooveel opbrengt," zeiden hoofd schuddend de wijzen uit het dorp. „En zoo schandekoop uit de hand I Het is ongehoord!" Het wonderlijkste kwam echter eerst, toen de molenaar her steld was. Toen verliet hij den molen, dien de nieuwe eigenaar nu spoedig in bezit nam, en betrok de pastorie, waar hij in de logeerkamer trekken, de smalle lippen openen zich en als de bazuinen van het laatste oordeel klinkt de vraag aan zijn oor: „Waart gij niet de soldaat, vriend, die in Maart 1871 bij de familie Doyal in de boerderij te St. Jan les Goux ingekwartierd was?' „Dat was ik," kreunt de oude mulder; „ik was het, die het geld roofde en den knaap doodde, die het mij wilde beletten. En gij zijt de broeder van den vermoorde en wilt mij, nu ge mij gevonden hebt, aan het gerecht overleveren. Doe het maar, mij is het hetzelfdealles is beter dan het honden leven, waartoe mijn geweten mij veroordeelt." „Ge dwaalt dubbel, mijn vriend," klonk het zacht en mild in zijn oor, „ik wil u niet voor de recht bank brengen en ik ben ook niet de broeder van hem, dien ge meent gedood te hebben. Ik ben het zelf, die u in dien nacht overviel. Uw sabelstoot heeft mij wel zwaar verwond, maar ik heb er zooals gij ziet, het leven nog afgebracht De molenaar lag daar met wijd geopende oogen, een onmacht nabij. KIEKJES UIT VLISSJNGEN, een gedeelte der stad, gezien vanuit de zee

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 3