Het lied van Garens.
BINNENLAND.
Derde Blad, behoorende
bij De Leidsche Courant
van Zaterdag 14 januari.
IJit de Pers.
Polemiek tusschen de „Standaard"
en de „Nederlander".
In ons persoverzicht van 20 December
vermeldden wij wat het orgaan van Jhr.
de Savornin Lohman schreef over de crisis
aan Oorlog, waaruit bleek, dat de „N e-
d e r 1 a n d e r" zeer ontsticht was over
de houding der anti-rev. Kamerfractie.
n~er rechtvaardiging van de houding van
Jhr. de Savornin Lohman in de Tweede
Kamer werd tevens een en ander mede-
deeld, uit een gehouden conferentie, die
aan de Kamerzitting vooraf ging.
Ter verdediging van de anti-rev. partij
yerschenen daarna in de „Standaard"
twee artikelen, waarin de „Nederlander"
Sveer aanleiding vond onder het opschrift
„De Schuldige" een heftig artikel tegen
Dr. Kuyper te schrijven.
„Onze grief", zoo schreef het C. JHL
blad, „berust op het feit, dat, nadattde 'Mi
nister eene verklaring gegeven had, nog
bevredigender dan die welke door de
■voorstellers der motie was verlangd, de
anti-revolutionnaire partij, gesteund door
haar felste tegenstanders, een motie heeft
doen aannemen, waarvan zij wist, dat
de aftreding van den Minister van Oorlog
het gevolg zou zijn, en dat dit geschied
is zonder vooraf daarover met de groepen
ter rechterzijde, althans met de C. H.
groep, te raadplegen. En voor die daad
stellen wij den leider der anti-revolution-
naire partij aansprakelijk."...—.
„De C. H. groep is veel geringer in
aantal, dan de A. R. of de R. K„ Maar
men kan niet van haar vergen, dat men
bij haar, over haar, zónder haar zal be
schikken. Zij is bovendien juist omdat
zij zich gevoelt als christelijke partij, wars
van verborgen paden en wenscht een eer
lijke, open, voor ieder begrijpelijke ge
dragslijn ie vo.gen.
Van daar naar ergernis, wanneer tel
kens, a.s u.t veroorgen, om aan haar niet
meegedeen-e redenen, pobtieke crisissen
woruen in het leven geroepen, zonuer dat
zij uaarvoor eenigen rede.ijken grond kan
vinuen.
^oa.die is heei mooi, maar dan is ook
onderling vertrouwen onmisbaar.
Uat vertrouwen verdwijnt als men han-
de.t zooais nu weer dr. Kuyper heeft
genandeid.
En nu moge de „Standaard", als naar
gewoonte, dr. Kuyper voorstellen als de
vermoorde onschuld, en ieder protest te
gen zijn politiek opvatten als een naar be
neden halen van zijn persoon, wij,
die de pubdeke zaak wenschen te dienen,
maar ons aan niemands juk onderwerpen,
trekken ons daarvan niets aan. Te dikwijls
hebben wij getoond den persoon te kun
nen scheiden van de po.itiek, te trouw
hebben wij het Kabinet-Kuyper, hoewel
niemand der onzen daarin zitting had,
als een bevriend Kabinet gesteund, te
halsstarrig weerstand geboden aan den
van alle zijden op ons geoefenden drang,
om in den. 't laatste jaar tegen den per
soon van dr. K. gevoerden strijd (decora
tie- en van Heeckeren-zaak) ons te men-
gen, dan dat ook maar een onzer lezers
aan de op dit punt geheel onjuiste voor
stelling van de „Standaard" ook maar één
oogenb'ik zou geloof slaan."
De „Standaard" antwoordde (zie
ons persoverzicht van 31 Dec.) met een
-driestar, waarin betoogd werd, dat de
felle en bittere aanval van Jhr. de Savor
nin Lohman geen gevaar oplevert voor de
coalitie. Wel zou dit gevaat dreigen van
anderen kant, indien n.l. uit conferenties,
die een vertrouwelijk karakter cragen, za
ken publiek gemaakt werden.
De „Nederlander" resumeerde in
haar nummer van 30 December de 5 pun
ten, waarover het h. i. ging, aldus:
le waarom de „Standaard" het hoofd
punt waarop het aankomt, n.l. dat de Mi
nister van Oorlog zich sterker verbonden
had door zijn toezegging dan door welke
andere verk'aring ook, verzweeg;
FEUILLETON.
Een verhaal uit de Fransche revolutie.
39)
Steeds trok het kasteel den jonkman
en riep bij hem het groote verleden
Van zijn vaderen op. De gedachte dat het
zwarte gebouw vol portretten en kost
bare meubelen was, zoovele voorwerpen
bevatte, welke voor hem en voor hem
alleen eigenlijk, onschatbare nagedach
tenissen zouden zijn, deden zijn hart van
ongeduld en nieuwsgierigheiid sneller
kloppen. En wanneer hij zich het onder
houd met juffrouw F lav ie herinnerde,
die aan juffrouw Geneviève het behoud
v.--n al de schatten toeschreef; wanneer
hij dacht dat hij wellicht de eeiiige in
Frankrijk was, die zijn familiekasteel
zou terugzien, zooals hij het verlaten
had, restte in zijn hart hoegenaamd geen
wantrouwen tegen Raffutdaarentegen
ontstond in zijn hart een gevoel van
dankbaarheid en vereering voor Gene-
viève.
Ditmaal was stille :\a ing nn-
nogelijk, want de kleine tuin was nog
2e. hoe dat b.ad zijn lezers vertellen
kon, dat de Minister de portefeuille-quaes-
tie had moeten stellen bij gelegenheid
van een rapporteursamendement
dat niet bestond;
3e. hoe kon het volhouden, dat niet
dr. Kuyper verantwoorde lijk was
voor den val van den Minister van Oorlog
en of deze dan niet op dat oogenblik le
mot d'ordre gegeven had;
4e. op welke geheime conferenties wij
ons hebben beroepen of wat door ons uit
die conferenties is meegedeeld;
5e. met welk recht een lid eener coali
tie, zonder raadpleging, zelfs
zonder waarschuwing, met be
hulp van de „vijanden van de overzijde"
een minister-crisis in het leven roept
Na de driestar van de „Standaard" in
extenso te hebben overgenomen, zegt de
„Ned." op geen enkele dezer vragen
bescheid te hebben ontvangen en ver
volgt dan
„Het merkwaardigste in dit stukje is,
dat de schrijver, die geen antwoord kan
geven op het bovengenoemde 4e punt
die valsch e beschuldiging in nog kras-
seren vorm herhaa.t! Denkt hij dat een
besliste onwaarheid, door haar te herha
len, waarheid wordt? Wat wij mededeel
den heeft niets uit te staan met de confe
renties, en uit de conferenties is niets
door ons medegedeeld.
De bedoeling van de „Standaard" is
overigens blijkbaar. Nu, door den man
zelf, die steeds op „overleg" aandrong,
en coalitie predikte, die coalitie in gevaar
is gebracht, moet gepoogd worden een
ander daarvan de schuld te geven.
Maar de „Standaard" vergist zich, als
zij meent op die wijze ons den mond te
kunnen snoeren. De feiten zijn trouwens
ook zonder onze toelichting, duidelijk ge
noeg. En wat de coalitie aangaat, wij
achten haar wel in 's lands belang, doch
niet in die mate, dat daaraan alle andere
belangen ondergeschikt zijn. En het op
dit oogenblik omverkegelen van een Mi
nister van Oorlog zonder een uitgespro
ken ernstig motief, schijnt ons met onze
hoogste landsbelangen vierkant in strijd,
en, om de wijze waarop dit geschied is,
tevens met de eischen, die eene politieke
coalitie meebrengt."
Van deze opmerkingen van de „Neder
lander" vermeldde de „Standaard" aan
vankelijk niets en daarom verscheen er 3
Januari het volgend ingezonden stuk in
laatstgenoemd blad, dat zonder bijschrift
werd opgenomen
„Mijnheer de Redacteur!
Tot tweemalen toe is door uwe redactie
beweerd, dat door mij feiten zijn meege
deeld, waaromtrent mij geheimhouding
is opgelegd, de tweede maal zelfs in een
voor mij uiterst krenkenden vorm.
„In de „Nederlander", waarvan ik
hoofdredacteur ben, heb ik tot tweemalen
toe de juistheid dezer aantijging beslist
geloochend.
„Ik meende, dat uw blad zich verplicht
zou hebben geacht, deze loochening ten
spoedigste onder de oogen uwer lezers
te brengen.
„Nu ik mij blijkbaar daarin vergist heb
veroorloof ik mij u uitdrukkelijk te ver
zoeken, alsnog mijn besliste ontkenning
van de door u mij ten laste gelegde feilen
aan uwe lezers voor te leggen.
„Met verschuldigde hoogachting,
Uw dw.,
A. F. DE SAVORNIN LOHMAN."
Eindelijk deze week in haar nummer
van 11 Januari, is de „Standaard"
begonnen met een serie „Crisis-aphoris-
men", als antwoord aan de „Ned.".
Uit kieschheid, aldus de driestarschrij
ver, is ons antwoord op het protest uit
gesteld, omdat de heer Lohman onge
steld was. O.i. mag men eep bedlege
rige niet door polemiek storen in zijn
rust. Thans daarentegen, nu we zeker
heid ontvingen, dat de geachte indiener
van dit protest weer gelukkeg hersteld
mag zijn, achten we ons tot het geven
van bescheid gerechtigd.
En dan herinnert het blad, dat in Mr.
Lohman's protest staat, dat de „Std."
beweerd zou hebben, zelfs tot twee
malen toe, dat door den heer Lohman
„feiten zijn meegedeeld...'",' „waar
omtrent hem geheimhouding is
voller van boeren dan de gelagkamer.
Hoe verdiept in gedachten de markies
ook was, de gesprekken van wie hem
omgaven moesten zijn aandacht trekken,
en hij eindigde dan ook met ernaar te
luisteren. De goede lieden hackten het
worden Nog nieuwsgieriger geworden
dat de jonge graaf zich te Parijs bevond
sprak men van niets anders, maar die
kwestie, waarover zich geheel Frank
rijk zoo warm maakte, liet hem koud.
Eerst was Frédéric verbaasd, dat al de
dorpslieden de gebeurtenis met zoo groo
te levendigheid behandelden, maar een
oogenblik nadenken deed hem begrij
pen, dat de kwestie lieden zoozeer ge
hecht aan hun gewoonten, zoo getrouw
hun traditiën en aan hun geloof, be
lang moest inboezemen. Allen waren
blijde over de tijding, dat hun kerk weer
geopend en de eeredieïist hersteld zou
worden. Nog nieuwsgieriger geworden
doordien hij van tafel tot tafel bla
den wit papier zag circuleeren, waar
onder de „geleerdsten" der aanwezigen
hun namen en die der anderen schreven,
vroeg de Clarens een ouden boer in zijn
nabijheid naar de beteekenis daarvan.
„Dat is een verzoekschrift aan Bona
parte", antwoordde de man, opdat de
bisschop ons onz*n ouden pastoor te-
ruggeve, dien de sansculotten hel^ben
opgelegd." Breedvoerig zet de „Stand."
uiteen, dat ze zoo iets niet gezegd heeft,
noch zou kunnen gezegd hebben, want
dat zulk een bepaalde oplegging van
geheim bij de bedoelde conferentie niet
is geschied. Zij sprak alleen haar over
tuiging uit, dat zulk een stipte geheim
houding van zelf uit den aard van zulke
conferenties voortvloeide en zij had de
stille hoop, dat de „Nederlander" daar
mee accoord zou gaan, omdat dit blad
met h et oog op de bijeenkomst der rech
terzijde die in dit geding plaats had ge
had, had verklaard: „Uit die vei gade-
ring iets meje te deelen, staat ons na
tuurlijk vrij."
De „Standaard" schrijft ten slotte:
Van een „aantijgen" was bij ons geen
sprake, en zoo weinig bedoelden we
krenking van den persoon met den heer
Lohman, dat we met nadruk wezen op
„de zoo groote verdiensten en de zoo
vele uitnemende eigenschappen van de
zen Staatsman, en zelfs lof hadden voor
zijn alleszins vriendelijke natuur".
Alleen veroorloofden we ons er op
te wijzen, dat zijn temperament hem
soms in den weg zat.
Dit mocht toch wel
In de tweede driestar zegt de „Std'."
dat de „Ned." metterdaad iets heeft me
degedeeld, dat alleen bekenci kon zijn
aan de personen, die het overleg ge
pleegd hadden en wel, zöoals uit het op
stel blijkt, ter zelfverdediging. De
„Ned." schreef: „Daar geen enkele re
den ons behoeft te weerhouden pre
cies te verhalen wat geschied is wij
kennen den loop der zaak van nabij
zoo gaan wij daartoe over".
Van dat „precies verhalen" zegt de
„Stand." is niets gekomen.
Slechts drie dingen zijn medegedeeld',
en deze drie het tegendeel van precies.
Er is medegedeeld, welk onderwerp op
de vergadering der rechterzijde behan
deld werd, en waartoe die vergadering
geleid heeft. Er is voorts medegedeeld
dat er een bespreking met den Minis
ter van Oorlog is gehouden, en ook wan
neer. Er is ten derde medegedeeld een
verklaring, die door den Minister van
Oorlog op die conferentie zou zijn afge
legd. Precies nu was die eerste
mededeeling niet, want de samenkomst
der rechterzijde heeft wel geleid tot
een conferentie met den ministerpre
sident, maar niet tot die met den Mi
nister van Oorlog. En precies was
evenmin de derde mededeeling, want uit
een conferentie van 'n half uur wordt er
slechts ééne enkele verklaring van den
Minister medegedeel3, maar noch van
wat hij verder verklaarde en te kennen
gaf, noch van wat daarop door de hee-
ren Lohman, Nolens en Kuyper geant
woord werd, vernam het publiek iets.
Zelfs stond er bij, dat het der redactie
niet vrij stond, uit de vergadering der
rechterzijde ook maar „iets mede te
deelen".
Als 4 personen aan een geheime con
ferentie deelnemen ,en ieder behoudt
zich liet recht voor, om straks uit die con
ferentie publiek te maken, wat z. i. wel
kan, dan valt het geheim .karakter ten
eenenmale weg. Dan zal de een dit, de
ander dat publiek maken, nu eens om
deze, dan om die reden, en lekt tent
slotte alles uit. Over de vraag of iets,
uit een geheime conferentie van vier per
sonen, publiek mag worden gemaakt,
hebben alleen die vier personen samen
zeggenschap, en nooit één van hen.
Dat in casu de Minister van Oorlog
later in de Kamer hetzelfde zei, doei
hier niets ter zake.
In een derde driestar, verschenen in
het nummer van gisteravond, heet het:
De aftreding van Minister Cool acht
te de „Ned." schadelijk voor 's Lands
belang en Dr. .Kuvper brandmerkte ze
als „den schuldige". Eerst werd ook de
heer Duymaer van Twist scherp door
de redactie aangevallen, en werden met
den heer Colijn zelfs alle overige anti-
rev., op twee na, van „Ministermoord"
aangeklaagdmaar sinds kregen deze
allen gratie, en bleef alleen Dr. Kuyper
als „de schuldige" over.
Dr. Nolens nam evengoed aan het
overleg deel en stemde, evenals Dr.
weggejaagd. Ik geloof .wel, dat ze al
lemaal in de streek zullen teekeaien.
Maar", ging de oude met een glimlach
voort, „men moet hier geleefd hebben
en zich 'den braven man van 'n pastoor
en onzen goeden heer van het kasteel
herinneren, om onze vreugde te be
grijpen".
Het antwoord klonk den jonkman hard
in de ooren. De bekoorlijkheid van de
ze mooie streek, het aantrekkelijke van
dat groote, geheimzinnige kasteel had
den zich zoozeer meester gemaakt van
zijn verbeelding, dat het hem reeds voor
kwam nooit elders geleefd te hebben,
en nergens anders te kunnen leven dan
te Clarens. Behandeld te worden als
vreemdeling, om zoo te zeggen te wor
den verloochend door die mannen, die
de nagedachtenis van zijn vader nog ver
eerden, scheen hem zoo smartelijk, dat
hij reeds op het punt stond, zijn naam
te noemen. De raadgevingen van zijn
oom en de voorzichtige aanmaningen van
zijn tante deden hem aarzelen.
De oude boer bekeek hem aandachtig,
alsof hij den knappen jonkman al ,vroe-
ger had gezien en zocht waarschijnlijk
in zijn geheugen, bij welke gelegenheid
in zijn leven hij hem had ontmoet. Op
dit oogen' lik riep een andere boer voor
eea tafel gezeten ea jlaar jgejen piet
Kuyper toch voar de motie, doch ook
Dr. Nolens werd gespaard. Tegen hem
wordt niet één bitter woord gebezigd.
Al de felheid van het blad keert zich per
soonlijk en eeniglijk tegen Dr. Kuyper.
Deze „schuldige" heeft het toegelegd
op „Ministermoord", Minister Cool ,,te
deuken" en op hem als een stuk „ge
liefkoosd wild" met zijn „moordend
lood" gemikt. Anderen hielpen hierbij,
maar hij is en blijft de aanlegger, „de
schuldige".
Toen een deel der Linksche pers den
heer Lohman in deze crisis een fout ver
weet, schreef de „Ned," dat dit „eenigen
schijn kon hebben", maar dat het „niet
geoorloofd is, op lo iter ponjecturen ver*
halen te doen steunen, alsof ze feitelij"k
waren".
Ditzelfde zeggen wij thans tot de
„Nederlander".
Toetsen we slechts de gegevens die
ze als bewijs voor haar aanklacht aan
voert.
Gemeenlijk, zoo zegt de redactie, is
Dr. Kuyper niet vroeg in de Kamer aan
wezig. Ditmaal echter was hij er op
slag en de Kamer begon. En dit moet
dan als bewijs gelden, dat Dr. Kuyper
iets bedenkelijks in het schild yoerde.
Wat is hier nu van aan
Dr. Kuyper had van den Minister van
Oorlog een uiterst beleefd schrijven ont
vangen, om dien morgen te 10 uur, wel
tegenwoordig te willen zijn bij een be
spreking, die hij op dat uur met de hee-
ren Lohman en Nolens houden zou.
Eischte dan, al ware het slechts de be
leefdheid niet, te zorgen dat hij precies
te tien uur present was? Sterker nog,
de heer Lohman had zelf een bericht
aan Dr. K. gezonden, dat dien morgen
op dat vroege uur die bespreking zou
plaats hebben, en hem uitnoodigd hier
bij tegenwoordig te zijn. En toch wordt
het nu in een blad, waarvan laatstge
noemde hoofdredacteur is, voorgesteld,
alsof het vroeg opkomen dien morgen
van Dr. Kuyper bewijs zou zijn, dat hij
„moordplannen" koesterde.
De „Standaard" weerspreekt voorts,
dat Dr. Kuyper kort voor de stemming
druk onder „zijn getrouwen" rondliep
om hen voor de motie te winnen.
En bij ontstentenis van verder bewijs
wordt dan aangenomen, dat wel de heer
Duymaer van Twist er zich voor liet
spannen, maar dat eigenlijk heel het plan
door Dr. Kuyper als „krachtproef" was
opgezet.
Ook hiervan echter is niets hoege
naamd waar. Vast staat veeleer, iets wat
met getuigen te bewijzen is, dat Dr. K.
een botsing ziende aankomen, geen po
ging onbeproefd heeft gelaten, om die
bctsing te verminderen. Over wat daarbij
in zijn hart omging, mag de red. van de
„Nederlander" zich geen oordeel aan
matigen, want zij is geen kenner des
harten. Wat daarentegen de ferten aan
gaat, zij geconstateerd, dat de motie,
waarbij de slag viel, niet van de anti-
rev. club is uitgegaan, geheel buiten haar
om het licht zag en dat in 'de club zelf
ganschelijk geen besluit is genomen, of
het geraden scheen vóór, dan wel te
gen te stemmen.
Er bestaat alzoo geen schijn of scha
duw van bewijs, dat deze motie Dr. Kuy
per tot „auctor intellectualis", d. i. tot
geestelijken vader, had, en evenmin voor
de bewering, dat hij eenige bijzondere
poging gedaan heeft, om haar door te
zetten.
Heeft men nog andere bewijzen, dat
men ze dan aanvoere, want wat men aan
voerde, smelt als sneeuw voor de zon.
De motie die werd aangenomen,
kwam niet uit de anti-rev. club, maar
uit de vergadering der Commissie van
Rapporteurs, en dat de naam van den
heer Duymaer van Twist boven aan
stond, was alleen daaruit te verklaren,
dat deze heer rapporteur voor de Eer
ste afdeeling was.
Gelijk recht voor allen.
Het anti-rev. „Arnhemsch Dag
blad' schrijft:
In de Rooinsch Katholieke pers vindt
men tegenwoordig een rubriek „Graag
op baantjes", die zeer de aandacht trekt.
Er blijkt uit, hoe verrassend klein het
getal Roomsche ambtenaren in ons va-
konden schrijven bezig met namen
van onderteekenaars onder de petitie te
zetten, den oude toe: „Komaan, het is
jou beurt kom bij je naam een kruisje
zetten".
De oude trad toe en in een onewer-
staanbare vlaag van nieuwsgierigheid
volgde hem de markies, en boog zich
over het blad. Aan het hoofd van de
lijst bemerkte hij een groote open plek
en hij kon zich niet weerhouden te vra
gen
„Voor welke onderteekening is deze
plaats bestemd
„Voor de gewichtigste", zei degene,
die de namen opschreef, „voor de onder
teekening van den kasteelheer, den eige
naar van het kasteel, mijnheer Jean Raf
fut. Maar mijnheer Raffut, dien we, voor
dat hij eenige dagen geleden op reis
ging een bezoek brachten, heeft gewei
gerd zijn naam op de petitie te zetten."
„Of het een oude pastoor is of een
nieuwe, het kan me geen zier schelen",
zei hij op zijn gewonen hatelijken, bij
tenden toon, „de pastoor zal aan mijn
gronden hun waarde niet geven. Steek)
dus je papier maar weer gerust in je
zak, ik teeken niet."
„We zijn verbluft weggegaan, maar
dat ontmoedigt ons toch niet in ons
plan. Zeker een invloedrijke, goed kin
derland is. Zelfs in overwegend R. K.
gemeenten zijn de ambtenaren soms voor
het grootste deel „Protestant".
In de Kamer werd daarop bij het be-
grootingsdebat ook gewezen door den
heer De Steurs.
Hoe dit feit te verklaren? Hoe komt
het, dat onze Roomsch Katholieke landf
genooten hier op een zoo aanzienlijk te
kort kunnen wijzen
Vindt het verschijnsel hierin zijn oor
zaak, dat betrekkelijk weinig Roomsch-
Katholieken zich aan hoogere studiën
geven? Ten deele kan men den achter
stand daaruit verk'aren. Vele jongelie
den van Roomschen huize studeeren voor
priester en de anderen werpen zich meer
op handel en nijverheid. In de laatste
jaren komt hierin eenige verandering.
Het getal Roomsch Katholieke studen
ten aan onze openbare universiteiten is
steeds klimmende.
Voor tab van betrekkingen wordt ech
ter geen academische studie vereischt.
En toch is ook in de lagere ambtenaars
rangen het aantal R. K. uiterst gering.
Zonder twijfel hebben we hier dan
ook te doen met een gevolg van de libe
rale heerschappij, waaronder het anti
revolutionaire volksdeel niet minder te
lijden heeft gehad.
Stelselmatig werden anti-liberalen ge
weerd. Da Costa mocht geen hoogleer^
aar worden, Oroen van Prinsterer geen
curator van eene universiteit of van een
ymnasgium. Onomwonden werd het
door de autoriteiten uitgesproken
„Groenianen en Kuyperianen kunnen we
niet gebruiken".
Bij het bezetten van lagere posten
gingen natuurlijk eveneens de liberale
vriendjes en kennissen voor. Het besef:
wij worden toch niet benoemd, leeft in
vele R. K. en anti-rev. kringen zelfs nu
nog zoo sterk, dat meer dan een de moei
te van het solliciteeren maar niet wil
nemen.
Dat is verkeerd. Bezit men voor de
een of andere betrekking de noodige ca
paciteiten, dan solliciteere men. Aan de
autoriteiten wordt het dan tevens be
kend, dat zij niet steeds uitsluitend bij
de liberalen behoeven te zoeken.
Wij verlangen waarlijk niet, dat het
Christelijk volksdeel een streepje voor
zal hebben. Wij begeeren allerminst Je
benoeming van minder bekwame man
nen, wier eenige aanbeveling feitelijk
is -dat zij tot de Christelijke groepen be-
hooren of zich bij verkiezingen nog al
verdienstelijk wisten te maken. Zulke
partijdige benoemingen zouden allerbe-
denkelijkste gevolgen hebben. Schade
zou daardoor toegebracht worden aan
de publieke zaak. En het gevjar, dat men
zich bij de Rechterzijde gaat voegen, om
de stoffelijke voordeelen, zou nog groo-
ter worden.
Het is ons slechts om gelijk recht voor
allen te doen.
In ons vaderland mag niemand om zijn
godsdienstige of politieke overtuiging
achteruit gezet den. Ook niet de
Roomsch Kathol, We weten wel dat
men in zekere kringen daartoe al spoe
dig geneigd is. Het „anti-papisme" is
nog niet dood. Maar een strijd tegen
de Roomsch Katholieke Kerk, waarin
men zich van andere geestelijke wapenen
'bedient, kan nooit goede vrucht afwer
pen.
Wij zijn allen burgers van het vrije-
Nederland. En als burgers hebben wij
onverkort dezelfde rechten.
Landbouwers voor Argentiën.
In verband met de mededeeling in d'c
„Nederlandsche Staatscourant" waarin
aangeraden werd niet in te gaan op de
voorstellen van eene te Buenos-Ayres
gevestigde kolonisatie-maatschappij, die
landbouwers voor Argentinië aanwerft
tegen een loon van f 16.per week;
behalve kost, inwoning en vrijen over
tocht, wordt het volgende ontleend aan
een rapport van Hr. Ms. Gezant Van
Riet te Buenos-Ayres, overgenomen in
de „Handelsberichten".
Gewoonlijk leiden overeenkomsten
van den onderhavigen aard tot groote te
kende naam, meer bekend dan onze na
men van eenvoudige boeren en dagloo-
ners, zou aan het hoofd van de lijst een
goeden indruk hebben gemaakt, en zou
ons verzoekschrift aan den bisschop
kracht hebben bijgezet; maar als Raffut
eenmaal neen heelt gezegd, dan blijft 't
neen. Daar valt niets aan te veranderen»
Wij zullen het zonder zijn steun moeten
stellen, maar mijnheer de pastoor zal er
niet te minder het bewijs van onzen goe
den wil in zien."
De onverschilligheid en de droomerij
sluiten de verbeelding niet uit. Die van
den jongen Clarens was dadelijk opge
wekt. In een soort van ingeving meende
hij eene door de Voorzienigheid geboden
gelegenheid te hebben, en niet in staat
langer te veinzen en zonder de gevolgen
van zijn besluit te wegen, edelmoedig,
maar onbezonnen, riep hij, zich tot de
hem omringende boeren richtend, uit:
„Zoo gij aan het hoofd van deze lijst
den naam van den kasteelheer van Cla
rens mist, is dat wijl gij hem om zijn on
derteekening niet hebt gevraagd".
„Maar, mijnheer", antwoordde de
oude boer, verbaasd over dien uitroep;
„hebt u dan niet de mededeeling van ons
bezoek aan het kasteel, en van de wei
gering van Raffut gehoord?"
(Worut vervolgd.)