Net lied van Clarens. openbareleeszalen, welke subsidie met de meening van een aanzienlij' gedeelte der rechterzijde blijkbaar in strijd was. Ook het wets ontwerp op de eedsaflegging getuigt van bedoeld verschijnsel. Hiertegen werd aangevoerd dat een kabinet niet uitsluitend mag letten op de belangen en wenschen zijner partij. Naar aanleiding van deze beschouwingen werd door an dere leden betoogd dat het niet twijfel achtig is, dat een Christelijke regec- ring hare overtuiging niet aan anders denkenden mag opdringen. He hoe langer zoo meer voorkomen de practijk van het uitoefenen van critiek door de Volksvertegenwoordiging op benoemingen door de regeering kwam ter sprake. Men merkte op, dat de politieke zeden nog niet zoo verbasterd kunnen heeten, dat men die benoemingen niet aan de Re geering zal kunnen overlaten, zónder inmenging van de Staten-Generaal. Naar aanleiding van deze opmerking wezen sommige leden er op dat speciaal de achterstelling welke de Roomsch Katholieken bii benoemingen zouden hebben onder vonden en nojf zouden ondervinden, ten bewijze waarvan in den laatsten tijd allerlei statistieken worden gepubliceert, niet alleen door cijfers kan worden be wezen. Vooral moet hierbij neg reke ning worden gehouden met historische gebeurtenissen en feiten. Door andere leden werd tegen deze beschouwingen aangevoerd dat op dit gebied oude toestanden zijn blijven na werken. De Katholieke ouders laten hun kinderen, omdat zij toch weinig of geen kans hebben tot openbare betrekkingen, te worden benoemd, en eenmaal be noemd, carrière te maken, betrekkelijk zelden voor den openbaren dienst oplei den. Die toestand is gelukkig veel ver anderd. Maar wat een gebrek blijft is, dat men den historisch en toestand wil laten versteenen. Nu de Katholieken wel geschikte persohen hebben wil men dikwijls toch nog geen Katholiek be noemen. Vele leden waren van meening, dat in de eerste plaats de hand behoorde geslagen te worden aan de verbetering der weermacht. Aangedrongen werd op de bespoedi ging der landbouw ongevallen verzekering waarbij het beginsel van particuliere ver zekering op den voorgrond moet staan. Men wees op het feit, dat de toestand van ons leger, in het bijzonder van het hoofdwapen der infanterie betreft, in de laatste jaren sinds het optreden van het gelaaid hebbend tweeploegenstelsel zeer bepaald belangrijk is achteruit ge gaan, zoodat ten spoedigste verbete ring dient aangebracht, wil de toestand niet in toenemende mate verergeren. On verwijld worde daarom aanhangig ge maakt en afgedaan eene ingrijpende her ziening der Militiewet, of, ziet de re geering daartoe geen kans; dan schaffe men, door eene partieele yvijziging der bestaande wet, het tweeploegenstelsel af, en kome op het oude stelsel voorloo- pig terug. Sommige leden weten den weinig be vredigenden toestand van het wapen der infanterie niet zoozeer aan het twee ploegenstelsel ;dan wel aan het stelsel der viermaanders, waarvoor niet enkel voorgeoefenden worden genomen. Men maakt, zoo werd verder opge merkt, bezwaar tegen de groote kosten der defensie, en het is thans een wed strijd om te betoogen, welke regeering er zich op beroemen kan het „goed koopst" in defensiezaken te zijn ge weest. Dit is een gevaarlijke opvatting. Goedkoop kan 's lands defensie nooit zijn. Dat de regeering de kustverdediging ter harte neemt, strekt haar naar veler meening niet tot verwijt, maar verdient waardeering, dat was haar plicht en ge tuigt van moed. Maar de omvang der voorgedragen voorziening, zeiden deze leden, is te grootde regeering heeft meer dan het strikt noodige daarvoor aangevraagd en andere voorzieningen bij voorbeeld de al werking der Stelling vart Amsterdam en de verbetering van de Hollandsche Waterlinie óp den achter grond geschoven. Niet het aangevraagde bedrag op zichf zelf is een bezwaar, maar wel dat dif bedrag op eene te eenzijdige wijze en; niet van wat voor defensie, naar alle zij den geraden is. De instelling der bezuinigingscommissie vond in verband met den omvang der haar opgedragen taak, bij een aantal le den weinig instelling. Onderscheidene leden betoogden, dat er nog steeds in zake onderwijs allei> minst rechtsgelijkheid bestaat en het b ij zonder onder w ij s nog zeer is achtergesteld bij het open bare. Onder verdere verwijzing naar hetgeen' te dier zake in de Tweede Kamer is op gemerkt, werd de linancieele toestand van ons land door vele leden ernstig genoemd, door een aantal hunner zelfs in hooge mate zorgwekkend. Het is in elk geval, naar de meening van vele leden te betreuren, dat de mi nister niet heeft zorg gedragen, of al thans bevorderd, dat het ontwerp tot verhooging van het successierecht vóór 1 Januari in behandeling werd gebracht. Op spoedige behandeling werd alsnog aangedrongen. Van andere zijde werd de finantieele toestand niet zorgwekkend genoemd en niet ongunstig beoordeeld, maar werd opgemerkt, dat die toestand minder be vredigend is dan uit de uitkomst over de reeks van jaren, opgenomen onder Nota van den minister van financiën», schijnt te vólgen. Wat aangaat de in uitzicht gestelde belasting op het debiet van tabak, waarvan de opbrengst op 2 inillioen' gulden wordt geschat, konden vele le den niet begrijpen hoe de minister bij dit novum komt met zoo'n geringe raming. Men zou den minister in overweging ge ven deze zaak zóó te regelen, dat die be lasting minstens vier of vijf millioen gul den zou opbrengen, waarvan geen na- deelige gevolgen voor den handel wer den verwacht. Algemeen ontmoette het denkbeeld om een nieuw departement van onderwijs te scheppen tegenstand en men waar deerde het dat de regeering zich daar tegen verzet heeft. TWEEDE KAMEU. Middelbaar onderwijs Bij de *1 w-eede Kamer is een wetsont werp tot wijziging eer wet op het Mid delbaar Onderwijs ingediend, dat beoogt de lasten ter voorziening in dc behoef te aan openbaar middelbaar onderwijs, in de toekomst cp billijker wijae, dan thans het geval is, over het Rijk en de onderscheidene daarbij belanghebbenden gemeenten te verdeelen. Van a.gemeene bekendheid is het, dat als gevolg vm historische ontwikkeling op ciit oogenb ik de kosten der openbare H. B. S. met 3- en met 5-jarigen cursus in zeer onge lijke mate op de verschillende gemeen ten drukken. De Minister is er dan ook van doordrongen, dat aan dezen wan toestand door een meer billijke ver deeling van de lasten een eindt behoort te worden gemaakt. Maar nog om andere reden is aanvul ling noodig. Het is wenschelijk, zegt de Regeering, voor zoover zulks thans nog verkrijgbaar is, te bewerken, dat ook de gemeenten, die door Rijks H. 8. S. ge baat werden, voortaan in de kosten dier scholen zullen gaan bijdragen naar stelselmatiger en billijker maatstaf dan tot dusver aangelegd is. Dit geld'. vo< r- eerst de gemeenten van vestiging. Boven dien valt ook rekening te houden met de buitengemeenten, welke van het bestaan van Rijks H. B. S. mede profiteeren. Zij mogen geacht worden geheel op ééne lijn te staan met de buitengemeenten die hare leerlingen naar gemeentescholen zenden en het is dan ook niet meer bi k dat zij verplicht werd an-voortaan in de kosten dier Rijksscholen te gaan bij dragen. De verplichting nu van de ge meenten in ouaestie tegenover het R;>'k Tweede Blad, behooiende i bij De Leidsche Courant van Woensdag 25 Januari. Dit «Ie Pers. Leeszalen. In het tweede artikel over dit onder werp betoogt de „Standaard", dat het uitgangspunt van de beoordeeling niet in het „Vrije Onderzoek", dat ge heel buiten dit vraagstuk ligt, maar de vrijheid van drukpers. Deze is een feit, niet alleen in Pro testantsche, maar evenzoo in Roomsch e landen, en steeds heeft de antirevolutio naire partij het bestaan van deze vrijheid pogen te bevorderen. Niet «alsof we de schaduwzijde ervan niet inzagen. Zelfs nu nog is de verhouding door de Over heid tegenover Sodomv ep soortgelijke vuilheden, in dit opzicht aan te nemen, een nog verre van geheel opgelost vraagstuk. Ook dient erkend, dat één ge schrift ter aanbeveling van het Neo-Mal- thusianisme de landsbevolking ernstiger bedreigt dan tien kindermoorden per jaar. Uit de gedachte komt de d a a d en de publicatie en verspreiding van een on gerechtig denkbeeld kan aanmerkelijk meer kwaad stichten dan een begane misdaad. En toch kozen we voor de Vrije drukpers, omdat het juiste middel om excessen te keeren niet vindbaar bleek. Die strijd in het maatschappelijk sa menleven is niet te ontgaan. Het zou niet baten, al kon men de ons vijandige propaganda-litte. atuur onderdrukken, de wetenschappelijke zou toch niemand kun nen weren, en deze werkt daarom nood- lottiger, omdat ze juist het meest in tellectueel ontwikkelde deel der bevol king van de Waarheid Gods afkeerig maakt en vervreemdt. Dit kan ons daar om tot geen andere conclusie brengen dan dat de openbare strijd der meenin gen van onzen God gewild isdat we niet de gemakkelijke partij mogen kie zen, om, op eigen waarheidsbezit gerust ons aan te stellen aisol de tegenspraak ons niet deerde,; en dat we gehouden en verplicht zijn, een ieder, op zijn post, in de Kerk, op de Hoogeschool, in de Maatschappij en in het Staatsleven voor wat we zelf als waarheid belijden, op te komen, en de dwaling te weerstaan. De leugen is nu eenmaal in de wereld, de waarheid kan haar niet ignoreeren en het is de taak en roeping'van wie voor de waarheid *het zwaard heeft aange gord, om in de spelonk der leugen bin nen te dringen en om dit te kunneur doen, moet men de atmosfeer die in die spelonk heerscht, kunnen verdragen. Op dit punt, meent het blad, gaan'zelfs de Roomschen met ons accoord. Men vergist zich toch ten eenenmale, zoo men zich inbeeldt, dat de Roomschen den strijd ontwijken of niet aandurven. Zeer kundige geleerden toch hebben zich ook hunnerzijds opgemaakt, om op alle ter rein der wetenschap de hedendaagsche dwaling onder de oogen te zien, en ze volstrekt niet alleen op kerkelijk, maar evenzoo op philosophisch, natuurkundig, sociaal, economisch en staatkundig ter rein te woord te staan en te bestrijden. Ze deden in dit opzicht volstrekt niet voor ons onder, eer gingen ons vaak vóór. Al neemt ge aan, dat men van Roo'msche zijde de dwaling liever met een banvloek tot zwijgen had gebracht, nu dit, bij de vrijheid der drukpers, en van het woord, eenmaal niet ging, en ook zij het ieit te aanvaarden hadden, dat waarheid en leugen publiekelijk met el kander in botsing geraakten, hebben ook zij allerminst geaarzeld den strijd aan te binden, en in meer dan één opzicht hebben zij door hun verzet ook ons ge- gesterkt. Dr. de Visser had dan ook de tegen stelling tusschen wat Protestantsch en wat'Roomsch is, ten deze niet zoo mo ge:! stellen, alsof wij den strijd aandors ten, en zij niet. Wie nog dagelijks kan waarnemen, hoe de Roomsche geleer den in het volle vuur van den wetenschap pel ijken strijd staan, en zelfs daarin niet zelden onze voorgangers en leermees ters waren, heeft geen recht om op zoo FEUILLETON. Een verhaal uit de Fransche revolutie. 47) Op zekeren avond, na een wandeling in het park, was Geneviève op het kasteel teruggekeerd en een sober avond- maai gebruikt hebbend, zond zij de ou de huishoudster, haar eenige dienstbo de heen, en zette zich aan een tafeltje, om de pachtrekeningen op te maken en eenige stukken in orde te brengen, waar mee Raffut haar had belast, en hield zich daarmee nog al lang bezig. Het was al over middernacht en juist was zij met haar arbeid gereed toen drie hevige slagen op het blinde van het venster der kamer werden gehooid. Ofschoon verwonderd dat haar oom door het park terugkwam, daar hij gewoon was door het dorp en over het kasteelplein te ko men, stond Geneviève haastig op en opende de deur, zonder te vragen, wie klopte Het was Raffut wel, maar niet de Raffut van vóór eenige dagen, de ge- door en dofjf onzuivere wij/e de tegen stelling te form j1 eer en. Of men van Roomsche zijde ooit de vrijheid van de drukpers en van het woord eigener be weging zou aanvaard hebben, laten we thans in het midden, maar vast staat, dat nu die vrijheid een -mal allerwegen ge proclameerd is, zij geen oogenblik in hun tenten zijn gaan schuilen, maar den strijd en hebben aangedurfd en hebben aanvaard. En zoo is het niet alleen in Protestantsche landen, maar evenzeer in nog geheel Roomsche bladen, hetgeen „Std." aantoont, met het citeeren der Spaansche en Beiersehe grondwet Zoo blijkt derhalve dat het dogma van het Vrije onderzoek dat ons van Rome scheidt, een uitsluitend kerkelijk vraagstuk is, dat door Dr. de Visser en de „Ned." hier gansch verkeerdelijk is te pas gebrachtdat het probleem, waarop het hier aankomt, wortelt in heel iets anders, t. w. in de vrijheid van drukpers, en dat al is het, dat, had Rome het zeggenschap, de vrijheid van druk pers zou gestuit worden, terwijl wij ze als noodzakelijke consequentie van .de worsteling tusschen leugen en waarheid in beginsel aanvaarden, het feit toclh vaststaat, dat ze thans allerwegen ook in Roomsche landen erkend is. En dit feit nu eenmaal zoo zijnde, ontwaart men hoe Protestantsche en Roomsche geleer den beide even openlijk tegen de dwa ling niet alleen op kerkelijk, maar op elk gebied te velde trekken. Zoo zelfs dat de Roomsche geleerden hierin al thans niet bij ons. achter staan. Doch dit nu zoo zijnde, ontstaat een geheel andere vraag, en dat is de vraagt die de kwestie der leeszaal behecrscht, wie tot het voeren van dien st.jijd pi tot het meeworstelen in dien strijd be kwaam zijn te achten, en in hoeverre het al dan niet op onzen weg ligt, om de lectuur niet alleen van hetgeen tot ver dediging der waarheid gepubliceerd wordt, maar ook van hetgeen tot bestrij ding der waarheid uitkomt, onder een ieders bereik te brengen, ja zelfs de lezing ervan aan te moedigen. Zoo, en niet anders, staat de vraag die het geding beheersc'nt. We noemden het daarom even paedagogisch vraagr stuk. Vast staat toch ,dat een Leeszaal, ge lijk ze onder ons is opgezet, bedoeld lec tuur beschikbaar te stellen, althans voor elk meerderjarig persoon. Dat ze uitgaat van de gedachte, dat de lectuur, die ze ter beschikking stelt, moet ?ijn samen gesteld, én uit hetgeen de waarheid be strijdt, én uit hetgeen de waarheid be pleit. En, last not laest, dat ze tot het kennis nemen van deze litteratuur poogt aan te moedigen ,door jan en alleman er heen te lokken, en als lokmiddel ier toe te bezigen het verschaffen van dag bladlitteratuur van alle gading, en van lectuur van ontspannenden aard. Iets waarbij het opmerkeljjk is, dat so cialisten en liberalen vooruittreden^ om dit paedagogisch stelsel der leeszalen inet applaus en hoera-geroep toe te juichen, onderwijl tal van ernstige man nen van Christel ijken huize waarschu wend den vinger ophieven en u toeroe pen Bezint eer gij begint. Geëindigd. De „Nederlander" schrijft aan het slot van twee artikelen^ waarin zij haar meening steil tegenover den senrijver van de Crisis-Aptiorismen in de Standaard" Wij erkennen, dat onze anike.en tegen den leider der A. R. partij fel waren. Steeds lieten wij den persoon van dr. Kuyper, voor zoover deze niet als Staatsman of a.s journalist onder de pu blieke beoordeeling valt buiten bescho u- wing. Doch den leider konden wij niet sparen. Met eene herinnering aan het ont staan der scheiding tusschen Anti-Revo lutionairen en Christelijk-Hjstorischen, zegt het blad, dat van dat oogenblik tweeërlei noodig was; handhaving van eigen zelfstandigheid1; waarborg voor openlijke en loyale be handeling van 's lands zaken. Wij achten het onze p icht dit stand punt- steeds onverbiddelijk te handha ven. Eu waar wij nu wel niet staan onder wichtige, hooghartige Raffut, die de boe ren hun request aan Bonaparte had hoo- ren lezen met onverstoorbare koelbloe digheid en door een zwijgend sarcasme opgekrulde lip. Thans scheen Raffut on gerust, bleek, zichtbaar koortsig. Gene viève ontstelde van den schichiigen blik, waarmede haar oom, als vreesde hij, dat zijn terugkeer was bespied, de diepten vaii het park doorboorde, alvorens de deur achter zich te grendelen. Vóór die tafel liet hij zich neervallen op den stoel, welke Geneviève zooeven verla ten had. Het rekeningcourant-boek open en in de pen nog inkt ziende, ontspande een vluchtige g.ans van voldoening de bezorgde trekken van het gebruinde ge laat. „Je hebt veel gewerkt, zie ik", sprak hij, niet onvriendelijk. „O, niet veel,.... een beetje.... Ik ben... gestoord geworden Het gelaat van Raffut betrok. Zijn voorhoofd rimpelde zich en de ongerust heid van zooeven verwrong weder zijtn trekken. „Gestoord door wien Is er dan wat nieuws?" Hij beheerschte zich weder en veè- tigde op haar een harden, onderzoeken den blijf. Ofsqhoon haar dit vrees^qh- de leiding van dr. Kuyper, maar waar de coalitie toch dwingt tot samenwer king, ook met dien leider ,daar passen wij nog steeds op onze tellen. Coalitie heel goed, maar dan ook spelen met open kaart Onder den indruk, dat door de leiding van dr. Kuyper het „bevriende Kabi net", zonder afdoende redenen, aanmer kelijk was verzwakt, schreven wij onze niet malsche artikelen. Maar de toestanden zijn sed.rt gewij zigd. Foen, een paar weken geleden, een onverlaat uit wraakzucht ons kostbaar ste kunstwerk gepoogd had te vernielen, kwam bij ieder die de kunst lief heeft, de verontwaardiging over die schand daad tot uiting. Kalmer echter werd de stemming, toen door bekwame handen de beschadiging werd uitgewischt en te niet gedaan. Zoo ook nu. Al achten wij ook thans nog, tegen over den Minister Cool, de houding der A. R. partij niet fair ën tegenover de andere partijen in de coalitie niet plicht matig, toch neemt in ons oog de flinke daad van den heer Colijn, die de verant woordelijkheid op zich nam van de daad waartoe ook hij had meegewerkt voor 'n goed deel onze ontstemming weg, te meer, omdat wij ons verzekerd houden, dat door hem op deze Ministerverwisse ling niet is aangestuurd, en dat zij door hem zoo min voorzien als begeerd is. En daarom nemen wij thans met een verlicht gemoed, van deze Minister:r::is afscheid. Cp den zelfden avond, waarin het bo venstaande in „Ned." verscheen, bevatte de „Standaard" een driestar, ten besluite van het twistgeschrijf, waarvan het blad afstapt, maar niet zonder te voldoen aan den eisch die door elk twist geding aan mannenbroeders wordt ge steld. We vergeven van harte al hetgeen ons in den feilen aan val van de „Ned." tegen de Anti-revolutiona.re parlij en den per soon van Dr. Kuyper gekwetst heeft, en de hoofdredacteur van de „Ned." ver geve evenzoo van harte, wat in de drie star hem persoonlijk heeft gekrenkt. STATEN-GENERAAL. EERSTE KAMER Algemeene beschouwingen. Blijkens het Voorloopig Verslag ont hield men zich in één afdeeling van het houden van beschouwingen omtrent de algemeene politiek van het Kabinet, daar men het oogenblik daartoe voor deze Ka mer niet gekomen achtte. Vele leden betreurden de voorgevallen crisis van oorlog, vooral, waar die, volgens sommigen, niet om principieele redenen, doch wegens een gering verschil van meening was ontstaan Eenige leden wezen op het feit dat terwijl het ministerie nog geen drie jaar aan liet bewind was, thans reeds de der de minister van oorlog daarin is opge treden. De regeering had te zorgen,, dat de continuïteit aan oorlog bij ge breke, waarvan alweer verandering van beleid en vertraging bij de voorziening in den noodtoestand moet ontstaan, niet werd verbroken. Hiertegen werd opgemerkt, dat ook bij den val van den minister van Rap- pard, door het geheele ministerie de Ka binetskwestie niet gesteld is. Wat de oplossing van de crisis aan gaat, deze achtte men vrij algemeen in de gegeven omstandigheden ook uit een constitutioneel oogpunt de best denk bare. Sommige leden hielden een betoog over het groote belang dat er gelegen is in homogeniteit van het Kabinet. Ook als ware er geen bepaalde reden om daaraan te twijfelen uitten zij toch den wensch dat die ho mogeniteit nog zal worden versterkt. Zij meenden, dat zich echter meermalen verschijnselen voordeden, welke aanwij zing gaven van minder overeenstemming. Ook werd de aandacht gevestigd op het verdedigen van het subsidie op de begrooting voor tig maakte, sprak zij aadeiijk de waar heid „Ik heb een onverwacht bezoek gehad dat van den markies de C.arens." Raffut deed zijn vuist op de tafel neer vallen met een daverenden s.ag. „Het is dus waar!" schreeuwde hij, zoozeer door toorn overmeesterd, dat zijn zware stem schier verstikte. „Men had het mij wel gezegd, dat het jonkertje de stoutheid had gehad om in het dorp te rug te komen, maar ik geloofde het niet, en ik wilde het niet gelooven. En nu blijkt, dat hij niet alleen naar het dorp is gekomen, maar dat hij dit domein be treden heeft, dat hij tot in het kasteeiih eelt durven doordringenhier!" Geneviève luisterde naar hem, zon der de oorzaak van den toorn te be grijpen, welke haar onredelijk voorkwam. Haar lief gelaat, hoewel een weinig ver bleekt, drukte geen vrees uit, maar een zoo ongeveinsde verbazing, dat Raffut, weer voorzichtig geworden, achter het mom van koelbloedigheid zijn angst ver borg en vroeg: „Dus is hij gekomen? En wat heb je gedaan?" Geneviève antwoordde onbewimpeld: „Ik heb hem ontvangen." Raffut smoorde een vloe^ „Hau ik hem dan moeten wegsturen? Onder we.k voorwendsel kon ik hem den toegang tot het kasteel weigeren. Dan zou het zijn geweest, alsof ik zijn woning voor hem sloot, dat ik wilde verbergen, wat wij er verricht hadden. En wij heb ben geen enkele reden, om ons zóó te gedragen, geen enkele reden om hem te vreezen Raffut dacht in stilte en stemde toen zeer gedempt, met ongeduld toe: „Dat is duidelijk. Het best ware inder daad hem te ontvangen. Maar wat heeft hij gezegd? Wat heeft hij gevraagd?.. Komaan, spreek.... vertel het me!...." „Hij heeft het inwendige van het kas teel willen zien. Ook om hem dat te be letten bezat ik geen enkel motief. Ik heb hem dus den weg gewezen en hem het heele kasteel laten zien." „In zijn geheel?" vroeg Raffut over eind springend en met een rossen gloed in zijn heldere oogappels. „Wat versta je onder het geheele kasteel?.... Verklaar je nader.... Je zegt dat alles zoo vreemd zoo langzaam.... Dat dwingt me om je de woorden uit de keel te wringen...." Geneviève was te zeer gewend aan de ruwheden van haar oom, om meer over deze dan over vroegere te ontstellen. Overigens had de goedkeuring, dat ?ij den markies had ontvangen, haar iets van haren moed teruggegeven. Met een stem, even rustig a.s haar geweten, her nam ze: „We hebben de galerij doorioopen en vervolgens zijn we gegaan door de salons aan den voorkant tot aan den rechtervleu gel van het kasteel." Zonder op te m rken, hoe aschvaai Raffut bij die laatste woorden werd, g,ng zij, slechts denkend aan de boodschap, welke Frédéric haar had opgedragen, voort „En u zult me den sleutel moeten ge ven, oom, van de trap, die naar de kie ne vertrekken van den noordelijken toren en de groene kamer leidt." Raffut richtte zich op met een schok, nu beslist lijkkleurig. Met verwijde oog appels, alsof eenig schrikwekkend vizioén hem oprees, herhaalde hij met opvallend veranderde stem: „De sleutel van den toren? De sleutel van de groene kamer?... Waarom?... Maar antwoord me dan toch... antwoord me dan toch!.... „Voor den jongen markies," zei Gene viève bang (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 5