Het lied van Clarens.
Derde Blad, behoorende
bij De Leidsche Courant van
Zaterdag 17 December.
Katholieke Ministers aan
het woord.
Over hei optreden van de Ministers van
justitie en van Waterstaat, de hoeren mrs.
■JE. R. K. en L. W. H. Regout, heeft de
liberale pers niets dan lof.
Over den Minister van Justitie lezen wij
(n de „N. R. Ct." in verband niet diens
rede over de Papen drecMsche zaak:
De „mania Papendrechtica'l om een
■■Uitdrukking van den heer Limburg te ge
bruiken heeft in de Kamer niet vele
slachtoffers geëischt. Mede dank zij den
,tact en het beleid van den minister van
justitie, wiens redevoering niet ten on
rechte door den heer Drucker als „voor
treffelijk" werd bestempeld, hebben de
discussies over de Papendrechtsche zaak
in ons Parlement over 't gehee! een rus
tig beloop gehad.
Afgezien van de sociaal-democraten,
droeg blijkbaar 's ministers redevoering
de algemeene goedkeuring weg. En dat
niet zonder reden. Want zoo men al be
zwaar moge maken tegen deze uitdruk
king en gene oordeelvelling van den mi
nister, erkend moet worden, dat er een
gezonde geest sprak uit zijn redevoering,
dat hij mei rondborstigheid en moed, die
nimmer in loslippigheid en overmoed ont
aardden, de puntjes op de i's gezet en
geprezen of afgekeurd lieeft, al naar mate
er te prijzen of af te keuren, viel.
„De Nieuwe Courant":
De minister van justitie heeft in een
uitnemende redevoering de sprekers over
de Papendrechtsche zaak beantwoord.
Opgewekt doch niet oppervlakkig, flink
en tegelijkertijd taktvol, behoedzaam het
gebied zoowel van de politiek als van de
filosofie vermijdend, dat zoo verlokkend
nabij dit rechtsgeding gelegen is. De in
druk werd heden versterkt, dat er in den
waren zin een bewindsman staat aan het
hoofd van het departement.
„Het Vaderland"
in een uitnemende redevoering heeft
de Minister van Justitie den staf gebroken
over het beleid der magistratuur in dit
proces. Zou er we! ooit met zooveel gulle
openhartigheid van de regeeringstafel een
scherpe critiek op de justitie geoefend
zijn? Zou ooit een bewindsman zich zóó
verheugd hebben over de reactie der pu
blieke opinie tegen het optreden van een
staatsorgaan. Niet malsch voor de Ge
rechtshoven en de Rechtbank, die in deze
vaak gemoeid zijn geweest, klonken 's Mi
ni,Iers woorden en de ieden dier college's
zullen daaruit wel den wenk begrijpen
dat zelfherziening van hen wordt ge
el scht.
„De Telegraai":
De Papendrechtsche zaak is nu niet
alleen justitioneel, maar ook parlemen
tair afgeloopen. In een keurige, kernach
tige, boeiende rede heeft ifê Minister van
'Justitie de affaire besprokeii. Uit die re
de trad naar voren een krachtige persoon-
-lijkheid. Een bewindsman, bezield met
ecu doorzettenden wil. Die de rechterlij
ke ambtenaren, waar zij fouten begaan,
niet spaart, maar evenmin gedoogt, dat
ze ongemotiveerd en alleen uit zucht om
tegen de „klasse-justitie" propaganda te
maken, ten bate van een partij, worden
aangevallen. Waarlijk, de hulde, na afloop
van zijn rede, den minister door verschil
lende sprekers gebracht, was volkomen
verdiend. Zeiden, wellicht nooit, zat in het
'parlement door een bewindsman op die
wijze over organen der justitie zijn ge
sproken, als thans door minister Regout
is* geschied.
Het „Handelsblad" eindelijk prijst de
rede van den Minister om hare oprecht
heid en welsprekendheid.
Wat den Minister van Waterstaat be
treft kunnen de liberale overzichtschrij
vers, ondanks zijn scherp en doortastend
r optreden tegen de socialisten, niet na
laten de ministeriëele rede te kenschet-
Schen als „voortreifeljjk" („N. R. Ct."),
'tals „geestig" en „keurig gestyleerd" (Va
derland), ais gekenmerkt „door de ver-
1 bazingrvekkende welsprekendheid, waar-
FE UIL LET ON.
.Een verhaal uit de Fransche revolutie.
18)
„O, beste mevrouw, u verraden, u ook
maar bedriegen, ik zou liever sterven/'.
De markiezin glimlachte. Het rijtuig
(hield thans stil voor het hek van het
kerkhof. Mevrouw dc Clarens stapte van
tien wagen en h,aar ouden dienaar een
mand toestekend, welke Piernic eerbie
dig kuste, sprak zij tot hem
,,Dat is dus afgesproken, Piernic. Je
zult vannacht op het kasteel blijven,
raamteer de klok tien zal hebben gesla
gen, wacht me dan op het binnenplein,
[aan clert voet van den noordelijken to-
en, vóór de deur van de kleine vestibu
le. Daar op de eerste verdieping, in de
groene kamer heb ik te verrichten; het-
'geen ik je gezegd heb.
„Reken op mij, mevrouw; ik ben' blij
vttat n mij 1 -staat, u vannacht in het
Jeenzaam a/ r.i-t alleen te laten. Ik zal
iprompt rijd anwerig zijn, en eerst
teenga,a}L s het volle dag zal vreten,.
over hij beschikt" („Telegraaf"), als afge
stoken door een Minister sprekend „nog
vlotter, met meer versiersels, bedachte
zinswendingen, kunstige vergelijkingen"
dan de Minister van Justitie („Nieuwe
Courant"). Vermelden wij wat uitvoe
riger de beschouwingen, waarmede dc
„N. R. Ct." en het „Handelsblad" haar
Kameroverzicht inleiden.
De „N. R. Ct.", constateerend, dat de
heer L. Regout „waarlijk een bewinds
man" is, steekt de lofbazuin als volgt:
Dat de heer Regout voornemens is, als
Minister van Waterstaat de teugels niet
aan zijn handen te laten ontglippen, en
er geen oogenblik aan denkt, zich door
booze woorden of holle phrasen van pro
pagandisten of organisaties te laten over
bluffen voortreffelijk! Machtsbewust
zijn mits geleid door rechtsgevoel en
gecontroleerd door verantwoordelijkheids
besef imponeert niet slechts, het doet
ook het vertrouwen in de regeering toe
nemen. Niets is onsympathieker en on
rustbarender dan een minister, die met
alle winden meewaait, die sïapelooze
nadhten doorbrengt als een vakvereeni-
gi-ng protesteert en huiverend opziet tegen
de soesah, die al die discussies jn het
parlement, voer klachten en grieven van
het personeel zullen geven. Daarentegen
geeft het een gevoel van veiligheid en ze
kerheid, als er iemand achter de groene
tafel zit, die warme belangstelling in het
lot van het personeel heeft, doch daarbij
zelfrespect bezit, en eerbied voor de wij
ze, waarop hij zijn waardigheid bekleedt,
weet af te dwingen.
Deze eigenschappen nu heeft de tegen
woordige minister in 'hooge mate. De
ambtenaren en werklieden, die middellijk
of onmiddellijk binnen zijn invloedssfeer
vallen, draagt hij een goed hart toe, gelijk
o.m. blijkt uit zijn bemoeiingen ten be
hoeve van een gunstige pensioenrege
ling voor het spoorwegpersoneel. Doch
tevens weet hij zijn gezag te doen gel
den en het gezag in eere te houden.
De Kameroverzichtschrijver van het
„Handelsblad" is niet kariger en nóg
onverdeelder in zijn lof
Welk een uitstekende krachten bezit
dit Ministerie toch in de gebroeders Re
gout. Beiden uitstekend bekwame man
nen, volkomen berekend voor hun be
stuurstaak, beiden mannen van overtui
ging, maar wijze regeerders genoeg om
met die overtuiging niet noodeloos te
demonstreeren. En daarbij voortreffelijke
parlementariërs, redenaars van aanleg en
sprekend in dien aangenaam eenvoudigen
trant, dien men in ons Hollandsch parle
ment het liefst heeft. Die van Justitie
doet het wat meer energiek-rechtuit, die
van Waterstaat wat meer leuk-luimig,
maar beiden spreken zij als geboren rede
naars èn als regeerders, die hun zaken
kennen en ze aan anderen duidelijk
weten te maken.
Gisteren was het mr. E. R. H. Regout
die, als Minister van Justitie, een voor
treffelijke rede hield over de Papendrecht
sche zaak, heden volgde hem zijn broeder,
de minister van Waterstaat, mr. L. H. W.
Regout, met een niet minder goede rede
over spoorwegzaken.
Het kan haast niet mooier en het zoude
dan werkelijk ook zonde en jammer zijn,
als liberalen en socialisten er in slaagden
het ministerieele leven van zulke man
nen af te snijden, voordat zij den noodi-
gen tijd hadden gevonden, om tot zege
van land en volk hunne „uitstekende
krachten" aan te wenden.
Ten slotte wat de neutrale „Opr. Haarl.
Courant" in haar parlementaire kroniek
schrijft:
De beteekenis van den dag lag in de
fiksdhe, flinke, stevige manier waarop mi
nister Regout, die van Waterstaat, te
genover de fractie-Troe'.stra postvatte. Dat
was een genot om te hooren. Dat bracht
woede van spijt en ergernis op de gelaats
trekken der Troelstra's en Helsdingen's.
Daar was nu iemand aan het woord, niet
vervaard voor het gedruisch van de soci
aal-democraten. Zeker hij hield de
„Nederl. Vereeniging van Spoorwegper
soneel" de vuurroode voor het
dreigement van met de pensioenregeling
te zullen „mores leeren", indien men ver
koos voort te gaan met de ondermijning
van het gezag. De heeren, die gevorderd
hadden dat de ambtenaren en beambten
zich direct tot den directeur-generaal zul
len kunnen wenden, exploiteerden die
En rnt, dat het gebed u de hoop hergeve
en uw hart verlichte".
Terwijl Piernic zijn paard bij den teugel
trekkend, zich verwijderde, stiet mevr.
de Clarens den ingang van het hek open
en betrad het kerkhof.
HOOFDSTUK II. 1
Op den drempel der hoeve, welkte
door een hagebeukelaan het gezicht op
het kasteel maskeerde, doch van waar
men den vijver, de ophaalbrug, 'tpark
en de pijnboomenlaan kon zien, z t Jean
Raffut, op een steenen bank. Zijn leeren
slopkousen, zijn gewaad van bruin laken
en zijn vilthoed gaven hem eer het uiter
lijk van een burger, die op jacht is, dan
van een boer. Groot en forsch, zonder
nog zwaarlijvig te zijn1, ©ogenschijnlijk
45 a 50 jaren oud. De rentmeester van
mevrouw de markiezin met zijn elleboog
op de knie, en zijn kin in dc palm van
zijn hand, vestigde zijn helder-grijze
oogen op de wuivende boomtoppen van
het bosch, in het halfduister gelijkend
op de golven der zee, door een lidhite
bries omstuwd. Op dit oogenblik trof
dit bijna schoon gelaat, in die houding
van stofnme QyerpekifZMig, dopr ten zoji-
vergunning, nadat ze verstrekt was, als
propagandamiddel tegen minister en
directieverboden nota bene de werk
lieden, onder hunne dictatuur staande,
er van gebruik te maken. Is het dan te
veel gezegd, wanneer men beweert, dat
onder de leuze van vereenigingsrecht het
gezag wordt ondermijnd, wat minister
Regout verklaarde te zullen beletten, zoo
lang hij zeggensrecht heeft?
Hij staat pal voor het gezag, hoort
gemoedelijk-glimlachend van de in blin
den toon uitgezegde verdachtmakingen uit
'het allerroodste hoekje.
Maar hij is gelukkig sterk en on
vervaard.
In Mr. Regout wan Waterstaat, vindt
de groep-Troelstra een manneken, dat
nie tterugdeinst voor intimideerend alarm-
gekrijt.
Uit de Pers.
De motie-Thomson.
Het „C e n t r u m", na het optreden van
den heer Thomson, in de zaak de Groof,
te hebben becritiseerd, vervolgt dan:
„Beter werk verrichtte de heer Thom
son door de indiening van een motie,
tot strekking hebbenJe een onvoorwaar
delijke afkeuring van het duel.
Deze motie hield verband met de bevor
dering van kolonel Van der Capellen tot
inspecteur der cavalerie, nadat deze
officier met majoor Römer had geduel
leerd en daarvoor was gestraft.
Die bevordering zou den indruk kun
nen wekken, dat het duel in het leger niet
op doortastende wijze wordt bestreden
en de motie beoogde nu, dat zulks in
de toekomst niet meer zou voorkomen.
Dit is een alleszins rechtmatig en prin-
cipiëel verlangen.
Het tweegevecht is een misdadig be
drijf, in strijd met de Goddelijke en men-
schelijke wet en geen regeering kan dit
dulden.
De kolonel was uitgedaagd, dit is
zoo: maar hij had de uitdaging in geen
geval mogen aannemen.
Hier raken wij echter het hart der
quaestie.
Een oud vooroordeel oefent op den
officier een zekeren „dwang" uit.
Hij mag geen duel weigeren, hij wordt
dan „onmogelijk", ofschoon er onder de
gegeven omstandigheden zeker meer
moed toe behoort, om niet, dan om w e 1
te vechten.
Onverbiddellijk mpet dit vooroordeel
worden uitgeroeid, wijl anders steeds d.e
uitdager het in de hand heeft, een officier
voor een moeilijk dilemma te plaatsen en
zijn promotie te beletten.
Ook daartegen dient gewaakt.
Vast moet staan^dat een officier,
die een duel afslaat, daardoor in geen
geval nadeel zal kunnen ondervinden,
terwijl het duelieeren, als een ernstige
overtreding van de strafwet een kwade
noot bezorgt.
Het vooroordeel zal dan te langen les
te wel verdwijnen, en daarmede het even
dwaas als onchristelijk misbruik."
Ziekte-ontwerp.
In de (A. R.) „Rotterdam'mer"
lezen wij de volgende driestar:
„Over het ontwer p-ziekteverzekering
van Minister Talma beginnen de opinie's
zoo langzamerhand los te komen.
Dit valt toe te juichen.
De publieke opinie is een groote macht
geworden. Haar invloed is een der groot
ste voordeelen van onzen tijd en de
toestand dat enkele vertrouwensman
nen in een klein gesloten kringletje 's1
lands zaken bebeerschten is gelukkig
voorbij. Ons volk in al zijn rangen en
standen leeft mede. In vraagstukken als
de ziekte-wet geven de deskundigen hun
opinie, maar ook onze arbeiders-organi-
satie's zelf doen op hun vergaderingen
blijken hoe zij over aanhangige maat
regelen denken, die hen betreffen. En
met al deze uitingen wordt rekening
gehouden. Gezamenlijk vormen zij de
publieke opinie. Hoe meer dit geschiedt,
hoe beter.
Toch kan ook deze opinie op doolwe
gen geraken.
Loopt de zaak gezond, dan geven de
mannen, die meer vrijen tijd hebb'etii<
en meer der zake kundig zijn hun yoor-
derlinge uitdrukking van scherpzinnig
heid en geestkracht.
Zijn diciite, zwarte wenkbrauwen, zich
licht fronsend, en zijn op elkander ge
klemde lippen getuigden van een iheer-
schenden wil en van groote vastberaden
heid, op een eenmaal genomen besluit
niet terugkomend.
„Dat alles moet het mijne zijn", mom
pelde hij bijna onverstaanbaar, in zijn
dikken harden knevel, „die weiden, diie
vijver, dat bosch, dat kasteel zelf, ze be-
hooren mij. Ik hel ze lief. Ik ben er ge
boren. Ik heb er de verborgen rijkdom
men van bevroed, en ik wil ze tot hun
volle waarde brengen. Ja, dat alles moet
eenmaal het mijne zijn, zoo niet feitelijk,
dan toch rechtens. Dat zoo productieve
bosch zou struikgewas worden: die vij
ver, door de zon geblakerd en door woe
kerplanten overweldigd, zou uitdrogen,
die vruchtbare weiden, door onkruid van
zijn vruchtbaarheid beroofd, zouden het
vette stalvee niet meer voeden, als ik er
niet was als ik op het domein geen acht
gaf, het niet beheerde, het niet bebouwde
en exploiteerde".
„De meesters hebben hun gronden ver
laten, zij zijn heengevloden van dezen bo
dem, hebben vrijwillig overgeleverd aan
lichting. Al naarmate het onderwerp van
den maatregel is zullen de mannen,, die
bevoegd zijn over zulk een onderwierp
te oordeelen, hun meening publiek ma
ken. Dat oordeel gaat over de beginse
len, over de techniek, over de belangen
der verschillende bij zulk een maatregel
betrokken groepen. Dit wor'dt 'dan 2:00
ter kenisse van het volk in zijki breedjere
kringen gebracht, voor zoover het de
hoofdzaak betreft. En mien stemt er dan
mee in of acht het verwerpelijk, al naar
mate de hoofdstrekking van zulk een
maatregel past op de levenspraktijk
die men kent. En zoo oefent de aldus
tot stand gekomen volksovertuiging haar
rechtmatigen invloed, en neem't Tieel het
volk aan de publieke zaak deel, elk naar
de mate en den aard ^ijjner gave eai
positie.
Maar het kan ook anders gaan. Er kan
dwaling insluipen. Een dier gevaren'
hiervoor is, dat als die voorlichting mon
deling zoowel als schriftelijk met ne
venbedoelingen geschiedt de publieke
opinie op een verkeerd spoor kan wor
den geleid. Met name bij" maatregelen
door een rechtsch Kabinet voorgesteld,
levert dit gevaar op, omdat de groote
pers vooralsnog geheel in linksche han
den is en zoo allicht, hetzij te goeder
trouw of soms ook opzettelijk, de pu
blieke opinie in een valsdh spoor ge
raakt.
Dit gebeurt dan vooral doordat men
korte pakkende leuzen uitvindt, die bij
de menschen die geen tijd hebben om
de zaak zelf te bestudeeren, inslaan en
zoo stemming maken tegen een of ander
ontwerp.
Ook met het ziekte-ontwerp dreigt dit
weer te geschieden.
En nu deed het ons 'goed; dat valn
links zelf door JVlr. van Drooge, een
bekend vrijzinnig-democraat, die op ver-
zekeringsgebied een goede reputatie ge
niet, aan zulke onwaarheden de pasi
wordt afgesneden.
Hij schrijft in „Land en Volk" noj
285:
„Men heeft wel in sommige bla
den van links kunnen lezen, dat het
ziekte-ontwerp heelemaal niet deug
de met een opsomming daarbij als
b.v.Veegens gaf de geneeskundige
behandeling er bij, Talma brengt
alleen ziekengëld Xuyper gaf ten
minste zeventig procent, Talma
maar vijftig enz. enz. Maar wie on
bevangen dit ontwerp onderzoekt
moet toegeven, dat in algemeen
partij is getrokken van de uitvoerige
besprekingen, waarvan vooral het
voorstel-Veegens in allerlei kringen
ihet onde.rwerp is geweest. Mij
schijnt het ontwerp aannemelijk, al
thans aannemelijk te maken.
Tot zoover Mr. van Drooge.
Wij hopen eerlang ook pnze opinie
over het ontwerp aan o:)ze lezers rmede
te deelen. Maar reeds nu wilden we de
ze opmerking van Mr. van Dnooge opne
men ,om er onzerzijds toe mede te wer
ken, dat niet leuzen als de boveng(emel-
de, die men wel eens dooddoeners:
noemt, het oordeel over het ontwierp
vooruit vervalschen."
De negenurendag en de sociaal
democraten.
Gisteren hebben wij medegedeeld, dat
de Amsterdamsche gemeenteraad de
voordracht van B. en W., inzake den ge
middelden 9-urigen arebidsdag en loons-
verhooging voor de gemeentewerklieden
heeft verworpen.
't Eigenaardigste van de heele zaak is
intusscnen ,zegt de „T ij d", dat niemand
anders dan de sociaal-democratische frac
tie zelf er het krachtigst toe heeft mede
gewerkt om de voordracht verworpen te
krijgen. De eerste sprekers waren de roo-
de raadsleden Pothuis en Oudegeest en
die begonnen onmiddellijk de voordracht
zóó uiteen te rafelen, dat er niets meer
van overbleef. Hun critiek was de scherp
ste van allen!
„Wat 'n prul, wat 'n lorB. en W.
moesten zich schamen om met zoo'n on-
beteekenende voordracht voor den dag
te komen. Het is de gemeente-ambtena
ren, die er toch al zoo ellendig aan toe
zijn, paaien en zoet houden om de noo-
digste verbeteringen te belettenVer
beeld je, een arbeidsvermindering van 12
de wilde natuur. Ik heb hem heroverd.
De ware meester ben ikEn ik moet
de meester blijven
Zijn lippen klemden zich nog vaster op
op elkander; onder zijn nog meer gefron
ste wenkbrruwen lichtte in zijn oog een
roode gloed en zijn breede kin kwam
vooruit! Nu gaven zijn trekken, verwron
gen door zijn eenige, hem niet loslatende
gedachte, hem eensklaps een uitdrukking
van brutaal egoïsme en onverzoenlijke
hardheid.
„Ik wil het, ja, ik wil het!" mompel
de hij na een langdurig zwijgen, toege
vend aan de behoefte, die sommige men
schen, stom tegenover anderen, ten einde
zich niette verraden, hebben, om in zich-
zelven te praten. „Ik wil dat alles bezit
ten; ik wil rijk zijn, machtig, op mijn
beurt bevelen geven. Ik gevoel me ver
standiger, werkzamer, vastberadener dan
de andere. Honderd ontwerpen rijzen in
mijn brein, ik zal groote dingen doen;
maar ik moet er de middelen toe bezitten;
ik moet Clarens hebbenmaar hoe
zal ik het in mijn bezit krijgen?"
Die vraag ontketende in hem den harts
tocht, zoodat hij op luider toon voort
ging, terwijl zijn voorhoofd diepe voren
vertoonde.
minuten daags en een loonsverhooging
van een half centjeis dat verbete
ring" aldus de roode heeren!
Was 't wonder, dat den weifelaars on
der de raadsleden n azoo'n vernietigende
critiek de oogen open gingen en zij rede
neerden: „Zullen we 2i/2 ton of nog
meer gaan wegwerpen voor iets dat
niemand bevredigt?"
We laten intusschen de critiek der so
cialisten voor hetgeen ze is! De heeren
waren natuurlijk met het voorgestelde niet
tevreden maar wilden nog veel meerl
Een les voor den „in democratie verkwijd
nenden en wei-dra verdwijnenden wethou
der" (mr. v. d. Bergh) dat men, gelijk!
een der sprekers opmerkte, zijn koers niet
moet laten bepalen door anderen en niet
moet pogen tegen de roode heeren te
willen opbieden, om vele goede noten op
zijn sociaal-gedrag-lijstje te krijgen. Dat
is hopeloos werk; die roode heeren mo
gen krachtens hun verkiezing tot Raads
lid nooit tevreden zijn
Land- en Tuinbouw.
Mond- en klauwzeer.
De Minister van Landbouw heeft aan
de Commissarissen der Koningin in de
onderscheidene provïViciën het volgen#
schrijven gericht:
„In verband met de omstanldftglheid,
dat het mond- en klauwzeer zich in het
buitenland uitbreidt, en met name in
Duitschland een dreigend karakter aan
neemt, acht ik het van groot belang, dat
de veehouders door middel van de bur
gemeesters met nadruk gewezen worden
op het noodzakelijke van onmiddleJlij-
ke aangifte van onverhoopte gevallen
van mond en Jdauwzeer. Het behoeft
geen betoog, dat het gedurende eer.igen
tijd verzwijgen van het eerste ziekte
geval en het dientengevolge in stand
blijven van een bron van besmetting
noodlottige gevolgen' met zich brengen
kan.
Zelfs verdient bet' de voorkeur dat
ook in twijfelachtige gevallen kennis
gegeven en niet gewacht worde, totdat
meerdere zekerheid omtrent den aard
der ziekte verkregen is".
Rechtszaken.
De Tubbergsche Politiequaestie.
Voor het gerechtshof te Arnhem werd
behandeld de zaak tegen de gemeente
tevens onbezoldigd rijksveidwehters te
Tubbergen A. Heuver en H. M. Kort.
Aan de terechtstaande veldwachters
wordt ten laste gelegd
dat zij in den avond van 2 Februa-i
1910 te Tubbergen ieder Johannes Hil-
berink hebben mishandeld, door hem
ieder opzettelijk eenige harde slagen toe
te brengen, waarvan hij pijn heeft on
dervonden; en aan beklaagde Heuver
bovendien, dat hij opzettelijk Grego-
rius Johannes Oude Hamsink, op voor
dezen pijnlijke wijze heeft geslagen; en
aan beklaagde Kort daarenboven, dat hij
Johannes Hendrikus Mensing moedwil
lig een harden slag heeft toegebracht en
pijnlijk geraakt.
Op 6 September stonden de veldwach
ters voor de Rechtbank te Almelo te
recht. Het O. M. eischte veroordeeling]
van ieder der beklaagden tot f25 boete
subsidair 10 dagen hechtenis.
De Rechtbank op 20 September uit-
prsaak doende, achtte de feiten aan be
klaagden ten laste gelegd, alsook hun
schuld daarvan wettig en overtuigend
bewezen en veroordeelde de beide veld
wachters ieder tot een maand gevange
nisstraf. Van dit vonnis kwamen bekl.
in hooger beroep, welk beroep thans in
behandeling kwam.
Zes getuigen a charge en een h de
charge waren gedagvaard.
Het O. M. achtte het vonfnis derf
rechtbank met juistheid gewezen en re-
quireerde bevestiging.
De verdediger, mr. R. J. de Visser te
Arnhem, bepleitte vrijspraak van het ten
laste gelegde.
Rotterdamsche Rechtbank.
Het O. M. bij de Rotterdamsche recht
bank eischte tegen J. van der M. 36 j.,
visscher te Gouda, die jn den nacht
van 2 op 3 Nov. onder de gemeente
„En dan het bijna in mijn bez;t te heb
ben!... Ja, bijna! De prijs van het land
goed, tot nationaal eigendom verklaard,
is op vijftien duizend frank gesteld
Vijftien duizend frank, '11 bagatel!... Het
is twintig maal meer waard... Wat zeg
ik, neen, dertig, veertig maal. Wanneer
de troebelen voorbij zijn, in een vrecd- 5
zame toekomst, zal de waarde ervan on
berekenbaar wezen. Alleen reeds het
.houtgewas in die uitgestrekte hooge bos-
schen zou een vermogen opleveren, dat
doet duizelen... Ja, voor vijftien duizend
frank nu zou een schat voor den dag van
morgen te koopen zijn. Het moment is
eenig, nooit meer zal zulk een gelegen
heid zich aanbieden... En toch diie vijf
tien duizend frank, dat geringe bedrag
dat me in de toekomst millioeneti
zou afwerpen, ik bezit ze niet. Sedert
het vertrek der dame heb ik slechts tien
duizend frank kunnen besparen... niet
meer dan twee derden van 't geen ik noo-
dig heber ontbreken me nog vijf dui
zend frank,maar vijf duizend frank
waar ze te vinden? Ik heb gezocht. Nie
mand te Clarens heett geld, en te Port-
vieux, in de stad zijn degenen, die het
hebben, zoo wijs, het te verbergen...
Om vijf duizend Jrauk meer uit te zuini-