Het lied van Garens. BINNENLAND. Derde Blad, behoorende bij De Leidsche Courant van Zaterdag 14 januari. IJit de Pers. Polemiek tusschen de „Standaard" en de „Nederlander". In ons persoverzicht van 20 December vermeldden wij wat het orgaan van Jhr. de Savornin Lohman schreef over de crisis aan Oorlog, waaruit bleek, dat de „N e- d e r 1 a n d e r" zeer ontsticht was over de houding der anti-rev. Kamerfractie. n~er rechtvaardiging van de houding van Jhr. de Savornin Lohman in de Tweede Kamer werd tevens een en ander mede- deeld, uit een gehouden conferentie, die aan de Kamerzitting vooraf ging. Ter verdediging van de anti-rev. partij yerschenen daarna in de „Standaard" twee artikelen, waarin de „Nederlander" Sveer aanleiding vond onder het opschrift „De Schuldige" een heftig artikel tegen Dr. Kuyper te schrijven. „Onze grief", zoo schreef het C. JHL blad, „berust op het feit, dat, nadattde 'Mi nister eene verklaring gegeven had, nog bevredigender dan die welke door de ■voorstellers der motie was verlangd, de anti-revolutionnaire partij, gesteund door haar felste tegenstanders, een motie heeft doen aannemen, waarvan zij wist, dat de aftreding van den Minister van Oorlog het gevolg zou zijn, en dat dit geschied is zonder vooraf daarover met de groepen ter rechterzijde, althans met de C. H. groep, te raadplegen. En voor die daad stellen wij den leider der anti-revolution- naire partij aansprakelijk."...—. „De C. H. groep is veel geringer in aantal, dan de A. R. of de R. K„ Maar men kan niet van haar vergen, dat men bij haar, over haar, zónder haar zal be schikken. Zij is bovendien juist omdat zij zich gevoelt als christelijke partij, wars van verborgen paden en wenscht een eer lijke, open, voor ieder begrijpelijke ge dragslijn ie vo.gen. Van daar naar ergernis, wanneer tel kens, a.s u.t veroorgen, om aan haar niet meegedeen-e redenen, pobtieke crisissen woruen in het leven geroepen, zonuer dat zij uaarvoor eenigen rede.ijken grond kan vinuen. ^oa.die is heei mooi, maar dan is ook onderling vertrouwen onmisbaar. Uat vertrouwen verdwijnt als men han- de.t zooais nu weer dr. Kuyper heeft genandeid. En nu moge de „Standaard", als naar gewoonte, dr. Kuyper voorstellen als de vermoorde onschuld, en ieder protest te gen zijn politiek opvatten als een naar be neden halen van zijn persoon, wij, die de pubdeke zaak wenschen te dienen, maar ons aan niemands juk onderwerpen, trekken ons daarvan niets aan. Te dikwijls hebben wij getoond den persoon te kun nen scheiden van de po.itiek, te trouw hebben wij het Kabinet-Kuyper, hoewel niemand der onzen daarin zitting had, als een bevriend Kabinet gesteund, te halsstarrig weerstand geboden aan den van alle zijden op ons geoefenden drang, om in den. 't laatste jaar tegen den per soon van dr. K. gevoerden strijd (decora tie- en van Heeckeren-zaak) ons te men- gen, dan dat ook maar een onzer lezers aan de op dit punt geheel onjuiste voor stelling van de „Standaard" ook maar één oogenb'ik zou geloof slaan." De „Standaard" antwoordde (zie ons persoverzicht van 31 Dec.) met een -driestar, waarin betoogd werd, dat de felle en bittere aanval van Jhr. de Savor nin Lohman geen gevaar oplevert voor de coalitie. Wel zou dit gevaat dreigen van anderen kant, indien n.l. uit conferenties, die een vertrouwelijk karakter cragen, za ken publiek gemaakt werden. De „Nederlander" resumeerde in haar nummer van 30 December de 5 pun ten, waarover het h. i. ging, aldus: le waarom de „Standaard" het hoofd punt waarop het aankomt, n.l. dat de Mi nister van Oorlog zich sterker verbonden had door zijn toezegging dan door welke andere verk'aring ook, verzweeg; FEUILLETON. Een verhaal uit de Fransche revolutie. 39) Steeds trok het kasteel den jonkman en riep bij hem het groote verleden Van zijn vaderen op. De gedachte dat het zwarte gebouw vol portretten en kost bare meubelen was, zoovele voorwerpen bevatte, welke voor hem en voor hem alleen eigenlijk, onschatbare nagedach tenissen zouden zijn, deden zijn hart van ongeduld en nieuwsgierigheiid sneller kloppen. En wanneer hij zich het onder houd met juffrouw F lav ie herinnerde, die aan juffrouw Geneviève het behoud v.--n al de schatten toeschreef; wanneer hij dacht dat hij wellicht de eeiiige in Frankrijk was, die zijn familiekasteel zou terugzien, zooals hij het verlaten had, restte in zijn hart hoegenaamd geen wantrouwen tegen Raffutdaarentegen ontstond in zijn hart een gevoel van dankbaarheid en vereering voor Gene- viève. Ditmaal was stille :\a ing nn- nogelijk, want de kleine tuin was nog 2e. hoe dat b.ad zijn lezers vertellen kon, dat de Minister de portefeuille-quaes- tie had moeten stellen bij gelegenheid van een rapporteursamendement dat niet bestond; 3e. hoe kon het volhouden, dat niet dr. Kuyper verantwoorde lijk was voor den val van den Minister van Oorlog en of deze dan niet op dat oogenblik le mot d'ordre gegeven had; 4e. op welke geheime conferenties wij ons hebben beroepen of wat door ons uit die conferenties is meegedeeld; 5e. met welk recht een lid eener coali tie, zonder raadpleging, zelfs zonder waarschuwing, met be hulp van de „vijanden van de overzijde" een minister-crisis in het leven roept Na de driestar van de „Standaard" in extenso te hebben overgenomen, zegt de „Ned." op geen enkele dezer vragen bescheid te hebben ontvangen en ver volgt dan „Het merkwaardigste in dit stukje is, dat de schrijver, die geen antwoord kan geven op het bovengenoemde 4e punt die valsch e beschuldiging in nog kras- seren vorm herhaa.t! Denkt hij dat een besliste onwaarheid, door haar te herha len, waarheid wordt? Wat wij mededeel den heeft niets uit te staan met de confe renties, en uit de conferenties is niets door ons medegedeeld. De bedoeling van de „Standaard" is overigens blijkbaar. Nu, door den man zelf, die steeds op „overleg" aandrong, en coalitie predikte, die coalitie in gevaar is gebracht, moet gepoogd worden een ander daarvan de schuld te geven. Maar de „Standaard" vergist zich, als zij meent op die wijze ons den mond te kunnen snoeren. De feiten zijn trouwens ook zonder onze toelichting, duidelijk ge noeg. En wat de coalitie aangaat, wij achten haar wel in 's lands belang, doch niet in die mate, dat daaraan alle andere belangen ondergeschikt zijn. En het op dit oogenblik omverkegelen van een Mi nister van Oorlog zonder een uitgespro ken ernstig motief, schijnt ons met onze hoogste landsbelangen vierkant in strijd, en, om de wijze waarop dit geschied is, tevens met de eischen, die eene politieke coalitie meebrengt." Van deze opmerkingen van de „Neder lander" vermeldde de „Standaard" aan vankelijk niets en daarom verscheen er 3 Januari het volgend ingezonden stuk in laatstgenoemd blad, dat zonder bijschrift werd opgenomen „Mijnheer de Redacteur! Tot tweemalen toe is door uwe redactie beweerd, dat door mij feiten zijn meege deeld, waaromtrent mij geheimhouding is opgelegd, de tweede maal zelfs in een voor mij uiterst krenkenden vorm. „In de „Nederlander", waarvan ik hoofdredacteur ben, heb ik tot tweemalen toe de juistheid dezer aantijging beslist geloochend. „Ik meende, dat uw blad zich verplicht zou hebben geacht, deze loochening ten spoedigste onder de oogen uwer lezers te brengen. „Nu ik mij blijkbaar daarin vergist heb veroorloof ik mij u uitdrukkelijk te ver zoeken, alsnog mijn besliste ontkenning van de door u mij ten laste gelegde feilen aan uwe lezers voor te leggen. „Met verschuldigde hoogachting, Uw dw., A. F. DE SAVORNIN LOHMAN." Eindelijk deze week in haar nummer van 11 Januari, is de „Standaard" begonnen met een serie „Crisis-aphoris- men", als antwoord aan de „Ned.". Uit kieschheid, aldus de driestarschrij ver, is ons antwoord op het protest uit gesteld, omdat de heer Lohman onge steld was. O.i. mag men eep bedlege rige niet door polemiek storen in zijn rust. Thans daarentegen, nu we zeker heid ontvingen, dat de geachte indiener van dit protest weer gelukkeg hersteld mag zijn, achten we ons tot het geven van bescheid gerechtigd. En dan herinnert het blad, dat in Mr. Lohman's protest staat, dat de „Std." beweerd zou hebben, zelfs tot twee malen toe, dat door den heer Lohman „feiten zijn meegedeeld...'",' „waar omtrent hem geheimhouding is voller van boeren dan de gelagkamer. Hoe verdiept in gedachten de markies ook was, de gesprekken van wie hem omgaven moesten zijn aandacht trekken, en hij eindigde dan ook met ernaar te luisteren. De goede lieden hackten het worden Nog nieuwsgieriger geworden dat de jonge graaf zich te Parijs bevond sprak men van niets anders, maar die kwestie, waarover zich geheel Frank rijk zoo warm maakte, liet hem koud. Eerst was Frédéric verbaasd, dat al de dorpslieden de gebeurtenis met zoo groo te levendigheid behandelden, maar een oogenblik nadenken deed hem begrij pen, dat de kwestie lieden zoozeer ge hecht aan hun gewoonten, zoo getrouw hun traditiën en aan hun geloof, be lang moest inboezemen. Allen waren blijde over de tijding, dat hun kerk weer geopend en de eeredieïist hersteld zou worden. Nog nieuwsgieriger geworden doordien hij van tafel tot tafel bla den wit papier zag circuleeren, waar onder de „geleerdsten" der aanwezigen hun namen en die der anderen schreven, vroeg de Clarens een ouden boer in zijn nabijheid naar de beteekenis daarvan. „Dat is een verzoekschrift aan Bona parte", antwoordde de man, opdat de bisschop ons onz*n ouden pastoor te- ruggeve, dien de sansculotten hel^ben opgelegd." Breedvoerig zet de „Stand." uiteen, dat ze zoo iets niet gezegd heeft, noch zou kunnen gezegd hebben, want dat zulk een bepaalde oplegging van geheim bij de bedoelde conferentie niet is geschied. Zij sprak alleen haar over tuiging uit, dat zulk een stipte geheim houding van zelf uit den aard van zulke conferenties voortvloeide en zij had de stille hoop, dat de „Nederlander" daar mee accoord zou gaan, omdat dit blad met h et oog op de bijeenkomst der rech terzijde die in dit geding plaats had ge had, had verklaard: „Uit die vei gade- ring iets meje te deelen, staat ons na tuurlijk vrij." De „Standaard" schrijft ten slotte: Van een „aantijgen" was bij ons geen sprake, en zoo weinig bedoelden we krenking van den persoon met den heer Lohman, dat we met nadruk wezen op „de zoo groote verdiensten en de zoo vele uitnemende eigenschappen van de zen Staatsman, en zelfs lof hadden voor zijn alleszins vriendelijke natuur". Alleen veroorloofden we ons er op te wijzen, dat zijn temperament hem soms in den weg zat. Dit mocht toch wel In de tweede driestar zegt de „Std'." dat de „Ned." metterdaad iets heeft me degedeeld, dat alleen bekenci kon zijn aan de personen, die het overleg ge pleegd hadden en wel, zöoals uit het op stel blijkt, ter zelfverdediging. De „Ned." schreef: „Daar geen enkele re den ons behoeft te weerhouden pre cies te verhalen wat geschied is wij kennen den loop der zaak van nabij zoo gaan wij daartoe over". Van dat „precies verhalen" zegt de „Stand." is niets gekomen. Slechts drie dingen zijn medegedeeld', en deze drie het tegendeel van precies. Er is medegedeeld, welk onderwerp op de vergadering der rechterzijde behan deld werd, en waartoe die vergadering geleid heeft. Er is voorts medegedeeld dat er een bespreking met den Minis ter van Oorlog is gehouden, en ook wan neer. Er is ten derde medegedeeld een verklaring, die door den Minister van Oorlog op die conferentie zou zijn afge legd. Precies nu was die eerste mededeeling niet, want de samenkomst der rechterzijde heeft wel geleid tot een conferentie met den ministerpre sident, maar niet tot die met den Mi nister van Oorlog. En precies was evenmin de derde mededeeling, want uit een conferentie van 'n half uur wordt er slechts ééne enkele verklaring van den Minister medegedeel3, maar noch van wat hij verder verklaarde en te kennen gaf, noch van wat daarop door de hee- ren Lohman, Nolens en Kuyper geant woord werd, vernam het publiek iets. Zelfs stond er bij, dat het der redactie niet vrij stond, uit de vergadering der rechterzijde ook maar „iets mede te deelen". Als 4 personen aan een geheime con ferentie deelnemen ,en ieder behoudt zich liet recht voor, om straks uit die con ferentie publiek te maken, wat z. i. wel kan, dan valt het geheim .karakter ten eenenmale weg. Dan zal de een dit, de ander dat publiek maken, nu eens om deze, dan om die reden, en lekt tent slotte alles uit. Over de vraag of iets, uit een geheime conferentie van vier per sonen, publiek mag worden gemaakt, hebben alleen die vier personen samen zeggenschap, en nooit één van hen. Dat in casu de Minister van Oorlog later in de Kamer hetzelfde zei, doei hier niets ter zake. In een derde driestar, verschenen in het nummer van gisteravond, heet het: De aftreding van Minister Cool acht te de „Ned." schadelijk voor 's Lands belang en Dr. .Kuvper brandmerkte ze als „den schuldige". Eerst werd ook de heer Duymaer van Twist scherp door de redactie aangevallen, en werden met den heer Colijn zelfs alle overige anti- rev., op twee na, van „Ministermoord" aangeklaagdmaar sinds kregen deze allen gratie, en bleef alleen Dr. Kuyper als „de schuldige" over. Dr. Nolens nam evengoed aan het overleg deel en stemde, evenals Dr. weggejaagd. Ik geloof .wel, dat ze al lemaal in de streek zullen teekeaien. Maar", ging de oude met een glimlach voort, „men moet hier geleefd hebben en zich 'den braven man van 'n pastoor en onzen goeden heer van het kasteel herinneren, om onze vreugde te be grijpen". Het antwoord klonk den jonkman hard in de ooren. De bekoorlijkheid van de ze mooie streek, het aantrekkelijke van dat groote, geheimzinnige kasteel had den zich zoozeer meester gemaakt van zijn verbeelding, dat het hem reeds voor kwam nooit elders geleefd te hebben, en nergens anders te kunnen leven dan te Clarens. Behandeld te worden als vreemdeling, om zoo te zeggen te wor den verloochend door die mannen, die de nagedachtenis van zijn vader nog ver eerden, scheen hem zoo smartelijk, dat hij reeds op het punt stond, zijn naam te noemen. De raadgevingen van zijn oom en de voorzichtige aanmaningen van zijn tante deden hem aarzelen. De oude boer bekeek hem aandachtig, alsof hij den knappen jonkman al ,vroe- ger had gezien en zocht waarschijnlijk in zijn geheugen, bij welke gelegenheid in zijn leven hij hem had ontmoet. Op dit oogen' lik riep een andere boer voor eea tafel gezeten ea jlaar jgejen piet Kuyper toch voar de motie, doch ook Dr. Nolens werd gespaard. Tegen hem wordt niet één bitter woord gebezigd. Al de felheid van het blad keert zich per soonlijk en eeniglijk tegen Dr. Kuyper. Deze „schuldige" heeft het toegelegd op „Ministermoord", Minister Cool ,,te deuken" en op hem als een stuk „ge liefkoosd wild" met zijn „moordend lood" gemikt. Anderen hielpen hierbij, maar hij is en blijft de aanlegger, „de schuldige". Toen een deel der Linksche pers den heer Lohman in deze crisis een fout ver weet, schreef de „Ned," dat dit „eenigen schijn kon hebben", maar dat het „niet geoorloofd is, op lo iter ponjecturen ver* halen te doen steunen, alsof ze feitelij"k waren". Ditzelfde zeggen wij thans tot de „Nederlander". Toetsen we slechts de gegevens die ze als bewijs voor haar aanklacht aan voert. Gemeenlijk, zoo zegt de redactie, is Dr. Kuyper niet vroeg in de Kamer aan wezig. Ditmaal echter was hij er op slag en de Kamer begon. En dit moet dan als bewijs gelden, dat Dr. Kuyper iets bedenkelijks in het schild yoerde. Wat is hier nu van aan Dr. Kuyper had van den Minister van Oorlog een uiterst beleefd schrijven ont vangen, om dien morgen te 10 uur, wel tegenwoordig te willen zijn bij een be spreking, die hij op dat uur met de hee- ren Lohman en Nolens houden zou. Eischte dan, al ware het slechts de be leefdheid niet, te zorgen dat hij precies te tien uur present was? Sterker nog, de heer Lohman had zelf een bericht aan Dr. K. gezonden, dat dien morgen op dat vroege uur die bespreking zou plaats hebben, en hem uitnoodigd hier bij tegenwoordig te zijn. En toch wordt het nu in een blad, waarvan laatstge noemde hoofdredacteur is, voorgesteld, alsof het vroeg opkomen dien morgen van Dr. Kuyper bewijs zou zijn, dat hij „moordplannen" koesterde. De „Standaard" weerspreekt voorts, dat Dr. Kuyper kort voor de stemming druk onder „zijn getrouwen" rondliep om hen voor de motie te winnen. En bij ontstentenis van verder bewijs wordt dan aangenomen, dat wel de heer Duymaer van Twist er zich voor liet spannen, maar dat eigenlijk heel het plan door Dr. Kuyper als „krachtproef" was opgezet. Ook hiervan echter is niets hoege naamd waar. Vast staat veeleer, iets wat met getuigen te bewijzen is, dat Dr. K. een botsing ziende aankomen, geen po ging onbeproefd heeft gelaten, om die bctsing te verminderen. Over wat daarbij in zijn hart omging, mag de red. van de „Nederlander" zich geen oordeel aan matigen, want zij is geen kenner des harten. Wat daarentegen de ferten aan gaat, zij geconstateerd, dat de motie, waarbij de slag viel, niet van de anti- rev. club is uitgegaan, geheel buiten haar om het licht zag en dat in 'de club zelf ganschelijk geen besluit is genomen, of het geraden scheen vóór, dan wel te gen te stemmen. Er bestaat alzoo geen schijn of scha duw van bewijs, dat deze motie Dr. Kuy per tot „auctor intellectualis", d. i. tot geestelijken vader, had, en evenmin voor de bewering, dat hij eenige bijzondere poging gedaan heeft, om haar door te zetten. Heeft men nog andere bewijzen, dat men ze dan aanvoere, want wat men aan voerde, smelt als sneeuw voor de zon. De motie die werd aangenomen, kwam niet uit de anti-rev. club, maar uit de vergadering der Commissie van Rapporteurs, en dat de naam van den heer Duymaer van Twist boven aan stond, was alleen daaruit te verklaren, dat deze heer rapporteur voor de Eer ste afdeeling was. Gelijk recht voor allen. Het anti-rev. „Arnhemsch Dag blad' schrijft: In de Rooinsch Katholieke pers vindt men tegenwoordig een rubriek „Graag op baantjes", die zeer de aandacht trekt. Er blijkt uit, hoe verrassend klein het getal Roomsche ambtenaren in ons va- konden schrijven bezig met namen van onderteekenaars onder de petitie te zetten, den oude toe: „Komaan, het is jou beurt kom bij je naam een kruisje zetten". De oude trad toe en in een onewer- staanbare vlaag van nieuwsgierigheid volgde hem de markies, en boog zich over het blad. Aan het hoofd van de lijst bemerkte hij een groote open plek en hij kon zich niet weerhouden te vra gen „Voor welke onderteekening is deze plaats bestemd „Voor de gewichtigste", zei degene, die de namen opschreef, „voor de onder teekening van den kasteelheer, den eige naar van het kasteel, mijnheer Jean Raf fut. Maar mijnheer Raffut, dien we, voor dat hij eenige dagen geleden op reis ging een bezoek brachten, heeft gewei gerd zijn naam op de petitie te zetten." „Of het een oude pastoor is of een nieuwe, het kan me geen zier schelen", zei hij op zijn gewonen hatelijken, bij tenden toon, „de pastoor zal aan mijn gronden hun waarde niet geven. Steek) dus je papier maar weer gerust in je zak, ik teeken niet." „We zijn verbluft weggegaan, maar dat ontmoedigt ons toch niet in ons plan. Zeker een invloedrijke, goed kin derland is. Zelfs in overwegend R. K. gemeenten zijn de ambtenaren soms voor het grootste deel „Protestant". In de Kamer werd daarop bij het be- grootingsdebat ook gewezen door den heer De Steurs. Hoe dit feit te verklaren? Hoe komt het, dat onze Roomsch Katholieke landf genooten hier op een zoo aanzienlijk te kort kunnen wijzen Vindt het verschijnsel hierin zijn oor zaak, dat betrekkelijk weinig Roomsch- Katholieken zich aan hoogere studiën geven? Ten deele kan men den achter stand daaruit verk'aren. Vele jongelie den van Roomschen huize studeeren voor priester en de anderen werpen zich meer op handel en nijverheid. In de laatste jaren komt hierin eenige verandering. Het getal Roomsch Katholieke studen ten aan onze openbare universiteiten is steeds klimmende. Voor tab van betrekkingen wordt ech ter geen academische studie vereischt. En toch is ook in de lagere ambtenaars rangen het aantal R. K. uiterst gering. Zonder twijfel hebben we hier dan ook te doen met een gevolg van de libe rale heerschappij, waaronder het anti revolutionaire volksdeel niet minder te lijden heeft gehad. Stelselmatig werden anti-liberalen ge weerd. Da Costa mocht geen hoogleer^ aar worden, Oroen van Prinsterer geen curator van eene universiteit of van een ymnasgium. Onomwonden werd het door de autoriteiten uitgesproken „Groenianen en Kuyperianen kunnen we niet gebruiken". Bij het bezetten van lagere posten gingen natuurlijk eveneens de liberale vriendjes en kennissen voor. Het besef: wij worden toch niet benoemd, leeft in vele R. K. en anti-rev. kringen zelfs nu nog zoo sterk, dat meer dan een de moei te van het solliciteeren maar niet wil nemen. Dat is verkeerd. Bezit men voor de een of andere betrekking de noodige ca paciteiten, dan solliciteere men. Aan de autoriteiten wordt het dan tevens be kend, dat zij niet steeds uitsluitend bij de liberalen behoeven te zoeken. Wij verlangen waarlijk niet, dat het Christelijk volksdeel een streepje voor zal hebben. Wij begeeren allerminst Je benoeming van minder bekwame man nen, wier eenige aanbeveling feitelijk is -dat zij tot de Christelijke groepen be- hooren of zich bij verkiezingen nog al verdienstelijk wisten te maken. Zulke partijdige benoemingen zouden allerbe- denkelijkste gevolgen hebben. Schade zou daardoor toegebracht worden aan de publieke zaak. En het gevjar, dat men zich bij de Rechterzijde gaat voegen, om de stoffelijke voordeelen, zou nog groo- ter worden. Het is ons slechts om gelijk recht voor allen te doen. In ons vaderland mag niemand om zijn godsdienstige of politieke overtuiging achteruit gezet den. Ook niet de Roomsch Kathol, We weten wel dat men in zekere kringen daartoe al spoe dig geneigd is. Het „anti-papisme" is nog niet dood. Maar een strijd tegen de Roomsch Katholieke Kerk, waarin men zich van andere geestelijke wapenen 'bedient, kan nooit goede vrucht afwer pen. Wij zijn allen burgers van het vrije- Nederland. En als burgers hebben wij onverkort dezelfde rechten. Landbouwers voor Argentiën. In verband met de mededeeling in d'c „Nederlandsche Staatscourant" waarin aangeraden werd niet in te gaan op de voorstellen van eene te Buenos-Ayres gevestigde kolonisatie-maatschappij, die landbouwers voor Argentinië aanwerft tegen een loon van f 16.per week; behalve kost, inwoning en vrijen over tocht, wordt het volgende ontleend aan een rapport van Hr. Ms. Gezant Van Riet te Buenos-Ayres, overgenomen in de „Handelsberichten". Gewoonlijk leiden overeenkomsten van den onderhavigen aard tot groote te kende naam, meer bekend dan onze na men van eenvoudige boeren en dagloo- ners, zou aan het hoofd van de lijst een goeden indruk hebben gemaakt, en zou ons verzoekschrift aan den bisschop kracht hebben bijgezet; maar als Raffut eenmaal neen heelt gezegd, dan blijft 't neen. Daar valt niets aan te veranderen» Wij zullen het zonder zijn steun moeten stellen, maar mijnheer de pastoor zal er niet te minder het bewijs van onzen goe den wil in zien." De onverschilligheid en de droomerij sluiten de verbeelding niet uit. Die van den jongen Clarens was dadelijk opge wekt. In een soort van ingeving meende hij eene door de Voorzienigheid geboden gelegenheid te hebben, en niet in staat langer te veinzen en zonder de gevolgen van zijn besluit te wegen, edelmoedig, maar onbezonnen, riep hij, zich tot de hem omringende boeren richtend, uit: „Zoo gij aan het hoofd van deze lijst den naam van den kasteelheer van Cla rens mist, is dat wijl gij hem om zijn on derteekening niet hebt gevraagd". „Maar, mijnheer", antwoordde de oude boer, verbaasd over dien uitroep; „hebt u dan niet de mededeeling van ons bezoek aan het kasteel, en van de wei gering van Raffut gehoord?" (Worut vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 9