ter elfder ure. ff mit ken is van zijn 264 NOOIT GOED! „Wat, kom jij bedelen met een sigaar in je mond!" „Nu nog mooier! De vorige mul klaagde u, dat naar den brandewijn rook, en nu ik die lucht probeer verdrijven nu is het weer niet goed!" (2> N terwijl ze hem daar uit het oog verloor, zag ze ook juist nog iets heel ongewoons in zijn hou ding. Inplaals van zooals meestal met het hoofd een beetje achteroverge- worpen, liep hij nu voorover en met zwaren stap. „Blijkbaar zat hem iets heel bijzon ders in den weg", dacht ze bij zich zelf, en die gedachte deed voor een oogenblik de oude liefde en teederheid weer in haar hart terugkeeren Nooit te voren had ze dien sméekend verlangenden, als om ver giffenis vragenden blik in zijn oogen gezien. Ach, waarom was ze hem niet nog vlugger achterna gegaan I Met pijnlijk zelfverwijt herinnerde zij zich nu, dat hij niet thuis zou komen voor de koffie. Maar wanneer zou hij dan wèl terug komen Ze trachtte wat afleiding te vinden, maar ondanks den drukken arbeid, dien ze zocht, keerden haar gedachten telkens weer naar hèm terug. En terwijl de uren voorbij kropen, begon zij zichzelf voort durend onrechtvaardige verwijteD te doen Had zij hem niet meer moeten helpen in zijn zwakheid en zijn ongeluk? Ach, wat zou ze hem hartelijk begroeten als hij terugkwam, haar armen om zijn hals slaan en vragen of alles niet weer kon worden zooals vroeger 1 Er werd gebeld. Marcia's hart klopte heftig. Hij zou niet bellen, dat wist ze, en toch gevoelde ze, dat dit bellen in verband stond^met haar echtgenoot. Haastig deed ze opendaar stonden twee heeren met heel officieel en statig uiterlijk. De een nam zijn hoed af. „Is meneer Delaney thuis," vroeg hij met een doordringenden blik, en Marcia gaf met niet geringen schrik het gewone antwoord. „Zoo, niet thuis dus 1" De bezoekers schenen een oogenblik verlegen. „Maar hij komt dan toch zeker spoedig,* sprak een van de twee. Hij verwachtte ons. Als u het goedvindt, blijven we hier op hem wachten." Werktuiglijk deed Marcia de deur wat wijder open. Lansing had dus deze bezoekers verwacht 1 Zwijgend ging ze hun voor in de spreekkamer en bood hun een stoel aan. Eenige oogen- blikken van pijnlijke spanning volgden. Toen stond de oudste van de twee heeren op, keek op zijn horloge en sprak toen met een veelbeteekenenden blik naar zijn collega: „Het komt |me voor, dat wij niet langer behoeven te wachten. Meneer Delaney is waarschijnlijk onderweg opgehouden. Wij hebben hier een zeer onaangename taak te vervullen, mevrouw, maar ongetwijfeld heeft uw echtgenoot u al op ons bezoek voor bereid en u het onvermijdelijke er van aangetoond." ,Gij zijt dus gekomen," sprak Marcia uitwendig kalm. „Om beslag te leggen op den hoedel, ja," ging de ambtenaar met een zweem van medelijden in den toon zijner stem voort. „U zult ons dan ook wel niet kwalijk nemen, dat we eens even rondkijken, nietwaar „Doe, wat ge noodig acht," sprak Marcia toonloos. De heeren bogen. Nooit hadden ze zulk een kalme waardigheid bij hun bezoeken ontmoet, en daar ze zelf gehuwd waren, begrepen ze, wat mevrouw Delaney op dat oogenblik lijden moest. En ze koesterden dan ook jegens den echtgenoot der dame heel andere gevoelens dan jegens haar. ARME KEREL I Marcia bleef staau waar ze was en liet de beide vreemden hun gang gaan. Ze dacht alleen aan dat éene Lansing had dat bezoek verwacht, en daarom zou hij dus den heelen dag niet thuis komen. Zij had - v z'ch 'n de betee- UI meewarigen blik vergist, en nóg Hij eens ^ad hij het 'l|| gemakkelijkerge- 'j;j v vonden, de on- l'jij aangenaamheden M des levens aan zijn vrouw over te laten. Nu kwam het er voor haar „Maar man, wat heb je een afschuwelijk rooden neus!" heelemaal „Ach ja, dat is nu net het eenige lichtpunt in mijn n,e^ meer op aan. leven!" Er was maar een man op aarde, dien ze tot zulke opzettelijke lafhartigheid in staat achtte, en die man was haar echt genoot. Toen de twee heeren hun onderzoek geëindigd hadden, kwamen ze bij haar terug. „Hebt u geen bezwaar er tegen, dat wij ook de kamers boven nog even door- loopen," sprak de een. „Volstrekt niet," antwoordde Marcia. „Gaat u maar mee." Onverschillig ging ze de beide heeren voor, en juist had ze met een stom gebaar hen uitgenoodigd, de eetkamer binnen te treden, toen op het kiezelzand van den tuin haastige schreden klonken. De huissleutel knarste in het slot, en een oogenblik later stond Marcia tegenover haar echtgenoot. Hij had zich blijkbaar overloopen en het spreken was hem de eerste minuut onmogelijk. „Het spijt mij zeer, heeren,bracht bij eindelijk uit, „ik heb mij verlaat, ik miste de tram" Toen nam hij Marcia zacht bij den arm. „Dat is geen werk voor jou, kind," sprak hij. „Ga naar je kamer. Ik zal de zaak met deze heeren wel verder in orde maken." „Heel goed, meneer Delaney," sprak een der beide vreemden haastig. „Het was ons dan ook hoogst onaangenaam, dat we het mevrouw zoo lastig moesten maken." Lansing maakte een korte buiging, en leidde Marcia naar haar kamer. Daar keek hij haar lang aan weer was hij niet in staat te spreken, en zijn hand, die op baar arm lag, beefde, maar toen Marcia in dat doodsbleeke gelaat zag, vergat ze alles bij de ge dachte aan de haast, waarmede hij haar die onaangename ont moeting met de mannen der wet had willen besparen, en ze strekte de armen naar hem uit. Ze hadden elkaar teruggevonden. EINDE. De practijk was anders. „Uw man heeft onlangs een prachtige voor dracht gehouden' over de stelling, dat in de natuur niets verloren gaat." Professors- vrouw: „Zoo? En iedere week raakt hij een pa- rapluie of een paar overschoe nen kwijt DE MACHT DER GEWOONTE. Daar hing het vanaf. Vreem- Professorsvrouw t^die haai man naar beneden ziet storten) „Leonard, je paraplu deling (op woonlijk?" Dorpeling: hun geld kwijt." de badplaats: „Hoe lang duurt de kuur hier ge- ,Och, in vier weken zijn de menschen meestal Doktersraad. A. De dokter heeft mij aangeraden, vooral héél eenvoudig voedsel te gebruiken. B. Hoelang? A. Waarschijnlijk tot ik zijn rekening betaald heb. Nog erger. Moeder: „Maar jongen, wat zie je er uit; ben je weer aan het vechten geweest? Ik mag wel een heel nieuwe broek voor je koopen." Het zoontje: ;Nou moe, dan moest u eens zien, hoe Kees van hiernaast er uitziet. Die zijn moeder mag wel een heel nieuwen jongen koopen." Geen verstand van foto"s. Boerin (tot een jongen uit de stad): „Zeg eens, jij, wat voerde jij daar uit achter op 't erf hiernaast?" Jongen: „Ik heb een foto genomen van het huis." Boerin: „Aap, daar je ben. Wil je dat wel eens gauw terug brengen? Je hebt hier niks weg te nemen, hoor je?" Niet slecht gezegd. Een jongen van acht jaar komt in de dier gaarde met een brandende sigaar in den mond. „Zeg eens, doe de sigaar weg," zegt de oppasser, „anders wil len de andere apen ook rooken." Tegenspoed is voor de meeste menschen een noodzakelijk te genwicht voor de genoegens d^s levens. De weg naar een maagziekte is met dineré geplaveid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1910 | | pagina 12