Net lied van Clarens.
openbareleeszalen,
welke subsidie met de meening van een
aanzienlij' gedeelte der rechterzijde
blijkbaar in strijd was. Ook het wets
ontwerp op de eedsaflegging getuigt
van bedoeld verschijnsel. Hiertegen
werd aangevoerd dat een kabinet niet
uitsluitend mag letten op de belangen en
wenschen zijner partij. Naar aanleiding
van deze beschouwingen werd door an
dere leden betoogd dat het niet twijfel
achtig is, dat een Christelijke regec-
ring hare overtuiging niet aan anders
denkenden mag opdringen.
He hoe langer zoo meer voorkomen
de practijk van het uitoefenen van critiek
door de Volksvertegenwoordiging op
benoemingen
door de regeering kwam ter sprake. Men
merkte op, dat de politieke zeden nog
niet zoo verbasterd kunnen heeten, dat
men die benoemingen niet aan de Re
geering zal kunnen overlaten, zónder
inmenging van de Staten-Generaal.
Naar aanleiding van deze opmerking
wezen sommige leden er op dat speciaal
de achterstelling welke de
Roomsch Katholieken
bii benoemingen zouden hebben onder
vonden en nojf zouden ondervinden, ten
bewijze waarvan in den laatsten tijd
allerlei statistieken worden gepubliceert,
niet alleen door cijfers kan worden be
wezen. Vooral moet hierbij neg reke
ning worden gehouden met historische
gebeurtenissen en feiten.
Door andere leden werd tegen deze
beschouwingen aangevoerd dat op dit
gebied oude toestanden zijn blijven na
werken. De Katholieke ouders laten hun
kinderen, omdat zij toch weinig of geen
kans hebben tot openbare betrekkingen,
te worden benoemd, en eenmaal be
noemd, carrière te maken, betrekkelijk
zelden voor den openbaren dienst oplei
den. Die toestand is gelukkig veel ver
anderd. Maar wat een gebrek blijft is,
dat men den historisch en toestand wil
laten versteenen. Nu de Katholieken
wel geschikte persohen hebben wil men
dikwijls toch nog geen Katholiek be
noemen.
Vele leden waren van meening, dat
in de eerste plaats de hand behoorde
geslagen te worden aan de
verbetering der weermacht.
Aangedrongen werd op de bespoedi
ging der
landbouw ongevallen
verzekering
waarbij het beginsel van particuliere ver
zekering op den voorgrond moet staan.
Men wees op het feit, dat de toestand
van ons leger, in het bijzonder van het
hoofdwapen der infanterie betreft, in
de laatste jaren sinds het optreden van
het gelaaid hebbend
tweeploegenstelsel
zeer bepaald belangrijk is achteruit ge
gaan, zoodat ten spoedigste verbete
ring dient aangebracht, wil de toestand
niet in toenemende mate verergeren. On
verwijld worde daarom aanhangig ge
maakt en afgedaan eene ingrijpende her
ziening der Militiewet, of, ziet de re
geering daartoe geen kans; dan schaffe
men, door eene partieele yvijziging der
bestaande wet, het tweeploegenstelsel
af, en kome op het oude stelsel voorloo-
pig terug.
Sommige leden weten den weinig be
vredigenden toestand van het wapen der
infanterie niet zoozeer aan het twee
ploegenstelsel ;dan wel aan het stelsel
der viermaanders, waarvoor niet enkel
voorgeoefenden worden genomen.
Men maakt, zoo werd verder opge
merkt, bezwaar tegen de groote kosten
der defensie, en het is thans een wed
strijd om te betoogen, welke regeering
er zich op beroemen kan het „goed
koopst" in defensiezaken te zijn ge
weest. Dit is een gevaarlijke opvatting.
Goedkoop kan 's lands defensie nooit
zijn. Dat de regeering de
kustverdediging
ter harte neemt, strekt haar naar veler
meening niet tot verwijt, maar verdient
waardeering, dat was haar plicht en ge
tuigt van moed. Maar de omvang der
voorgedragen voorziening, zeiden deze
leden, is te grootde regeering heeft
meer dan het strikt noodige daarvoor
aangevraagd en andere voorzieningen bij
voorbeeld de al werking der Stelling vart
Amsterdam en de verbetering van de
Hollandsche Waterlinie óp den achter
grond geschoven.
Niet het aangevraagde bedrag op zichf
zelf is een bezwaar, maar wel dat dif
bedrag op eene te eenzijdige wijze en;
niet van wat voor defensie, naar alle zij
den geraden is.
De instelling der
bezuinigingscommissie
vond in verband met den omvang der
haar opgedragen taak, bij een aantal le
den weinig instelling.
Onderscheidene leden betoogden, dat
er nog steeds in zake onderwijs allei>
minst rechtsgelijkheid bestaat en het
b ij zonder onder w ij s
nog zeer is achtergesteld bij het open
bare.
Onder verdere verwijzing naar hetgeen'
te dier zake in de Tweede Kamer is op
gemerkt, werd de
linancieele toestand
van ons land door vele leden ernstig
genoemd, door een aantal hunner zelfs
in hooge mate zorgwekkend.
Het is in elk geval, naar de meening
van vele leden te betreuren, dat de mi
nister niet heeft zorg gedragen, of al
thans bevorderd, dat het ontwerp tot
verhooging van het successierecht vóór
1 Januari in behandeling werd gebracht.
Op spoedige behandeling werd alsnog
aangedrongen.
Van andere zijde werd de finantieele
toestand niet zorgwekkend genoemd en
niet ongunstig beoordeeld, maar werd
opgemerkt, dat die toestand minder be
vredigend is dan uit de uitkomst over
de reeks van jaren, opgenomen onder
Nota van den minister van financiën»,
schijnt te vólgen.
Wat aangaat de in uitzicht gestelde
belasting op het
debiet van tabak,
waarvan de opbrengst op 2 inillioen'
gulden wordt geschat, konden vele le
den niet begrijpen hoe de minister bij dit
novum komt met zoo'n geringe raming.
Men zou den minister in overweging ge
ven deze zaak zóó te regelen, dat die be
lasting minstens vier of vijf millioen gul
den zou opbrengen, waarvan geen na-
deelige gevolgen voor den handel wer
den verwacht.
Algemeen ontmoette het denkbeeld
om een nieuw
departement van onderwijs
te scheppen tegenstand en men waar
deerde het dat de regeering zich daar
tegen verzet heeft.
TWEEDE KAMEU.
Middelbaar onderwijs
Bij de *1 w-eede Kamer is een wetsont
werp tot wijziging eer wet op het Mid
delbaar Onderwijs ingediend, dat beoogt
de lasten ter voorziening in dc behoef
te aan openbaar middelbaar onderwijs,
in de toekomst cp billijker wijae, dan
thans het geval is, over het Rijk en de
onderscheidene daarbij belanghebbenden
gemeenten te verdeelen. Van a.gemeene
bekendheid is het, dat als gevolg vm
historische ontwikkeling op ciit oogenb ik
de kosten der openbare H. B. S. met
3- en met 5-jarigen cursus in zeer onge
lijke mate op de verschillende gemeen
ten drukken. De Minister is er dan ook
van doordrongen, dat aan dezen wan
toestand door een meer billijke ver
deeling van de lasten een eindt behoort
te worden gemaakt.
Maar nog om andere reden is aanvul
ling noodig. Het is wenschelijk, zegt de
Regeering, voor zoover zulks thans nog
verkrijgbaar is, te bewerken, dat ook de
gemeenten, die door Rijks H. 8. S. ge
baat werden, voortaan in de kosten
dier scholen zullen gaan bijdragen naar
stelselmatiger en billijker maatstaf dan
tot dusver aangelegd is. Dit geld'. vo< r-
eerst de gemeenten van vestiging. Boven
dien valt ook rekening te houden met de
buitengemeenten, welke van het bestaan
van Rijks H. B. S. mede profiteeren.
Zij mogen geacht worden geheel op
ééne lijn te staan met de buitengemeenten
die hare leerlingen naar gemeentescholen
zenden en het is dan ook niet meer bi k
dat zij verplicht werd an-voortaan in de
kosten dier Rijksscholen te gaan bij
dragen. De verplichting nu van de ge
meenten in ouaestie tegenover het R;>'k
Tweede Blad, behooiende i
bij De Leidsche Courant
van Woensdag 25 Januari.
Dit «Ie Pers.
Leeszalen.
In het tweede artikel over dit onder
werp betoogt de „Standaard", dat
het uitgangspunt van de beoordeeling
niet in het „Vrije Onderzoek", dat ge
heel buiten dit vraagstuk ligt, maar de
vrijheid van drukpers.
Deze is een feit, niet alleen in Pro
testantsche, maar evenzoo in Roomsch e
landen, en steeds heeft de antirevolutio
naire partij het bestaan van deze vrijheid
pogen te bevorderen. Niet «alsof we de
schaduwzijde ervan niet inzagen. Zelfs
nu nog is de verhouding door de Over
heid tegenover Sodomv ep soortgelijke
vuilheden, in dit opzicht aan te nemen,
een nog verre van geheel opgelost
vraagstuk. Ook dient erkend, dat één ge
schrift ter aanbeveling van het Neo-Mal-
thusianisme de landsbevolking ernstiger
bedreigt dan tien kindermoorden per
jaar. Uit de gedachte komt de d a a d
en de publicatie en verspreiding van een
on gerechtig denkbeeld kan aanmerkelijk
meer kwaad stichten dan een begane
misdaad. En toch kozen we voor de
Vrije drukpers, omdat het juiste middel
om excessen te keeren niet vindbaar
bleek.
Die strijd in het maatschappelijk sa
menleven is niet te ontgaan. Het zou
niet baten, al kon men de ons vijandige
propaganda-litte. atuur onderdrukken, de
wetenschappelijke zou toch niemand kun
nen weren, en deze werkt daarom nood-
lottiger, omdat ze juist het meest in
tellectueel ontwikkelde deel der bevol
king van de Waarheid Gods afkeerig
maakt en vervreemdt. Dit kan ons daar
om tot geen andere conclusie brengen
dan dat de openbare strijd der meenin
gen van onzen God gewild isdat we
niet de gemakkelijke partij mogen kie
zen, om, op eigen waarheidsbezit gerust
ons aan te stellen aisol de tegenspraak
ons niet deerde,; en dat we gehouden
en verplicht zijn, een ieder, op zijn post,
in de Kerk, op de Hoogeschool, in de
Maatschappij en in het Staatsleven voor
wat we zelf als waarheid belijden, op
te komen, en de dwaling te weerstaan.
De leugen is nu eenmaal in de wereld,
de waarheid kan haar niet ignoreeren
en het is de taak en roeping'van wie voor
de waarheid *het zwaard heeft aange
gord, om in de spelonk der leugen bin
nen te dringen en om dit te kunneur
doen, moet men de atmosfeer die in die
spelonk heerscht, kunnen verdragen.
Op dit punt, meent het blad, gaan'zelfs
de Roomschen met ons accoord. Men
vergist zich toch ten eenenmale, zoo men
zich inbeeldt, dat de Roomschen den
strijd ontwijken of niet aandurven. Zeer
kundige geleerden toch hebben zich ook
hunnerzijds opgemaakt, om op alle ter
rein der wetenschap de hedendaagsche
dwaling onder de oogen te zien, en ze
volstrekt niet alleen op kerkelijk, maar
evenzoo op philosophisch, natuurkundig,
sociaal, economisch en staatkundig ter
rein te woord te staan en te bestrijden.
Ze deden in dit opzicht volstrekt niet
voor ons onder, eer gingen ons vaak
vóór. Al neemt ge aan, dat men van
Roo'msche zijde de dwaling liever met
een banvloek tot zwijgen had gebracht,
nu dit, bij de vrijheid der drukpers, en
van het woord, eenmaal niet ging, en ook
zij het ieit te aanvaarden hadden, dat
waarheid en leugen publiekelijk met el
kander in botsing geraakten, hebben ook
zij allerminst geaarzeld den strijd aan
te binden, en in meer dan één opzicht
hebben zij door hun verzet ook ons ge-
gesterkt.
Dr. de Visser had dan ook de tegen
stelling tusschen wat Protestantsch en
wat'Roomsch is, ten deze niet zoo mo
ge:! stellen, alsof wij den strijd aandors
ten, en zij niet. Wie nog dagelijks kan
waarnemen, hoe de Roomsche geleer
den in het volle vuur van den wetenschap
pel ijken strijd staan, en zelfs daarin niet
zelden onze voorgangers en leermees
ters waren, heeft geen recht om op zoo
FEUILLETON.
Een verhaal uit de Fransche revolutie.
47)
Op zekeren avond, na een wandeling
in het park, was Geneviève op het
kasteel teruggekeerd en een sober avond-
maai gebruikt hebbend, zond zij de ou
de huishoudster, haar eenige dienstbo
de heen, en zette zich aan een tafeltje,
om de pachtrekeningen op te maken en
eenige stukken in orde te brengen, waar
mee Raffut haar had belast, en hield
zich daarmee nog al lang bezig. Het was
al over middernacht en juist was zij
met haar arbeid gereed toen drie hevige
slagen op het blinde van het venster
der kamer werden gehooid. Ofschoon
verwonderd dat haar oom door het park
terugkwam, daar hij gewoon was door
het dorp en over het kasteelplein te ko
men, stond Geneviève haastig op en
opende de deur, zonder te vragen, wie
klopte
Het was Raffut wel, maar niet de
Raffut van vóór eenige dagen, de ge-
door en dofjf onzuivere wij/e de tegen
stelling te form j1 eer en. Of men van
Roomsche zijde ooit de vrijheid van de
drukpers en van het woord eigener be
weging zou aanvaard hebben, laten we
thans in het midden, maar vast staat, dat
nu die vrijheid een -mal allerwegen ge
proclameerd is, zij geen oogenblik in
hun tenten zijn gaan schuilen, maar den
strijd en hebben aangedurfd en hebben
aanvaard. En zoo is het niet alleen in
Protestantsche landen, maar evenzeer in
nog geheel Roomsche bladen, hetgeen
„Std." aantoont, met het citeeren der
Spaansche en Beiersehe grondwet
Zoo blijkt derhalve dat het dogma van
het Vrije onderzoek dat ons van Rome
scheidt, een uitsluitend kerkelijk
vraagstuk is, dat door Dr. de Visser
en de „Ned." hier gansch verkeerdelijk
is te pas gebrachtdat het probleem,
waarop het hier aankomt, wortelt in heel
iets anders, t. w. in de vrijheid van
drukpers, en dat al is het, dat, had Rome
het zeggenschap, de vrijheid van druk
pers zou gestuit worden, terwijl wij ze
als noodzakelijke consequentie van .de
worsteling tusschen leugen en waarheid
in beginsel aanvaarden, het feit toclh
vaststaat, dat ze thans allerwegen ook
in Roomsche landen erkend is. En dit
feit nu eenmaal zoo zijnde, ontwaart men
hoe Protestantsche en Roomsche geleer
den beide even openlijk tegen de dwa
ling niet alleen op kerkelijk, maar op
elk gebied te velde trekken. Zoo zelfs
dat de Roomsche geleerden hierin al
thans niet bij ons. achter staan.
Doch dit nu zoo zijnde, ontstaat een
geheel andere vraag, en dat is de vraagt
die de kwestie der leeszaal behecrscht,
wie tot het voeren van dien st.jijd pi
tot het meeworstelen in dien strijd be
kwaam zijn te achten, en in hoeverre het
al dan niet op onzen weg ligt, om de
lectuur niet alleen van hetgeen tot ver
dediging der waarheid gepubliceerd
wordt, maar ook van hetgeen tot bestrij
ding der waarheid uitkomt, onder een
ieders bereik te brengen, ja zelfs de
lezing ervan aan te moedigen.
Zoo, en niet anders, staat de vraag
die het geding beheersc'nt. We noemden
het daarom even paedagogisch vraagr
stuk.
Vast staat toch ,dat een Leeszaal, ge
lijk ze onder ons is opgezet, bedoeld lec
tuur beschikbaar te stellen, althans voor
elk meerderjarig persoon. Dat ze uitgaat
van de gedachte, dat de lectuur, die ze
ter beschikking stelt, moet ?ijn samen
gesteld, én uit hetgeen de waarheid be
strijdt, én uit hetgeen de waarheid be
pleit. En, last not laest, dat ze tot het
kennis nemen van deze litteratuur poogt
aan te moedigen ,door jan en alleman
er heen te lokken, en als lokmiddel ier
toe te bezigen het verschaffen van dag
bladlitteratuur van alle gading, en van
lectuur van ontspannenden aard.
Iets waarbij het opmerkeljjk is, dat so
cialisten en liberalen vooruittreden^ om
dit paedagogisch stelsel der leeszalen
inet applaus en hoera-geroep toe te
juichen, onderwijl tal van ernstige man
nen van Christel ijken huize waarschu
wend den vinger ophieven en u toeroe
pen Bezint eer gij begint.
Geëindigd.
De „Nederlander" schrijft aan het
slot van twee artikelen^ waarin zij haar
meening steil tegenover den senrijver van
de Crisis-Aptiorismen in de Standaard"
Wij erkennen, dat onze anike.en tegen
den leider der A. R. partij fel waren.
Steeds lieten wij den persoon van
dr. Kuyper, voor zoover deze niet als
Staatsman of a.s journalist onder de pu
blieke beoordeeling valt buiten bescho u-
wing. Doch den leider konden wij niet
sparen.
Met eene herinnering aan het ont
staan der scheiding tusschen Anti-Revo
lutionairen en Christelijk-Hjstorischen,
zegt het blad, dat van dat oogenblik
tweeërlei noodig was;
handhaving van eigen zelfstandigheid1;
waarborg voor openlijke en loyale be
handeling van 's lands zaken.
Wij achten het onze p icht dit stand
punt- steeds onverbiddelijk te handha
ven.
Eu waar wij nu wel niet staan onder
wichtige, hooghartige Raffut, die de boe
ren hun request aan Bonaparte had hoo-
ren lezen met onverstoorbare koelbloe
digheid en door een zwijgend sarcasme
opgekrulde lip. Thans scheen Raffut on
gerust, bleek, zichtbaar koortsig. Gene
viève ontstelde van den schichiigen blik,
waarmede haar oom, als vreesde hij, dat
zijn terugkeer was bespied, de diepten
vaii het park doorboorde, alvorens de
deur achter zich te grendelen. Vóór die
tafel liet hij zich neervallen op den
stoel, welke Geneviève zooeven verla
ten had. Het rekeningcourant-boek open
en in de pen nog inkt ziende, ontspande
een vluchtige g.ans van voldoening de
bezorgde trekken van het gebruinde ge
laat.
„Je hebt veel gewerkt, zie ik", sprak
hij, niet onvriendelijk.
„O, niet veel,.... een beetje.... Ik ben...
gestoord geworden
Het gelaat van Raffut betrok. Zijn
voorhoofd rimpelde zich en de ongerust
heid van zooeven verwrong weder zijtn
trekken.
„Gestoord door wien Is er dan wat
nieuws?"
Hij beheerschte zich weder en veè-
tigde op haar een harden, onderzoeken
den blijf. Ofsqhoon haar dit vrees^qh-
de leiding van dr. Kuyper, maar waar
de coalitie toch dwingt tot samenwer
king, ook met dien leider ,daar passen
wij nog steeds op onze tellen. Coalitie
heel goed, maar dan ook spelen met open
kaart
Onder den indruk, dat door de leiding
van dr. Kuyper het „bevriende Kabi
net", zonder afdoende redenen, aanmer
kelijk was verzwakt, schreven wij onze
niet malsche artikelen.
Maar de toestanden zijn sed.rt gewij
zigd.
Foen, een paar weken geleden, een
onverlaat uit wraakzucht ons kostbaar
ste kunstwerk gepoogd had te vernielen,
kwam bij ieder die de kunst lief heeft,
de verontwaardiging over die schand
daad tot uiting.
Kalmer echter werd de stemming, toen
door bekwame handen de beschadiging
werd uitgewischt en te niet gedaan.
Zoo ook nu.
Al achten wij ook thans nog, tegen
over den Minister Cool, de houding der
A. R. partij niet fair ën tegenover de
andere partijen in de coalitie niet plicht
matig, toch neemt in ons oog de flinke
daad van den heer Colijn, die de verant
woordelijkheid op zich nam van de daad
waartoe ook hij had meegewerkt voor 'n
goed deel onze ontstemming weg, te
meer, omdat wij ons verzekerd houden,
dat door hem op deze Ministerverwisse
ling niet is aangestuurd, en dat zij door
hem zoo min voorzien als begeerd is.
En daarom nemen wij thans met een
verlicht gemoed, van deze Minister:r::is
afscheid.
Cp den zelfden avond, waarin het bo
venstaande in „Ned." verscheen, bevatte
de „Standaard" een driestar, ten
besluite van het twistgeschrijf, waarvan
het blad afstapt, maar niet zonder te
voldoen aan den eisch die door elk twist
geding aan mannenbroeders wordt ge
steld.
We vergeven van harte al hetgeen ons
in den feilen aan val van de „Ned." tegen
de Anti-revolutiona.re parlij en den per
soon van Dr. Kuyper gekwetst heeft, en
de hoofdredacteur van de „Ned." ver
geve evenzoo van harte, wat in de drie
star hem persoonlijk heeft gekrenkt.
STATEN-GENERAAL.
EERSTE KAMER
Algemeene beschouwingen.
Blijkens het Voorloopig Verslag ont
hield men zich in één afdeeling van het
houden van beschouwingen omtrent de
algemeene politiek van het Kabinet, daar
men het oogenblik daartoe voor deze Ka
mer niet gekomen achtte.
Vele leden betreurden de voorgevallen
crisis van oorlog,
vooral, waar die, volgens sommigen, niet
om principieele redenen, doch wegens
een gering verschil van meening was
ontstaan
Eenige leden wezen op het feit dat
terwijl het ministerie nog geen drie jaar
aan liet bewind was, thans reeds de der
de minister van oorlog daarin is opge
treden. De regeering had te zorgen,,
dat de continuïteit aan oorlog bij ge
breke, waarvan alweer verandering van
beleid en vertraging bij de voorziening
in den noodtoestand moet ontstaan, niet
werd verbroken.
Hiertegen werd opgemerkt, dat ook
bij den val van den minister van Rap-
pard, door het geheele ministerie de Ka
binetskwestie niet gesteld is.
Wat de oplossing van de crisis aan
gaat, deze achtte men vrij algemeen in
de gegeven omstandigheden ook uit een
constitutioneel oogpunt de best denk
bare.
Sommige leden hielden een betoog
over het groote belang dat er gelegen
is in
homogeniteit
van het Kabinet. Ook als ware er geen
bepaalde reden om daaraan te twijfelen
uitten zij toch den wensch dat die ho
mogeniteit nog zal worden versterkt.
Zij meenden, dat zich echter meermalen
verschijnselen voordeden, welke aanwij
zing gaven van minder overeenstemming.
Ook werd de aandacht gevestigd op
het verdedigen van het subsidie op de
begrooting voor
tig maakte, sprak zij aadeiijk de waar
heid
„Ik heb een onverwacht bezoek gehad
dat van den markies de C.arens."
Raffut deed zijn vuist op de tafel neer
vallen met een daverenden s.ag.
„Het is dus waar!" schreeuwde hij,
zoozeer door toorn overmeesterd, dat zijn
zware stem schier verstikte. „Men had
het mij wel gezegd, dat het jonkertje de
stoutheid had gehad om in het dorp te
rug te komen, maar ik geloofde het niet,
en ik wilde het niet gelooven. En nu
blijkt, dat hij niet alleen naar het dorp
is gekomen, maar dat hij dit domein be
treden heeft, dat hij tot in het kasteeiih eelt
durven doordringenhier!"
Geneviève luisterde naar hem, zon
der de oorzaak van den toorn te be
grijpen, welke haar onredelijk voorkwam.
Haar lief gelaat, hoewel een weinig ver
bleekt, drukte geen vrees uit, maar een
zoo ongeveinsde verbazing, dat Raffut,
weer voorzichtig geworden, achter het
mom van koelbloedigheid zijn angst ver
borg en vroeg:
„Dus is hij gekomen? En wat heb je
gedaan?"
Geneviève antwoordde onbewimpeld:
„Ik heb hem ontvangen."
Raffut smoorde een vloe^
„Hau ik hem dan moeten wegsturen?
Onder we.k voorwendsel kon ik hem den
toegang tot het kasteel weigeren. Dan
zou het zijn geweest, alsof ik zijn woning
voor hem sloot, dat ik wilde verbergen,
wat wij er verricht hadden. En wij heb
ben geen enkele reden, om ons zóó te
gedragen, geen enkele reden om hem te
vreezen
Raffut dacht in stilte en stemde toen
zeer gedempt, met ongeduld toe:
„Dat is duidelijk. Het best ware inder
daad hem te ontvangen. Maar wat heeft
hij gezegd? Wat heeft hij gevraagd?..
Komaan, spreek.... vertel het me!...."
„Hij heeft het inwendige van het kas
teel willen zien. Ook om hem dat te be
letten bezat ik geen enkel motief. Ik
heb hem dus den weg gewezen en hem
het heele kasteel laten zien."
„In zijn geheel?" vroeg Raffut over
eind springend en met een rossen gloed
in zijn heldere oogappels. „Wat versta
je onder het geheele kasteel?.... Verklaar
je nader.... Je zegt dat alles zoo vreemd
zoo langzaam.... Dat dwingt me om je
de woorden uit de keel te wringen...."
Geneviève was te zeer gewend aan de
ruwheden van haar oom, om meer over
deze dan over vroegere te ontstellen.
Overigens had de goedkeuring, dat ?ij
den markies had ontvangen, haar iets
van haren moed teruggegeven. Met een
stem, even rustig a.s haar geweten, her
nam ze:
„We hebben de galerij doorioopen en
vervolgens zijn we gegaan door de salons
aan den voorkant tot aan den rechtervleu
gel van het kasteel."
Zonder op te m rken, hoe aschvaai
Raffut bij die laatste woorden werd, g,ng
zij, slechts denkend aan de boodschap,
welke Frédéric haar had opgedragen,
voort
„En u zult me den sleutel moeten ge
ven, oom, van de trap, die naar de kie ne
vertrekken van den noordelijken toren en
de groene kamer leidt."
Raffut richtte zich op met een schok,
nu beslist lijkkleurig. Met verwijde oog
appels, alsof eenig schrikwekkend vizioén
hem oprees, herhaalde hij met opvallend
veranderde stem:
„De sleutel van den toren? De sleutel
van de groene kamer?... Waarom?...
Maar antwoord me dan toch... antwoord
me dan toch!....
„Voor den jongen markies," zei Gene
viève bang
(Wordt vervolgd)