Kleine Suze. 15 Vrij naar het Duitsch. (Slot). EKER wel, maar met de auto gaat het vlugger. Dus?" Dit was een uitnoodiging om in te stappen. Zij bloosde even maar nam zijn aanbod niettemin dankbaar aan. Zij was dan immers een kwartier eerder tehuis. Terwijl de auto geruischloos over de sneeuw voortgleed, be waarden beiden het stilzwijgen. Eindelijk begon hij jf'„Waar hebt u gestudeerd, collega?" IfjHelene vertelde hem toen van haar leerjaren aan de booge- school. Zij deed dit zeer bescheiden. Naast het groote electrische licht aan hare zijde, was zij immers slechts een droef brandend lampje; zij mocht dan al tot de beste studenten hebben behoord, het kwam niet bij haar op zich met het genie van dokter Ha- bicht te vergelijken. „Mag ik u iets vragen zei hij daarop. „Zeker wel." „U laast zoo even de kinderen iets voor uit het Heilig Evan gelie. Ik hoorde dat toevallig." „Ja, dat deed ik uit den grond van mijn hart," antwoordde zij eenvoudig. „Ik kon niet denken dat u daar iets tegen hadt." Hij maakte met de hand een afwijzend gebaar. „Dat bedoel ik niet, maar ik vraag nu aan de wetenschappe lijk gevormde, philosophisch en natuurhistorisch geschoolde ge neeskundige: Is dat uw vaste overtuiging? Beschouwt u da als de waarheid Engelen wonderen hemelsche verschij ningen en zoo voorts Hélene trok den mantel dichter om de schouders alsof zij rilde. „Godsdienstige opbouwing en wetenschappelijke ontwikke ling beschouw ik als twee verschillende dingen „U ontwijKt mijn vraag," zeide hij. „Kunt u werkelijk verde digen, wat „Ja." antwoordde zij uit den grond van haar hart. „Voor mij bestaat geen tweedracht. Voor den godsdienst van het hart gelden aparte wetten." Er bestaat slechts één wetHetgeen den toets niet kan door staan, moet vallen." Een oogenblik heerschte er diepe stilte. Hélène gevoelde nu niet zoozeer gebelgdheid als wel droefheid en medelijden. Eiude- lijk antwoordde zij „Dan zou alle geluk van deze aarde verdwijnen en de mensch- heid doodarm worden." „Droombeelden zijn slechts ingebeelde rijkdommen. Voor on- mondigen en zwakken zijn ze goed, maar ik dacht dat u daartoe te ontwikkeld waart." Zijn toon griefde haar. „U is een ongelukkig mensch, dokter," fluisterde zij zeer zacht. „Wie zegt u dat Hélène zweeg, verschrikt over dien uitval. Zwijgend legden zij verder den weg af. Bij het uitstappen dankte zij hem met een kort woord en wilde het huis binnensnellen. ,,U kunt mij wel de hand geven," riep hij haastig, „het was geens zins mijn bedoeling u te grieven." „Wellicht zult u ook nog wel eens tot andere gedachten komen," ant woordde zij. „Wel te rusten, dokter." De auto stoomde weg. Kon deze man, zonder godsdienst, wel ooit ge lukkig zijn? „Dar de Almacht des Heeren ook tot in zijn ziel door dringen moge," bad zij in stilte. Terwijl Hélène dien avond gezellig in den familiekring doorbracht, dacht zij niet meer aan dokter Habicht, maar later keerden haar ge dachten naar hem terug. Hun gesprek was toch zonderling geweest. De diepste gewaarwordin gen van het gemoed vertrouwt men toch al leen aan zijn vrienden toe. Waarom had hij haar daarnaar gevraagd en zijn ontleedmes aan hetgeen haar het heiligst was gelegd Dat zou zij spoedig KINDERLIJKE FANTASIE. gewaar worden. Eerst viel het haar niet op dat de directeur zoo dikwijls in de kinderafdeeling kwam, maar toen hij zich iedere gelegenheid ten nutte maakte om een gesprek met haar aan te knoopen en eens zelfs haar hand langer dan noodig was, vast hield, schrikte zij. Zij trachtte hem te ontwijken, doch dit was bij de dagelijksche vervulling van haar plichten niet mogelijk. „Ben ik u zoo onsympathiek, collega," vroeg hij haar op zekeren dag, nadat zij een gesprek over beroepsbezigheden gehad hadden. „Neen, dat niet," antwoordde zij met een hoogroode kleur. „Juffrouw Rodel," hernam hij daarop, „gij hebt mij onlangs een ongelukkig mensch genoemd en misschien ben ik dat ook wel. Ik ben eenzijdig, koud, gevoelloos: een absfrakte denker, beweert men en misschien heeft men wel gelijk. Toen ik u echter onlangs voor dat zieke kindje hoorde bidden, kon ik bijna aan het be staan van engelen gelooven." Zij trad gekrenkt achteruit. „Maar dokter..." „Dit is geen vleierij noch een beleediging," ging hij voort, „veeleer een ernstig gemeend huwelijksaanzoek. Ik gevoel dat u mij gelukkig zoudt kunnen maken, juffrouw Hélène." „Geen woord verder, dokter. Wat geeft u recht om te gelooven „Ik geloof niets," antwoordde hij, „maar bedelen en smeeken kan ik niet en zeg mij daarom kortaf: heb ik niets te hopen?" „Ik wilde dat u mij niets gevraagd hadt," antwoordde zij zeer ^acht. „Dat moest ik wel. Ik kan nooit talmen. Een scherpe snede op den juisten tijd dat weet u ook als dokter..." Zij stond nog steeds onbewegelijk. „U weet het nog niet recht, ik dring dus niet verder aan. De ure zal wel komen waarop u mij een rond „ja" of „neen" ten antwoord geeft." Hij maakte een buiging en liep door. Hélène bleef met tegenstrijdige gevoelens in het hart achter. Ieder jong meisje stelt zich in gedachten wel eens het oogenblik voor waarop haar de besliste levensvraag wordt gedaan, maar zij gevoelde nu geen geluk, alleen maar smart. Wat was dokter Habicht voor haar wanneer zij geen acht sloeg op zijn groote kunde, die haar natuurlijk bewondering en ver eering afdwong? Zijn ongeloovigheid stiet haar bepaald af, voor haar was godsdienstige opbouwing en verkwikking een levens behoefte hij daarentegen geleek veel op een besneeuwden Alpenreus, wiens vergletscherde ijsmassa's de zon te vergeefs tracht te ontdooien. Of zou hij nog kunnen ontdooien, den Heer kunnen vreezen en dienen Was hij wellicht nog een zoekende Zij moest eerst kalm over alles nadenken Eerst meende zij dat het haar onmogelijk zou wezen haar be trekking te blijven vervullen doordat zij bijna dagelijks in aan raking moest komen met den directeur, doch haar contract bond haar. Maar telkens als zij zijn stap hoorde of zijn ernstig gezicht zag, beefde zij. Zij vreesde dat hij zijn vraag zou herhalen. Maar dokter Habicht deed dat met woord noch blik en Hélène was hem daar dankbaar voor. Hij was rustig en bedaard en vrien delijk als altijd in den omgang. Toch zeide Hélène haar betrekking tegen het einde van het jaar op. Haar ouders wilden dat toen zij hun het voorgevallene mede deelde. „Als ge geen blij moedig „ja" hem ten antwoord kunt geven moet je maar een einde aan de onzekerheid maken," zei haar ver standige vader. „Uit uw ontslagaanvrage zal hij het „neen" wel kunnen opmaken." Hélène ontmoette den directeur voor 't eerst weder in de spreekka mer. nadat de laatste patiënt vertrokken was. „Juffrouw Hèlène, wilt u mij even te woord staan, vroeg hij. Zij nam plaats. Al het bloed was uit haar ge laat geweken. Hij zelf zag er ook lijdend uit. „Ik heb nw aanvrage om ontslag ontvangen," begon hij, „vlucht u voor mij?" „Ik moet wel van hier gaan," fluisterde zij, „ik kan toch niet" „U vermoedt niet hoe zeer mij dit treft, maar ik moet berusten. Spreek echter openhartig met mij. Mishaagt mijn per soon u zoozeer?" „O neen, dat niet. Maar wij passen niet bij Hoe kleine Max zich een schoolschip voorstelde 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 17