Het lied van Clarens. Derde Blad, behoorende bij De Leidsche Courant van Zaterdag 17 December. Katholieke Ministers aan het woord. Over hei optreden van de Ministers van justitie en van Waterstaat, de hoeren mrs. ■JE. R. K. en L. W. H. Regout, heeft de liberale pers niets dan lof. Over den Minister van Justitie lezen wij (n de „N. R. Ct." in verband niet diens rede over de Papen drecMsche zaak: De „mania Papendrechtica'l om een ■■Uitdrukking van den heer Limburg te ge bruiken heeft in de Kamer niet vele slachtoffers geëischt. Mede dank zij den ,tact en het beleid van den minister van justitie, wiens redevoering niet ten on rechte door den heer Drucker als „voor treffelijk" werd bestempeld, hebben de discussies over de Papendrechtsche zaak in ons Parlement over 't gehee! een rus tig beloop gehad. Afgezien van de sociaal-democraten, droeg blijkbaar 's ministers redevoering de algemeene goedkeuring weg. En dat niet zonder reden. Want zoo men al be zwaar moge maken tegen deze uitdruk king en gene oordeelvelling van den mi nister, erkend moet worden, dat er een gezonde geest sprak uit zijn redevoering, dat hij mei rondborstigheid en moed, die nimmer in loslippigheid en overmoed ont aardden, de puntjes op de i's gezet en geprezen of afgekeurd lieeft, al naar mate er te prijzen of af te keuren, viel. „De Nieuwe Courant": De minister van justitie heeft in een uitnemende redevoering de sprekers over de Papendrechtsche zaak beantwoord. Opgewekt doch niet oppervlakkig, flink en tegelijkertijd taktvol, behoedzaam het gebied zoowel van de politiek als van de filosofie vermijdend, dat zoo verlokkend nabij dit rechtsgeding gelegen is. De in druk werd heden versterkt, dat er in den waren zin een bewindsman staat aan het hoofd van het departement. „Het Vaderland" in een uitnemende redevoering heeft de Minister van Justitie den staf gebroken over het beleid der magistratuur in dit proces. Zou er we! ooit met zooveel gulle openhartigheid van de regeeringstafel een scherpe critiek op de justitie geoefend zijn? Zou ooit een bewindsman zich zóó verheugd hebben over de reactie der pu blieke opinie tegen het optreden van een staatsorgaan. Niet malsch voor de Ge rechtshoven en de Rechtbank, die in deze vaak gemoeid zijn geweest, klonken 's Mi ni,Iers woorden en de ieden dier college's zullen daaruit wel den wenk begrijpen dat zelfherziening van hen wordt ge el scht. „De Telegraai": De Papendrechtsche zaak is nu niet alleen justitioneel, maar ook parlemen tair afgeloopen. In een keurige, kernach tige, boeiende rede heeft ifê Minister van 'Justitie de affaire besprokeii. Uit die re de trad naar voren een krachtige persoon- -lijkheid. Een bewindsman, bezield met ecu doorzettenden wil. Die de rechterlij ke ambtenaren, waar zij fouten begaan, niet spaart, maar evenmin gedoogt, dat ze ongemotiveerd en alleen uit zucht om tegen de „klasse-justitie" propaganda te maken, ten bate van een partij, worden aangevallen. Waarlijk, de hulde, na afloop van zijn rede, den minister door verschil lende sprekers gebracht, was volkomen verdiend. Zeiden, wellicht nooit, zat in het 'parlement door een bewindsman op die wijze over organen der justitie zijn ge sproken, als thans door minister Regout is* geschied. Het „Handelsblad" eindelijk prijst de rede van den Minister om hare oprecht heid en welsprekendheid. Wat den Minister van Waterstaat be treft kunnen de liberale overzichtschrij vers, ondanks zijn scherp en doortastend r optreden tegen de socialisten, niet na laten de ministeriëele rede te kenschet- Schen als „voortreifeljjk" („N. R. Ct."), 'tals „geestig" en „keurig gestyleerd" (Va derland), ais gekenmerkt „door de ver- 1 bazingrvekkende welsprekendheid, waar- FE UIL LET ON. .Een verhaal uit de Fransche revolutie. 18) „O, beste mevrouw, u verraden, u ook maar bedriegen, ik zou liever sterven/'. De markiezin glimlachte. Het rijtuig (hield thans stil voor het hek van het kerkhof. Mevrouw dc Clarens stapte van tien wagen en h,aar ouden dienaar een mand toestekend, welke Piernic eerbie dig kuste, sprak zij tot hem ,,Dat is dus afgesproken, Piernic. Je zult vannacht op het kasteel blijven, raamteer de klok tien zal hebben gesla gen, wacht me dan op het binnenplein, [aan clert voet van den noordelijken to- en, vóór de deur van de kleine vestibu le. Daar op de eerste verdieping, in de groene kamer heb ik te verrichten; het- 'geen ik je gezegd heb. „Reken op mij, mevrouw; ik ben' blij vttat n mij 1 -staat, u vannacht in het Jeenzaam a/ r.i-t alleen te laten. Ik zal iprompt rijd anwerig zijn, en eerst teenga,a}L s het volle dag zal vreten,. over hij beschikt" („Telegraaf"), als afge stoken door een Minister sprekend „nog vlotter, met meer versiersels, bedachte zinswendingen, kunstige vergelijkingen" dan de Minister van Justitie („Nieuwe Courant"). Vermelden wij wat uitvoe riger de beschouwingen, waarmede dc „N. R. Ct." en het „Handelsblad" haar Kameroverzicht inleiden. De „N. R. Ct.", constateerend, dat de heer L. Regout „waarlijk een bewinds man" is, steekt de lofbazuin als volgt: Dat de heer Regout voornemens is, als Minister van Waterstaat de teugels niet aan zijn handen te laten ontglippen, en er geen oogenblik aan denkt, zich door booze woorden of holle phrasen van pro pagandisten of organisaties te laten over bluffen voortreffelijk! Machtsbewust zijn mits geleid door rechtsgevoel en gecontroleerd door verantwoordelijkheids besef imponeert niet slechts, het doet ook het vertrouwen in de regeering toe nemen. Niets is onsympathieker en on rustbarender dan een minister, die met alle winden meewaait, die sïapelooze nadhten doorbrengt als een vakvereeni- gi-ng protesteert en huiverend opziet tegen de soesah, die al die discussies jn het parlement, voer klachten en grieven van het personeel zullen geven. Daarentegen geeft het een gevoel van veiligheid en ze kerheid, als er iemand achter de groene tafel zit, die warme belangstelling in het lot van het personeel heeft, doch daarbij zelfrespect bezit, en eerbied voor de wij ze, waarop hij zijn waardigheid bekleedt, weet af te dwingen. Deze eigenschappen nu heeft de tegen woordige minister in 'hooge mate. De ambtenaren en werklieden, die middellijk of onmiddellijk binnen zijn invloedssfeer vallen, draagt hij een goed hart toe, gelijk o.m. blijkt uit zijn bemoeiingen ten be hoeve van een gunstige pensioenrege ling voor het spoorwegpersoneel. Doch tevens weet hij zijn gezag te doen gel den en het gezag in eere te houden. De Kameroverzichtschrijver van het „Handelsblad" is niet kariger en nóg onverdeelder in zijn lof Welk een uitstekende krachten bezit dit Ministerie toch in de gebroeders Re gout. Beiden uitstekend bekwame man nen, volkomen berekend voor hun be stuurstaak, beiden mannen van overtui ging, maar wijze regeerders genoeg om met die overtuiging niet noodeloos te demonstreeren. En daarbij voortreffelijke parlementariërs, redenaars van aanleg en sprekend in dien aangenaam eenvoudigen trant, dien men in ons Hollandsch parle ment het liefst heeft. Die van Justitie doet het wat meer energiek-rechtuit, die van Waterstaat wat meer leuk-luimig, maar beiden spreken zij als geboren rede naars èn als regeerders, die hun zaken kennen en ze aan anderen duidelijk weten te maken. Gisteren was het mr. E. R. H. Regout die, als Minister van Justitie, een voor treffelijke rede hield over de Papendrecht sche zaak, heden volgde hem zijn broeder, de minister van Waterstaat, mr. L. H. W. Regout, met een niet minder goede rede over spoorwegzaken. Het kan haast niet mooier en het zoude dan werkelijk ook zonde en jammer zijn, als liberalen en socialisten er in slaagden het ministerieele leven van zulke man nen af te snijden, voordat zij den noodi- gen tijd hadden gevonden, om tot zege van land en volk hunne „uitstekende krachten" aan te wenden. Ten slotte wat de neutrale „Opr. Haarl. Courant" in haar parlementaire kroniek schrijft: De beteekenis van den dag lag in de fiksdhe, flinke, stevige manier waarop mi nister Regout, die van Waterstaat, te genover de fractie-Troe'.stra postvatte. Dat was een genot om te hooren. Dat bracht woede van spijt en ergernis op de gelaats trekken der Troelstra's en Helsdingen's. Daar was nu iemand aan het woord, niet vervaard voor het gedruisch van de soci aal-democraten. Zeker hij hield de „Nederl. Vereeniging van Spoorwegper soneel" de vuurroode voor het dreigement van met de pensioenregeling te zullen „mores leeren", indien men ver koos voort te gaan met de ondermijning van het gezag. De heeren, die gevorderd hadden dat de ambtenaren en beambten zich direct tot den directeur-generaal zul len kunnen wenden, exploiteerden die En rnt, dat het gebed u de hoop hergeve en uw hart verlichte". Terwijl Piernic zijn paard bij den teugel trekkend, zich verwijderde, stiet mevr. de Clarens den ingang van het hek open en betrad het kerkhof. HOOFDSTUK II. 1 Op den drempel der hoeve, welkte door een hagebeukelaan het gezicht op het kasteel maskeerde, doch van waar men den vijver, de ophaalbrug, 'tpark en de pijnboomenlaan kon zien, z t Jean Raffut, op een steenen bank. Zijn leeren slopkousen, zijn gewaad van bruin laken en zijn vilthoed gaven hem eer het uiter lijk van een burger, die op jacht is, dan van een boer. Groot en forsch, zonder nog zwaarlijvig te zijn1, ©ogenschijnlijk 45 a 50 jaren oud. De rentmeester van mevrouw de markiezin met zijn elleboog op de knie, en zijn kin in dc palm van zijn hand, vestigde zijn helder-grijze oogen op de wuivende boomtoppen van het bosch, in het halfduister gelijkend op de golven der zee, door een lidhite bries omstuwd. Op dit oogenblik trof dit bijna schoon gelaat, in die houding van stofnme QyerpekifZMig, dopr ten zoji- vergunning, nadat ze verstrekt was, als propagandamiddel tegen minister en directieverboden nota bene de werk lieden, onder hunne dictatuur staande, er van gebruik te maken. Is het dan te veel gezegd, wanneer men beweert, dat onder de leuze van vereenigingsrecht het gezag wordt ondermijnd, wat minister Regout verklaarde te zullen beletten, zoo lang hij zeggensrecht heeft? Hij staat pal voor het gezag, hoort gemoedelijk-glimlachend van de in blin den toon uitgezegde verdachtmakingen uit 'het allerroodste hoekje. Maar hij is gelukkig sterk en on vervaard. In Mr. Regout wan Waterstaat, vindt de groep-Troelstra een manneken, dat nie tterugdeinst voor intimideerend alarm- gekrijt. Uit de Pers. De motie-Thomson. Het „C e n t r u m", na het optreden van den heer Thomson, in de zaak de Groof, te hebben becritiseerd, vervolgt dan: „Beter werk verrichtte de heer Thom son door de indiening van een motie, tot strekking hebbenJe een onvoorwaar delijke afkeuring van het duel. Deze motie hield verband met de bevor dering van kolonel Van der Capellen tot inspecteur der cavalerie, nadat deze officier met majoor Römer had geduel leerd en daarvoor was gestraft. Die bevordering zou den indruk kun nen wekken, dat het duel in het leger niet op doortastende wijze wordt bestreden en de motie beoogde nu, dat zulks in de toekomst niet meer zou voorkomen. Dit is een alleszins rechtmatig en prin- cipiëel verlangen. Het tweegevecht is een misdadig be drijf, in strijd met de Goddelijke en men- schelijke wet en geen regeering kan dit dulden. De kolonel was uitgedaagd, dit is zoo: maar hij had de uitdaging in geen geval mogen aannemen. Hier raken wij echter het hart der quaestie. Een oud vooroordeel oefent op den officier een zekeren „dwang" uit. Hij mag geen duel weigeren, hij wordt dan „onmogelijk", ofschoon er onder de gegeven omstandigheden zeker meer moed toe behoort, om niet, dan om w e 1 te vechten. Onverbiddellijk mpet dit vooroordeel worden uitgeroeid, wijl anders steeds d.e uitdager het in de hand heeft, een officier voor een moeilijk dilemma te plaatsen en zijn promotie te beletten. Ook daartegen dient gewaakt. Vast moet staan^dat een officier, die een duel afslaat, daardoor in geen geval nadeel zal kunnen ondervinden, terwijl het duelieeren, als een ernstige overtreding van de strafwet een kwade noot bezorgt. Het vooroordeel zal dan te langen les te wel verdwijnen, en daarmede het even dwaas als onchristelijk misbruik." Ziekte-ontwerp. In de (A. R.) „Rotterdam'mer" lezen wij de volgende driestar: „Over het ontwer p-ziekteverzekering van Minister Talma beginnen de opinie's zoo langzamerhand los te komen. Dit valt toe te juichen. De publieke opinie is een groote macht geworden. Haar invloed is een der groot ste voordeelen van onzen tijd en de toestand dat enkele vertrouwensman nen in een klein gesloten kringletje 's1 lands zaken bebeerschten is gelukkig voorbij. Ons volk in al zijn rangen en standen leeft mede. In vraagstukken als de ziekte-wet geven de deskundigen hun opinie, maar ook onze arbeiders-organi- satie's zelf doen op hun vergaderingen blijken hoe zij over aanhangige maat regelen denken, die hen betreffen. En met al deze uitingen wordt rekening gehouden. Gezamenlijk vormen zij de publieke opinie. Hoe meer dit geschiedt, hoe beter. Toch kan ook deze opinie op doolwe gen geraken. Loopt de zaak gezond, dan geven de mannen, die meer vrijen tijd hebb'etii< en meer der zake kundig zijn hun yoor- derlinge uitdrukking van scherpzinnig heid en geestkracht. Zijn diciite, zwarte wenkbrauwen, zich licht fronsend, en zijn op elkander ge klemde lippen getuigden van een iheer- schenden wil en van groote vastberaden heid, op een eenmaal genomen besluit niet terugkomend. „Dat alles moet het mijne zijn", mom pelde hij bijna onverstaanbaar, in zijn dikken harden knevel, „die weiden, diie vijver, dat bosch, dat kasteel zelf, ze be- hooren mij. Ik hel ze lief. Ik ben er ge boren. Ik heb er de verborgen rijkdom men van bevroed, en ik wil ze tot hun volle waarde brengen. Ja, dat alles moet eenmaal het mijne zijn, zoo niet feitelijk, dan toch rechtens. Dat zoo productieve bosch zou struikgewas worden: die vij ver, door de zon geblakerd en door woe kerplanten overweldigd, zou uitdrogen, die vruchtbare weiden, door onkruid van zijn vruchtbaarheid beroofd, zouden het vette stalvee niet meer voeden, als ik er niet was als ik op het domein geen acht gaf, het niet beheerde, het niet bebouwde en exploiteerde". „De meesters hebben hun gronden ver laten, zij zijn heengevloden van dezen bo dem, hebben vrijwillig overgeleverd aan lichting. Al naarmate het onderwerp van den maatregel is zullen de mannen,, die bevoegd zijn over zulk een onderwierp te oordeelen, hun meening publiek ma ken. Dat oordeel gaat over de beginse len, over de techniek, over de belangen der verschillende bij zulk een maatregel betrokken groepen. Dit wor'dt 'dan 2:00 ter kenisse van het volk in zijki breedjere kringen gebracht, voor zoover het de hoofdzaak betreft. En mien stemt er dan mee in of acht het verwerpelijk, al naar mate de hoofdstrekking van zulk een maatregel past op de levenspraktijk die men kent. En zoo oefent de aldus tot stand gekomen volksovertuiging haar rechtmatigen invloed, en neem't Tieel het volk aan de publieke zaak deel, elk naar de mate en den aard ^ijjner gave eai positie. Maar het kan ook anders gaan. Er kan dwaling insluipen. Een dier gevaren' hiervoor is, dat als die voorlichting mon deling zoowel als schriftelijk met ne venbedoelingen geschiedt de publieke opinie op een verkeerd spoor kan wor den geleid. Met name bij" maatregelen door een rechtsch Kabinet voorgesteld, levert dit gevaar op, omdat de groote pers vooralsnog geheel in linksche han den is en zoo allicht, hetzij te goeder trouw of soms ook opzettelijk, de pu blieke opinie in een valsdh spoor ge raakt. Dit gebeurt dan vooral doordat men korte pakkende leuzen uitvindt, die bij de menschen die geen tijd hebben om de zaak zelf te bestudeeren, inslaan en zoo stemming maken tegen een of ander ontwerp. Ook met het ziekte-ontwerp dreigt dit weer te geschieden. En nu deed het ons 'goed; dat valn links zelf door JVlr. van Drooge, een bekend vrijzinnig-democraat, die op ver- zekeringsgebied een goede reputatie ge niet, aan zulke onwaarheden de pasi wordt afgesneden. Hij schrijft in „Land en Volk" noj 285: „Men heeft wel in sommige bla den van links kunnen lezen, dat het ziekte-ontwerp heelemaal niet deug de met een opsomming daarbij als b.v.Veegens gaf de geneeskundige behandeling er bij, Talma brengt alleen ziekengëld Xuyper gaf ten minste zeventig procent, Talma maar vijftig enz. enz. Maar wie on bevangen dit ontwerp onderzoekt moet toegeven, dat in algemeen partij is getrokken van de uitvoerige besprekingen, waarvan vooral het voorstel-Veegens in allerlei kringen ihet onde.rwerp is geweest. Mij schijnt het ontwerp aannemelijk, al thans aannemelijk te maken. Tot zoover Mr. van Drooge. Wij hopen eerlang ook pnze opinie over het ontwerp aan o:)ze lezers rmede te deelen. Maar reeds nu wilden we de ze opmerking van Mr. van Dnooge opne men ,om er onzerzijds toe mede te wer ken, dat niet leuzen als de boveng(emel- de, die men wel eens dooddoeners: noemt, het oordeel over het ontwierp vooruit vervalschen." De negenurendag en de sociaal democraten. Gisteren hebben wij medegedeeld, dat de Amsterdamsche gemeenteraad de voordracht van B. en W., inzake den ge middelden 9-urigen arebidsdag en loons- verhooging voor de gemeentewerklieden heeft verworpen. 't Eigenaardigste van de heele zaak is intusscnen ,zegt de „T ij d", dat niemand anders dan de sociaal-democratische frac tie zelf er het krachtigst toe heeft mede gewerkt om de voordracht verworpen te krijgen. De eerste sprekers waren de roo- de raadsleden Pothuis en Oudegeest en die begonnen onmiddellijk de voordracht zóó uiteen te rafelen, dat er niets meer van overbleef. Hun critiek was de scherp ste van allen! „Wat 'n prul, wat 'n lorB. en W. moesten zich schamen om met zoo'n on- beteekenende voordracht voor den dag te komen. Het is de gemeente-ambtena ren, die er toch al zoo ellendig aan toe zijn, paaien en zoet houden om de noo- digste verbeteringen te belettenVer beeld je, een arbeidsvermindering van 12 de wilde natuur. Ik heb hem heroverd. De ware meester ben ikEn ik moet de meester blijven Zijn lippen klemden zich nog vaster op op elkander; onder zijn nog meer gefron ste wenkbrruwen lichtte in zijn oog een roode gloed en zijn breede kin kwam vooruit! Nu gaven zijn trekken, verwron gen door zijn eenige, hem niet loslatende gedachte, hem eensklaps een uitdrukking van brutaal egoïsme en onverzoenlijke hardheid. „Ik wil het, ja, ik wil het!" mompel de hij na een langdurig zwijgen, toege vend aan de behoefte, die sommige men schen, stom tegenover anderen, ten einde zich niette verraden, hebben, om in zich- zelven te praten. „Ik wil dat alles bezit ten; ik wil rijk zijn, machtig, op mijn beurt bevelen geven. Ik gevoel me ver standiger, werkzamer, vastberadener dan de andere. Honderd ontwerpen rijzen in mijn brein, ik zal groote dingen doen; maar ik moet er de middelen toe bezitten; ik moet Clarens hebbenmaar hoe zal ik het in mijn bezit krijgen?" Die vraag ontketende in hem den harts tocht, zoodat hij op luider toon voort ging, terwijl zijn voorhoofd diepe voren vertoonde. minuten daags en een loonsverhooging van een half centjeis dat verbete ring" aldus de roode heeren! Was 't wonder, dat den weifelaars on der de raadsleden n azoo'n vernietigende critiek de oogen open gingen en zij rede neerden: „Zullen we 2i/2 ton of nog meer gaan wegwerpen voor iets dat niemand bevredigt?" We laten intusschen de critiek der so cialisten voor hetgeen ze is! De heeren waren natuurlijk met het voorgestelde niet tevreden maar wilden nog veel meerl Een les voor den „in democratie verkwijd nenden en wei-dra verdwijnenden wethou der" (mr. v. d. Bergh) dat men, gelijk! een der sprekers opmerkte, zijn koers niet moet laten bepalen door anderen en niet moet pogen tegen de roode heeren te willen opbieden, om vele goede noten op zijn sociaal-gedrag-lijstje te krijgen. Dat is hopeloos werk; die roode heeren mo gen krachtens hun verkiezing tot Raads lid nooit tevreden zijn Land- en Tuinbouw. Mond- en klauwzeer. De Minister van Landbouw heeft aan de Commissarissen der Koningin in de onderscheidene provïViciën het volgen# schrijven gericht: „In verband met de omstanldftglheid, dat het mond- en klauwzeer zich in het buitenland uitbreidt, en met name in Duitschland een dreigend karakter aan neemt, acht ik het van groot belang, dat de veehouders door middel van de bur gemeesters met nadruk gewezen worden op het noodzakelijke van onmiddleJlij- ke aangifte van onverhoopte gevallen van mond en Jdauwzeer. Het behoeft geen betoog, dat het gedurende eer.igen tijd verzwijgen van het eerste ziekte geval en het dientengevolge in stand blijven van een bron van besmetting noodlottige gevolgen' met zich brengen kan. Zelfs verdient bet' de voorkeur dat ook in twijfelachtige gevallen kennis gegeven en niet gewacht worde, totdat meerdere zekerheid omtrent den aard der ziekte verkregen is". Rechtszaken. De Tubbergsche Politiequaestie. Voor het gerechtshof te Arnhem werd behandeld de zaak tegen de gemeente tevens onbezoldigd rijksveidwehters te Tubbergen A. Heuver en H. M. Kort. Aan de terechtstaande veldwachters wordt ten laste gelegd dat zij in den avond van 2 Februa-i 1910 te Tubbergen ieder Johannes Hil- berink hebben mishandeld, door hem ieder opzettelijk eenige harde slagen toe te brengen, waarvan hij pijn heeft on dervonden; en aan beklaagde Heuver bovendien, dat hij opzettelijk Grego- rius Johannes Oude Hamsink, op voor dezen pijnlijke wijze heeft geslagen; en aan beklaagde Kort daarenboven, dat hij Johannes Hendrikus Mensing moedwil lig een harden slag heeft toegebracht en pijnlijk geraakt. Op 6 September stonden de veldwach ters voor de Rechtbank te Almelo te recht. Het O. M. eischte veroordeeling] van ieder der beklaagden tot f25 boete subsidair 10 dagen hechtenis. De Rechtbank op 20 September uit- prsaak doende, achtte de feiten aan be klaagden ten laste gelegd, alsook hun schuld daarvan wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de beide veld wachters ieder tot een maand gevange nisstraf. Van dit vonnis kwamen bekl. in hooger beroep, welk beroep thans in behandeling kwam. Zes getuigen a charge en een h de charge waren gedagvaard. Het O. M. achtte het vonfnis derf rechtbank met juistheid gewezen en re- quireerde bevestiging. De verdediger, mr. R. J. de Visser te Arnhem, bepleitte vrijspraak van het ten laste gelegde. Rotterdamsche Rechtbank. Het O. M. bij de Rotterdamsche recht bank eischte tegen J. van der M. 36 j., visscher te Gouda, die jn den nacht van 2 op 3 Nov. onder de gemeente „En dan het bijna in mijn bez;t te heb ben!... Ja, bijna! De prijs van het land goed, tot nationaal eigendom verklaard, is op vijftien duizend frank gesteld Vijftien duizend frank, '11 bagatel!... Het is twintig maal meer waard... Wat zeg ik, neen, dertig, veertig maal. Wanneer de troebelen voorbij zijn, in een vrecd- 5 zame toekomst, zal de waarde ervan on berekenbaar wezen. Alleen reeds het .houtgewas in die uitgestrekte hooge bos- schen zou een vermogen opleveren, dat doet duizelen... Ja, voor vijftien duizend frank nu zou een schat voor den dag van morgen te koopen zijn. Het moment is eenig, nooit meer zal zulk een gelegen heid zich aanbieden... En toch diie vijf tien duizend frank, dat geringe bedrag dat me in de toekomst millioeneti zou afwerpen, ik bezit ze niet. Sedert het vertrek der dame heb ik slechts tien duizend frank kunnen besparen... niet meer dan twee derden van 't geen ik noo- dig heber ontbreken me nog vijf dui zend frank,maar vijf duizend frank waar ze te vinden? Ik heb gezocht. Nie mand te Clarens heett geld, en te Port- vieux, in de stad zijn degenen, die het hebben, zoo wijs, het te verbergen... Om vijf duizend Jrauk meer uit te zuini-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1910 | | pagina 9